21 MAART 2018. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de bicommunautaire Dienst voor gezondheid, bijstand aan personen en gezinsbijslag van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-06-2018 en tekstbijwerking tot 14-08-2024)
BOEK I. - ALGEMEEN
TITEL I. - Toepassingsgebied
Art. 1
TITEL II. - Definities
Art. 2-4
BOEK II. - ADMINISTRATIEF STATUUT
TITEL I. - Organisatie van de Dienst
HOOFDSTUK I. - Het personeelsplan, generieke functiebeschrijvingen en het organogram
Art. 5-7
HOOFDSTUK II. - Ambtenaren
Afdeling 1. - Graden
Art. 8-9
Afdeling 2. - Opdrachten en taken van de leidend ambtenaren.
Art. 10-12
HOOFDSTUK III. - Directieraad
Art. 13-15
HOOFDSTUK IV. - Raad van beroep
Art. 16-21
HOOFDSTUK V. - Werktijdregeling
Art. 22, 22/1
HOOFDSTUK VI. - De selectiecommissies en de evaluatiecommissie
Art. 23-25
TITEL II. - Rechten en plichten
Art. 26-37
TITEL III. - Onverenigbaarheden
Art. 38-42
TITEL IV. - Werving, de stage en de benoeming
HOOFDSTUK I. - De werving en de selectie
Afdeling I. - Algemene bepaling
Art. 43
Afdeling 2. - De benoemings-, toelaatbaarheids- en wervingsvoorwaarden
Art. 44-46
Afdeling 3. - Organisatie van de selecties en samenstelling van de selectiecommissies
Art. 47-50
Afdeling 4. - Functiebeschrijving, programma en organisatie van de selectie
Art. 51-52
Afdeling 5. - De selectieproeven
Onderafdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 53
Onderafdeling 2. - De instapkaartmodule
Art. 54
Onderafdeling 3. - De generieke module
Art. 55-56
Onderafdeling 4. - De specifieke module en rangschikking van de geslaagden
Art. 57-60
Onderafdeling 5. - Over de samenstelling en de raadpleging van de wervingsreserve en van de wervingsreserve van de andere overheden
Art. 61-63
Onderafdeling 6. - Regels voor de toelating van de geslaagden
Art. 64-65
Onderafdeling 7. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden
Art. 66
HOOFDSTUK II. - Werving van personen met een handicap
Art. 67-70
HOOFDSTUK III. - De stage
Afdeling. - Algemene bepalingen
Art. 71-74
Afdeling 2. - De inhoud van de stage
Art. 75
Afdeling 3. - Het verloop van de stage
Art. 76-82
Afdeling 4. - Het einde van de stage
Art. 83-85
HOOFDSTUK IV. - Benoeming als ambtenaar
Art. 86-89
TITEL V. - Het onthaal, de vorming en de voorlichting
Art. 90-96
TITEL VI. - Evaluatie
HOOFDSTUK I. - Evaluatie van de ambtenaren zonder mandaat
Art. 97-104
HOOFDSTUK II. - Evaluatie van de mandaathouders
Art. 105-108
TITEL VII. - Anciënniteit
Art. 109-112
TITEL VIII. - Loopbaan van de ambtenaren
HOOFDSTUK I. - Algemene regels inzake de loopbaan en de bevordering
Art. 113-123
HOOFDSTUK II. - Functionele loopbaan
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 124-125
Afdeling 2. - De verschillende functionele loopbanen
Art. 126
HOOFDSTUK III. - Bevordering tot de graden van de rangen A2 en A3
Art. 127-132
HOOFDSTUK IV. - Het mandaat
Art. 133-142
HOOFDSTUK V. - Uitoefening van een hogere functie
Art. 143-148
TITEL IX. - Dienstaanwijzing, overplaatsing, externe mutatie, wedertewerkstelling en wedertewerkstelling na afschaffing van de betrekking
Art. 149-155
TITEL X. - De tuchtregeling
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Art. 156
HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen
Art. 157-163
HOOFDSTUK III. - Principes in verband met de tuchtprocedure
Art. 164-168
HOOFDSTUK IV. - De procedures
Afdeling 1. - Voorstel van tuchtstraf
Art. 169
Afdeling 2. - Uitspraak van de tuchtstraf
Art. 170
HOOFDSTUK V. - Uitwissing van de tuchtstraf
Art. 171
HOOFDSTUK VI. - Beroep
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 172
Afdeling 2. - Beroepsprocedure
Art. 173-175
Afdeling 3. - Uitspraak van de straf in beroep
Art. 176
TITEL XI. - Schorsing in het belang van de dienst
HOOFDSTUK I. - Feiten die kunnen aanleiding geven tot een schorsing in het belang van de dienst
Art. 177-178
HOOFDSTUK II. - Bevoegde overheid
Art. 179
HOOFDSTUK III. - Procedure
Art. 180-181
HOOFDSTUK IV. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst
Art. 182-183
HOOFDSTUK V. - Beroep
Art. 184
HOOFDSTUK VI. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst
Art. 185-186
TITEL XII. - Verloven en administratieve standen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 187-188
HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 189-191
Afdeling 2. - Verloven voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof
Art. 192-199
Afdeling 3. - Verlof voor moederschapsbescherming
Art. 200-202
Afdeling 4. - Ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing
Art. 203-204
Afdeling 5. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang
Art. 205
Afdeling 5/1. [1 - Het zorgverlof]1
Art. 205/1
Afdeling 6. - Ziekteverlof
Art. 206-207
Afdeling 7. - Verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 208
Afdeling 8. - Verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen
Art. 209-213
Afdeling 9. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of om een politiek mandaat uit te oefenen
Art. 214-223
Afdeling 10. - Verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten
Art. 224
Afdeling 11. - Verlof wegens opdracht
Art. 225-230
Afdeling 12. - Verlof voor vakbondsopdracht
Art. 231
Afdeling 13. - Verlof voor werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen
Art. 232-233
Afdeling 14. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies
Art. 234
Afdeling 15. - Verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houden coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden
Art. 235
Afdeling 16. - Verlof om een stage te vervullen bij een andere openbare dienst
Art. 236
Afdeling 17. - Het verlof om medische of humanitaire redenen
Art. 237-239
Afdeling 18. - Andere verloven
Art. 240-241
HOOFDSTUK III. - Non-activiteit
Art. 242-246
HOOFDSTUK IV. - Disponibiliteit
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 247-249
Afdeling 2. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst
Art. 250-252
Afdeling 3. - Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid
Art. 253-257
TITEL XIII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging
Art. 258-261
BOEK III. - GELDELIJK STATUUT
TITEL I. - Voorafgaande bepaling
Art. 262
TITEL II. - Organieke regeling
HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de weddeschalen
Art. 263-265
HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de wedde
Art. 266
HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de weddeschaal
Art. 267
HOOFDSTUK IV. - In aanmerking komende diensten
Art. 268-277
HOOFDSTUK V. - Berekening van de anciënniteit en de wedde
Art. 278-281
HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de wedde
Art. 282-283
HOOFDSTUK VII. - Wedde in geval van verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 284-285
HOOFDSTUK VIII. - Beëindiging van het mandaat van rechtswege
Art. 286
HOOFDSTUK IX. - Vroegtijdige beëindiging van het mandaat
Art. 287-288
HOOFDSTUK X. - De graad en de schaal na het mandaat
Art. 289-291
TITEL III. - Gewaarborgde bezoldiging, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarstoelage
Art. 292-294
TITEL IV. - Toelagen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 295-297
HOOFDSTUK II. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt
Art. 298
HOOFDSTUK III. - Toelagen aan de boekhouders en rekenplichtigen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 299
Afdeling 2. - De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend rekenplichtigen, de rekenplichtigen van de geschillen en de liggende gelden en de boekhouders
Art. 300
Afdeling 3. - Toelage aan de rekenplichtingen
Art. 301-302
HOOFDSTUK IV. - Toelage aan sommige laureaten van een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau
Art. 303
HOOFDSTUK V. - Tweetaligheidstoelage
Art. 304-307
HOOFDSTUK VI. - Mandaatstoelage
Art. 308
HOOFDSTUK VII. - Toelage voor wachtdienst
Art. 309
HOOFDSTUK VIII. - Toelagen voor geneesheren en ingenieurs
Art. 310
TITEL V. - Vergoedingen
HOOFDSTUK I. - De vergoeding voor reiskosten gemaakt in het belang van de dienst
Art. 311
HOOFDSTUK II. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer
Art. 312
HOOFDSTUK III. - De vergoedingen voor het gebruik van de fiets
Art. 313
HOOFDSTUK IV. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar
Art. 314
HOOFDSTUK V. - Vergoeding voor de sociaal controleurs en inspecteurs
Art. 315
BOEK IV. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 316-319
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
2018015152 2018015238 2018015239 2018031627 2018031628 2018032458 2019011051 2019013593 2019031167 2021032044 2021032970 2021040620 2022042231 2023045413 2024006974
BOEK I. - ALGEMEEN
TITEL I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de bicommunautaire Dienst voor gezondheid, bijstand aan personen en gezinsbijslag van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad en, in de voorwaarden die het bepaalt, op de stagiairs.
TITEL II. - Definities
Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° "Minister" : het Lid of de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt;
2° "Dienst" : de bicommunautaire Dienst voor gezondheid, bijstand aan personen en gezinsbijslag, opgericht bij de ordonnantie van 23 maart 2017;
3° "Ordonnantie" : De ordonnantie van 23 maart houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
4° "Directie" : Een van de directies vastgesteld door het Algemeen Beheerscomité in toepassing van artikel 6 geleid door een mandaathouder of een ambtenaar A3;
5° "Dienst van de Staat" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die ressorteert onder de wetgevende en uitvoerende machten van de Staat, van de Gemeenschappen en Gewesten, van de Gemeenschapscommissies of van de rechterlijke macht;
6° "Andere openbare diensten dan de diensten van de Staat" :
a) elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht van de Staat, van de Gemeenschappen, van de Gewesten, van de Gemeenschapscommissies;
b) elke dienst die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een OCMW, een vereniging van gemeenten of een vereniging van OCMW's, een agglomeratie of die ressorteert onder een federatie van gemeenten, alsook elke dienst die ressorteert onder een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;
c) elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van algemeen of lokaal belang, en waarbij de openbare overheid bij de oprichting of de bijzondere leiding klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft;
7° "Vakorganisaties" : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
8° "Werkdagen" : het geheel van de kalenderdagen, met uitsluiting van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen alsmede 2 en 15 november en 26 december.
9° "De functionele chef" : personeelslid dat de leiding of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van een team ingevolge zijn functiebeschrijving;
10° "De hiërarchische meerdere" : De ambtenaar aan wie de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde de verantwoordelijkheid heeft toegekend voor een dienst of een directie en die door dit feit een directe autoriteit uitoefent over de personeelsleden.
11° "HRM" : de directie binnen de Dienst belast met het personeelsbeheer;
12° het "Algemeen Beheerscomité" : het algemeen beheerscomité bepaald in artikel 9 van de Ordonnantie;
13° "de kennisgeving" : Het gebruik van een van de volgende middelen om aan de ambtenaar of stagiair bijzondere informatie ter kennis te brengen :
- ofwel door de afgifte aan de ambtenaar of stagiair tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs;
- ofwel door een aangetekende zending naar het laatste, door de ambtenaar of stagiair, meegedeelde adres;
14° "in kennis stellen van" : Overgaan tot een kennisgeving.
§ 2. Het begrip "ontwikkelingslanden" slaat terug op de lijst van landen geklasseerd door de OESO als "minst ontwikkelde landen", "landen met een laag inkomen" en "landen met een lager intermediar inkomen", ook DAC-lijst genoemd.
§ 3. Wanneer dit besluit een termijn voorziet die begint te lopen na een notificatie, wordt deze termijn berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het document of vanaf de derde dag volgend op de aangetekende zending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender.
De vervaldag is in de termijn inbegrepen.
Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een in artikel 198 bedoelde feestdag, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen Kerst en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de volgende werkdag na Nieuwjaar.
§ 4. Wanneer dit besluit voorziet in een termijn dan wordt deze, behoudens anderluidende bepalingen, gerekend in kalenderdagen.
§ 5. Het gebruik van de mannelijke benamingen in dit besluit is gemeenslachtig.
Art.3. Ambtenaar van de Dienst is elkeen die, in vast dienstverband, benoemd is bij de Dienst. Hij verkeert in een statutaire situatie waaraan in de bij dit besluit bepaalde gevallen een einde kan worden gesteld.
Art.4. Stagiair is elkeen die werd toegelaten tot een stage met het oog op een benoeming in vast dienstverband.
BOEK II. - ADMINISTRATIEF STATUUT
TITEL I. - Organisatie van de Dienst
HOOFDSTUK I. - Het personeelsplan, generieke functiebeschrijvingen en het organogram
Art.5. § 1. Het personeelsplan is een plan waarin per activiteitsdomein, per niveau, per rang en per graad het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijds equivalenten, vastgelegd wordt dat noodzakelijk geacht wordt om de opdrachten, toegewezen aan de Dienst uit te oefenen.
§ 2. De directieraad bedoeld in artikel 13 bereidt een voorstel van personeelsplan voor.
De directieraad bereidt minstens één personeelsplan per begrotingsjaar voor en legt het voor ten laatste op 1 februari van het lopend jaar.
Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de beschikbare budgettaire middelen voor het betrokken begrotingsjaar.
§ 3. Het Algemeen Beheerscomité bepaalt het personeelsplan en legt het ter goedkeuring voor aan het Verenigd College, na overleg in het basisoverlegcomité.
§ 4. Bij gebrek aan goedkeuring van een personeelsplan door het Verenigd College, blijft het laatste bepaalde plan van toepassing.
§ 5. De goedkeuring van het personeelsplan houdt de toestemming in van de bezetting van de betrekkingen die door aanwerving, promotie, mobiliteit of indienstneming worden voorzien.
§ 6. Het personeelsplan, en alle wijzigingen ervan, worden meegedeeld aan alle personeelsleden en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art.6. Het organogram geeft de functionele, organisatorische en hiërarchische verbanden binnen de Dienst weer.
De directieraad werkt een voorstel van organogram uit.
Na advies van de Directieraad, stelt het Algemeen Beheerscomité het organogram van iedere Directie vast.
Het organogram, evenals elke wijziging ervan, worden bij dienstnota of bij ieder ander intern communicatiemiddel aan de personeelsleden meegedeeld.
Art.7. Onverminderd het tweede lid, legt het Algemeen Beheerscomité, op de voordracht van de Directieraad, de functiebeschrijvingen vast.
Het Verenigd College legt de functiebeschrijvingen van de mandaten vast.
De vereiste kwalificaties worden aan iedere functiebeschrijving toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan, het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.
HOOFDSTUK II. - Ambtenaren
Afdeling 1. - Graden
Art.8. De ambtenaren worden benoemd in graden, hiërarchisch verdeeld in vier niveaus en in negen rangen, overeenkomstig artikel 9 van dit besluit.
Art.9. § 1. Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
§ 2. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
Elke rang wordt met een letter gevolgd door een cijfer aangeduid : de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau; het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.
De rangen worden verdeeld onder de niveaus als volgt :
1° in niveau A, zes rangen, namelijk A1, A2, A3, A4, A4+ en A5;
2° in niveau B, één rang, namelijk B1;
3° in niveau C, één rang, namelijk C1;
4° in niveau D, één rang, namelijk D1.
Het niveau A is het hoogste niveau.
§ 3. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.
Volgende graden worden opgericht :
1° in rang A5 : leidend ambtenaar;
2° in rang A4+ : adjunct-leidend ambtenaar;
3° in rang A4 : directeur-diensthoofd;
4° in rang A3 : directeur;
5° in rang A2 : eerste attaché, eerste ingenieur deskundige, eerste geneesheer deskundige, eerste attaché deskundige;
6° in rang A1 : geneesheer, ingenieur, attaché;
7° in rang B1 : assistent;
8° in rang C1 : adjunct;
9° in rang D1 : klerk.
Afdeling 2. - Opdrachten en taken van de leidend ambtenaren.
Art.10. De leidend ambtenaar, onverminderd de opdrachten en taken die hem bij dit besluit worden toevertrouwd, en overeenkomstig de Ordonnantie :
1° leidt de Dienst, onder het gezag en het toezicht van het Algemeen Beheerscomité, en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de directies en diensten en van hun activiteiten;
2° oefent het hoog gezag uit over al het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;
3° oefent de dagelijkse beheersbevoegdheden uit die zijn omschreven in het huishoudelijk reglement;
4° coördineert de opstelling van de begrotingen en ziet toe op de uitvoering ervan;
5° coördineert de activiteiten van de directies en diensten;
6° voert de opdrachten en taken uit die hem door het Algemeen Beheerscomité worden gedelegeerd.
Art.11. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan het Verenigd College voorgelegd.
De adjunct-leidend ambtenaar oefent bovendien de in artikel 10 bepaalde opdrachten en taken van de leidend ambtenaar uit, wanneer deze afwezig of verhinderd is.
Art.12. De leidende ambtenaren kunnen binnen de beperkingen van hun bevoegdheden, hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan de ambtenaren van niveau A en B die zij aanwijzen.
De delegaties worden ter kennis van de personeelsleden gebracht.
HOOFDSTUK III. - Directieraad
Art.13. Binnen de Dienst is er een directieraad. Deze bestaat uit de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar en de ambtenaren van rang A4; deze kan worden aangevuld door ambtenaren van rang A3 aangewezen door het Algemeen Beheerscomité.
Art.14. Behalve de bevoegdheid die dit statuut hem met name toekent, neemt de directieraad kennis van alle vraagstukken met algemene strekking die verband houden met de toepassing van de statutaire regels. Hij oefent onder meer het hoog gezag uit over het verloop van de loopbaan van de ambtenaren.
Bovendien beraadslaagt de directieraad over de algemene werking en de organisatie van de Dienst; hij kan ook beraadslagen over bevoegdheidsgeschillen binnen de Dienst.
Elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van de Dienst kan bij de directieraad door één van zijn leden worden aanhangig gemaakt.
De directieraad wordt geraadpleegd voor de specifieke uitvoeringsmaatregelen van het statuut.
