Details





Titel:

15 DECEMBER 2016. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-01-2017 en tekstbijwerking tot 28-10-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen
Art. 2-3
HOOFDSTUK II. - Documenten en attesten betreffende de stagiair
Art. 4-7
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van het centrum
Afdeling 1. - Pedagogische verplichtingen
Art. 8-14
Afdeling 2. - Administratieve verplichtingen
Art. 15-21
HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure en -criteria
Art. 22-25
HOOFDSTUK V. - Overdracht van filière
Art. 26
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie, controle en sancties
Art. 27-28, 28/1, 28/2, 28/3, 28/4, 28/5, 28/6, 29
HOOFDSTUK VII. - Financiering
Art. 30-35
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 1. - Overgangs- en opheffingsbepalingen
Art. 36-39
Afdeling 2. - Slotbepalingen
Art. 40-41



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2014201253  2014203639 





Artikels:

Artikel 1. Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 ervan.

HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen
Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° het decreet: het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling, gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2016;
  2° de Minister: de Minister van Vorming;
  3° de Administratie: de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
  4° [1 de inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;]1
  5° de stagiair: de persoon in opleiding die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
  6° de omkaderingsuren: de uren die daadwerkelijk gepresteerd worden door het omkaderingspersoneel belast met pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging en sociale begeleiding van de stagiairs;
  7° het omkaderingspersoneel: de personen die binnen het centrum functies uitoefenen i.v.m. pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging of sociale begeleiding, en die contractueel aan het centrum gebonden zijn voor bedoelde functies;
  8° het navormingsproject: het document opgemaakt door de stagiair en het omkaderingspersoneel dat voorziet in de doelstelling inzake socioprofessionele inschakeling van de stagiair na zijn opleiding en in het geheel van de activiteiten en stappen om die doelstelling te halen.
  [1 9° de Dienst: de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", opgericht bij het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'Emploi";
   10° de technische bedrijfseenheid: de entiteit bedoeld in artikel 14, § 2, b), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van de economie.]1
  [2 9° initiële bevolking: de gezamenlijke gegevens waarop de controle betrekking heeft;
   10° laag: deel van een initiële bevolking, bepaald in functie van één of meerdere criteria;
   11° referentiebevolking: het deel van de initiële bevolking die, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
   12° referentielaag: het deel van een laag dat, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
   13° staal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag;
   14° referentiestaal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag of uit een referentielaag;
   15° extrapoleerbaar referentiestaal: referentiestaal gevormd op toevallige, eenvoudige wijze en zonder herinvoering;
   16° extrapolatie: veralgemening van de resultaten waargenomen in een extrapoleerbaar referentiestaal naar de globaliteit van de referentiebevolking of de referentielaag waaruit het staal afgenomen is;
   17° betrouwbaarheidsinterval: de gezamenlijke waarden vervat tussen een infimum en een supremum, verkregen na onderzoek van een staal. Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat; Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat;
   18° de omvang van het betrouwbaarheidsinterval: het verschil tussen de waarde van het supremum en die van het infimum in het betrouwbaarheidsinterval;
   19° het Departement Inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
   20° de inspecteurs: de beëdigde statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Departement Inspectie.]2
  De definities opgenomen in het eerste lid kunnen nader bepaald worden door de Minister.
  § 2. De termijnen in het kader van dit besluit worden berekend als volgt :
  1° de dag van de akte, die de eerste dag van de termijn is, wordt niet meegerekend;
  2° de vervaldag wordt meegerekend;
  3° wanneer die dag een zaterdag, zondag of wettelijke verlofdag is, wordt de vervaldatum verschoven naar de eerstkomende werkdag.
  De maanden juli en augustus worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de termijnen.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<BWG 2019-04-04/65, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.3.[1 § 1. Onder gelijkgestelde uren worden verstaan de vormingsuren die de stagiair daadwerkelijk had moeten volgen op basis van zijn programma maar niet heeft gevolgd om de volgende redenen en binnen de volgende perken:
   1° ziekte of arbeidsongeval van de stagiair, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden, in de wetenschap dat een hervatting van vijftien dagen nodig is tussen twee ziekteperiodes in;
   2° het moederschapsverlof, het vaderschapsverlof of het geboorteverlof, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode, gewettigd om die reden;
   3° ziekte van een kind, op vertoon van een bewijsstuk afgeleverd door de arts, de kinderbewaarplaats of de crèche waar het kind ingeschreven is, met maximum één week per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden;
   4° staking of slechte weersomstandigheden waardoor het openbaar vervoer verlamd is, bevestigd door de openbaarvervoersmaatschappij of in een krantenknipsel;
   5° als de stagiair een opleiding in een bedrijf volgt, wegens slecht weer waardoor de uitvoering van het werk gevaarlijk of onmogelijk gemaakt wordt gelet op hetzij de gezondheid of de veiligheid van de stagiair, hetzij de aard of de techniek van het uit te voeren werk, mits beslissing van de ondernemer of van zijn vertegenwoordiger op de werf en na raadpleging van de personeelsafgevaardigden, als er een afvaardiging bestaat in de onderneming of, bij ontstentenis, na rechtstreekse raadpleging van de werknemers;
   6° op grond van een bewijsstuk, het zoeken naar een baan of de inschrijving voor een andere opleiding waarvoor de aanwezigheid van de stagiair vereist wordt, ongeacht of ze verband houdt met informatie, onthaal of de selectie- en wervingsprocedure;
   7° op grond van een bewijsstuk waarmee de aanwezigheid van de stagiair aangetoond wordt of, bij ontstentenis, van de oproeping, het nakomen van verplichtingen bij de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening), de Dienst, het "Agence pour une Vie de Qualité", een openbaar centrum voor maatschappelijk werk, een gemeentelijke dienst, de dienst voor hulpverlening aan de jeugd of de jeugdbeschermingsdienst, de hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen of een vakbond, het ziekenfonds waar de stagiair ingeschreven is, het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering of de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, de hoven en rechtbanken of elke verplichting die de aanwezigheid van de stagiair bij het bevoegde orgaan vordert;
   8° op grond van een bewijsstuk, de afwezigheidsdagen bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;
   9° de feestdagen van de erkende erediensten en de feesten van de bij wet erkende organisaties die een morele bijstand verlenen volgens een niet confessionele filosofische overtuiging, met een maximum van twee dagen per jaar buiten de sluiting om van het centrum voor socioprofessionele inschakeling;
   10° per kalenderjaar, de ongewettigde afwezigheden waarvan de maximale duur gelijk is aan 10 percent van de daadwerkelijk gevolgde vormingsuren van het programma, met een beperking van vijf dagen;
   11° wat betreft de filières georganiseerd overeenkomstig artikel 9, eerste lid, 3°, a), worden ook met vormingsuren gelijkgesteld de uren die nog niet gegeven werden aan stagiairs die minstens de helft van hun individueel vormingsprogramma hebben gevolgd en hun opleidingscontract opzeggen na het sluiten van een arbeidsovereenkomst van minimum vier maanden of van een beroepsopleidingscontract bij een andere operator;
   12° in het geval van vorming in het gevangenismilieu, de uren die niet gegeven werden wegens de gezondheid van de stagiair, wegens afwezigheid van de stagiair in verband met zijn lopende gerechtelijke procedure, wegens sanctie van de stagiair, de oproeping door de dienst van de gevangenis, bezoeken, overbrenging van de stagiair en ontregeling van de penitentiaire organisatie ten gevolge van sociale opstand;
  [3 13° de uren van afwezigheid van de stagiair wegens overmacht, op grond van een bewijsstuk.]3
   In het geval bedoeld in lid 1, 10°, worden de ongewettigde afwezigheden enkel als gelijkgestelde uren beschouwd indien dit niet wordt voorafgegaan door het verlaten van de vorming.
   In het geval bedoeld in lid 1, 11°, maakt het centrum een bewijsstuk op waarvan het model door de Administratie wordt vastgesteld voor de uren die de stagiair niet daadwerkelijk gepresteerd heeft.]1