Elk voorstel of elke individuele beslissing, door de directieraad genomen ten opzichte van een personeelslid, gebeurt bij geheime stemming. Tenzij één wettelijk tweetalig lid van de directieraad aanwezig is, is een lid van de directieraad van dezelfde taalrol als het personeelslid, aanwezig.
Art.15. De directieraad wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar of, in geval van afwezigheid of van verhindering, door de adjunct-leidend ambtenaar.
Een secretaris wordt aangeduid onder zijn leden.
De directieraad stelt zijn reglement van inwendige orde op dat ten minste de frequentie van de vergaderingen, het vereiste aanwezigheidsquorum en de, voor de geldigheid van zijn beslissingen, vereiste meerderheid vastlegt. Dit wordt door het Algemeen Beheerscomité goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK IV. - Raad van beroep
Art.16. § 1 De Raad van beroep gemeenschappelijk aan de Diensten van het Verenigd College en de instellingen van openbaar nut van de Ge-meenschappelijke Gemeenschapscommissie, opgericht en ingericht bij artikelen 18 tot 22 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en sta-giairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, bevoegd voor de beroepen inzake stage, evaluatie, verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, proefperiode, verloven, afwezigheden, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en tuchtregeling, is ten opzichte van het personeel van de Dienst in deze zaken bevoegd.
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk begrijpt men onder de woorden "het besluit van het Verenigd College", het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeen-schapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.
§ 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk begrijp men onder de woorden "huidige tekst", dit besluit.
§ 4. De regels begrepen onder artikelen 18 tot en met 22 van het besluit van het Verenigd College worden voor de toepassing op de personeelsleden van de Dienst aangepast zoals aangegeven in artikelen 17 tot en met 21 van de huidige tekst.
Art.17. In artikel 19, § 7, derde lid van het besluit van het Verenigd College, moeten de woorden "in artikel 171 bedoelde" gelezen worden als volgt : "in artikel 198 van de huidige tekst bedoelde".
Art.18.[1 In artikel 20 van het besluit van het verenigd College :
1° in het eerste lid:
a) moeten de woorden "In de in artikel 66/9, derde lid, bedoelde gevallen" gelezen worden als volgt :
"In de artikel 85, derde lid, van de huidige tekst bedoelde gevallen";
b) moeten de woorden "de directeur van de Directie Coördinatie en Procedures belast met de opleiding krachtens artikel 72, of zijn vervanger" worden gelezen als volgt: "De directeur HRM of zijn afgevaardigde belast met de opleidingsfuncties krachtens artikel 94 van de huidige tekst".
2° in het tweede lid, moeten de woorden "Artikel 66/9 is van toepassing, met dien verstande dat de directieraad geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen" gelezen worden als volgt :
"artikel 85 van de huidige tekst is van toepassing, met dien verstande dat de leidend ambtenaar geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.]1
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
Art.19. In artikel 21 van het besluit van het Verenigd College :
1° moeten de woorden "In de in artikelen 79, § 3" gelezen worden als volgt : "In de in de artikelen 101, § 3 van de huidige tekst";
2° moeten de woorden "in artikel 77, § 3, vierde lid" gelezen worden als volgt : "in artikel 99, § 3, vierde lid van de huidige tekst";
3° moeten de woorden " in artikel 80 § 3" gelezen worden als volgt : " in artikel 102, § 3 van de huidige tekst."
Art.20.[1 In het artikel 21/1 van het besluit van het Verenigd College moeten de woorden "voorzien in artikel 96/1, zevende lid" gelezen worden als volgt: "voorzien in artikel 122, zevende lid van de huidige tekst".]1
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
Art.21. In artikel 22 van het besluit van het Verenigd College moeten de woorden "in de artikelen 164, eerste lid, en 213, eerste lid, bedoelde gevallen" gelezen worden als volgt : "In de artikelen 191, 1ste lid en 249, 1ste lid van de huidige tekst bedoelde gevallen.
HOOFDSTUK V. - Werktijdregeling
Art.22. De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur wordt op achtendertig uur maximum vastgesteld, gespreid over vijf werkdagen, wat een dagelijkse uurregeling van gemiddeld zeven uur en zesendertig minuten betekent.
In afwijking van het vorige lid, kan het arbeidsreglement voor specifieke werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling bepalen.
De dagelijkse uurregeling wordt in glij- en stamtijden verdeeld.
De toepassingsmodaliteiten van dit artikel worden door het arbeidsreglement van de Dienst vastgesteld.
Deze bepalingen zijn van toepassing op de stagiairs.
Art.22/1. [1 § 1. Onverminderd de wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een recht op aanpassing van de bestaande arbeidsregeling of in het kader van andere wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een dergelijke aanpassing, heeft de ambtenaar het recht om voor een onafgebroken periode van maximum twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden, op voorwaarde dat de ambtenaar gedurende de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek ten minste over zes maanden dienstanciënniteit beschikt, volgens de modaliteiten hierna.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° flexibele werkregeling: een aanpassing van het bestaande werkpatroon van de ambtenaar, die kan worden verwezenlijkt door middel van een aanpassing van de werktijdregeling of het uurrooster. Voor de deeltijdse prestaties gebeurt de berekening van de bezoldiging naar rato van de verrichte prestaties, als onderdeel van een flexibele werkregeling;
2° zorgdoeleinden :
a) de zorg voor zijn kind vanaf de geboorte of, in het kader van de adoptie van een kind, vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, en dit tot het kind twaalf jaar wordt;
b) het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun;
3° gezinslid: elke persoon die samenwoont met de ambtenaar;
4° familielid: de echtgenoot van de ambtenaar of de persoon met wie de ambtenaar wettelijk samenwoont, in de zin van de artikelen 1475 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek, alsook de bloedverwanten in de eerste graad van de ambtenaar;
5° een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun : elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of medische ingreep, die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat er een behoefte is aan aanzienlijke zorg of steun. Dit betreft elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of zorg.
6° de verantwoordelijke: de directeur-diensthoofd van de directie waarvan de ambtenaar afhangt die de aanvraag indient.
Indien in deze directie geen ambtenaar is opgenomen die een graad van deze rang bekleedt of indien de betrokken dienst geen deel uitmaakt van een directie, moet de ambtenaar met de hoogste rang binnen deze directie of dienst als verantwoordelijke worden beschouwd.
Indien meerdere ambtenaren een gelijkwaardige rang hebben, wordt de ambtenaar die onder hen als hiërarchisch meerdere wordt beschouwd, als verantwoordelijke beschouwd.
De leeftijdsgrens bepaald in het tweede lid, 2°, a) wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van deze regelgeving.
Aan de voorwaarde betreffende de leeftijd van het kind moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de aangevraagde periode, overeenkomstig deze paragraaf.
§ 2. De ambtenaar maakt gebruik van het recht om een flexibele werkregeling aan te vragen voor het doel waarvoor het is ingesteld. Hij onthoudt zich van elk misbruik ervan.
§ 3. De ambtenaar die een flexibele werkregeling wenst te bekomen, bezorgt de HRM hiertoe minstens twee maanden vooraf een schriftelijke aanvraag. Deze termijn kan door de HRM worden ingekort op verzoek van de ambtenaar en als zijn functionele chef en de verantwoordelijke hiermee akkoord gaan.
De aanvraag gebeurt hetzij door de overhandiging van een geschrift aan de HRM waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst, hetzij door middel van een aangetekend schrijven, hetzij op elektronische wijze mits ontvangstbevestiging van het bericht van de HRM.
Uit de aanvraag moet blijken dat de ambtenaar zich beroept op het recht om flexibele werkregelingen aan te vragen.
De aanvraag bevat minstens de volgende elementen:
1° de gewenste flexibele werkregeling;
2° de begin- en einddatum van de onafgebroken periode waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd en die niet meer dan twaalf maanden kan omvatten;
3° het zorgdoeleinde waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd, met inbegrip van de identiteit van de persoon ten behoeve van wie de flexibele werkregeling wordt aangevraagd. De identiteit van betrokkene betreft zijn naam, voornaam en eventuele andere gegevens waarmee kan worden vastgesteld dat de ambtenaar ten aanzien van deze persoon voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een flexibele werkregeling;
4° een medische attest, in de gevallen bepaald in paragraaf 6.
De HRM controleert of aan deze voorwaarden wordt voldaan. Indien dit het geval is, stuurt hij het verzoek door naar de verantwoordelijke, eventueel voorzien van opmerkingen en relevante informatie voor de verantwoordelijke.
§ 4. De verantwoordelijke overlegt met de functionele chef van de verzoekende ambtenaar over het ingediende verzoek. Deze meldt dit binnen vijf werkdagen schriftelijk aan de verantwoordelijke. Bij ontstentenis van een advies binnen deze termijn wordt dit advies geacht positief te staan tegenover het door de ambtenaar ingediende verzoek.
De verantwoordelijke beoordeelt deze aanvraag en geeft er een gevolg aan, rekening houdend met het advies van de functionele chef, de noden van de dienst, van de instelling en van de ambtenaar. Hij stelt de ambtenaar in kennis binnen de maand volgend op de aanvraag.
Indien de functionele chef van de ambtenaar voldoet aan de voorwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 6°, van dit artikel om in het kader van deze procedure als verantwoordelijke te worden beschouwd, is geen overleg of adviesverlening vereist.
Indien de verzoekende ambtenaar voldoet aan de voorwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 6°, van dit artikel om in het kader van deze procedure als verantwoordelijke te worden beschouwd, voert de leidend ambtenaar van de Dienst dit laatste uit als verantwoordelijke. Naar analogie geeft de adjunct-leidend ambtenaar vervolgens een advies over het ingediende verzoek, volgens de in het eerste lid uiteengezette modaliteiten met betrekking tot de functionele chef van de verzoekende ambtenaar.
§ 5. De verantwoordelijke kan de aanvraag inwilligen, weigeren of een met redenen omkleed tegenvoorstel doen bestaande uit een andere flexibele werkregeling of periode die beter aansluit bij de noden van de dienst en/of de instelling. Het uitblijven van een antwoord binnen de termijn voorzien in paragraaf 4, tweede lid wordt gelijkgesteld met een akkoord.
Indien de verantwoordelijke het verzoek afwijst, bevat zijn schriftelijke reactie een omstandige motivering van deze beslissing. In dit verband geeft hij met name aan hoe hij bij de behandeling van het verzoek rekening heeft gehouden met de behoeften van de dienst, de instelling en die van de ambtenaar.
Het tegenvoorstel, waaruit een akkoord tussen partijen voortvloeit, die een aanpassing inhoudt van de bestaande arbeidsregeling van de ambtenaar, vormt een flexibele werkregeling in de zin van dit artikel, ongeacht wanneer dit schriftelijk akkoord wordt gesloten.
Indien het verzoek wordt afgewezen, of indien het tegenvoorstel door de ambtenaar wordt afgewezen, kan hij de zaak voorleggen aan de directieraad, zodat deze over zijn verzoek kan beslissen. De ambtenaar brengt de voorzitter van de directieraad per aangetekende brief, met ontvangstbewijs, op de hoogte binnen een termijn van 14 dagen na de kennisgeving van de weigering van het verzoek of van de mededeling door de ambtenaar van zijn beslissing om het tegenvoorstel bij aangetekende brief, met ontvangstbevestiging, van de verantwoordelijke te weigeren.
De ambtenaar die een tegenvoorstel van zijn leidinggevende ontvangt, stuurt zijn antwoord per aangetekende brief ter attentie van zijn verantwoordelijke, met ontvangstbevestiging, binnen de 15 werkdagen na de kennisgeving van het tegenvoorstel. De Directieraad beslist binnen veertien dagen vanaf de derde dag die volgt op de verzending van het verzoek per aangetekende brief.
§ 6. De ambtenaar verstrekt, als bijlage bij het verzoek aan de HRM, de documenten die de zorgdoeleinden staven.
Ingeval de aanvraag is ingediend met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om een medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun wordt het bewijs hiervan geleverd aan de hand van een attest dat ten vroegste 12 maanden voor de aanvraag is afgeleverd door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of familielid en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun.
Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
§ 7. De ambtenaar heeft het recht om de flexibele werkregeling tussentijds te beëindigen, teneinde terug te keren naar zijn oorspronkelijke werkregeling, mits hij de verantwoordelijke hiervan vooraf schriftelijk op de hoogte stelt, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, te presteren volgens de overeengekomen flexibele werkregeling, en op voorwaarde dat bij aanvang van voornoemde opzegtermijn minimaal één maand volgens deze voorwaarden werd gepresteerd.
Deze termijn kan worden ingekort door de verantwoordelijke op verzoek van de ambtenaar en als zijn functionele chef hiermee akkoord gaat.
§ 8. De ambtenaar heeft het recht om aan het einde van de flexibele werkregeling zonder te respecteren termijn terug te keren naar zijn of haar oorspronkelijke werkregeling. Er kan hem geen reden worden gegeven om zijn terugkeer naar de oorspronkelijk overeengekomen werkregeling te weigeren of uit te stellen, nadat de periode waarop de flexibele werkregeling betrekking heeft, is verstreken.
§ 9. De bepalingen van dit artikel zijn ook van toepassing op de stagiairs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2024-07-04/18, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
HOOFDSTUK VI. - De selectiecommissies en de evaluatiecommissie
Art.23. Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen worden er hiertoe selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de te begeven mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.
Het Verenigd College wijst op de voordracht van de Minister, de leden van een selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die ressorteren onder de te begeven mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanstelling van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.
Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard voor kandidaten van beide taalrollen, dient één lid van de selectiecommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
De Minister, voor het geheel van de selectiecommissies, duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren.
Het Verenigd College, op de voordracht van de Minister, stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op en bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de selectiecommissies.
Het Verenigd College kan, op de voordracht van de Minister, een extern selectie- en assessmentbureau aanstellen dat de selectiecommissie ondersteunt in zijn werkzaamheden.
Art.24. Niemand kan worden aangeduid tot lid van een selectiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook belang heeft bij de desbetreffende selectieprocedure.
De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
Art.25. Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 105 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of tot de Dienst.
Het Verenigd College, wijst op voordracht van de Minister, de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder hen. Het Verenigd College wijst eveneens op de voordracht van de Minister, vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan het oudste effectieve lid.
De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De Minister duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.
Het Verenigd College, op de voordracht van de Minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissie op.
De evaluatiecommissie vervult de opdrachten die haar worden toegewezen door dit besluit. Het Verenigd College kan haar bijkomende bevoegdheden toewijzen.
De leden van de evaluatiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook bij een door de commissie onderzocht dossier betrokken zijn, onthouden zich van zitting.
TITEL II. - Rechten en plichten
Art.26. De ambtenaren oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
Zij dienen daartoe :
1° de van kracht zijnde wetten, ordonnanties en reglementeringen alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe zij behoren na te leven;
2° nauwgezet en correct hun adviezen te formuleren en hun verslagen op te stellen;
3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
Art.27. De ambtenaren hebben het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door hun hiërarchische meerderen als door hun collega's en hun ondergeschikten.
Zij dienen hun collega's, hiërarchische meerderen en ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Zij vermijden elk woord, houding en voorkomen die deze waardigheid en hoffelijkheid in het gedrang zouden kunnen brengen of de goede werking van de dienst zouden kunnen schaden.
Art.28. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, stellen de ambtenaren hun hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan zij kennis hebben.
Art.29. De ambtenaren behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie. In de wijze waarop zij de vragen van de gebruikers beantwoorden of waarop zij de dossiers behandelen, eerbiedigen zij op een strikte wijze de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, ordonnanties, reglementeringen en richtlijnen.
Art.30. Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de ambtenaren elke handelwijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten. Zij vermijden evenzeer elke toestand waarbij zij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zouden kunnen worden gebracht met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van hun ambt.
Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de ambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.
Art.31. De ambtenaren plaatsen zich niet en laten zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin zij door henzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel hebben dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van hun ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer ambtenaren van oordeel zijn dat zij een belangenconflict hebben of vrezen te hebben, brengen zij hun hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hen hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.
De ambtenaren kunnen schriftelijk om het advies van de voorzitter van de directieraad vragen over een toestand waarin zij zich bevinden, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict.
Art.32. De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.
Het is hun enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privé-leven. Dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.
Art.33. De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.
Art.34. De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en opzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren binnen de Dienst. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Art.35. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Art.36. Elke overtreding van de artikelen 26 tot 32 wordt, naargelang het geval dit vereist, bestraft met een van de tuchtstraffen voorzien in artikel 157, onverminderd de toepassing van de strafwetten.
Art.37. De bepalingen van deze Titel zijn van toepassing op de stagiairs.
TITEL III. - Onverenigbaarheden
Art.38. Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke bezigheid die, hetzij door de ambtenaar zelf, hetzij door een tussenpersoon verricht wordt, en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.
Art.39. § 1. De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij er toestemming voor werd gegeven.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.
Inherent aan het ambt is elke opdracht die, overeenkomstig een wettelijke of reglementaire bepaling, verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar door de overheid waaronder hij ressorteert, wordt aangewezen.
§ 2. Een politiek mandaat wordt niet als een beroepsactiviteit beschouwd.
De verkozen ambtenaar verwittigt hiervan de leidend ambtenaar.
De uitoefening van een mandaat bedoeld in artikel 133 is onverenigbaar met een politiek mandaat.
Art.40. Van deze titel kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende en op verslag van de directieraad, worden afgeweken door de Minister.
De door een mandaathouder gevraagde afwijking om een politiek mandaat uit te oefenen, kan maar betrekking hebben op een niet-uitvoerend politiek mandaat bedoeld in artikel 215.
Art.41. Het in artikel 40 bedoelde schriftelijk verzoek wordt bij de leidend ambtenaar ingediend, door middel van een modelformulier dat door de HRM wordt verstrekt. De directeur van de dienst geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies.
De verzoeker wordt in kennis gesteld van de beslissing van de Minister.
Art.42. De bepalingen van deze Titel gelden eveneens voor de stagiairs.
TITEL IV. - Werving, de stage en de benoeming
HOOFDSTUK I. - De werving en de selectie
Afdeling I. - Algemene bepaling
Art.43. Voor de aanwerving sluiten de Minister en de afgevaardigde bestuurder van SELOR een samenwerkingsprotocol af voor de Diensten van het Verenigd College en voor de Dienst.
De Minister pleegt voorafgaandelijk overleg met de leidend ambtenaren van de voormelde instellingen.
SELOR organiseert de selecties en speelt een beslissende rol in de uitvoering ervan.
Afdeling 2. - De benoemings-, toelaatbaarheids- en wervingsvoorwaarden
Art.44. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende voorwaarden :
1° voldoen aan de opgelegde toelatingsvoorwaarden van de in te vullen betrekking;
2° slagen voor de voorziene vergelijkende proeven;
3° met goed gevolg de stage volbrengen.
Art.45. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden :
1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties;
2° gedrag vertonen in overeenstemming met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, houder zijn van getuigschrift van vaardigheden die buiten het diploma verworven zijn en die toegang verlenen tot de functie waarvoor de selectie georganiseerd wordt, of slagen voor de instapkaartmodule, overeenkomstig de tabel in bijlage bij onderhavig besluit.
Art.46. Voor bepaalde selecties kunnen volgende bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden voorzien worden :
1° het bezitten van een specifiek diploma dat in het bijzonder toegang verleent tot het ambt waarvoor de selectie georganiseerd wordt;
2° relevante werkervaring wanneer de aard van de te verlenen betrekking zodanige eisen wettigt;
3° het toelaten van studenten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift, wanneer de organisator van de selectie vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden te kunnen weerhouden; in welk geval zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen, ook tot dat wervingsexamen worden toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze selecties zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de organisator van de selectie het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen;
4° behalve de in artikel 45, 4° vermelde diploma's en getuigschriften, de volgende diploma's en getuigschriften aanvaarden voor de selectie in een bepaalde graad wanneer de vereisten van de uit te oefenen ambten dit toelaten :
a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;
b) diploma's en getuigschriften van het technisch onderwijs, kunstonderwijs of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;
5° voor de selectie van bepaalde functies van niveau D, het bezit van bepaalde diploma's, vormingsattesten of bevoegheidstitels als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;
6° voor de selectie in bepaalde graden van de niveaus A, B en C, de vormingsdiploma's of vormingsgetuigschriften of competentie titels eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 45, 4°.
7° medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt, indien de aard van het ambt dit vereist;
8° andere voorwaarden vereist door de aard van het ambt.
Afdeling 3. - Organisatie van de selecties en samenstelling van de selectiecommissies
Art.47. Op voorstel van de HRM kiest de leidend ambtenaar één of meerdere van de volgende mogelijkheden, en de rangschikking waarbinnen ze worden georganiseerd :
1° overplaatsing zoals bepaald in artikel 150;
2° externe mutatie zoals bepaald in artikel 151;
3° mobiliteit zoals bepaald in artikel 130;
4° overgang tot een hoger niveau zoals bepaald in de artikelen 118 en volgende;
5° aanwerving.
Art.48. De vergelijkende selectieproeven worden georganiseerd voor de werving in de graden van de rangen A1, A2, B1, C1 en D1.
Worden als wervingsgraden beschouwd :
1° in niveau A,
a) rang A2 : eerste attaché-deskundige, eerste ingenieur deskundige, eerste geneesheer deskundige;
b) rang A1 : geneesheer, ingenieur, attaché;
2° in niveau B, rang B1 : assistent;
3° in niveau C, rang C1 : adjunct;
4° in niveau D, rang D1 : klerk.
Art.49. § 1. De afgevaardigd bestuurder van SELOR kondigt de vergelijkende selectie minstens aan door middel van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Het bericht vermeldt minstens de laatste dag waarop kan worden gesolliciteerd en of er eventueel een wervingsreserve wordt aangelegd van de laureaten. Desgevallend wordt de geldigheidsduur van en het aantal laureaten dat opgenomen wordt in de wervingsreserve vermeldt.
§ 2. Wanneer een vergelijkend examen wordt georganiseerd, dan bepaalt de afgevaardigd bestuurder van SELOR de datum waarop de kandidaten moeten voldoen aan de diplomavoorwaarden of de voorwaarden met betrekking tot studiegetuigschriften, en in voorkomend geval, de datum waarop de kandidaten een minimumleeftijd bereikt moeten hebben of over specifieke professionele vaardigheden moeten beschikken.
§ 3. De afgevaardigd bestuurder van SELOR roept de kandidaten op die toegelaten worden, om deel te nemen aan de selectieproeven voorzien door het selectieprogramma.
§ 4. De afgevaardigd bestuurder van SELOR bepaalt de kandidatenlijst en verzekert zich ervan dat zij beantwoorden aan de algemene en specifieke toelaatbaarheidsvoorwaarden voor de functie waarnaar ze meedingen.
Vanaf het moment dat de afgevaardigd bestuurder van SELOR vaststelt tijdens de vergelijkende selectieproeven, dat een kandidaat niet voldoet of niet kan voldoen aan één van de algemene voorwaarden of aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden gesteld voor de functie waarvoor de kandidaat solliciteert, dan sluit hij de kandidaat uit en deelt hem zijn gemotiveerde beslissing mee.
Art.50. § 1. Voor elke selectie stelt de afgevaardigd bestuurder van SELOR een selectiecommissie samen.
De selectiecommissie bestaat uit :
1° de afgevaardigd bestuurder van SELOR of zijn/haar afgevaardigde, voorzitter;
2° op voorstel van de betrokken leidend ambtenaar, ten minste twee bijzitters gekozen uit de personeelsleden van de Dienst die minstens een rang bekleden gelijk aan deze van de in te vullen functie, en die beschikken over een professionele kwalificatie of ervaring die verband houdt met de functiebeschrijving van de in te vullen betrekking of uit externe personen die wegens hun ervaring bijzonder gekwalificeerd zijn;
3° ten minste één plaatsvervanger voor elk lid van de selectiecommissie. De plaatsvervangers wonen alle gesprekken met de kandidaten bij.
Ten hoogste twee derden van de leden behoren tot hetzelfde geslacht.
§ 2. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
§ 3. Een toelage kan worden toegekend aan de leden van de commissie bedoeld in paragraaf 1, 2°, als ze geen personeelslid van de Dienst zijn. De Minister bepaalt het bedrag van deze toelage.
Afdeling 4. - Functiebeschrijving, programma en organisatie van de selectie
Art.51. De HRM stelt, in samenspraak met de leidend ambtenaren, de functiebeschrijvingen op.
Deze functiebeschrijvingen worden bepaald overeenkomstig artikel 7 van dit besluit.
Art.52. Op basis van de functiebeschrijving die opgesteld en bepaald werd overeenkomstig de artikelen 7 en 51, legt de afgevaardigd bestuurder van SELOR het programma van de selectie vast en bepaalt hierin :
1° voor zover de aard van de betrekking het vereist, de bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden, zoals omschreven in artikel 46;
2° het selectieprogramma, vastgesteld overeenkomstig afdeling 5;
3° het aantal punten dat aan de volledige selectie, aan iedere proef en desgevallend aan de onderdelen ervan wordt toegekend;
4° het minimaal aantal punten dat voor het slagen van de selectie wordt vereist;
5° de uiterste datum waarop de kandidaten geslaagd moeten zijn voor de instapkaartmodule om te mogen deelnemen aan de generieke module;
6° de datum waarop de kandidaten geslaagd moeten zijn voor de generieke module om te mogen deelnemen aan de specifieke module;
7° de datum waarop aan de toelatingsvoorwaarden moet worden voldaan;
8° het aantal toelaatbare kandidaten voor de specifieke module van de selectie indien een tussenmodule wordt georganiseerd.
Afdeling 5. - De selectieproeven
Onderafdeling 1. - Algemene bepaling
Art.53. § 1. De selectie omvat minstens een schriftelijke of computergestuurde generieke module waarbij de anonimiteit van de kandidaten is gewaarborgd, en een specifieke module die een tussentest kan omvatten.
§ 2. De inhoud van de generieke module wordt bepaald door SELOR. De inhoud van de specifieke modules wordt bepaald door SELOR in samenspraak met de HRM.
§ 3. Die proeven zijn eliminerend. Een kandidaat wordt pas toegelaten om een proef af te leggen op voorwaarde dat hij of zij geslaagd of vrijgesteld is voor de voorgaande proef.
§ 4. Indien het aantal ingeschreven kandidaten of de aard van de in te vullen functie het verantwoorden kunnen meerdere opeenvolgende selectieproeven worden georganiseerd.
§ 5. De HRM roept de kandidaten voor elke test op. Een afwezige kandidaat wordt van de selectie uitgesloten.
Onderafdeling 2. - De instapkaartmodule
Art.54. § 1. De instapkaartmodule is een module met proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaat of de kandidaat over de basis- en cognitieve vaardigheden beschikt, die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachtens zijn graad, zijn diploma('s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken.
Het slagen geldt als getuigschrift voor vaardigheden die buiten het diploma verworven zijn en die toegang verlenen tot het niveau van de graad tot welke de functie behoort waarvoor de selectie georganiseerd wordt.
De geldigheidsduur van dit getuigschrift wordt bepaald door de afgevaardigd bestuurder van SELOR.
De instapkaartmodule wordt georganiseerd per niveau minstens om de twee jaar.
§ 2. Het certificaat voor vaardigheden of het getuigschrift dat door de Gemeenschappen of de Gemeenschapscommissies afgegeven wordt, heeft dezelfde waarde als de instapkaartmodule.
§ 3. De kandidaat die niet slaagt voor de instapkaartmodule van de vergelijkende selectie mag gedurende een periode van zes maanden geen proeven van dezelfde module afleggen. Deze periode van zes maanden gaat in op de dag dat de resultaten van de proef worden meegedeeld.
Onderafdeling 3. - De generieke module
Art.55. De generieke module van de selectie omvat de proeven die dienen om een eerste kwalitatieve selectie te maken van de kandidaten op basis van de generieke vaardigheden die verbonden zijn aan een functieniveau.
Indien meerdere selecties binnen eenzelfde niveau een generieke module gemeenschappelijk hebben, geeft de organisator van de selectie de geslaagden een vrijstelling voor de generieke module wanneer ze deelnemen aan een andere selectie.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR bepaalt de geldigheidsduur van de vrijstelling bij de mededeling van het resultaat.
Elke ambtenaar benoemd door de federale staat of een andere gefedereerde entiteit van een bepaald niveau geniet een vrijstelling van de generieke module voor dit niveau.
Art.56. De kandidaat die niet slaagt voor de generieke module van een vergelijkende selectie, mag gedurende een periode van zes maanden geen proeven van dezelfde module afleggen. Deze periode van zes maanden gaat in op de dag dat de resultaten van de proef worden meegedeeld
Onderafdeling 4. - De specifieke module en rangschikking van de geslaagden
Art.57. De specifieke module strekt ertoe de motivatie van de kandidaten te evalueren met betrekking tot de te bekleden functie, alsook de specifieke vaardigheden van de kandidaten.
Deze module kan bestaan uit meerdere schriftelijke en/of mondelinge uitsluitingsproeven.
Op het einde van elke test worden de kandidaten gerangschikt op basis van de behaalde resultaten.
Art.58. Indien het aantal kandidaten voor een betrekking, die geslaagd zijn voor de generieke module van de selectie, of die hiervoor zijn vrijgesteld, en die naar de betrekking in kwestie solliciteren, en indien de betrekking dit rechtvaardigt of als de complexiteit van het aan te werven profiel dit vereist, kan in de specifieke module een uitsluitingsproef georganiseerd worden
De afgevaardigd bestuurder van SELOR bepaalt, in samenspraak met de HRM, de aard van de proef en de vaardigheden waarop de bijkomende proef betrekking zal hebben.
Art.59. § 1. Er worden een of meerdere specifieke proeven georganiseerd voor een betrekking die ingevuld moet worden op basis van een bepaalde functiebeschrijving.
§ 2. Indien het aantal laureaten het rechtvaardigt, dan stelt de afgevaardigd bestuurder van SELOR, in samenspraak met de HRM het aantal laureaten vast die mogen deelnemen aan de specifieke module.
Art.60. De laureaten van de specifieke module die geschikt bevonden worden door de selectiecommissie voor de in te vullen functie, worden gerangschikt.
De afgevaardigd bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde stelt een proces-verbaal op met de rangschikking van de laureaten.
Onderafdeling 5. - Over de samenstelling en de raadpleging van de wervingsreserve en van de wervingsreserve van de andere overheden
Art.61. § 1. De laureaten van de generieke module worden opgenomen in een wervingsreserve.
Een wervingsreserve is samengesteld uit laureaten van de specifieke module, vervolgens van elk van de specifieke proeven die in de loop van de selectieprocedure plaatsvonden, en desgevallend van de bijkomende proef.
§ 2. De geldigheidsduur van een wervingsreserve bedraagt twee jaar.
De afgevaardigd bestuurder van SELOR, op vraag van de Minister, kan de geldigheidsduur van de wervingsreserve verlengen die op zijn initiatief werd samengesteld, telkens voor een periode van maximaal één jaar.
§ 3. De laureaten van een wervingsreserve kunnen uitgenodigd worden om deel te nemen aan de specifieke module georganiseerd overeenkomstig de artikelen 57 en volgende met het oog op een andere betrekking dan die waarvoor ze werden gerangschikt.
Art.62. De Minister kan voor een aanwerving waarvoor geen wervingsreserve is samengesteld, een beroep doen op de wervingsreserves die SELOR voor een andere overheid heeft samengesteld, op voorwaarde dat deze overheid daarvoor toestemming verleend heeft.
In overleg met de gedelegeerd bestuurder van SELOR kan de Minister beslissen een specifieke module te organiseren volgens de regels in de artikelen 57 tot 60.
Art.63. Het Algemeen beheerscomité kan een andere instelling toestaan de wervingsreserve te consulteren.
Onderafdeling 6. - Regels voor de toelating van de geslaagden
Art.64. § 1. Elke geslaagde krijgt bericht van zijn resultaat en van zijn rangschikking.
§ 2. De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die na deze aanvaarding weigeren in dienst te treden, worden ambtshalve uit de rangschikking geschrapt.
Als de geslaagde de betrekking aanvaard heeft, vergewist de HRM zich ervan dat hij aan alle vereiste voorwaarden voldoet.
Art.65. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de selectie, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de volgorde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben meegedongen.
Zij worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen.
Onderafdeling 7. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden
Art.66. De HRM roept de geselecteerde kandidaat op tot indiensttreding.
Indien de geslaagde de functie niet binnen een termijn van drie maanden kan invullen, kan de HRM de volgende gerangschikte oproepen.
Wanneer de geslaagde nog gebonden is door een arbeidsovereenkomst houdt de HRM rekening met een eventuele opzegtermijn.
HOOFDSTUK II. - Werving van personen met een handicap
Art.67. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder "erkenningsinstellingen" de zes volgende instellingen :
1° het Waals Agentschap voor een Kwaliteitsvol Leven, in het kort AViQ;
2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);
3° het Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, in het kort VAPH;
4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden;
5° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
6° de Algemene directie voor gehandicapte personen van de FOD Sociale Zekerheid.
Art.68. De Dienst moet personen met een handicap tewerkstellen a rato van twee percent van het personeelsplan.
De betrekkingen die voor personen met een handicap bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen :
1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 67 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;
2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest voorleggen van het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's of van het Bestuur medische expertise waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;
3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's of van het Bestuur medische expertise waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;
4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeleverd afschrift van het vonnis voorleggen waarbij een handicap of een blijvende ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;
5° het slachtoffer zijn geweest van een thuis-ongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling voorleggen waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66% wordt bevestigd;
6° een inkomensvervangende of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
Art.69. De leidend ambtenaar zendt de lijst van de vacante betrekkingen die door een persoon met een handicap bekleed kunnen worden naar de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 67, alsook naar Actiris, het FOREM en de VDAB.
Hij voegt er een fiche bij met de functiebeschrijving, de vereiste kwalificaties en bekwaamheden voor elke betrekking.
Art.70. § 1. Het Algemeen Beheerscomité richt zich tot de afgevaardigd bestuurder van SELOR om een persoon met een handicap aan te werven.
De persoon met een handicap moet voldoen aan de wervingsvoorwaarden voor elke betrekking en slagen voor een wervingsexamen dat aangepast is aan de beperkingen opgelegd door zijn handicap en bestemd is om zijn bekwaamheid tot het bekleden van de betrekking na te gaan.
Het Algemeen Beheerscomité duidt de kandidaten aan die naar zijn mening het beste profiel voor het bekleden van de betrekking bezitten.
§ 2. De leidend ambtenaar duidt een ambtenaar aan, belast met de begeleiding van de bij de Dienst tewerkgestelde personen met een handicap die dit wensen.
HOOFDSTUK III. - De stage
Afdeling. - Algemene bepalingen
Art.71. De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
De bepalingen van dit besluit gelden voor hem slechts in zover zij uitdrukkelijk op hem toepasselijk zijn verklaard.
Art.72.Perioden van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van de stage tot gevolg [1 in evenredige mate]1 zodra ze, buiten de verloven bedoeld in artikel 190, 1°, [1 equivalent van]1 tien werkdagen gewettigde afwezigheid overschrijden, verspreid over één of meerdere malen, zelfs als de stagiair in dienstactiviteit is.
Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Hij behoudt zijn hoedanigheid van stagiair eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of ontslag wordt genomen.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.73. De geslaagde die in dienst wordt geroepen, wordt tot de stage toegelaten door de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar die hem voorlopig aanstelt in de betrekking waarvoor hij in dienst werd geroepen.
Art.74. De leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar kan de aanwijzing wijzigen :
1° in het belang van de dienst;
2° op vraag van de stagiair.
Afdeling 2. - De inhoud van de stage
Art.75. § 1. De stage is bedoeld om de stagiair optimaal te integreren in zijn directie, in de Dienst en in het openbaar ambt in het algemeen. Daartoe duidt de leidend ambtenaar, in overleg met de functionele chef van de stagiair, het personeelslid aan dat, als hiërarchische meerdere, bevoegd is voor de stagebegeleiding, hierna de `stagebegeleider' genoemd, en dit volgens de taalrol van de stagiair.
§ 2. De HRM waakt eveneens over het goede verloop van de stage. Hiertoe kan hij deelnemen aan alle stagegesprekken.