  [2 § 2.[3 ...]3]2
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 3,§1, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>
  (2)<BWG 2019-04-29/04, art. 3,§2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<BWG 2021-04-01/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK II. - Documenten en attesten betreffende de stagiair
Art.4.§ 1er. Overeenkomstig artikel 7 van het decreet zijn de documenten en attesten die nodig zijn om na te gaan of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 7 vervuld zijn de volgende:
  1° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° van het decreet:
  a) het attest van de Dienst, waarbij de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst wordt bewezen, hierna "het document A 23" genoemd;
  b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
  2° voor de in artikel 5, eerste lid, 2°, van het decreet bedoelde stagiair, het [1 individueel]1 attest van de Dienst dat de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst bewijst en de inschrijvingsperiode(s) over een referentieperiode van vierentwintig maanden vermeldt [1 hierna "het document A 236" genoemd]1;
  3° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet:
  a) een attest van een instelling bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet, waarbij de registratie bij deze instelling wordt bepaald;
  b) het attest van de erkende arts aangesloten bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, in voorkomend geval, van de huisdokter waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
  4° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, b), van het decreet:
  a) een attest van de verzekeringsonderneming waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
  b) een afschrift van het attest verleend door de verzekeringsonderneming waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
  5° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, c), van het decreet:
  a) een attest van het Fonds voor de beroepsziekten waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
  b) een afschrift van het attest verleend door het Fonds voor de beroepsziekten waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
  6° voor de in artikel 5, eerste lid, 3°, d), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de arts erkend door de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) waarbij de ongeschiktheid wordt bepaalt en waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
  7° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, e), van het decreet:
  a) een attest waarbij het voordeel van de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid wordt bewezen;
  b) een attest van de geneesheer-adviseur van het ziekenfonds waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
  8° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, f), van het decreet:
  a) een afschrift van de beslissing van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;
  b) een voorafgaande toestemming van hervatting van een vorming binnen een centrum verleend door de huisdokter;
  9° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°bis, van het decreet:
  a) het document [1 A 236]1;
  b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
  10° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, a), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting of van de justitieassistent waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
  11° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, b), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
  12° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, c), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen waarbij de geïnterneerde stagiair de toestemming krijgt om de vorming georganiseerd door het decreet te volgen overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen;
  13° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet:
  a) de geldende verblijfsvergunning;
  b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
  14° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 6°, van het decreet, een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
  15° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 7°, van het decreet:
  a) het document [1 A 236]1;
  b) een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
  16° voor de stagiair bedoeld in artikel 6 van het decreet:
  a) het document A 23;
  b) een verklaring op erewoord van de stagiair.
  § 2. De Minister kan de in paragraaf 1 bedoelde documenten en attesten wijzigen en nader bepalen alsook de bevoegde overheden om ze te verlenen, ten opzichte van de ontwikkeling van de wetgevende, decreet- en regelgevende teksten.
  De Minister bepaalt de lijst van de titels die gelijkwaardig zijn met het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
  Indien verschillende stagiairs op dezelfde datum de opleiding beginnen te volgen, kunnen het document A 23 en het in § 1, 2°, bedoelde document gezamenlijk door de Dienst opgemaakt worden.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.5.§ 1. De in artikel 4, § 1, bedoelde documenten en attesten worden door de stagiair of de bevoegde instelling, ieder wat hem betreft, aan het centrum meegedeeld binnen een maximale termijn van 15 dagen na het moment waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, met uitzondering van de in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet bedoelde stagiairs die hun verblijfsvergunning overleggen zodra ze hun opleiding beginnen te volgen.
  Uiterlijk de dag waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, richt het centrum een aanvraag over de verificatie van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet aan de bevoegde instelling. Het centrum bepaalt in de aanvraag gericht aan de bevoegde instelling aan welke voorwaarden voor het in aanmerking komen de stagiair voldoet.
  Zolang het centrum geen toegang heeft tot de documenten en attesten van de Dienst via de raadpleging van een beveiligde elektronische databank op de website van de "Forem", deelt de Dienst de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) en 16°, a), aan het centrum mee binnen een maximale termijn van 15 dagen na de in het tweede lid bedoelde aanvraag.
  In afwachting van de bovenvermelde documenten en attesten vraagt het centrum aan de stagiair een verklaring op erewoord waarvan het model door de Administratie wordt opgemaakt; daarmee toont hij aan dat hij aan één van de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. De verklaring op erewoord van de stagiair blijft geldig tot de dag waarop het centrum de in artikel 4, § 1 bedoelde documenten en attesten ontvangt. De verklaring op erewoord zorgt [1 onverminderd lid 5]1 ervoor dat de opleidingsuren gegeven door het centrum in het kader van zijn erkenning in aanmerking komen.
  Indien de stagiair aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen niet voldoet na de verificatie bij de bevoegde instelling van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, of indien de stagiair de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, niet aan het centrum overmaakt binnen de vereiste termijn tenzij de bevoegde administraties voor het uitbrengen van de documenten en attesten en bijkomende termijn vraagt, mag hij de begonnen opleiding niet meer volgen.
  De documenten en attesten afgegeven door de bevoegde instelling overeenkomstig artikel 4 hebben een geldigheidsperiode van zeven dagen die begint vanaf de dag van het opstellen ervan door de bevoegde instelling. Indien de stagiair zijn opleiding effectief begint in het centrum tijdens deze geldigheidsperiode en dat hij op erewoord verklaart dat zijn administratieve toestand sindsdien niet veranderd is, wordt geacht dat de documenten en attesten bedoeld in artikel 4 zijn opgesteld de dag waarop hij zijn opleiding begint te volgen.
  § 2. [1 Het centrum neemt de vigerende wetgeving in acht betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.6.
  <Opgeheven bij BWG 2019-04-29/04, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.7. Indien de stagiair opzettelijk een valse verklaring op erewoord heeft gedaan om een bij of krachtens het decreet georganiseerde opleiding te volgen en niet aan de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voldoet, maakt het centrum onmiddellijk een einde aan de opleiding van de stagiair.
  Het centrum informeert de stagiair, zodra zijn opleiding is begonnen, dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de opleiding in het geval van een opzettelijk valse verklaring op erewoord van de stagiair.

HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van het centrum
Afdeling 1. - Pedagogische verplichtingen
Art.8. Met inachtneming van het pedagogisch project bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van het decreet, werkt het centrum, voor elke filière die het organiseert, een vormingsprogramma uit zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 5°, van het decreet. Op grond van het programma van de filière sluit het centrum met elke stagiair een pedagogisch contract, uiterlijk de dag waarop zijn opleiding aanvangt, en een individueel vormingsprogramma zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, b), van het decreet.