Als de stagebegeleider meer dan tien werkdagen afwezig is, brengt de HRM de leidend ambtenaar daarvan op de hoogte opdat hij een "vervangende stagebegeleider" zou kunnen aanstellen die de stagebegeleider tijdens diens afwezigheid vervangt. De vervangende stagebegeleider wordt aangeduid conform de daartoe voorziene modaliteiten voorzien in paragraaf 1. In dit kader beschikt hij over dezelfde bevoegdheden als de stagebegeleider.
Afdeling 3. - Het verloop van de stage
Art.76. Aan het begin van de stage heeft de stagebegeleider een eerste gesprek met de stagiair waarbij de volgende punten verduidelijkt worden :
1° de verwachte resultaten en houdingen bij de verwezenlijking van de taken die overeenkomen met de functiebeschrijving van de stagiair;
2° de opleidingsactiviteiten die de stagiair moet volgen;
3° de andere middelen ter ontwikkeling van de vaardigheden zodat de inzetbaarheid van de stagiair vergroot wordt.
Art.77. Met het oog op de voorbereiding van dit eerste stagegesprek, pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met de HRM.
Art.78. De stagebegeleider maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 82, § 2 en 83.
De stagebegeleider kan, in overleg met de HRM en de functionele chef, en desgevallend met de vervangende stagebegeleider, beslissen dat bijkomende vormingsactiviteiten vereist zijn.
De verantwoordelijke van de HRM legt het model van het stageverslag vast.
Art.79. De stage duurt één jaar voor de stagiairs van de niveaus A en B.
Ze duurt 6 maanden voor de stagiairs van de niveaus C en D.
Art.80. De directieraad kan een vormingstraject per functietype vastleggen.
Art.81. Na het eerste stagegesprek organiseert de stagebegeleider tweemaandelijks een stagegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kunnen bijkomende gesprekken georganiseerd worden.
Met het oog op de voorbereiding van de stagegesprekken pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met de HRM.
Art.82. § 1. Het stagegesprek gaat over :
1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan voor de ontwikkeling van de vaardigheden van de stagiair;
2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;
3° de uitvoering van zijn werkopdrachten.
Het gesprek heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.
Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de stagebegeleider een verwittiging aan de stagiair.
§ 2. De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. De stagiair wordt in kennis gesteld van het verslag en kan er desgevallend zijn opmerkingen aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan de HRM.
Bij afwezigheid van de stagebegeleider voert de vervangende stagebegeleider het stagegesprek en stelt hij het stageverslag op. In dat geval hebben het gesprek en het verslag betrekking op de periode waarin de vervangende stagebegeleider de stage heeft opgevolgd. Bij terugkeer van de stagebegeleider moet deze een verslag opstellen over de periode waarin hij de stage effectief opgevolgd heeft.
Wat betreft de eerste tien werkdagen bedoeld in artikel 75, § 2, tweede lid, vraagt de vervangende stagebegeleider aan de officiële stagebegeleider of aan de hiërarchie de informatie die hij nodig heeft voor het opstellen van zijn stageverslag. Als er geen informatie beschikbaar is, dan geeft de in artikel 75, § 2, tweede lid bedoelde periode aanleiding tot een gunstige beoordeling van de stagiair.
Wanneer de stagebegeleider de dienst hervat, stelt de vervangende stagebegeleider een verslag op over de periode waarin hij de stage opgevolgd heeft. Dit verslag beantwoordt aan de vereisten van § 1. De stagiair wordt in kennis gesteld van het verslag en kan er desgevallend zijn opmerkingen aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan de HRM en aan de stagebegeleider. Laatstgenoemde houdt er rekening mee tijdens het volgende stagegesprek.
Afdeling 4. - Het einde van de stage
Art.83. De stage wordt afgesloten met een laatste stagegesprek. De stagebegeleider stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met de HRM en de functionele chef. Hij voegt er één van de voorstellen bedoeld in artikel 85 aan toe.
Hij stelt de stagiair in kennis van het eindverslag, die over vijftien dagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.
Art.84. De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, zowel gunstig als ongunstig, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.
Art.85. De stagebegeleider overhandigt het eindverslag aan de leidend ambtenaar of adjunct-leidend ambtenaar.
Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan het Algemeen Beheerscomité.
Indien het eindverslag ongunstig is, legt de leidend ambtenaar het dossier voor aan de in artikel 16 bedoelde raad van beroep. Hij voegt er een voorstel van beslissing aan toe.
Hij stelt de stagiair in kennis van deze voorlegging. De datum van kennisgeving doet de in artikel 19, § 6 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Ge-meenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad bedoelde termijn lopen.
HOOFDSTUK IV. - Benoeming als ambtenaar
Art.86. Onverminderd artikel 133 worden de ambtenaren benoemd door het Algemeen Beheerscomité.
Art.87. De stagiairs leggen de eed af wanneer zij tot ambtenaar worden benoemd.
Zij worden geacht als ambtenaar in dienst te zijn getreden vanaf de aanvangsdatum van de stage.
De ambtenaren leggen de eed af in handen van de leidend ambtenaar.
Art.88. De in het vorig artikel bedoelde eed wordt afgelegd in de termen, bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
Art.89. Indien zij verzuimen de in artikel 88 bedoelde eed af te leggen, wordt hun benoeming met terugwerkende kracht vernietigd.
TITEL V. - Het onthaal, de vorming en de voorlichting
Art.90. Onder onthaal dient elke maatregel te worden verstaan tot bevordering van de integratie van de nieuwe personeelsleden binnen de Dienst.
Art.91. Onder vorming dient elke activiteit te worden verstaan die tot doel heeft :
1° zich te vormen en te vervolmaken in het beroep;
2° te voldoen aan de bevorderingscriteria;
3° te voldoen aan de evaluatiecriteria.
Tijdens de periodes van afwezigheid die gerechtvaardigd worden door deelname aan verplichte of toegelaten activiteiten georganiseerd in het kader van het eerste lid, is de ambtenaar in actieve dienst.
Art.92. Onder voorlichting dient elke maatregel te worden verstaan waarbij nuttige inlichtingen aan de ambtenaren worden verschaft.
Art.93. Het Algemeen Beheerscomité neemt, op voordracht van de Directieraad de algemene beginselen inzake onthaal en vorming aan.
Met inachtneming van de algemene beginselen uitgevaardigd op grond van voorgaand lid, stelt de directieraad het onthaal- en vormingsprogramma vast dat aan de behoeften van het bestuur en zijn personeel beantwoordt. Hij kan in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 67, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de personen met een handicap organiseren.
Art.94. De directeur HRM of zijn afgevaardigde is belast met de functies van verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting.
Art.95. De verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting of zijn afgevaardigde dient in het bezit te zijn van een bekwaamheidsattest, dat afgeleverd wordt na een opleidingscursus waarvan het Verenigd College de nadere regelen vaststelt.
Art.96. De verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting is belast met :
1° de uitvoering van de onthaalprogramma's;
2° de opmaak van een jaarlijks opleidingsplan;
Het plan wordt door het Algemeen Beheerscomité goedgekeurd, na overleg met de vakorganisaties.
Dit plan bevat :
a) de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;
b) de prioriteiten voor het komende jaar;
c) de inhoud, de vorm en duur van de vormingen;
d) het al dan niet verplicht karakter van de vormingen;
e) de te voorziene begroting voor ieder van de vormingsdoelstellingen;
f) na verloop van het eerste vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt.
3° de organisatie van de voorgeschreven opleidingen voor de vergelijkende bevorderingsselecties;
4° de organisatie van de opleidingen voor de ambtenaren die het voorstel inzake voorlopige globale vermelding en de vermelding van globale evaluatie dienen op te stellen;
5° de organisatie van de noodzakelijke vervolmakingscursussen voor de ambtenaren;
6° de opmaak van een strategisch plan voor de communicatie.
TITEL VI. - Evaluatie
HOOFDSTUK I. - Evaluatie van de ambtenaren zonder mandaat
Art.97. De evaluatie, uitgevoerd op basis van een in artikel 103 beschreven individueel evaluatiedossier, heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen. Ze is verplicht voor elke ambtenaar.
Art.98. § 1. De evaluatie gebeurt door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar, met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen 7, 11 of 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.
Indien de hiërarchische meerdere niet voldoet aan de in het vorige lid bepaalde vereiste, wijst de leidend ambtenaar de gemachtigde ambtenaar aan.
Een hiërarchische meerdere mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een aangepaste vorming te hebben genoten.
§ 2. Voor de evaluatie van de ambtenaren van de niveaus B, C en D is de hiërarchische meerdere met ten minste een hogere graad.
Voor de graden van rang A1 en A2 is dit de directeur of de directeur-diensthoofd waarvan de geëvalueerde ambtenaar afhangt.
Voor de graden van de rang A3 zijn dit de directeurs-diensthoofden of de leidend ambtenaar of zijn adjunct naargelang waarvan de geëvalueerde ambtenaar afhangt.
De hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige rechtstreekse hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.
Indien de hiërarchische meerdere niet de functionele chef van de ambtenaar is, dient hij deze functionele chef te raadplegen voor de evaluatiegesprekken.
Een ambtenaar daan wie de globale evaluatievermelding "met voorbehoud" of onvoldoende" werd toegekend, kan niet belast worden met evaluaties.
Art.99. § 1. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek. Deze periode heeft een tijdsduur van minstens zes maanden.
§ 2. In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanstelling van de ambtenaar heeft de in artikel 98, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.
Voornoemde elementen betreffen :
1° de kwaliteit van het werk;
2° het werkritme;
3° de toe te passen werkmethoden;
4° de te verwerven werkattitudes.
De voornoemde hiërarchische meerdere stelt een verslag op van het functiegesprek. Dit wordt door de ambtenaar geviseerd en naar de HRM gestuurd en in het in artikel 103 bedoelde individueel evaluatiedossier opgenomen. Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het hem aangetekend opgestuurd.
§ 3. Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de in artikel 98, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar.
Dit gesprek heeft, in beginsel, om de twee jaar plaats tussen 15 januari en 15 maart, het ene jaar voor de ambtenaren van de niveaus A en B, het volgende jaar voor die van de andere niveaus. Als het gesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, heeft het plaats op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.
Het evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de tijdens het functiegesprek opgestelde doelen en over de in § 2, tweede lid, bedoelde elementen.
De ambtenaar krijgt één van de drie volgende globale evaluatievermeldingen :
1° gunstig;
2° onder voorbehoud;
3° onvoldoende.
Wanneer een vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende" toegekend is, heeft een nieuwe evaluatie plaats na een termijn van één jaar, welke termijn op verzoek van de ambtenaar ingekort kan worden tot zes maanden. Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; het nieuwe functiegesprek kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode, voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken.
§ 4. De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.
Buiten de in het eerste lid bedoelde gevallen, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.
Na afloop van zijn stage, krijgt de stagiair die als ambtenaar wordt benoemd van ambtswege een gunstige evaluatie.
Art.100. De ambtenaar wordt in kennis gesteld van het verslag van het evaluatiegesprek. Deze kan zijn bemerkingen neerschrijven binnen de twintig dagen die volgen op de communicatie van dit verslag en deze overmaken aan de in artikel 98, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere.
Als de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor ontvangst, wordt het hem aangetekend opgestuurd.
Dit verslag, in voorkomend geval, vergezeld van de opmerkingen van de ambtenaar, wordt in het in artikel 103 bedoelde individueel evaluatiedossier opgenomen.
Art.101. § 1. De evaluatie vindt plaats op zijn minst eens om de twee jaar en op zijn minst één jaar na een bevordering of een vaste benoeming; ze wordt persoonlijk aan de ambtenaar betekend.
Als de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor ontvangst, wordt het hem aangetekend opgestuurd.
§ 2. Wanneer de globale evaluatievermelding "gunstig" opnieuw wordt toegekend, bevestigt, in voorkomend geval, het bestuur de kennisgeving van de reeds bestaande vermelding.
Wanneer de globale evaluatievermelding "onder voorbehoud" wordt toegekend, kan op verzoek van de ambtenaar worden overgegaan tot een nieuwe evaluatie één jaar na de toekenning van die vermelding.
Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" wordt toegekend, wordt ambtshalve overgegaan tot een nieuwe evaluatie zes maanden na de toekenning van deze vermelding.
Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" wordt toegekend, stelt de directieraad een specifieke opleiding voor en onderzoekt hij de mogelijkheden om van functie te veranderen.
Alvorens enige beslissing te nemen hoort de directieraad de ambtenaar die een globale evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen.
Hiervoor roept de directieraad de ambtenaar minstens tien dagen voor de hoorzitting op, doormiddel van een kennisgeving.
Tijdens deze periode heeft hij toegang tot de stukken van het dossier. Voor deze hoorzitting kan de ambtenaar zich laten vergezellen door een door hem gekozen persoon.
§ 3. Indien de ambtenaar niet kan instemmen met de globale vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende" waarvan hem kennis werd gegeven, kan hij binnen de vijftien dagen die volgen op de kennisgeving zich per aangetekend schrijven wenden tot de in artikel 16 bedoelde raad.
Deze termijn is berekend volgens dezelfde regels als die bedoeld in artikel 19, § 7, tweede en derde lid van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad. Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
Art.102. § 1. Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" tweemaal achter elkaar wordt toegekend, verklaart de directieraad de ambtenaar beroepsongeschikt.
§ 2. Indien de ambtenaar niet kan instemmen met de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, kan hij binnen de vijftien dagen die volgen op de kennisgeving zich per aangetekend schrijven wenden tot de in artikel 16 bedoelde raad.
Artikel 101, § 3, tweede lid, is toepasselijk.
§ 3. Na advies van de in artikel 16 bedoelde raad van beroep, spreekt de overheid die overeenkomstig artikel 86 bevoegd is voor de benoeming, zich uit over de definitieve ambtsneerlegging door de vaststelling van de definitieve beroepsongeschiktheid.
De ambtenaar die wegens beroepsongeschiktheid wordt afgedankt geniet een vergoeding wegens ontslag.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar, indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van het derde lid moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, loon of vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de spilindex van de consumptieprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de spilindex van de consumptieprijzen.
Art.103. Het individueel evaluatiedossier omvat :
1° een identificatiefiche (naam, voornaam, adres);
2° een loopbaanfiche (verloop van de administratieve loopbaan);
3° een opleidingsfiche;
4° in voorkomend geval, een individuele fiche met de feiten of vaststellingen betreffende de uitoefening van de functie, opgetekend door de hiërarchische meerderen die bevoegd zijn voor de evaluatie; ze dienen naar behoren te zijn geviseerd of geannoteerd door de betrokken ambtenaar; deze kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk toe te voegen;
5° de omschrijving van de functie;
6° het verslag van het functiegesprek;
7° het verslag van het evaluatiegesprek;
8° het evaluatierapport.
De Minister bepaalt het model van de elementen van het individuele evaluatiedossier bedoeld in het eerste lid.
Art.104. Het in artikel 103 bedoelde individueel evaluatiedossier wordt in het persoonlijk dossier opgenomen en wordt bewaard op de HRM die de geheimhouding omtrent de inhoud ervan dient te bewaren.
HOOFDSTUK II. - Evaluatie van de mandaathouders
Art.105. De evaluatie heeft tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.
De mandaathouder stelt hiertoe op het einde van iedere evaluatieperiode een verslag op over zijn werkzaamheden als hoofd van de administratieve eenheid die hij leidt.
Art.106. De evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 25, evalueert de mandaathouder over de wijze waarop hij het mandaat heeft uitgeoefend.
Ze neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.
De vermelding "gunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer deze de doelstellingen die hem bij het begin van zijn mandaat werden opgedragen heeft bereikt.
De vermelding "voldoende" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt.
De vermelding "ongunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de doelstellingen niet of in zeer geringe mate zijn gerealiseerd.
In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde objectieven onmogelijk hebben gemaakt.
De evaluatie wordt aan de geëvalueerde meegedeeld bij aangetekend schrijven.
Art.107. § 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.
Indien bij deze evaluatie de vermelding "ongunstig" wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens ongunstig is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
§ 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.
Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandaathouder de vermelding "gunstig" bekomt, dan kan het Verenigd College zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 142, tweede lid, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.
Indien de mandaathouder de vermelding "voldoende" bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder de vermelding "ongunstig" bekomt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Art.108. De mandaathouder beschikt over vijftien dagen vanaf de kennisgeving van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij het Verenigd College.
Het Verenigd College spreekt zich, met uitsluiting van de in artikel 16 bedoelde raad van beroep, uit over het beroep van een mandaathouder.
Het Verenigd College moet zich uitspreken binnen de maand na ontvangst van het verzoekschrift, indien de mandaathouder niet vraagt om gehoord te worden, ofwel in de maand die volgt op het verhoor.
De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord door het Verenigd College of door zijn door hem aangeduide Leden. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze en moet, vóór zijn verhoor, toegang tot alle stukken van het dossier hebben gekregen. Zijn hoorzitting vindt plaats ten vroegste tien dagen na de vraag van de mandaathouder.
Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder.
TITEL VII. - Anciënniteit
Art.109. § 1. Voor het berekenen van de graad- en niveauanciënniteit, komen enkel in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschapscommissies, een provincie of een plaatselijk bestuur of, op voorwaarde dat de Minister beslist over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie als onderdaan van een van de lidstaten, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties.
Wat de vrijwillige onderbreking betreft, dient de onderbreking in de tijd ten minste één dag te omvatten.
Voor de deeltijdse prestaties gebeurt de berekening van de anciënniteit a rato van de verrichte prestaties.
§ 2. Voor de graadanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar benoemd is in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge de terugwerking van zijn benoeming in zulke graden.
§ 3. Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge de terugwerking van zijn benoeming in zulke graad.
Art.110. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschapscommissies, een provincie of een plaatselijk bestuur of, op voorwaarde dat de Minister beslist over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie als onderdaan van een van de lidstaten, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties.
Voor de deeltijdse prestaties gebeurt de berekening van de anciënniteit a rato van de verrichte prestaties.
Art.111. De werkelijke diensten zijn de diensten die zijn geleverd in een administratieve stand, die bij de geldende bepalingen, een activiteitswedde garanderen of bij ontstentenis daarvan, het behoud van de aanspraak op bevordering tot een hogere wedde.
Vrijwillig is de onderbreking van ten minste één dag die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.
Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
Art.112. § 1. De in aanmerking komende diensten die in volle kalendermaanden berekend zijn, worden rechtstreeks gevaloriseerd in de graad-, niveau- en dienstanciënniteit.
§ 2. De deeltijdse prestaties van 1.976 uren worden voor twaalf volle kalendermaanden geteld.
De deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1.976 uren worden voor één volle kalendermaand geteld, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.
TITEL VIII. - Loopbaan van de ambtenaren
HOOFDSTUK I. - Algemene regels inzake de loopbaan en de bevordering
Art.113. Onverminderd de bepalingen betreffende de mobiliteit, kunnen de bevorderingen worden toegekend door verhoging in graad of door overgang naar het hogere niveau.
Art.114. Iedere open betrekking, buiten de mandaatbetrekkingen, of die binnen de eerstvolgende zes maanden vrijkomt, wordt door het Algemeen Beheerscomité vacant verklaard, alvorens zij kan worden begeven bij wege van bevordering door verhoging in graad.
De vacantverklaring bepaalt de plaats van de betrekking in het personeelsplan, de plaats van tewerkstelling die de betrokkene wordt opgelegd en de vereiste geschiktheid.
Art.115.[1 De vacante betrekking wordt in kennis gegevens van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren en wordt eveneens per e-mail verstuurd. Het bericht vermeldt in ieder geval de vacante functie, de instantie waarbij en de termijn waarbinnen de kandidaatstelling moet worden ingediend, alsmede de gestelde algemene voorwaarden. Het omvat ook een functiebeschrijving die de te begeven betrekking betreft en verzoekt de kandidaten hun kwaliteiten te vermelden. Ambtenaren geven aan de HRM door via welk e-mailadres zij op de hoogte willen worden gehouden van vacante functies.]1
In aanmerking komen alleen de aanspraken van de ambtenaren die binnen twintig dagen vanaf de eerste werkdag die volgt op die van de kennisgeving van de vacature, ter post een aangetekende brief hebben afgegeven waarmee hun sollicitatie ter kennis van de leidend ambtenaar wordt gebracht.
De vervaldag is in de termijn begrepen.
[1 ...]1
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 22, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.116. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.
De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere kandidaat die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden. Hij weegt hierbij de beschrijving van de functie en de algemene en bijzondere voorwaarden af tegenover de aanspraken en ervaringen die de kandidaat kan laten gelden voor een benoeming in de vacante betrekking. Hij neemt bovendien het evaluatiedossier van de kandidaten in overweging.
De directieraad formuleert een gemotiveerd voorstel van benoeming dat ten hoogste zes kandidaten per vacante betrekking bevat. Zij worden gerangschikt in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.
Van het voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking.
De ambtenaar die zich benadeeld acht kan, binnen vijftien dagen na de in het vorige lid bedoelde kennisgeving, bezwaar indienen bij de directieraad.
De in het vierde lid bedoelde kennisgeving en termijn worden geregeld volgens de regels bedoeld in artikel 2, § 1, 13° en § 3.
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord.
Art.117. Het Algemeen Beheerscomité volgt de definitieve rangschikking die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en het Algemeen Beheerscomité niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet het zijn beslissing omstandig met redenen omkleden.
Art.118.De bevordering door overgang naar het hoger niveau wordt verleend bij wege van een door het SELOR georganiseerde vergelijkende selectie.
[1 De geslaagde van een vergelijkende selectie voor overgang naar een hoger niveau, krijgt voorrang op de toelating tot de stage van een geslaagde voor een wervingsreserve.]1
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
Art.119. § 1. De vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau worden georganiseerd voor de bevordering naar de graden die in rang A1 als attaché, in rang B1 als assistent of in rang C1 als adjunct zijn gerangschikt.
De bevordering door overgang naar een hoger niveau is alleen mogelijk als er een betrekking in de in het eerste lid bedoelde wervingsgraad van dat niveau vacant is.
§ 2. Om deel te nemen aan een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau dient de ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en moet hij, als laatste evaluatie, de evaluatie "gunstig" hebben gekregen.
§ 3. De vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau staat open :
1° voor bevordering tot de graad van rang A1, voor alle ambtenaren van de niveaus B en C die ten minste drie jaar anciënniteit hebben in één van beide of in beide niveaus;
2° voor bevordering tot de graad van rang B1, voor alle ambtenaren van niveau C die tenminste drie jaar anciënniteit tellen in dit niveau;
3° voor bevordering tot de graad van rang C1, voor alle ambtenaren van niveau D die tenminste drie jaar anciënniteit tellen in dit niveau.
§ 4. De deelnemingsvoorwaarden bepaald krachtens §§ 2 en 3 moeten vervuld zijn op de door de afgevaardigd beheerder van het SELOR bepaalde datum.
Als na afsluiting van de vergelijkende selectie blijkt dat een kandidaat die voor bedoelde selectie geslaagd is, op welk ogenblik ook tijdens de vergelijkende selectie niet langer voldeed aan een van de deelnemingsvoorwaarden die vervuld moeten zijn om eraan te kunnen deelnemen, dan verliest hij het voordeel van zijn slagen voor deze selectie.
Art.120. De vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A bestaat uit twee eerste schiftingsproeven gevolgd door drie brevetten en een mondelinge proef.
Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.
Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50 % voor elke proef, elk brevet en voor de mondelinge proef.
De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % der punten heeft behaald zijn definitief verkregen.
Elk brevet waarvoor de kandidaat 50 % der punten heeft behaald is definitief verkregen.
De laureaten worden gerangschikt volgens de in het geheel van de proeven behaalde punten en volgens de door deze rangschikking bepaalde volgorde benoemd.
Art.121. § 1. De vergelijkende selecties voor overgang naar de niveaus B of C omvatten een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.
§ 2. Alleen de kandidaat die voor het algemeen gedeelte slaagt kan aan het bijzonder gedeelte deelnemen.
§ 3. Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 50 % der punten voor elk gedeelte en ten minste 60 % der punten over het geheel van de selectie behalen.
Een kandidaat die 60 % behaalde voor de eerste proef maar niet voor de tweede, wordt vrijgesteld van deze eerste proef als hij nogmaals aan een vergelijkende selectie voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.
De geslaagden worden volgens de in beide proeven behaalde punten gerangschikt en volgens de door deze rangschikking bepaalde volgorde benoemd.
Art.122. In geval van selectie van een geslaagde voor een vergelijkende selectie voor overgang naar een hoger niveau, wordt laatstgenoemde onderworpen, vanaf zijn indiensttreding, aan een proefperiode van zes maanden voltijdse prestaties.
De leidend ambtenaar wijst de ambtenaar van een hogere graad aan die, naargelang van de taalrol van de geslaagde, de supervisie van de proefperiode uitoefent.
Na de eerste en de zesde maand organiseert de ambtenaar belast met de supervisie van de proefperiode een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Hij kan besluiten tot bijkomende gesprekken. Hij stelt de verslagen van deze gesprekken op en maakt deze over aan de HRM.
Tijdens de proefperiode is de geslaagde voor een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.
Zowel de geslaagde als de ambtenaar belast met de supervisie van de proefperiode kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt alsook bij tuchtstraffen. De ambtenaar wordt van deze beslissing in kennis gesteld. Tijdens de proefperiode wordt de evaluatie van de geslaagde opgeschort.
Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de geslaagde definitief aanvaard of verworpen door de ambtenaar belast met de supervisie van de proefperiode. Hij stelt de geslaagde in kennis van zijn beslissing.
De geslaagde kan beroep indienen tegen deze beslissingen bedoeld in het het vijfde en zesde lid bij de in artikel 16 bedoelde raad, binnen acht dagen na haarkennisgeving. Dit beroep is opschortend.
De in het vijfde en zesde lid bedoelde kennisgeving en termijn worden geregeld volgens de zelfde regels als die bedoeld in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.
Er kan in zijn evaluatiedossier geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in zijn evaluatiedossier.
De geslaagde die niet slaagde voor zijn proefperiode of die de betrekking opgeeft, herneemt zijn oorspronkelijke graad en behoudt zijn eerste rangschikking. Hij herneemt zijn voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking.
Art.123. De bevorderingen door verhoging in graad en door overgang naar het hoger niveau worden verleend door het Algemeen Beheerscomité.
HOOFDSTUK II. - Functionele loopbaan
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.124. De functionele loopbaan wordt toegepast op alle graden behalve deze die worden toegekend bij mandaat.
Zij bestaat erin dat de ambtenaar, zonder in graad te verhogen, één, twee of drie hogere weddenschalen geniet, volgens de graad, dan die welke zijn verbonden aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die dit statuut stelt inzake anciënniteit en evaluatie.
Art.125. De leidend ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddeschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake anciënniteit en evaluatie vervult.
Afdeling 2. - De verschillende functionele loopbanen
Art.126. Aan de graad van attaché zijn de weddeschalen 101, 102 en 103 verbonden.
Aan de graden van geneesheer en ingenieur zijn de weddenschalen 111, 112, 113 en 310 verbonden.
Aan de graden van assistent, adjunct en klerk zijn de weddenschalen 101, 102, 103 en 200 verbonden.
Aan de graad van eerste attaché zijn de weddeschalen 200, 210 en 220 verbonden.
Aan de graden van eerste attaché deskundige zijn de weddeschalen 220 en 230 verbonden.
Aan de graden van eerste ingenieur deskundige en eerste geneesheer deskundige zijn de weddeschalen 220, 230 en 310 verbonden.
Aan de graad van directeur zijn de weddeschalen 300 en 310 verbonden.
De weddeschaal 102, 112, 210, 230 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die zes jaar graadanciënniteit telt en die over een evaluatie " gunstig " beschikt.
De weddeschaal 103, 113, 220 of 310, naargelang van de graad, wordt aan de ambtenaar toegekend zodra hij twaalf jaar graadanciënniteit telt en over een evaluatie "gunstig" beschikt.
De weddeschaal 200 of 310, naargelang van de graad, wordt aan de ambtenaar toegekend zodra hij achttien jaar graadanciënniteit telt en over een evaluatie " gunstig " beschikt.
HOOFDSTUK III. - Bevordering tot de graden van de rangen A2 en A3
Art.127. Kunnen worden bevorderd door het Algemeen Beheerscomité tot de graad van directeur van rang A3, de ambtenaren titularis van de graden van attaché van rang A1, van eerste attaché en van eerste attaché deskundige van rang A2, zodra hun niveauanciënniteit ten minste zes jaar bedraagt.
Art.128. Kunnen worden bevorderd door het Algemeen Beheerscomité tot de graad van eerste attaché deskundige A2, de attachés van rang A1 die minstens zes jaar graadanciënniteit hebben en de eerste attachés van rang A2 die minstens drie jaar graadanciënniteit hebben.
Kunnen worden bevorderd door het Algemeen Beheerscomité tot de graad van eerste attaché van rang A2, de attachés van rang A1 die minstens drie jaar graadanciënniteit hebben.
Art.129. De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of A3 moet een evaluatie met vermelding "gunstig" hebben, moet zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf.
De ambtenaar die een tuchtstraf heeft gekregen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is doorgehaald in overeenstemming met artikel 171 of met de bepalingen van het statuut dat op hem van toepassing is.
Art.130. Onverminderd de artikelen 127 en 128 en in de in artikel 114 bedoelde gevallen, kan het Algemeen Beheerscomité de vacante betrekking openstellen via mobiliteit voor ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Federale Staat, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschappen, van de Gemeenschapscommissies en van het Waalse Gewest, van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen waarvan het personeel via SELOR wordt aangeworven, die aan dezelfde bevorderingsvoorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van de Dienst gelden.
De beslissing van het Algemeen Beheerscomité verduidelijkt, voor iedere vacante betrekking, van welke instellingen onder deze bepaald in het eerste lid, de ambtenaren die zich kandidaat mogen stellen, moeten voortkomen.
In afwijking van artikel 115, eerste lid, wordt de vacature van een te verlenen betrekking ter kennis gebracht van de voor benoeming in aanmerking komende ambtenaren door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Zij bevat de te vervullen functiebeschrijving, de vereiste ervaring en kennis en de termijn binnen dewelke de ambtenaar zijn kandidatuur kan indienen.
Art.131. Wanneer een betrekking openstaat overeenkomstig artikel 130, is het vereist dat de ambtenaren van een andere instelling de gelijkwaardige bevorderingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 127 en 128 vervullen.
Art.132. § 1. Wanneer er beroep wordt gedaan op artikel 130, neemt het Algemeen Beheerscomité een individueel besluit tot overdracht dat bij uittreksel gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad. Een kopie wordt ter informatie overgemaakt aan de overheid die de benoemingsbevoegdheid heeft in de instelling van herkomst van de ambtenaar.
§ 2. De overdracht houdt de benoeming in de graad van tewerkstelling naar dewelke de ambtenaar is overgeplaatst van rechtswege in. De ambtenaar behoudt zijn administratieve anciënniteit die hij verworven heeft voor zijn overplaatsing.
§ 3. De overgedragen ambtenaar is niet langer onderworpen aan de statutaire bepalingen die op hem van toepassing waren binnen zijn instelling van herkomst.
§ 4. Indien, in zijn instelling van herkomst, de graad van de ambtenaar duidelijk verschilt van de bij de Dienst bestaande graad, wordt de gelijkwaardigheid bepaald door de Minister.
HOOFDSTUK IV. - Het mandaat
Art.133. Het Verenigd College kent de betrekkingen verbonden aan de graden van rang A4, A4+ en A5 bij mandaat toe.
Iedere betrekking wordt door het Verenigd College vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven bij mandaat.
De mandaten van rang A4, A4+ en A5 worden vacant verklaard via een open procedure, waarbij gelijktijdig interne en externe kandidaten meedingen.
Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de ambtenaren van de Dienst.
Onder mandaathouder niet-ambtenaar dient te worden verstaan, alle mandaathouders die, op het moment van hun aanwijzing tot een mandaat bij de Dienst, geen ambtenaar zijn van de Dienst, de openbare diensten van het federaal administratief openbaar ambt of van een openbare dienst van een Gewest of van een Gemeenschap of van een Gemeenschapscommissie of van een instelling van openbaar nut die ervan afhangt.
De mandaathouders niet ambtenaar tekenen een arbeidscontract dat onderworpen is aan de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.
Telkens wanneer er in dit besluit het woord "ambtenaar" wordt gebruikt, wordt ook de mandaathouder bedoeld behoudens anders luidende bepaling.
Art.134. Vóór elke toekenning van een mandaat legt het Verenigd College, na advies van het Algemeen Beheerscomité, de doelstellingen vast die tijdens dit mandaat moeten bereikt worden.
Art.135.§ 1. De aangestelde ambtenaar oefent het mandaat daadwerkelijk uit.
§ 2. In geval hij het mandaat niet kan uitoefenen wegens overlijden, langdurige ziekte, zwangerschapsverlof, schorsing in het belang van de dienst, ontslag of enige andere reden die hem verhindert zijn mandaat uit te oefenen, kan het Verenigd College het mandaat tijdelijk toekennen aan een ander personeelslid voor maximaal zes maanden.
§ 3. De mandaathouder oefent zijn taak voltijds uit.
Tijdens zijn mandaat kan hij :
1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd als dit het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreft;
2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen, om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie;
3° geen politiek verlof krijgen;
4° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
5° geen verlof krijgen voor opleiding;
6° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwilliger bij dit korps of om cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;
7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden, in het kader van de vierdagenweek en in het kader van een halftijds werk vanaf 50 of 55 jaar;
9° geen verlof krijgen voor persoonlijke aangelegenheden;
10° geen verlof krijgen om ter beschikking gesteld te worden van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;
11° geen ouderschapsverlof krijgen buiten de loopbaanonderbreking;
[1 12° een flexibele werkregeling.]1
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 23, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.136. De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienst, graad- en geldelijke anciënniteit.
De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.
Art.137. Het mandaat duurt vijf jaar.
Art.138. Met inachtneming van artikel 44 tot en met 46 staan de mandaten van rang A4, A4+ en A5 open voor ambtenaren van niveau A die ten minste negen jaar anciënniteit van niveau A hebben of ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben.
Met inachtneming van artikel 44 tot en met 46 staan de mandaten van rang A4, A4+ en A5 open voor personen die kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie van niveau A hebben die ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben.
Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector.
Elke betrekking die overeenkomt met de graden van de rangen A4, A4+ en A5 omvat een al dan niet rechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag en aan werkzaamheden strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat of van andere openbare lichamen.
Art.139. § 1. De vacante betrekkingen maken het voorwerp uit van een oproep tot de kandidaten die ten minste in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.
In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld :
1° de termijn bedoeld in § 2 waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;
2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3;
3° de adresgegevens van de personeelsdienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doelstellingen bedoeld in artikel 134 bekomen kunnen worden.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen de kandidaturen van de ambtenaren die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van dertig dagen. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur bevat een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren.
De betrokkene dient een kandidatuur in te dienen voor elke betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk naar elke betrekking te dingen die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
Art.140. § 1. Binnen de vijftien dagen volgend op de uiterlijke datum bedoeld in artikel 139, § 2, wordt het verzoek om advies bedoeld in artikel 141 door de voorzitter van de directieraad bij de selectiecommissie ingediend.
§ 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de selectiecommissie zich dient uit te spreken.
Deze termijn mag niet minder bedragen dan dertig dagen na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de selectiecommissie.
§ 3. Het verzoek om advies bevat :
1° de kandidaturen bedoeld in artikel 139, § 3;
2° de doelstellingen bedoeld in artikel 134;
3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking.
Art.141. § 1. De selectiecommissie controleert de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.
De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.
Binnen de vijftien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan de kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. In deze hypothese, wordt de kandidaat ten minste tien dagen voor de hoorzitting opgeroepen, doormiddel van een kennisgeving, en moet hij tijdens deze termijn toegang hebben tot de stukken van het dossier. De kandidaat kan zich bij de hoorzitting laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.
Wanneer de selectiecommissie een kandidaat uitsluit, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden.
§ 2. De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.