Art.9. Het programma van de filière wordt uitgewerkt naar gelang de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en wordt samengesteld uit vormingseenheden met, per hoofdactiviteit, de vaardigheden, bekwaamheden en kennis waarmee de doelstelling van de filière gehaald kunnen worden. Het programma van de filière bepaalt:
  1° de duur en het wekelijkse ritme van de vorming;
  2° het doelpubliek overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van het decreet;
  3° de organisatie van het begin en het einde van de opleiding :
  a) of het begin en het einde van de opleiding zijn identiek voor het geheel van de stagiairs;
  b) of het begin van de opleiding wordt over de hele duur van het jaar verspreid voor één of meer stagiairs en het einde ervan verchilt naar gelang van de behoeften van de stagiair;
  4° het maximumaantal stagiairs :
  a) per zitting voor de opleidingen bedoeld onder 3°, a);
  b) per kalenderjaar voor de opleidingen bedoeld onder 3°, b);
  5° de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zoals bedoeld in artikel 12 en het uitwerken van het navormingsproject;
  6° de eventuele organisatie van stages en de duur ervan overeenkomstig artikel 11;
  7° desgevallend, het beroep op een derde, de nagestreefde doelstellingen en de derden die een partnerschapsovereenkomst met het centrum gesloten hebben.
  Als het beroep op een derde, met inbegrip van het partnerschap, betrekking heeft op de uitvoering van een deel van het vormingsprogramma door een onderneming, een ander centrum of een andere vormingsoperator, of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand, voorziet het programma van de filière in de inhoud en de duur van het beroep op derde alsook in zijn financiële voorwaarden en organisatiemodaliteiten.

Art.10.Het pedagogische contract voorziet in de rechten en plichten van elke partij en in de verplichting om het individuele vormingsprogramma van de stagiair in gezamenlijk overleg uit te werken.
  Het individuele [1 , binnen de dertig dagen na aanvang van de vorming vastgelegde]1 vormingsprogramma bevat op zijn minst de volgende elementen :
  1° de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en het opschrift ervan;
  2° de elementen van het programma van de filière bedoeld in artikel 9, eerste lid;
  3° de door de stagiair te halen doelstellingen inzake vaardigheden en technische, vakgebiedsoverschrijdende en sociale kennis in beroepssituatie t.o.v. de referentiëlen bedoeld in artikel 15, 7° en 8°, van het decreet, als ze bestaan [1 en ten opzichte van de opgegeven of vastgestelde behoeften, meer bepaald tijdens de balans die opgemaakt wordt bij aanvang van de vorming van de stagiair]1;
  4° de duur van de vormin van de stagiair;
  5° de toepassing van de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en, desgevallend, de sociale begeleiding en de voorbereiding van het navormingsproject;
  6° het deel van het vormingsprogramma van de stagiair waarvoor zijn deelname aan een filière die tot een andere filièrecategorie behoort nodig is, gelijktijdig en in hetzelfde centrum;
  7° desgevallend, en voor een deel van het individuele vormingsprogramma, het beroep op een derde zoals omschreven in artikel 9, 7°.
  Het individuele vormingsprogramma kan aangepast worden naar gelang van de evolutie van de stagiair, van zijn behoeften en van de resultaten van de tussentijdse evaluaties van zijn verworvenheden inzake vaardigheden.
  [2 Na afloop van de vorming vult het centrum het eindevormingsattest in, waarvan de modellen opgemaakt worden door de administratie, met melding van de duur van de vorming en de door de stagiair verworven vaardigheden. Het overhandigt ook aan de stagiair een synthese van zijn navormingsproject.]2
  Het centrum dat het pedagogische contract met de stagiair sluit, zorgt voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zolang de vorming duurt, incluis in het kader van het beroep op een derde zoals bedoeld in artikel 9, 7°. Als een deel van de de vorming in een ander centrum plaatsvindt, kan geen ander pedagogisch contract gesloten worden.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>
  (2)<BWG 2021-04-01/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 19-04-2021>

Art.11.[1 § 1.In het programma van de filière kan het centrum voorzien in de organisatie van één van de twee volgende stages:
   1° een stage tot ontdekking van een beroep, een werkpost, een bedrijfscultuur, die de nadere bepaling van het beroepsopleidingsproject beoogt en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 90 uren voor elke stage;
   2° een beroepsvormende stage gericht op de uitoefening van vaardigheden verworven binnen de vormingsfilière en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 520 uren voor elke stage.
   De stages bedoeld in het eerste lid kunnen gelopen worden binnen één of meer ondernemingen of verschillende diensten van éénzelfde onderneming. Voor de beroepsopleidingsstages kan die onderneming evenwel geen deel uitmaken van dezelfde technische bedrijfseenheid als het vormingscentrum waaronder de stagiair valt, noch zelf een vormingscentrum zijn.
   In afwijking van lid 2 kan de stage, voor vijftien percent van de beroepsopleidingsstages, gevolgd worden binnen één onderneming die zelf een vormingscentrum is en niet tot dezelfde technische bedrijfseenheid behoort als het centrum waaronder de stagiair valt.
   De ontdekkingsstage verloopt, uitgezonderd de oriënteringsfilières, tijdens het eerste derde van het vormingsprogramma.
   In afwijking van lid 4 kan de ontdekkingsstage, voor vijftien percent van de stagiairs, doorgaan na het eerste derde van het vormingsprogramma.
   De beroepsopleidingsstage kan enkel aan de stagiairs worden voorgesteld nadat ze een vorming hebben gevolgd met een minimumduur van honderdvijftig uur in het centrum. De uren die in het kader van de ontdekkingsstage worden gepresteerd, worden niet in deze honderdvijftig uren verrekend.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de stage, mits de instemming van het Bestuur, de duur van 520 uren overschrijden in de gevallen vereist bij een andere wetgeving of reglementering tot bepaling van specifieke criteria voor de organisatie van opleidingen in bepaalde activiteitssectoren.
   § 3. De opgetelde duur van de ontdekkingsstage en de beroepsopleidingsstage waarin het individuele vormingsprogramma voorziet mag de helft van de duur van het vormingsprogramma niet overschrijden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragraaf 2.
   § 4. Voor aanvang van de stage wordt een individuele stageovereenkomst gesloten tussen de stagiair, het centrum waarmee de stagiair het pedagogische contract heeft gesloten alsook de onderneming waar de stage georganiseerd wordt. Het contract vermeldt op zijn minstens de volgende gegevens:
   1° de partijen die de stageovereenkomst ondertekend hebben;
   2° de rechten en plichten van de partijen, met inbegrip van de financiële aspecten en, meer bepaald, de tenlasteneming van de kosten voor de vorming van de stagiair, de uurvergoedingen en de reiskosten van de stagiair;
   3° de filière waarvoor de stagiair ingeschreven is;
   4° de doelstellingen van de stage;
   5° de duur en het wekelijkse ritme van de stage;
   6° de beschrijving van de functie(s) uitgeoefend door de stagiair in de loop van de stage overeenkomstig het programma van de filière;
   7° de criteria en de modaliteiten voor de evaluatie.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019, behalve leden 4 en 5 van § 1 die op 01-01-2020 in werking treedt>