De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies over de gelijkwaardigheidsgraad van de competenties, van de relationele en managementvaardigheden van iedere kandidaat met betrekking tot de elementen vervat in het verzoek om advies bedoeld in artikel 140.
Na een vergelijking van de diploma's en de verdiensten van de kandidaten, deelt de selectiecommissie de kandidaten in hetzij in groep A "geschikt", hetzij in groep B "niet geschikt".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex aequo gerangschikt.
Art.142. Het Verenigd College duidt de mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A.
De mandaathouder stelt, binnen zes maanden vanaf de opname van zijn functie, een beheersplan op, rekening houdend met de doelstellingen bedoeld in art. 134, en stelt het voor aan het Verenigd College of aan de afgevaardigden ervan.
HOOFDSTUK V. - Uitoefening van een hogere functie
Art.143. De ambten die bij mandaat worden uitgeoefend vallen niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.144. Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in het personeelsplan voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.
Art.145. § 1. Het feit alleen dat een betrekking definitief open staat of tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.
Het Algemeen Beheerscomité beslist over de noodzaak om een hogere functie toe te kennen, volgens de behoeften van de dienst. Indien de betrekking definitief open staat, zet zij vooraf de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking in.
§ 2. Er kan in een ofwel definitief openstaande ofwel tijdelijk niet waargenomen betrekking niet voor langer dan zes maanden worden voorzien door aanstelling voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Indien de betrekking niet definitief open staat kan de in het vorige lid bepaalde termijn op gunstig advies van de Directieraad worden verlengd. De duur van de verlenging wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst.
Indien de betrekking definitief open staat kan de in het eerste lid bedoelde termijn op gunstig advies van de Directieraad met een nieuwe en laatste periode van zes maanden worden verlengd.
Art.146. Alleen een ambtenaar die voldoet aan de statutaire vereisten om tot het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.
De ambtenaar die tuchtrechtelijk geschorst of in graad teruggezet is, mag niet aangesteld worden voor het uitoefenen van een hoger ambt vooraleer zijn straf uitgewist is.
Art.147. De ambtenaar die met een hoger ambt is belast, oefent alle aan dat ambt verbonden prerogatieven uit.
Art.148. Uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op vaste benoeming in de graad van dat ambt.
TITEL IX. - Dienstaanwijzing, overplaatsing, externe mutatie, wedertewerkstelling en wedertewerkstelling na afschaffing van de betrekking
Art.149. De dienstaanwijzing van een ambtenaar preciseert de betrekking in het personeelsplan waarin hij ingedeeld werd.
De dienstaanwijzing van de stagiairs en de ambtenaren gebeurt door het Algemeen Beheerscomité.
Art.150.§ 1. De overplaatsing is de overheveling van een personeelslid naar een ander ambt van zijn graad voorzien in het personeelsplan en dat deel uitmaakt van een andere Directie.
De overplaatsing vindt plaats hetzij door vrijwillige overplaatsing op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve overplaatsing.
§ 2. De ambtenaar kan op elk ogenblik op zijn verzoek, via overplaatsing worden ingedeeld in een betrekking van zijn graad die in een andere Directie vacant is of vatbaar voor overplaatsiing.
De aanvraag tot overplaatsing moet schriftelijk worden ingediend bij de leidend ambtenaar. Een afschrift ervan wordt tegelijktertijd toegestuurd aan de directeur-diensthoofd van de Algemene diensten en aan de directeurs-diensthoofden van de diensten waar een betrekking via overplaatsing te begeven is. De HRM onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven; daartoe vergelijkt hij het profiel van de aanvrager met de functiebeschrijvingen van de vacante betrekkingen en legt de mandaathouders van de betrokken diensten een lijst voor met kandidaten waarvan het profiel met de functiebeschrijving van deze betrekkingen overeenstemt.
De mandaathouders van de betrokken diensten, bijgestaan door de HRM, selecteren de kandidaat die het best aan de vereisten van het ambt beantwoordt en stellen de overplaatsing van de weerhouden kandidaat voor aan het Algemeen Beheerscomité.
De vrijwillig overgeplaatste ambtenaar is verplicht zijn nieuwe functies gedurende een periode van minimaal drie jaar uit te oefenen, behoudens afwijking vanwege de directieraad.
§ 3. Een interne oproep kan worden gedaan door de HRM aan de ambtenaren van de Dienst voor de vacante betrekking, met een dienstnota die het volgende vermeldt :
1° de functiebeschrijving;
2° het gewenste profiel van de kandidaten;
3° binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken.
[1 Deze interne oproep gebeurt met name door de dienstnota per e-mail te sturen naar de ambtenaren die in aanmerking komen voor overplaatsing. De ambtenaren geven aan de HRM door via welk e-mailadres zij op de hoogte willen worden gesteld van de te vervullen vacatures door vrijwillige overplaatsing.]1
De kandidaturen moeten schriftelijk worden ingediend bij de leidend ambtenaar. Een afschrift ervan wordt tegelijkertijd toegestuurd aan de directeur-diensthoofd van de Algemene diensten en aan de directeurs-diensthoofden van de diensten waar een betrekking vacant is. De HRM onderzoekt in welke mate aan de, overeenkomstig § 2, uit eigen beweging ingediende kandidaturen, aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep en desgevallend van een externe oproep, gevolg kan worden gegeven; daartoe vergelijkt hij het profiel van de kandidaat met de functiebeschrijvingen van de vacante betrekkingen en legt de mandaathouders van de betrokken diensten een lijst voor met kandidaten waarvan het profiel met de functiebeschrijving van deze betrekking overeenstemt.
De mandaathouders van de betrokken diensten, bijgestaan door de HRM, selecteren de kandidaat die het best aan de vereisten van het ambt beantwoordt en stellen de overplaatsing van de weerhouden kandidaat voor aan het Algemeen Beheerscomité.
§ 4. De ambtenaar kan ambtshalve overgeplaatst worden als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een vergelijkende selectieproef.
De ambtshalve overplaatsing kan eveneens worden beslist door het Algemeen Beheerscomité indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden.
De overplaatsingsbeslissing wordt gemotiveerd aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om de betrekking te kunnen bezetten.
Voorafgaand aan de beslissing, wordt de ambtenaar gehoord en kan hij zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Hij moet minstens tien dagen voor de hoorzitting worden opgeroepen, doormiddel van een kennisgeving en tijdens deze termijn toegang hebben tot de stukken van het dossier.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 24, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.151. § 1. De externe mutatie is de overplaatsing van een ambtenaar die niet tot de Dienst behoort naar een vacante betrekking van zijn graad of van een gelijkwaardige graad voorzien in het personeelsplan van de Dienst.
§ 2. Het Algemeen Beheerscomité kan beslissen een oproep te lanceren ten aanzien van de ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de federale Staat, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waals Gewest, de Franse, Vlaamse en Duitstalige Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies, de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen waarvan het personeel via SELOR wordt aangeworven, die aan dezelfde voorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van de Dienst gelden.
De beslissing van het Algemeen Beheerscomité specifieert voor iedere openstaande betrekking, tot welke instellingen bedoeld in het eerste lid de ambtenaren dienen te behoren opdat ze zich kandidaat kunnen stellen.
De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een openstaande betrekking middels een externe mutatie moet een " gunstige " evaluatie genieten, moet zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en niet vallen onder een nog niet geschrapte definitieve tuchtstraf overeenkomstig de bepalingen van het statuut dat op hem van toepassing is.
§ 3. In afwijking van artikel 115, eerste lid, worden de ambtenaren die vatbaar zijn voor een benoeming in kennis gebracht van de openstelling van de betrekking, middels een bericht dat gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad.
Het in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde bericht bevat de vacante functieomschrijving, de vereiste ervaring en kennis van de kandidaten en de termijn waarbinnen de ambtenaar zijn kandidatuur kan indienen.
Artikel 150, § 3, tweede en derde lid zijn van toepassing.
Art.152. § 1. Wanneer er beroep wordt gedaan op artikel 151, neemt het Algemeen Beheerscomité een individueel besluit tot overplaatsing dat bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Een kopie wordt ter informatie overgemaakt aan de overheid die de benoemingsbevoegdheid heeft in de instelling van herkomst van de ambtenaar.
§ 2. De overplaatsing houdt de benoeming in de graad van tewerkstelling naar dewelke de ambtenaar is overgeplaatst van rechtswege in. De ambtenaar behoudt zijn administratieve anciënniteit die hij verworven heeft voor zijn overplaatsing.
§ 3. De overgeplaatste ambtenaar is niet langer onderworpen aan de statutaire bepalingen die op hem van toepassing waren binnen zijn instelling van herkomst.
§ 4. Indien, in zijn instelling van herkomst, de graad van de ambtenaar duidelijk verschilt van de bij de Dienst bestaande graad, wordt de gelijkwaardigheid bepaald door de Minister.
Art.153. Wedertewerkstelling is de aanwijzing van een ambtenaar in een ambt van zijn graad in een andere Directie dan die waar hij oorspronkelijk tewerkgesteld werd, indien één of meerdere betrekkingen binnen deze Directie worden afgeschaft of de ambtenaar medisch ongeschikt wordt voor de uitoefening van zijn ambt.
Zij wordt verricht door het Algemeen Beheerscomité.
De ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College kunnen worden wedertewerkgesteld in de Dienst op basis van een beslissing genomen door het Verenigd College, na advies van het Algemeen Beheerscomité, gegeven binnen de maand waarin zij werd gevat. Na verloop van deze termijn wordt het advies als gunstig beschouwd.
Art.154. De afschaffing van de betrekking die een ambtenaar bekleedt, kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar of tot ontslag.
De ambtenaar wordt herplaatst en bevindt zich in de administratieve stand dienst activiteit.
Art.155. Het advies van de arbeidsgeneesheer kan vereist worden om de bekwaamheid van een persoon met een handicap tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan.
TITEL X. - De tuchtregeling
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Art.156. De bepalingen van deze titel zijn ook van toepassing op de stagiairs.
HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen
Art.157. De volgende tuchtstraffen kunnen tegen ambtenaren worden uitgesproken.
1° de terechtwijzing;
2° de inhouding van wedde;
3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
4° de tuchtschorsing;
5° de lagere inschaling;
6° de terugzetting in graad;
7° het ontslag van ambtswege;
8° de afzetting.
Art.158. De inhouding van de wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden. Onverminderd artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, mag ze niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.
De ambtenaar die inhouding van wedde als tuchtstraf opgelegd krijgt, krijgt een gewaarborgde maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag minstens gelijk is aan het leefloon zoals bepaald krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Als de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgelegd naar rato van de duur van zijn prestaties.
Art.159. De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn verzoek geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.
Art.160. Tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.
De bestrafte ambtenaar krijgt een gewaarborgde maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag minstens gelijk is aan het leefloon zoals bepaald krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Als de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgelegd naar rato van de duur van zijn prestaties.
Art.161. De lagere inschaling bestaat in de toekenning :
1° ofwel van een lagere weddeschaal ingedeeld in dezelfde graad;
2° ofwel van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal.
Art.162. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning :
1° ofwel van een graad van een lagere rang die in hetzelfde niveau is ingedeeld, wanneer de ambtenaar titularis is van een bevorderingsgraad;
2° ofwel van een graad van het rechtstreeks lager niveau, wanneer de ambtenaar titularis is van een wervingsgraad.
In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaatsvindt, voorkomen in het personeelsplan.
De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad uitwerking heeft.
Art.163. Elke tuchtstraf wordt in het persoonlijk dossier van de betrokken ambtenaar opgenomen.
HOOFDSTUK III. - Principes in verband met de tuchtprocedure
Art.164. De tuchtprocedure kan slechts slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de procedure aanvangt.
Art.165. § 1. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds bestrafte feiten.
§ 2. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven, zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken.
Art.166. § 1. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, kan geen zwaardere straf opleggen dan die welke werd voorgesteld en mag slechts rekening houden met de feiten die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.
De straf mag geen uitwerking hebben vóór de uitspraak ervan.
§ 2. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, motiveert elke beslissing die niet overeenstemt met het voorstel dat haar werd gedaan.
Art.167. Elk voorstel tot tuchtstraf wordt schriftelijk geformuleerd, gemotiveerd en aan de betrokken ambtenaar ter kennis gebracht.
De ambtenaar wordt vooraf ondervraagd over de feiten. Hij mag, voor zijn verdediging, zijn dossier raadplegen en zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Na de kennisgeving van het voorlopige of definitieve voorstel heeft de ambtenaar twintig dagen de tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bij aangetekende zending toegestuurd bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd.
Art.168. De kennisgevingswijzen die in deze Titel bedoeld worden, komen overeen met deze bedoeld in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.
HOOFDSTUK IV. - De procedures
Afdeling 1. - Voorstel van tuchtstraf
Art.169. Het Algemeen Beheerscomité stelt het voorstel op voor de mandaathouders.
De leidende en adjunct-leidende ambtenaren stellen het voorstel op voor de andere ambtenaren.
Het voorstel wordt tegelijkertijd aan de betrokken ambtenaar en aan de krachtens artikel 170 bevoegde overheid overgemaakt om de tuchtstraf uit te spreken.
Afdeling 2. - Uitspraak van de tuchtstraf
Art.170. De tuchtstraf wordt uitgesproken door het Verenigd College voor de mandaathouders.
De tuchtstraf wordt uitgesproken door het Algemeen Beheerscomité voor de andere ambtenaren.
De overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken betekent haar beslissing aan de betrokken ambtenaar binnen de maand vanaf de dag waarop ze het voorstel ontving, zoniet wordt ze geacht van de tuchtstraf af te zien. Deze termijn wordt met een maand verlengd wanneer de gerechtelijke vakanties tijdens deze termijn lopen.
HOOFDSTUK V. - Uitwissing van de tuchtstraf
Art.171. § 1. Elke tuchtstraf, behalve het ontslag van ambtswege en de afzetting, wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.
Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid bij de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de evaluatie.
Met de uitwissing wordt elke vermelding van of verwijzing naar de tuchtstraf in het dossier geschrapt.
§ 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
1° zes maanden voor de terechtwijzing;
2° één jaar voor de inhouding van de wedde;
3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
4° twee jaar voor de tuchtschorsing;
5° drie jaar voor de lagere inschaling en de terugzetting in graad.
De termijn gaat in vanaf de kennisgeving van de straf.
HOOFDSTUK VI. - Beroep
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.172. De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf wordt voorgesteld, kan hiertegen, binnen een termijn van twintig dagen te rekenen na de kennisgeving van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door een persoon naar keuze, beroep aantekenen bij de in artikel 16 bedoelde raad van beroep.
Het beroep wordt verstuurd naar het adres van het secretariaat van de raad van beroep, overeenkomstig de bepalingen in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Ge-meenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.
Het beroep is opschortend.
Afdeling 2. - Beroepsprocedure
Art.173. Een ambtenaar van de Diensten van het Verenigd College of van de betrokken instelling van openbaar nut, of een raadsman, wordt in elke zaak aangeduid door de Directieraad waarvan de stagiair of de ambtenaar afhangt om de bestreden straf te verdedigen. Deze ambtenaar of deze raadsman mag niet deelnemen aan de beraadslagingen. De in artikel 176 bedoelde beslissing vermeldt dat dit verbod werd geëerbiedigd.
Art.174. De raad van beroep kan aanvullende onderzoeken bevelen en daartoetwee assessorenafvaardigen. Deze assessoren worden gekozen, de ene uit de leden aangewezen door de overheid, de andere uit de leden aangewezen door de vakorganisaties.
Art.175. De verzoeker heeft het recht één of meerdere assessoren te wraken. Dit recht mag slechts één enkele keer voor eenzelfde zaak worden uitgeoefend en mag er niet toe leiden dat het aantal assessoren minder dan vier bedraagt.
De secretaris stelt de verzoeker, overeenkomstig de bepalingen in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeen-schapscommissie van Brussel-Hoofdstad, in kennis van de lijst van de effectieve en de plaatsvervangende assessoren.
Binnen een termijn van acht dagen vanaf de kennisgevinging van de lijst, stuurt de verzoeker deze, overeenkomstig de bepalingen in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, terug naar de secretaris, met aanduiding van de naam van de assessoren die hij wraakt. Het wrakingsverzoek vermeldt de redenen waarom geloofd wordt dat de assessor niet onpartijdig zal zijn.
Na de in het derde lid bepaalde termijn, wordt de verzoeker geacht af te zien van zijn recht op wraking.
Vooraleer de grond van de zaak te behandelen beslist de voorzitter of er reden is om het wrakingsverzoek in te willigen.
Het lid van de raad van beroep dat vaststelt dat er ten aanzien van hem een wrakingsreden bestaat, onthoudt zich op eigen initiatief.
De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als partijdig zou kunnen beschouwen.
Afdeling 3. - Uitspraak van de straf in beroep
Art.176. Na afloop van de beraadslagingen, geeft de raad de ambtenaar kennis van zijn beslissing binnen de termijn voorzien in artikel 19, § 7 van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeen-schapscommissie van Brussel-Hoofdstad. De straf die door de raad wordt uitgesproken, mag niet zwaarder zijn dan deze die in eerste aanleg werd uitgesproken.
TITEL XI. - Schorsing in het belang van de dienst
HOOFDSTUK I. - Feiten die kunnen aanleiding geven tot een schorsing in het belang van de dienst
Art.177. Wanneer een ambtenaar vervolgd wordt, hetzij strafrechtelijk, hetzij tuchtrechtelijk wegens een ernstig vergrijp waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen voorhanden zijn die verantwoorden dat er een tuchtstraf wordt opgelegd, en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan hij preventief worden geschorst als maatregel van orde.
Art.178. De bepalingen van deze titel gelden eveneens voor de stagiairs.
HOOFDSTUK II. - Bevoegde overheid
Art.179. De overheid die, krachtens artikel 170, bevoegd is om een tuchtstraf uit te spreken, is tevens bevoegd om een schorsing in het belang van de dienst uit te spreken.
HOOFDSTUK III. - Procedure
Art.180. De schorsing in het belang van de dienst kan slechts worden uitgesproken nadat de betrokken ambtenaar vooraf door de in artikel 179 bedoelde overheid gehoord is over de feiten die hem ten laste worden gelegd. De ambtenaar wordt minstens 5 dagen voor de hoorzitting opgeroepen, doormiddel van een kennisgeving en moet tijdens deze termijn toegang hebben tot de stukken van het dossier. De oproeping vermeldt deze feiten.
Hij kan zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord, kan hij zich door een persoon naar eigen keuze laten vertegenwoordigen.
Het verhoor vindt plaats uiterlijk vijftien dagen nadat de overheid kennis heeft genomen van de ten laste gelegde feiten.
Art.181. De schorsingsbeslissing wordt ter kennis gesteld volgens de in artikel 19, § 7 het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad bedoelde regels. Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing binnen vijftien dagen te rekenen van het in artikel 180 bedoelde hoorgesprek, wordt deze geacht te zijn ingetrokken.
In dat geval kan de overheid geen nieuwe schorsing in het belang van de dienst uitspreken op basis van dezelfde feiten.
HOOFDSTUK IV. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst
Art.182. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken voor een periode van ten hoogste zes maanden.
Ingeval van strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn verlengen met opeenvolgende perioden van ten hoogste zes maanden tot aan de kennisname van de rechterlijke eindbeslissing.
De tuchtoverheid is ertoe gehouden zich op de hoogte te stellen met betrekking tot de uitkomst van deze beslissing.
§ 2. Als er binnen de in § 1 bedoelde termijnen geen tuchtstraf is uitgesproken, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst opgeheven.
Art.183. De ambtenaar die in het belang van de dienst is geschorst, kan het recht worden ontzegd om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en het voorwerp zijn van een vermindering van zijn wedde.
De in het eerste lid bedoelde vermindering van wedde mag evenwel niet meer bedragen dan deze bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
HOOFDSTUK V. - Beroep
Art.184. De in artikel 16 van dit besluit bedoelde raad van beroep neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen in verband met de schorsing in het belang van de dienst en met de in artikel 183 bedoelde maatregelen.
De beroepsprocedure is die welke voor de beroepen in tuchtzaken geldt.
HOOFDSTUK VI. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst
Art.185. Wanneer een tuchtstraf met inhouding van wedde wordt uitgesproken tegen een ambtenaar die in het belang van de dienst werd geschorst met vermindering van wedde, heeft de tuchtstraf, in afwijking van artikel 166, § 1, tweede lid, uitwerking ten vroegste met ingang van de dag waarop de schorsing in het belang van de dienst in werking treedt.
In dat geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst aangerekend op de duur van de tuchtschorsing. Het bedrag van de tijdens de tuchtschorsing ingehouden wedde wordt afgetrokken van het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat. Als het bedrag van de ingehouden wedde hoger is dan het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat, wordt het verschil door de overheid aan de ambtenaar terugbetaald.
Art.186. Nadat de in artikel 181 bedoelde beslissing is genomen worden de bij toepassing van artikel 183 genomen maatregelen ingetrokken door beslissingen die terugwerken tot de dag met ingang waarvan die maatregelen uitwerking hebben gehad, behalve :
1° indien tot besluit van dat onderzoek de ambtenaar afgezet wordt;
2° voor de periode van schorsing in het belang van de dienst aangerekend op de duur van de tuchtschorsing bij toepassing van artikel 185, tweede lid.
TITEL XII. - Verloven en administratieve standen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.187. De ambtenaar bevindt zich in een van de volgende standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° disponibiliteit.
Art.188. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid, in een andere administratieve stand plaatst.
HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit
Afdeling 1. - Algemeen
Art.189.Behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepaling heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op bevordering tot een hogere weddeschaal.
De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof, dienstvrijstelling of inhaalrust te hebben gekregen.
De ambtenaar in actieve dienst kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden.
Artikel 188, de eerste en tweede leden van dit artikel en artikel 190 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs [1 , zij het dat voor wat betreft de loopbaanonderbreking enkel de specifieke stelsels opgenomen kunnen worden]1.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 25, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.190.De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt verlof onder meer :
1° voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof;
2° voor moederschapsbescherming; vaderschapsverlof;
3° ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing;
4° om dwingende redenen van familiaal belang;
5° wegens ziekte;
6° voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;
7° voor verminderde prestaties om medische redenen;
8° om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of om een politiek mandaat uit te oefenen;
9° voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;
10° wegens opdracht;
11° voor vakbondsopdrachten;
12° voor werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen;
13° om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies;
14° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden;
15° om een stage te vervullen bij een andere openbare dienst;
16° om medische of humanitaire redenen;
[1 17° voor loopbaanonderbreking;
18° voor zorgverlof.]1
Behoudens andersluidende bepaling worden de verloven toegekend door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 26, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.191. Behalve inzake ziekteverlof bedoeld in artikel 190, 5°, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de in artikel 16 bedoelde raad, wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof.
Hij beschikt, voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van vijftien dagen ingaande op de datum waarop hij in kennis werd gesteld van de beslissing tot afwijzing.
Afdeling 2. - Verloven voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof
Art.192. Het jaarlijks verlof bedoeld in artikel 190, 1°, is vastgesteld op 35 werkdagen. De ambtenaar geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit en twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.
Art.193. De vakantiedagen worden opgenomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.
De dagen worden opgenomen binnen het kalenderjaar. Nadere regels voor de overdracht naar het volgende kalenderjaar van onbestede vakantiedagen kunnen door het arbeidsreglement worden vastgesteld.
Art.194.[1 De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van dringende familieomstandigheden in geval van ziekte of een ongeval waardoor de onmiddellijke aanwezigheid van de ambtenaar vereist is.
De ambtenaar staaft zijn aanvraag.
Het eventuele medische attest mag de medische reden zelf niet vermelden.]1
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 27, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.195. Indien de ambtenaar de in artikel 194, eerste lid, bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 192 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 194.
Art.196.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd :
1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt :
a) om een stage te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bedoeld in artikel 190, 15° ;
b) om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen, zoals bedoeld in artikel 190, 8° ;
c) om dwingende redenen van familiaal belang, zoals bedoeld in artikel 190, 4° ;
d) wegens halftijdse vervroegde uittreding, zoals bedoeld in artikel 240, 2° ;
e) met toepassing van de vrijwillige vierdagenweek, zoals bedoeld in artikel 240, 1° ;
f) voor onderbreking van de beroepsloopbaan, zoals bedoeld in artikel 241;
g) wegens opdracht, zoals bedoeld in artikel 190, 10°;
[1 h) zorgverlof, zoals bedoeld in artikel 190, eerste lid, 18°.]1
De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of in disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie. Het aldus berekende aantal vakantiedagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 28, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.197. Het jaarlijks verlof bedoeld in artikel 190, 1° wordt opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.
Art.198.[1 De feestdagen bedoeld in artikel 190, 1°, zijn de wettelijke feestdagen, alsook 8 mei, 2 en 15 november en 26 december.]1
De in het eerste lid vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden ambtshalve gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december.
De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de in het eerste lid bedoelde dagen of gedurende de in het tweede lid bedoelde periode, bekomt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
Bij definitieve ambtsneerlegging of inpensioenstelling vóór de in het tweede lid bedoelde periode, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen die samenvielen met een niet-werkdag in de periode dat hij nog in dienst was. Deze kunnen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof worden genomen.
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art.199.Het omstandigheidsverlof, vermeld in artikel 190, 1°, wordt toegekend, binnen de hiernagestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen :
1° huwelijk van de ambtenaar of inschrijving in het bevolkingsregister van het contract van wettelijke samenwoning : 4 werkdagen;
2° [2 de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs de zijde van de ambtenaar vaststaat : 20 werkdagen
Om voor dit omstandigheidsverlof in aanmerking te komen, moet de ambtenaar een verklaring voorleggen waaruit de beweerde afstamming blijkt.
Bij ontstentenis komt datzelfde verlof toe aan de volgende personen, in volgorde van prioriteit:
- de ambtenaar die wettig samenwoont met de persoon van wie de afstamming is vastgesteld en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing kan verleend worden ;
- de ambtenaar die gedurende een ononderbroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte op permanente en affectieve wijze samenwoont met de persoon met wie de afstamming is vastgesteld en met wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing kan verleend worden.
Slechts één ambtenaar heeft recht op bovengenoemd bedoelde verlof, ter gelegenheid van de geboorte van hetzelfde kind.
Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijfplaats wordt geleverd door middel van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
Het recht op moederschapsverlof sluit voor dezelfde ouder het recht op dit verlof uit.
Dit verlof kan niet worden gecombineerd met adoptieverlof, zoals bedoeld in de artikelen 203 en 204 van dit besluit;]2
3° overlijden van de echtgenoot(ote) of van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde : 4 werkdagen;
4° overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot, hetzij van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;
5° huwelijk of inschrijving in het bevolkingsregister van het contract van wettelijke samenwoning van een kind van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 2 werkdagen;
6° onder voorbehoud van het onder punt 4° voorziene verlof, overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot, hetzij van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;
7° overlijden van een bloedverwant in de tweede graad van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of de persoon met wie de ambtenaar als koppel samenleeft maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;
8° overlijden van een bloedverwant in de derde graad van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of de persoon met wie de ambtenaar als koppel samenleeft maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag;
9° [1 overlijden van een bloedverwant in de vierde graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of de persoon met wie de ambtenaar als koppel samenleeft, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar: 1 halve werkdag;]1
[1 10° geboorte van een kleinkind hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of de persoon met wie de ambtenaar als koppel samenleeft : 1 werkdag.]1
Indien de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
[1 De verlofdagen zoals vermeld in 7°, 8°, 9°, of 10° kunnen opgesplitst worden in halve dagen.]1
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
(2)<BESL 2024-07-04/18, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling 3. - Verlof voor moederschapsbescherming
Art.200.De verschuldigde bezoldiging voor de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.
[1 ...]1
Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof. In afwijking van het eerste lid is de bezoldiging verschuldigd.
Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan :
1° de in artikel 190, 1°, bedoelde verloven;
2° het in artikel 190, 4°, bedoelde verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
3° de afwezigheden wegens ziekte [1 ...]1;
[1 4° de vrijstelling van arbeid bedoeld in het zevende lid;]1
[2 5° het zorgverlof, zoals bedoeld in artikel 190, eerste lid, 18°.]2
[1 ...]1
Ingeval van geboorte van een meerling wordt, op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar, de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, met een periode van maximaal twee weken verlengd. De bezoldiging voor deze verlenging van de postnatale rust mag niet meer dan één week bestrijken.
Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit lid, te worden beschouwd, alle werk opgelegd bovenop de 38 uren week.
De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Dit artikel is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
----------
(1)<BESL 2021-02-11/38, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(2)<BESL 2024-07-04/18, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.201. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof om in de opvang van het kind te voorzien.
In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de leidend ambtenaar van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor.
In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof krijgen onder de volgende voorwaarden :
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het verlof ter vervanging van het moederschapverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de leidend ambtenaar van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 199, eerste lid, 2°.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verpleeginrichting moet opgenomen blijven, kan, op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar, de postnatale rustperiode worden verlengd met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verpleeginrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verpleeginrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verpleeginrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met de vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval, een nieuw getuigschrift van de verpleeginrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit de bepalingen van dit lid, waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verpleeginrichting nog niet heeft mogen verlaten en met de vermelding van de duur van de opname.
De bezoldiging voor de in het vorige lid bedoelde verlenging van de postnatale rust mag niet meer dan vierentwintig weken bestrijken.
Art.202. § 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder zij ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar, geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, Office de la Naissance et de l'enfance of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
Afdeling 4. - Ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing
Art.203.[1 Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximum vier maanden ouderschapsverlof, zoals bedoeld in artikel 190, 3°, toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.]1
Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.204. § 1. De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie.
De maximumduur van het verlof bedraagt zes weken. Het verlof kan in weken worden gesplist en dient uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar te worden genomen. Op verzoek van de ambtenaar kunnen ten hoogste drie weken van dit verlof worden opgenomen vooraleer het kind effectief in het gezin werd opgenomen.
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De ambtenaar die het verlof wenst te genieten deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De ambtenaar dient volgende documenten voor te leggen :
1° een attest, uitgereikt door de Gemeenschap, waarbij de toewijzing van het kind aan de ambtenaar wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind in het gezin wordt opgenomen;
2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt, om het resterend verlof te kunnen opnemen.
§ 2. De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij. Hij kan eveneens dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige in zijn gezin opneemt, ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een onthaalgezin.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken, indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar, en zes weken, indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan in weken worden gesplist; het dient uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar te worden genomen.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
§ 3. De in de §§ 1 en 2 bedoelde verloven worden bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 5. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang
Art.205. Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens dwingende redenen van familiaal belang, zoals bedoeld in artikel 190, 4°, uit hoofde van volgende omstandigheden :
1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;
2° de opvang van zijn/haar kinderen of kleinkinderen jonger dan 18. Deze leeftijdsgrens is echter niet van toepassing op kinderen of kleinkinderen die als gehandicapt erkend zijn;
3° het verlies van zelfredzaamheid van bloedverwanten in opgaande lijn in de eerste en de tweede graad, onder hetzelfde dak wonend of niet.
Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 5/1. [1 - Het zorgverlof]1
----------
(1)
Art.205/1. [1 § 1. De ambtenaar heeft het recht om, volgens de voorwaarden en regels waarin deze paragraaf voorziet, van het werk afwezig te zijn gedurende maximaal vijf, al dan niet opeenvolgende, dagen per kalenderjaar, met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezinslid of een familielid dat om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun.".
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° gezinslid: het bepaalde onder artikel 22/1, § 1er;
2° familielid: het bepaalde onder artikel 22/1, § 1er;
3° een ernstige medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun: het bepaalde onder artikel 22/1, § 1er;
De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op zorgverlof, zoals bedoeld in deze paragraaf, stelt de HRM.
De ambtenaar legt de HRM zo spoedig mogelijk ter staving een doktersattest voor dat ten vroegste 12 maanden voorafgaand aan de datum van het zorgverlof door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of het familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een ernstige medische reden behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
§ 2. Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
§ 3. Dit verlof is niet bezoldigd. Het verlof wordt gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
§ 4. Indien het verlof tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BESL 2024-07-04/18, art. 32, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling 6. - Ziekteverlof
Art.206. Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof, bedoeld in artikel 190, 5°, tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
In aanmerking komen ook alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.
Art.207.§ 1. Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 206, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer de ambtenaar tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen :
1° van arbeidsherverdelende aard, bedoeld in artikel 240;
2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst, bedoeld in artikel 190, 15° ;
3° om een opdracht te vervullen, bedoeld in artikel 190, 10° ;
4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen, bedoeld in artikel 190, 8° ;
5° voor onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in artikel 241;
6° wegens ziekte of gebrekkigheid, bedoeld in artikel 190, 5°, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.
De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.
Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
§ 2. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de in de artikelen 240 en 241 bedoelde verloven, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen, bedoeld in artikel 190, 6°.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 3. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties. Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
§ 4. Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang, bedoeld in artikel 190, 4°. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
[2 § 4/1. Het ziekteverlof wordt tijdelijk onderbroken tijdens het zorgverlof, bedoeld in artikel 190, eerste lid, 18°. De dagen van het zorgverlof die samenvallen met het ziekteverlof, worden niet beschouwd als ziekteverlofdagen.]2
§ 5. In afwijking van artikel 206 en van § 4, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 206 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de Minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 6. De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in § 5, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 206 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de indeplaatsstelling van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 7. Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren. Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid. Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden enkel de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten als ziekteverlof meegerekend.
[1 § 8. Ziekteverlofdagen opgenomen wegens een toestand van ongewenst seksueel gedrag of pesterijen op het werk erkend na een gerechtelijke beslissing worden geneutraliseerd voor de bepaling van de dag vanaf welke de ambtenaar zich van rechtswege in een administratieve stand van disponibiliteit wegens ziekte overeenkomstig artikel 253 bevindt. In voorkomend geval wordt de toestand van de ambtenaar met terugwerkende kracht gecorrigeerd.]1
----------
(1)<BESL 2019-11-21/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
(2)<BESL 2024-07-04/18, art. 33, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling 7. - Verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden
Art.208.§ 1. De ambtenaren die houder zijn van een graad die zich bevindt in rang A1 en in de niveaus B, C en D hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals voorzien in artikel 190, 6°. De houders van een andere graad kunnen eveneens deze verloven genieten, met toestemming van de leidend ambtenaar. De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten.
De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd. Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.
De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van ten minste 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend.
Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.
De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de leidend ambtenaar een kortere periode aanvaardt.
§ 2. Tijdens de afwezigheidsperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties. De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
§ 3. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 4. De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt :
1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof, bedoeld in artikel 190, 2° en 3° ;
2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang, bedoeld in artikel 190, 4° ;
3° het verlof om een stage te vervullen, bedoeld in artikel 190, 15° ;
4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen, bedoeld in artikel 190, 8° ;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming, bedoeld in artikel 190, 14° ;
6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet, bedoeld in artikel 190, 13° ;
7° het verlof voor opdracht, bedoeld in artikel 190, 10° :
8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in artikel 190, 12°;
[1 9° het zorgverlof, zoals bedoeld in artikel 190, eerste lid, 18°.]1
----------
(1)<BESL 2024-07-04/18, art. 34, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling 8. - Verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen
Art.209. Zoals vermeld in artikel 190, 7°, kan de ambtenaar vragen om zijn ambt met verminderde prestaties om medische redenen uit te oefenen :
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen.
De beoordeling van de medische toestand van de ambtenaar en de toekenning van de verminderde prestaties om medische redenen gebeurt door een arts van de medische controledienst.
Art.210. § 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum drie maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode, indien de medische controledienst oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 209, tweede lid, zijn van toepassing.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van de medische controledienst oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden, indien de medische controledienst bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 209, tweede lid, zijn van toepassing.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van de medische controledienst of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties om medische redenen kan de in § 2 bedoelde ambtenaar een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de medische controledienst met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van de medische controledienst er anders over beslist.
De in § 2 bedoelde verminderde prestaties worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst.
Art.211. § 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens deze periode van verminderde prestaties om medische redenen worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De ambtenaar die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties om medische redenen, moet niettemin zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties om medische redenen.