Art.12.De pedagogische opvolging bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten:
  1° de organisatie van een balans aan het begin van de vorming;
  2° de opmaak en de opvolging van het individuele vormingsprogramma op grond van de balans;
  3° de organisatie van tussentijdse evaluaties en van een slotevaluatie van de vorming tot vaststelling van de beroepskennis, -vaardigheden en -gedragen verworven door de stagiair en de eventuele aanpassingen van het individuele vormingsprogramma;
  4° desgevallend, [1 de opvolging tijdens de]1 stages;
  5° de voorbereiding, samen met de stagiair, van zijn navormingsproject.
  De sociale begeleiding van de stagiair bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten:
  1° de opmaak van een individuele sociale balans, desgevallend, de resultaten van een vorige vormings- en inschakelingsactie;
  2° de bepaling, in het individuele vormingsprogramma, van de doelstellingen betreffende de aanwerving van sociale vakgebiedsoverschrijdende vaardigheden en in beroepssituatie;
  3° de organisatie en de animatie van individuele en collectieve activiteiten die autonomie en sociale emancipatie beogen i.v.m. sociaal-professionele inschakeling;
  4° de organisatie van de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie van de sociale transversale vaardigheden en in beroepssituatie;
  5° desgevallend, de organisatie en de opvolging van de tussenkomst van operatoren gespecialiseerd in psycho-medisch-sociale bijstand.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.13. Het centrum maakt een huishoudelijk reglement op dat op de stagiairs toepasselijk is en minstens de regels bevat m.b.t. de bescherming van gegevens met een persoonlijk karakter, de persoonlijke levenssfeer, alsook het beheer van klachten.

Art.14.Overeenkomstig artikel 14, eerste lid, 3°, van het decreet, wordt het omkaderingspercentage per kalenderjaar en per filière berekend, na deling van het aantal omkaderingsuren door het aantal vormingsuren.
  Het omkaderingspercentage van de filières " Démarche de formation et d'insertion ", met uitzondering van die betreffende de alfabetisering en de beroepsoriëntering, is gelijk aan 0,10 of meer.
  Het omkaderingspercentage van de filières met het oog op de alfabetisering en de beroepsoriëntering, en de filières "Entreprise de formation par le travail" is gelijk aan 0,16 of meer.
  [1 Het personeel dat niet actief betrokken is bij de berekening van het omkaderingspercentage vertegenwoordigt niet meer dan veertig percent van het personeel dat geheel of gedeeltelijk ingezet wordt voor de erkenning van het centrum, uitgedrukt in voltijdsequivalenten.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Afdeling 2. - Administratieve verplichtingen
Art.15. Het centrum controleert, per filière en op basis van het formulier van de Administratie, de aanwezigheid van de stagiairs in opleiding, waarbij ze een onderscheid maakt tussen de effectieve aanwezigheidsuren en de gelijkgestelde uren.

Art.16.Voor de filières " Entreprise de formation par le travail " vangt het centrum als stagiair in de vorming elke persoon op die ingedeeld is in één van de categorieën bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, waarbij hem de voordelen toegekend worden die vastliggen in [1 het besluit van de Waalse regering van 6 juni 2024 betreffende de beroepsopleiding voor werkzoekenden en werknemers]1, met uitzondering van de crèche- en kinderopvangkosten overgenomen door de Dienst.
  ----------
  (1)<BWG 2024-06-06/31, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.17.[1 § 1. Aan het begin van de opleiding legt het centrum voor elke stagiair een individueel dossier aan waarin de volgende administratieve en pedagogische documenten opgenomen worden:
   1° een document, waarvan het model is vastgelegd door de Administratie, met de identificatiegegevens van de stagiair, met inbegrip van de identificatiegegevens uit de lezing van de elektronische identiteitskaart of een afschrift van de verblijfsvergunning, behalve voor de stagiairs vallend onder artikel 5, 4°, b), van het decreet, alsook de gegevens betreffende zijn school- en beroepstraject;
   2° de documenten en attesten waaruit blijkt dat de stagiair in aanmerking komt, waaronder een afschrift van het diploma of, bij ontstentenis, de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 5, § 1, lid 4, en, indien voorzien, het bewijs van de verzending van de aanvraag naar de instellingen bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
   3° in voorkomend geval, het document waarmee de toekenning van de voordelen bedoeld in artikel 16 aangetoond wordt;
   4° het pedagogiche contract van de stagiair.
   Zodra ze opgemaakt zijn, worden de volgende documenten geleidelijk bij het individuele dossier gevoegd:
   1° de balans en het individuele vormingsprogramma en, in voorkomend geval, hun aanpassingen;
   2° de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie;
   3° het (de) stagecontract(en);
   4° de overeenkomsten betreffende de opvolging van een opleiding bij een ander centrum of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand;
   5° de bewijsstukken voor afwezigheden;
   6° het attest van het einde van de opleiding bedoeld in artikel 10, vierde lid, of indien de opleiding voortijdig eindigt, de redenen die zulks wettigen;
   7° in voorkomend geval, het navormingsproject van de stagiair;
   8° [2 de resultaten inzake inschakeling in het arbeidsproces of in een andere opleiding binnen de drie maanden na het einde van de vorming, medegedeeld door de stagiair, op vraag van het centrum. Daarenboven worden, voor de stagiairs die een opleidingsovereenkomst met de Dienst hebben gesloten, de resultaten van de inschakeling om de zes maanden door de Dienst aan het centrum meegedeeld.]2
   § 2. Het centrum is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens in de zin van de reglementering over de bescherming van de persoonsgegevens.
   Voor de gegevens bedoeld in § 1 die het centrum van derden verkrijgt, is het centrum verantwoordelijk voor de verdere verwerking.
   § 3. Onverminderd de bewaring noodzakelijk voor de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, en overeenkomstig artikel 5, paragraaf 1, e) van voornoemde Verordening (EU) 2016/679 wordt het individueel dossier bedoeld in paragraaf 1 tijdens een periode van tien jaar bewaard te rekenen van de aanvang van de vorming van de stagiair.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>
  (2)<BWG 2021-04-01/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 19-04-2021>

Art.18.§ 1. Het centrum overhandigt aan de Administratie een jaaractiviteitenverslag dat betrekking heeft op het jaar n, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, 6°, van het decreet, uiterlijk op [1 15 april van het jaar n+1]1. Het jaaractiviteitenverslag, waarvan het model door de Administratie wordt vastgelegd, bevat minstens de volgende gegevens:
  1° wat het centrum betreft :
  a) het aantal kandidaten voor de opleiding die in aanmerking gekomen zijn voor een opvangproces zoals omschreven in het pedagogische project overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 2° a), van het decreet;
  b) het aantal kandidaten die bij de opvang het voorwerp van een heroriëntatie hebben uitgemaakt;
  c) de bijgewerkte lijst van de personeelsleden tewerkgesteld tijdens het jaar dat voorafgaat aan het verslag, hun functie en de kenmerken van hun contract inzake statuut en het arbeidsduurstelsel;
  d) het percentage van omkadering van de stagiairs;
  e) [1 de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°.]1
  2° [1 wat betreft elke filière die door het centrum georganiseerd wordt:
   a) de lijst van de stagiairs, geïdentificeerd, naast hun naam en voornaam, middels hun Rijksregisternummer, in opleiding per kalenderjaar ten opzichte van de categorieën publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, de datum waarop hun opleiding begint en eindigt en de reden waarom ze de opleiding niet meer volgen;
   b) het aantal opleidingsuren daadwerkelijk gevolgd door de stagiairs en de gelijkgestelde uren;
   c) het aantal en het type stages, de duur van de stage en het aantal stagiairs die eraan hebben deelgenomen;
   d) de vormingsactiviteiten, toevertrouwd aan een ander centrum of een andere onderneming;
   e) de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°;
   f) de resultaten in termen van verwerving van kennis, vaardigheden en attitudes, zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet.]1
  De elementen van het activiteitenverslag kunnen nader bepaald worden door de Minister.
  § 2. Het centrum overhandigt aan de Dienst, uiterlijk 1 juni van het jaar n+1, volgens de modellen vastgesteld door de Dienst:
  1° de uitvoerige tabellen met de bestemmingen van de ontvangsten en uitgaven van het jaar n t.o.v. de verschillende financieringsbronnen die de identificatie van het bewijsstuk betreffende elke uitgave omvatten, alsook al de bronnen en bedragen van elke andere subsidie waarvan hij tijdens het jaar n van genoten heeft;
  2° de tabel van de afschrijvingen voor het jaar n;
  3° de balans en de resultatenrekeningen van jaar n, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de activiteiten van de filières " Démarche de Formation et d'insertion " en die van de filières " Entreprise de formation par le travail ".
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.19. Het centrum beheert de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet overeenkomstig de artikelen 11 tot 14 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Art.20. Alle akten, facturen, mededelingen, publicaties, website en andere stukken die uitgaan van een centrum dragen de melding " centre agréé par la Région wallonne sous le n° [...] " (centrum erkend door het Waalse Gewest onder het nr. [...] en zijn voorzien van het logo van het Waalse Gewest.

Art.21. De besteding van de opbrengsten uit de productie- en verkoopactiviteiten van een centrum dat beschikt over fase filière "Entreprise de formation par le travail" is met zijn maatschappelijk doel verbonden.
  De besteding van de opbrengsten maakt het voorwerp uit van een formele beslissing van de algemene vergadering van het centrum of van de raad voor maatschappelijk welzijn voor het centrum samengesteld op initiatief van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
  De beslissing van besteding wordt genomen binnen het jaar na bedoeld begrotingsjaar.

HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure en -criteria
Art.22.§ 1. Overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van het decreet worden de aanvragen tot erkenning en hernieuwing van erkenning van het centrum, waarvan de modellen door de administratie opgemaakt worden, door het verzoekende centrum via elk middel met bewijs van de verzenddatum ingediend, uiterlijk 31 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de erkenning aangevraagd wordt.
  De Minister kan deze vervaldatum wijzigen het jaar dat overeenstemt met de hernieuwingen van erkenning.
  § 2. Voor de toepassing van artikel 8 van het decreet voegt het centrum minstens de volgende elementen bij zijn aanvraag :
  1° de gecoördineerde en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk of van de vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk, de beslissing van de raad (raden) voor sociale actie en het afschrift van de goedkeuring door de gemeenteraad (gemeenteraden) als het dossier door een openbaar centrum voor maatschappelijk werk of een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk wordt ingediend;
  2° de omschrijving van het pedagogische project zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2°, van het decreet en de desbetreffende organisatiemodaliteiten, incluis het model van het pedagogische contract en van het individuele vormingsprogramma;
  3° de aanvraag tot erkenning van één of meer filières, met het geheel van de documenten bedoeld in [1 artikel 23]1;
  4° de omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen bedoeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet, incluis het afschrift van het inspectieverslag van de brandweerdienst, alsook elk document afgegeven door een erkende instelling voor het materieel waarvan het gebruik eventuele risico's inhoudt;
  5° een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 8, eerste lid, 6°, van het decreet of het bewijs dat de stappen t.o.v. de Dienst ondernomen werden binnen een termijn van drie maanden voor de indiening van de erkenningsaanvraag; het centrum richt de overeenkomst aan de administratie zodra ze gesloten is;.
  6° de overlegging van elk bewijs dat nodig is voor de controle op de naleving van de regelgevingen die op het centrum toepasselijk zijn, met name het bewijs van de naleving van de regelgeving betreffende de medische controle, genomen krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk.
  Bij gebrek aan het verslag bedoeld in het eerste lid maakt het centrum, wanneer het de erkenningsaanvraag bij de Administratie indient, het afschrift van de aanvraag tot inspectie van de lokalen door de brandweerdienst over en richt het het verslag aan de Administratie na ontvangst ervan.
  De Minister kan het centrum vrijstellen van de overlegging van het geheel of een gedeelte van de documenten bedoeld in het eerste lid, als de administratie of [1 de inspectie]1 beschikt over één of meer stukken of gegevens bedoeld in het eerste lid of erover beschikt via een bank van gegevens uit authentieke bronnen.
  § 3. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van het centrum gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 2 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.23. § 1. Voor de toepassing van artikel 9 van het decreet, maakt het centrum, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent, gelijktijdig met zijn erkenning of uiterlijk op de datum bepaalt in artikel 22, § 1, de volgende gegevens over:
  1° de categorie waarin de filière ingedeeld is, alsook het methodologische kader ervan;
  2° de rechtvaardiging van de erkenningsaanvraag t.o.v. de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
  2° het programma van de filière zoals bedoeld in artikel 9;
  4° als de erkenning van een nieuwe filière wordt aangevraagd tijdens de erkenningsperiode van het centrum, een omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van de filière.
  § 2. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van de filière gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 1 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
  Elke overheid bevoegd om tussen te komen in het kader van de procedure tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning bij of krachtens het decreet kan verzoeken om de overlegging van de documenten bedoeld in respectievelijk paragraaf 1 en artikel 22, § 2, als ze nodig zijn om te oordelen of de erkenning of de hernieuwing van erkenning al dan niet toegekend zal worden.