De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 3. De verminderde prestaties om medische redenen worden opgeschort door :
1° de loopbaanonderbreking;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° de verminderde prestaties om persoonlijke redenen;
5° de afwezigheid van lange duur om per-soonlijke redenen;
6° de verloven in het kader van de moederschapsbescherming;
7° het ouderschapsverlof.
De machtiging om verminderde prestaties om medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.
Art.212. § 1. De ambtenaar die verminderde prestaties om medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van de medische controledienst ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 1°, dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor reïntegratie voor te leggen van zijn behandelende arts. In het plan voor reïntegratie vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De ambtenaar bedoeld in artikel 209, eerste lid, 2°, dient een omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een geneesheer-specialist.
§ 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 256, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties weer op te nemen. Hij overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelende arts bedoeld in artikel 209, tweede lid, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de ambtenaar.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van de medische controledienst, in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 209, eerste lid, 1° en 2°, kan de ambtenaar, indien hij niet akkoord gaat met deze bevindingen, vragen dat in gemeen overleg een arts-scheidsrechter wordt aangewezen.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.
Art.213. Indien de medische controledienst van oordeel is dat een ambtenaar geschikt is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de leidend ambtenaar.
De leidend ambtenaar nodigt de ambtenaar uit het werk te hervatten en staat hem toe voornoemde verminderde prestaties te verrichten voor zover deze verenigbaar zijn met de vereisten van de goede werking van de dienst.
Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.
Afdeling 9. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of om een politiek mandaat uit te oefenen
Art.214. De ambtenaar kan een verlof bekomen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente-, provincie- of Europese raadsverkiezingen, zoals voorzien in artikel 190, 8°.
Dit verlof wordt toegekend voor de periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene deelneemt. Dit verlof wordt niet bezoldigd; het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.215. Zoals voorzien in artikel 190, 8°, krijgt de ambtenaar, op zijn aanvraag, een vrijstelling van dienst van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester, noch schepen, noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;
2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;
3° lid van een districtsraad, in het Vlaamse Gewest, of van een sectorraad, in het Waalse Gewest, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;
4° provincieraadslid, niet-lid van de deputatie, in het Vlaamse Gewest, of van het provinciaal college, in het Waalse Gewest.
De vrijstelling van dienst, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.
Art.216. De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen en op zijn verzoek, een facultatief politiek verlof bekomen voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester, noch schepen, noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter, noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, in het Vlaamse Gewest, of van een sectorraad, in het Waalse Gewest, dat noch voorzitter, noch lid van het bureau is, van een gemeente :
a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand;
2° schepen, voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad, van een gemeente :
a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand;
b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad, in het Vlaamse Gewest, of van een sectorraad, in het Waalse Gewest, van een gemeente :
a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
4° lid van het vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 10.000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand;
b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand;
c) meer dan 20.000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand;
5° provincieraadslid, niet-lid van de deputatie, in het Vlaamse Gewest, of van het provinciaal college, in het Waalse Gewest : 4 dagen per maand.
Art.217. De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° burgemeester van een gemeente :
a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand;
b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
d) van meer dan 50.000 inwoners : voltijds;
2° voorzitter van een districtsraad in het Vlaamse Gewest, of van een sectorraad in het Waalse Gewest : gelijkstelling met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district in het Vlaamse Gewest, of van de sector in het Waalse Gewest, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester;
3° schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand;
c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
e) meer dan 80.000 inwoners : voltijds;
4° lid van het bureau van districtsraad in het Vlaamse Gewest, of van een sectorraad in het Waalse Gewest : gelijkstelling met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt mat dat van het district in het Vlaamse Gewest, of van de sector in het Waalse Gewest, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die schepen;
5° lid van een deputatie in het Vlaamse Gewest, of van een provinciaal college in het Waalse Gewest : voltijds.
Art.218. Voor de toepassing van de artikelen 216 en 217, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.
Art.219. De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;
2° lid van het Vlaams Parlement, van het Waals Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;
3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;
4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
Art.220. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art.221. De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.
De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Art.222. De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.
Art.223. Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.
Vanaf dat ogenblik herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.
De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen.
Afdeling 10. - Verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten
Art.224. De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 119 bedoelde vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau.
Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.
Indien de opleidingen tijdens de diensturen worden gegeven, geniet de ambtenaar een dienstvrijstelling.
Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor de vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste twee dagen voor de vergelijkende selectie voor overgang naar niveau C.
Hij heeft recht op één dag studieverlof voor de eerste proef.
Wat betreft de vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op één dag studieverlof per proef of brevet.
Het studieverlof bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid kan geweigerd of uitgesteld worden om-wille van dienstredenen.
Afdeling 11. - Verlof wegens opdracht
Art.225. Het Verenigd College kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht.
Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van het Verenigd College aanvaarden :
1° de uitoefening van functies in België in uitvoering van een door het Verenigd College toevertrouwde of erkende opdracht;
2° een internationale opdracht buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlands openbaar bestuur;
3° een internationale opdracht in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;
4° een opdracht in een ontwikkelingsland.
De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art.226. Het Verenigd College verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Hij kan haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.
Art.227. § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige, krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van het Verenigd College wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
§ 2. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
§ 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend :
1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;
2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar, krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;
3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen.
Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 225, tweede lid, 2° en 3°, wanneer zij door het Verenigd College geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een Belgische regering of een Belgisch openbaar bestuur.
In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 225, tweede lid, 1°, bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in het vorige lid.
§ 4. In afwijking van § 3, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
Art.228. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art.229. De ambtenaar die door het Verenigd College met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.
Het Verenigd College stelt de vergoeding vast rekening houdend met :
1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;
2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie.
De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.
Art.230. Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan het Algemeen Beheerscomité beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.
Onverminderd artikel 225, derde lid, kan het Verenigd College op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden.
De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Dienst.
Afdeling 12. - Verlof voor vakbondsopdracht
Art.231. Een ambtenaar die vooraf aan de leidend ambtenaar een van een verantwoordelijke leider van een vakorganisatie uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt van rechtswege, gedurende de daartoe benodigde tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités waaronder hij ressorteert, overeenkomstig artikel 81 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Afdeling 13. - Verlof voor werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen
Art.232. De ambtenaar kan verlof krijgen om een werkzaamheid uit te oefenen bij een erkende politieke fractie, zoals voorzien in artikel 190, 12°.
Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend, overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren. De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de Minister.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met de instemming van de ambtenaar kent de Minister het verlof toe.
Art.233. Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een activiteit zal uitoefenen.
De Minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteeert.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd.
Afdeling 14. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies
Art.234. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen, zoals vermeld in artikel 190, 13°, op :
1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;
2° het kabinet van een minister of staatssecretaris van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;
3° het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies.
De detachering bij een Regering of College, andere dan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, is slechts toegestaan indien door de Regering of het College die ervan geniet de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar aan de Dienst wordt terugbetaald.
Wanneer de ambtenaar sinds twee jaar een verlof wegens detachering geniet, kan het Algemeen Beheerscomité beslissen of de betrekking die de ambtenaar bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.
Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Afdeling 15. - Verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houden coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden
Art.235. De ambtenaren zijn ambtshalve met verlof gedurende de gedeelten van kalendermaanden waarin zij, in vredestijd, om het even welke militaire prestaties verrichten, of diensten volbrengen bij de civiele bescherming of taken van openbaar nut, in toepassing van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.
Afdeling 16. - Verlof om een stage te vervullen bij een andere openbare dienst
Art.236. Zoals voorzien in artikel 190, 15°, kan de ambtenaar verlof krijgen om een stage te doen in een betrekking bij een overheidsdienst, bepaald in artikel 2, § 1, 5° en 6°.
Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.
Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage. Het is niet bezoldigd en wordt voor het overige met dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 17. - Het verlof om medische of humanitaire redenen
Art.237. De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling om bloed, bloedplasma en bloedplaatjes te geven op voorwaarde dat hij de toelating heeft van zijn functionele chef voor de donatie. Die dienstvrijstelling kan geweigerd worden om dienstredenen.
De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling voor de noodzakelijke duur van de bloed-, plasma- en bloedplaatjesdonatie alsook voor de verplaatsingstijd van maximaal twee uur.
Art.238. De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en de herstelperiode. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art.239. De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Afdeling 18. - Andere verloven
Art.240. Onder de door de artikelen 4 tot 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector gestelde voorwaarden, krijgt de ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is verlof :
1° om, over vier werkdagen per week, vier vijfde van de prestaties die hun normaal worden opgelegd, te verrichten;
2° om vanaf 55 jaar halftijds te werken tot aan de datum van zijn al dan niet vervroegde opruststelling.
Art.241. Overeenkomstig het besluit van het Verenigd College van 16 december 2004 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, krijgt de ambtenaar in dienstactiviteit eveneens verlof voor gehele of gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
HOOFDSTUK III. - Non-activiteit
Art.242. Behoudens uitdrukkelijke andersluidendebepaling heeft de ambtenaar in de stand non-activiteit geen recht op wedde en op bevordering tot een hogere weddeschaal.
Hij kan alleen onder de door dit besluit gestelde voorwaarden aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden.
Art.243. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Art.244. De ambtenaar is in non-activiteit :
1° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut, op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.
Gedurende voormelde periodes van non-activiteit, behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op bevordering en zijn rechten op bevordering tot een hogere weddeschaal;
2° wanneer hij de uitvoering van een opdracht die niet van algemeen belang is erkend, voortzet, zoals vermeld in artikel 228;
3° indien hij, voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, de toelating bekomt van het Algemeen Beheerscomité om voltijds afwezig te zijn voor een periode van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden.
Deze afwezigheid wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Ze kan verlengd worden of, na een onderbreking, opnieuw worden aangevraagd. Behoudens afwijking door het Algemeen Beheerscomité en op gunstig advies van de directieraad, kan deze afwezigheid niet meer dan vierentwintig maanden belopen over de gehele loopbaan.
Iedere aanvraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van de lopende afwezigheid worden ingediend.
Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze periode van afwezigheid wordt geen rekening gehouden;
4° wanneer hij afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden uit te oefenen, zoals vermeld in artikel 208, § 2;
5° wanneer een periode van zijn verlof voor loopbaanonderbreking wordt omgezet in non-activiteit op basis van de bepalingen van artikel 24 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, bedoeld in artikel 241.
Art.245. De ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of die zonder geldige reden de termijn van zijn verlof overschrijdt, bevindt zich van rechtswege in non-activiteit zonder wedde.
In deze stand behoudt hij zijn aanspraken op bevordering tot een hogere weddeschaal. Hij kan zijn aanspraken op bevordering en overplaatsing evenwel niet doen gelden tijdens de duur van zijn onregelmatige afwezigheid, noch een bevordering of een overplaatsing genieten.
Art.246. Tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.
Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering of op bevordering tot een hogere weddeschaal niet doen gelden en kan hij aan een inhouding van wedde worden onderworpen. De vermindering van wedde bedraagt evenwel niet meer dan deze bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
HOOFDSTUK IV. - Disponibiliteit
Afdeling 1. - Algemeen
Art.247. De ambtenaar kan in de stand disponibiliteit worden gesteld :
1° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art.248. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden, wanneer hij voldoet aan de eisen om in ruste te worden gesteld.
Art.249. Behalve ingeval van disponibiliteit wegens ziekte, bedoeld in artikel 247, 2°, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de in artikel 16 bedoelde raad, wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake disponibiliteit.
Hij beschikt, voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van vijftien dagen vanaf de datum waarop hij in kennis werd gesteld van de in het vorige lid bedoelde beslissing.
Afdeling 2. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst
Art.250. De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.
Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt minstens tien dagen voor de hoorzitting opgeroepen, doormiddel van een kennisgeving, moet tijdens deze termijn toegang hebben tot de stukken van het dossier en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.
Art.251. De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddeschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op :
1° bevordering of toekenning van een mandaat;
2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan.
Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Art.252. Elke ambtenaar in disponibiliteit krachtens artikel 247, 1°, blijft ter beschikking van het Verenigd College en kan bij vacature van een betrekking die met zijn graad overeenstemt opnieuw in het personeelsplan tewerkgesteld worden.
Hij moet binnen de door het Algemeen Beheerscomité gestelde tijd, de hem toegewezen dienst opnemen.
Afdeling 3. - Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid
Art.253. Onverminderd artikel 207, § 5, is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 206, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
Artikel 207, § 6, is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte.
Art.254. § 1. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.
§ 2. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waarvan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
Art.255. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de in de artikelen 240 en 241 bedoelde verloven, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen, bedoeld in artikel 190, 6°.
Voor de toepassing van artikel 254, § 1, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.
Art.256. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt ieder jaar medisch onderzocht door het Bestuur van de medische expertise (MEDEX) - cel pensioenen in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.
Verschijnt de ambtenaar niet voor het voornoemde Bestuur van de medische expertise op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.
Art.257. Het Algemeen Beheerscomité kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.
De ambtenaar moet, binnen de door het Algemeen Beheerscomité gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.
TITEL XIII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging
Art.258. De ambtenaar kan zijn hoedanigheid van ambtenaar niet verliezen voor de normale leeftijd van de inruststelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.
Art.259. Ambtshalve en zonder opzegging verliest de hoedanigheid van ambtenaar :
1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar;
2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereisten bedoeld in artikel 45, 1°, of die de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet of wiens definitieve lichamelijke ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;
3° onverminderd de georganiseerde werkonderbreking, de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;
4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5° de ambtenaar die wegens tuchtredenen van ambtswege ontslagen of afgezet wordt.
Er wordt een einde gesteld aan de stage onder dezelfde voorwaarden.
Art.260. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding :
1° het vrijwillig ontslag; in dat geval mag de ambtenaar slechts na behoorlijke machtiging en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen, zijn dienst verlaten;
2° de inrustestelling;
Nochtans, indien de ambtenaar ermee akkoord gaat en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kan hij uitzonderlijk in dienst gehouden worden, na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.
De ambtenaar die na de wettelijke pensioenleeftijd in dienst gehouden wordt, behoudt tijdens deze periode zijn hoedanigheid van ambtenaar.
De beslissing wordt genomen door het Algemeen Beheerscomité behalve voor de mandaathouders waar de beslissing genomen wordt door het Verenigd College, op de voordracht van zijn Leden, bevoegd voor het Openbaar ambt;
3° de definitieve beroepsongeschiktheid, vastgesteld door de in artikel 86 bedoelde overheid bevoegd voor de benoeming;
4° een tweede benoeming in vast dienstverband in een andere in artikel 2, § 1, 5° en 6°, bedoelde overheidsdienst, eens die benoeming niet meer vatbaar is voor vernietiging door de Raad van State.
Het 1° geldt eveneens voor de stagiairs.
Art.261. De directieraad kan een ambtenaar slechts beroepsongeschikt verklaren nadat de betrokken ambtenaar twee opeenvolgende malen de in artikel 99, § 3, vierde lid, 3°, bedoelde globale evaluatievermelding " onvoldoende " heeft gekregen.
Voor de ambtenaar over wie een definitief voorstel tot verklaring van beroepsongeschiktheid geformuleerd is, staat een beroep open bij de in artikel 16 bedoelde raad.
De ambtenaar stelt zijn beroep in binnen twintig dagen nadat hij in kennis werd gesteld van het definitief voorstel tot verklaring van beroepsongeschiktheid.
BOEK III. - GELDELIJK STATUUT
TITEL I. - Voorafgaande bepaling
Art.262. De wedden van de ambtenaren en stagiairs worden vastgesteld in de weddeschalen bestaande uit :
1° een minimumwedde;
2° zogenaamde " weddetrappen " die het resultaat zijn van de tussentijdse weddeverhogingen;
3° een maximumwedde.
De wedden en de tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
TITEL II. - Organieke regeling
HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de weddeschalen
Art.263. De schaal of de schalen voor elke graad worden in artikel 265 vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad en van de belangrijkheid van de daarmede normaal overeenstemmende functie.
Art.264. De weddeschalen komen in de in bijlage bij dit besluit gevoegde tabellen voor.
De schaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers dat in deze tabellen boven de schaal is geplaatst. De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang van de schaal, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de schaal. Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.
Art.265. De weddeschaal of weddeschalen verbonden aan de door het personeelsplan voorziene graden worden als volgt vastgesteld :
Leidend ambtenaar | A | 500 | Fonctionnaire dirigeant | A | 500 |
Adjunct-leidend ambtenaar | A | 410 | Fonctionnaire dirigeant adjoint | A | 410 |
Directeur-chef de service | A | 400 | Directeur-diensthoofd | A | 400 |
Directeur | A | 310 | Directeur | A | 310 |
A | 300 | A | 300 | ||
Eerste attaché | A | 220 | Premier attaché | A | 220 |
A | 210 | A | 210 | ||
A | 200 | A | 200 | ||
Eerste ingenieur deskundige | A | 310 | Premier ingénieur expert | A | 310 |
A | 230 | A | 230 | ||
A | 220 | A | 220 | ||
Eerste geneesheer deskundige | A | 310 | Premier médecin expert | A | 310 |
A | 230 | A | 230 | ||
A | 220 | A | 220 | ||
Eerste attaché deskundige | A | 230 | Premier attaché expert | A | 230 |
A | 220 | A | 220 | ||
Ingenieur | A | 310 | Ingénieur | A | 310 |
A | 113 | A | 113 | ||
A | 112 | A | 112 | ||
A | 111 | A | 111 | ||
Geneesheer | A | 310 | Médecin | A | 310 |
A | 113 | A | 113 | ||
A | 112 | A | 112 | ||
A | 111 | A | 111 | ||
Attaché | A | 103 | Attaché | A | 103 |
A | 102 | A | 102 | ||
A | 101 | A | 101 | ||
Assistent | B | 200 | Assistant | B | 200 |
B | 103 | B | 103 | ||
B | 102 | B | 102 | ||
B | 101 | B | 101 | ||
Adjunct | C | 200 | Adjoint | C | 200 |
C | 103 | C | 103 | ||
C | 102 | C | 102 | ||
C | 101 | C | 101 | ||
Klerk | D | 200 | Commis | D | 200 |
D | 103 | D | 103 | ||
D | 102 | D | 102 | ||
D | 101 | D | 101 |