Art.24.§ 1. Binnen een termijn van vijftien dagen met ingang op de datum van ontvangst van de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning van het centrum of van de filières richt de Administratie aan het verzoekende centrum een bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is. Als het dossier niet volledig is, richt de administratie aan het centrum een schrijven waarin het verzocht wordt om het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.
  De termijn van vijftien dagen kan op gemotiveerd verzoek van het centrum met hoogstens vijftien dagen verlengd worden. Als het dossier na afloop van die termijn niet volledig is, wordt de aanvraag zonder gevolg gerangschikt door de Administratie, die het centrum verwittigt binnen vijftien dagen na het nemen van de beslissing.
  Als het dossier volledig is, onderzoekt de administratie de aanvraag, gaat ze na of de erkenningsvoorwaarden nageleefd worden en maakt ze een onderzoeksrapport op. Ze verzoekt om het advies van elke territoriaal bevoegde KOVA-regio-instantie, die advies uitbrengt binnen veertig dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending door de Administratie. Na afloop van die termijn wordt het advies niet meer vereist.
  [2 Het advies bedoeld in het derde lid wordt gemotiveerd om met kennis van zaken de relevantie van de filière(s), georganiseerd door het centrum ten opzichte van de behoeften, vastgesteld in het ambtsgebied en van het bestaand vormingsaanbod, te kunnen beoordelen. In het advies dient met name voor het betrokken ambtsgebied rekening te worden gehouden met het aantal niet-werkende werkzoekenden, hun profiel ten opzichte van de artikelen 5 en 6 van het decreet, het bestaand vormingsaanbod rekening houdend met het geheel van verschillende types opleidingsverstrekkers en/of inschakelingsoperatoren, evenals met het aantal bestaande jobkansen ten opzichte van een aanbod voor kwalificerende opleidingen. De Minister kan de criteria die in het kader van het advies in overweging genomen dienen te worden, verder aanvullen.]2
  In geval van hernieuwing van erkenning berust het onderzoeksrapport van de Administratie op de analyse van de activiteitsverslagen en de rapporten van [1 de inspectie]1 opgemaakt gedurende de erkenningsperiode die voorafgaat aan de hernieuwingsaanvraag.
  § 2. De administratie legt haar onderzoeksrapport en het advies van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières aan de Minister over binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.
  Als het advies van de KOVA-regio-instantie of het onderzoeksrapport van de Administratie negatief is, vraagt de Administratie het advies van de commissie.
  De administratie kan de commissie ook om advies verzoeken in de volgende gevallen:
  1° als ze acht dat één of meer voorwaarden tot erkenning of hernieuwing van erkenning bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het decreet niet vervuld zijn;
  2° bij gebrek aan vormingsreferentieel zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, 7° en 8°, van het decreet, om na te gaan of het programma dat opgenomen is in het erkenningsdossier coherent is.
  [2 De commissie spreekt zich uit binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de aanvraag. Alvorens advies uit te brengen kan de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordigers van de centra laatstgenoemden horen over het voorwerp van de erkenning. In geval van verhoor kan de commissie vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt. De commissie kan eenmalig voorstellen dat de duur van de hernieuwing van erkenning tot twee jaar beperkt wordt en met aanbevelingen gepaard gaat. In dat geval maakt het centrum, binnen de dertig dagen na de ministeriële beslissing bedoeld in lid 5, de Administratie een actieplan voorleggen, waarin de middelen uitvoerig worden uiteengezet waarmee het centrum de aanbevelingen van de commissie zal overnemen. Als de Administratie de commissie om advies verzoekt, legt ze haar onderzoeksrapport, samen met de adviezen van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières en van de commissie, aan de Minister over binnen een termijn van negentig dagen, verlengd tot honderdtwintig dagen indien vertegenwoordigers van het centrum worden gehoord, te rekenen vanaf de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.]2
  De Minister beslist over de toekenning of weigering van erkenning uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen na het onderzoeksrapport.
  § 3. Elke beslissing tot toekenning van erkenning of hernieuwing van erkenning van een centrum, incluis de filières die het organiseert, bevat op zijn minst:
  1° de benaming van het centrum en van de filière(s);
  2° de duur van de erkenning;
  3° de categorie en het methodologische kader waarin elke filière ingedeeld is;
  4° het aantal uren erkend per filière;
  5° het subsidiëringsbedrag.
  [2 6° in voorkomend geval, het advies van de commissie.]2
  De Administratie geeft kennis van de beslissing van de Minister aan het centrum, binnen tien dagen na haar ontvangst, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 14,2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<BWG 2019-04-29/04, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.25. Overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van het decreet, spreekt de Administratie zich, wanneer het centrum een aanvraag tot wijziging van de beslissing indient die geen betrekking heeft op de elementen bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, en die geen weerslag heeft op de subsidiëring toegekend aan het centrum, langs de elektronische weg uit over de aanvraag tot wijziging van de beslissing binnen de vijftien dagen na ontvangst ervan.
  De Administratie spreekt zich met name uit t.o.v de coherentie van de aangevraagde wijziging met de oorsponkelijk erkenningsaanvraag en het pedagogisch project.

HOOFDSTUK V. - Overdracht van filière
Art.26. § 1. Overeenkomstig artikel 13, lid 7, van het decreet, verstrekt de Administratie langs de elektronische weg aan de commissie en aan de centra informatie over elke stand van zaken bedoeld in artikel 13, eerste lid, 1° tot 3°, van het decreet, en organiseert ze de oproep tot de kandidaten voor de overname van één of meer filières door één of meer centra.
  De Administratie bepaalt de modaliteiten voor de oproep tot de kandidaten, incluis de nodige documenten voor de beoordeling van het aanbod aan overname van de filière(s), alsook de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen.
  De centra die kandidaat-overnemer zijn richten hun gemotiveerde kandidatuur aan de administratie met opgave van minimum:
  1° hun vermogen tot voortzetting van de opleiding van de stagiairs die betrokken zijn bij de overdracht van de filière waarvoor ze ingeschreven zijn;
  2° hun vermogen om het geheel of een deel van het personeel van het overdragende centrum over te nemen;
  3° de organisatiemodaliteiten betreffende de termijn voor de uitvoering van de overdracht, de geografische vestiging van de geplande vormingslocatie(s), de beschikbaarheid van het materiaal en de lokalen die noodzakelijk zijn;
  4° eenomschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van elke filière.
  Binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de kandidaturen stuurt de Administratie aan het overnemende centrum hetzij een bericht van ontvangst met de melding dat het dossier volledig is, hetzij een schrijven waarin het verzocht wordt het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.
  Binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de volledige dossiers gaat de Administratie na of ze in aanmerking komen wat betreft de naleving van de modaliteiten die vastliggen in de kandidatenoproep en van de criteria bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, als een centrum vrijwilig beslist om één of meer filières over te dragen aan een ander centrum waarmee het tot een akkoord komt, maken de centra de volgende stukken aan de administratie over:
  1° de documenten bedoeld in paragraaf 1, derde lid;
  2° de beslissing van de raad van bestuur van elk centrum betrokken bij de filièreoverdracht;
  3° de elementen tot identificatie van de centra betrokken bij de filièreoverdracht.
  § 3. Als de dossiers volledig zijn en na te hebben gecontroleerd of ze in aanmerking komen, analyseert de Administratie de overenkomstig paragraaf 1 of 2 ingediende dossiers ten opzichte van de volgende prioriteiten :
  1° het vermogen inzake administratief, financieel en pedagogisch beheer van het centrum kandidaat-overnemer van één of meer filières wordt beoordeeld op grond van de door de administratie opgemaakte evaluatierapporten in de loop van de vier jaren die aan zijn aanvraag voorafgaan;
  2° de mogelijkheid om het geheel of een deel van het personeel of de stagiairs over te nemen;
  3° de ondervertegenwoordiging van de filière die het voorwerp is van een overdracht in één of meer regio's, beoordeeld op grond van de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
  4° het behoud van het opleidingsaanbod en de toegankelijkheid ervan op het grondgebied.
  De Administratie onderwerpt het voorstel van beslissing aan de commissie, die advies uitbrengt binnen twintig werkdagen nadat het voorstel bij haar aanhangig is gemaakt. De commissie kan vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt.
  De Administratie richt, samen met het advies van de commissie, een onderzoeksrapport aan de Minister binnen een termijn van vijf werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het advies van de commissie. De Minister beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het onderzoeksrapport. Na ontvangst van de beslissing geeft de Administratie kennis ervan aan het overdragende centrum en aan het overnemende centrum.
  In geval van overdracht van personeel of stagiairs kan de Minister voorzien in een versnelde procedure tot filièreoverdracht volgens de modaliteiten die hij bepaalt.
  De aanvraag tot toestemming van overdracht van filières leidt niet tot de verhoging van de subsidie zoals ze aan het overdragende centrum toegekend werd en vormt geen aanvraag tot erkenning van een nieuwe opleidingsfilière zoals bepaald bij artikel 9 van het decreet.
  Een centrum dat in de loop van dezelfde periode het voorwerp is geweest van een opschorting of van een gedeeltelijke intrekking van erkenning mag geen kandidaat-overnemer zijn.
  § 4. Overeenkomstig artikel 13bis, derde lid, van het decreet, dient de juridische entiteit die in aanmerking komt voor een overdracht krachtens artikel 13 bis van het decreet, de Administratie zo spoedig mogelijk in te lichten over de overdracht.
  De Administratie deelt de informatie aan de commissie mee, langs de elektronische weg.

HOOFDSTUK VI. - Evaluatie, controle en sancties
Art.27.§ 1. De administratie maakt om de twee jaar een evaluatierapport op i.v.m. de verificatie van de uitvoering door het centrum van zijn opdrachten zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en, in het bijzonder, i.v.m. de tenuitvoerlegging van zijn pedagogisch project, de inachtneming van het percentage van omkadering van de stagiairs en de kwaliteit van het administratief beheer en van de menselijke hulpkrachten van het centrum. De evaluatie gaat uit van de activiteitsrapporten bedoeld in artikel 18, eerste lid, alsook van de rapporten van [1 de inspectie]1.
  § 2. De synthese bedoeld in artikel 16, § 2, 2°, van het decreet wordt op basis van de activiteitsrapporten van de centra gemaakt per filièrecategorie bedoeld in artikel 4 van het decreet, ten opzichte van de volgende elementen:
  1° het aantal stagiairs in opleiding en hun indeling in één van de categorieën van publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
  2° de gemiddelde duur van de door de stagiairs gevolgde opleiding, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de daadwerkelijk gevolgde opleidingsuren en de gelijkgestelde uren;
  3° het percentage van het totaalaantal gevolgde opleidingsuren erkend voor het centrum en de verhouding tussen de daadwerkelijk gevolgde uren en de gelijkgestelde uren;
  4° het aantal en het type stages georganiseerd door het centrum en het aantal stagiairs die ervoor in aanmerking zijn gekomen;
  5° de resultaten behaald door de stagiairs inzake de verwerving van kennis en vaardigheden met het oog op hun integratie in het opleidingsproces en de arbeidsmarkt;
  6° de inschakeling van de stagiairs, binnen zes maanden na hun opleiding, in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie beschikbaar is.
  De synthese bedoeld in het eerste lid wordt aan de Minister en aan de " Conseil économique et social de Wallonie " overgelegd uiterlijk 31 oktober van het jaar dat volgt op de betrokken periode.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.28.§ 1er. [1 De controle zoals bedoeld in artikel 18 van het decreet heeft met name betrekking op:
   1° de aanwending van de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, overeenkomstig de verplichtingen bepaald bij of krachtens het decreet, evenals ten opzichte van de wetgevingen en reglementeringen bedoeld in artikel 19;
   2° de tenuitvoerlegging van het pedagogisch project en van de opleidingsprogramma's die het voorwerp van de beslissing tot erkenning hebben uitgemaakt;
   3° de inhoud van de individuele dossiers van de stagiairs om zich er onder andere van te vergewissen dat hun psycho-sociale en pedagogische opvolging door het centrum via geformaliseerde documenten ter staving van die begeleiding effectief is;
   4° de inachtneming van de duur van de stages;
   5° het in aanmerking komen van de stagiairs;
   6° het in aanmerking komen van de opleidings- en stage-uren van de stagiairs op grond van de aanwezigheidslijsten;
   7° de inachtneming van het omkaderingspercentage;
   8° de resultaten van de centra in termen van inschakeling in het beroepsleven of wederopneming van een kwalificerende opleiding.]1
  [1 § 2.]1 Overeenkomstig artikel 12 van het decreet kan de Minister de erkenning van het centrum of van een filière opschorten of intrekken, na waarschuwing betekend bij aangetekend schrijven door de Administratie en op advies van de commissie.
  In de waarschuwingsbrief wordt het centrum gewezen op de tekortkomingen die hem verweten worden en wordt het verzocht om zijn bemerkingen en verweermiddelen mee te delen binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt:
  1° in geval van wil om de erkenning van het centrum op te schorten, de redenen daarvoor, alsook de maximale duur om te voldoen aan de niet nagekomen verplichtingen, zonder evenwel een termijn van vier maanden te overschrijden;
  2° desgevallend, de wil om de erkenning van het centrum in te trekken en de redenen daarvoor;
  3° desgevallend, de wil om de subsidies van het centrum geheel of gedeeltelijk op te schorten en de redenen daarvoor;
  4° de mogelijkheid om door de commissie in zijn wegen en middelen gehoord te worden binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het schrijven;
  5° de modaliteiten betreffende het eventuele verhoor bedoeld onder 4°;
  6° het recht om inzage te nemen van het dossier dat de onder 1° tot 3° bedoelde motivaties bevat en om er voor het verhoor een afschrift van te maken;
  7° de mogelijkheid om zich gedurende de hele procedure door een Adviseur te laten bijstaan.
  § 3. De Administratie richt het dossier, samen met het advies van de commissie, aan de Minister, die beslist binnen twintig dagen na ontvangst van de bemerkingen of na het eventuele verhoor.
  De Administratie betekent de in het eerste lid bedoelde beslissing, waarin de termijnen en middelen van beroep nader bepaald worden, via een zending met vaste datum.
  § 4. In geval van beslissing tot opschorting kan de Minister, na advies van de commissie, de erkenning van het centrum intrekken als de opschortingstermijn vervalt en het centrum niet heeft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de beslissing tot opschorting.
  In geval van beslissing tot opschorting van zijn erkenning mag het centrum geen nieuwe stagiairs opvangen zolang hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. De stagiairs in opleiding voor de beslissing tot opschorting mogen hun opleiding tot het einde ervan voortzetten.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art. 28/1. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 18, § 1, van het decreet van 10 juli 2013 betreffendede centra voor socio-professionele inschakeling kunnen de erkende opleidingenverstrekkers die aan een controle onderworpen worden, geselecteerd worden volgens een methodologie aangepast aan de controlestrategie die, met name op basis van een risico-analyse, bepaald wordt door het Departement Inspectie.
   § 2. De controle strekt er meer bepaald toe, na te gaan in welke mate de stagiairs, toegelaten door de operator, en de realiteit van het aantal opleidingsuren gevolgd door de gerechtigde stagiairs in aanmerking komen, en meer bepaald de inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij de wetgeving en het erkenningsbesluit. Deze controle kan meer bepaald uitgeoefend worden op grond van het onderzoek van extrapoleerbare referentiestalen van stagiairs of uren waarvan de onderzoeksresultaten geëxtrapoleerd worden naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag waaruit deze stalen zijn samengesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 28/2. [1 § 1. Bij de centra die minder dan vijftig stagiairs begeleiden, kan de inspecteur het in aanmerking komen van de stagiairs in zijn volledigheid nagaan.
   Boven die drempel kan de inspecteur een percentage individuele dossiers van stagiairs nagaan met een minimum aan te controleren dossiers in elke filière van het centrum in verhouding tot de omvang van elk aantal uren ten opzichte van de gezamenlijke referentiebevolking.
   § 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
   1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
   2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
   § 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
   1° een tweede, al dan niet gelaagd, referentiestaal onderzoeken. In dat geval stelt de inspecteur de terugvordering voor in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden in beide referentiestalen;
   2° desnoods zijn onderzoekingen heroriënteren en nieuwe aspecten of criteria selecteren die onderzocht dienen te worden in functie van de in aanmerking genomen criteria;
   3° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de onderzochte referentiebevolking of -laag, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
   § 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 28/3. [1 § 1. De inspecteur gaat vervolgens de geldigheid van de door de stagiairs gevolgde opleidingsuren na. Om de daadwerkelijk gevolgde uren te onderzoeken, selecteert de inspecteur een periode van twee weken waarin geen schoolvakantiedagen inbegrepen zijn.
   § 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
   1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
   2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
   § 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
   1° de gevolgde uren onderzoeken in de loop van twee andere weken van het jaar, buiten de schoolvakanties om. In dat geval stelt de inspecteur een recuperatie voor die enkel verband houdt met de onregelmatigheden vastgesteld in beide referentiestalen;
   2° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de gevolgde opleidingsuren van de stagiairs die het referentiestaal vormen, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
   § 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 28/4. [1 Onverminderd de terugvorderingen voorgesteld op grond van niet-extrapoleerbare vaststellingen, stelt de inspecteur, onder gebruikmaking van een extrapoleerbaar staal, de terugvordering van een bedrag van de subsidie voor berekend op basis van het percentage van het infimum van het betrouwbaarheidsinterval, geëxtrapoleerd naar de subsidie betreffende de onderzochte referentiebevolking of -laag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 28/5. [1 Bij het gebruikmaken van de extrapolatiemethode omschrijft de inspecteur de gebruikte methodologie in zijn verslag en geeft het betrouwbaarheidsinterval en de omvang van het betrouwbaarheidsinterval aan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 28/6. [1 Overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle op de wetgevingen en reglementeringen m.b.t. de omscholing en de bijscholing alsook de invoering van administratieve geldboetes die van toepassing zijn in geval van inbreuk op bedoelde wetgevingen en reglementeringen, kan het centrum het vermoeden voortvloeiend uit de extrapolatie bedoeld in de artikelen 28/1, 28/2, 28/3 en 28/4omdraaien door de geldigheid van het geheel of van een deel van het percentage van de betwiste subsidie aan te tonen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.29.In geval van niet-nakoming van de bij of krachtens dit decreet bepaalde verplichtingen, van ontbinding van een centrum en van opschorting of intrekking van de erkenning van een centrum kan de Minister één of meer van de in artikel 18, § 2, eerste lid, van het decreet bedoelde sancties toepassen of geheel of gedeeltelijk afzien van de terugbetaling van de subsidie in geval van overmacht of van onverwachte omstandigheden, overeenkomstig artikel 18, § 2, tweede lid, van het decreet.
  Het centrum van wie de erkenning is ingetrokken, mag binnen [1 vierentwintig maanden]1 na de datum van kennisgeving van de intrekking van de erkenning geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

HOOFDSTUK VII. - Financiering
Art.30.Het uurpercentage bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, wordt vastgesteld op 14,75 euro.
  Naast de indexering bedoeld in artikel 17, § 6, van het decreet, kan de Minister het uurpercentage met 0,02 euro maximum verhogen, op 1 januari van elk jaar, om rekening te houden met de evolutie van de loonlasten i.v.m. de anciënniteit van het personeel.
  [1 Het in lid 1 bedoelde uurtarief wordt verhoogd met 1 euro voor de aanpak "Entreprise de formation par le travail".
   Het tweede lid is niet van toepassing op de in het derde lid bedoelde verhoging.]1
  ----------
  (1)<BWG 2022-12-01/23, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.31.§ 1er. Overeenkomstig artikel 17, § 2, tweede lid, van het decreet wordt, vanaf 30 juni 2017, de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet uitsluitend gevormd door een subsidie zoals bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, [1 ...]1.
  [1 ...]1
  Op voorstel van de Dienst, beslist de Minister over de toekenning van de jaarlijkse subsidiëring voor het geheel van de erkende centra.
  De Dienst betekent de ministeriële beslissing bedoeld in het vorig lid en betaalt de subsidiëring uit overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in paragraaf 4.
  § 2. [1 Een uitgave volledig gefinancierd door de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag enkel door een andere subsidie gefinancierd worden die door dezelfde of een andere subsidiërende overheid wordt toegekend ter hoogte van het door bedoelde subsidie niet gedekte deel.
  [2 Het centrum kan [3 de steun toegekend krachtens het decreet van 10 juni 2021 betreffende het standvastig maken van de in het kader van de regeling voor de steun ter bevordering van de tewerkstelling (Franse afkorting "APE") gecreëerde jobs en de creatie van jobs die beantwoorden aan prioritaire maatschappelijke behoeften]3, aanwenden voor de verwezenlijking van opleidingsuren ten belope van het aantal uren die niet erkend worden krachtens artikel 3 van het decreet en die niet voor het overige worden gesubsidieerd.]2]1
  § 3. [1 De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag niet de totaliteit van de uitgaven overschrijden in verband met het voorwerp van de erkenning toegekend krachtens het decreet.]1
  § 4. De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet wordt uitbetaald door de Dienst:
  1° [4 ...]4 uiterlijk 15 januari van het jaar n, voor de eerste schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 1°, van het decreet;
  2° [4 ...]4 uiterlijk 30 juni van het jaar n, voor de tweede schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 2°, van het decreet;
  3° [1 op basis van een vorderingsverklaring]1 uiterlijk 30 juni van het jaar n+1, voor het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet.
  De Dienst betaalt het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3° [1 van het decreet]1 uit, enkel als het activiteitenverslag bedoeld in artikel 18, § 1, aan de Administratie is overgemaakt en als het geheel van de documenten bedoeld in artikel 18, § 2, en de vorderingsverklaring bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet, aan de Dienst zijn overgemaakt.
  De uitbetaling van het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet wordt opgeschort tot geheel van de documenten bedoeld in het vorig lid aan de Administratie of de Dienst zijn overgemaakt, ieder wat haar/hem betreft.
  § 5. De onterecht gestorte subsidiëring wordt door de Dienst teruggevorderd met alle rechtsmiddelen en, meer bepaald door ze in te houden van de nog te storten subsidiëring.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>
  (2)<BWG 2021-04-01/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (3)<BWG 2021-12-16/14, art. 68, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (4)<DWG 2022-12-21/67, art. 169, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.32.
  <Opgeheven bij BWG 2019-04-29/04, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.33. Overeenkomstig artikel 17, § 5, van het decreet, neemt de berekening van het uitgevoerde percentage vormingsuren dat de Administratie verricht, de gepresteerde en daarmee gelijkgestelde vormingsuren in overweging, met uitzondering van de uren gratis gepresteerd door een partner gebonden met het centrum, en wordt om de twee jaar verricht te rekenen van het jaar van toekenning van de erkenning van het centrum. Wanneer het centrum geen negentig percent van de erkende vormingsuren uitvoert, wordt de informatie aan de Dienst zo spoedig mogelijk overgemaakt en wordt de subsidie bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet teruggevorderd door de Dienst voor de betrokken periode ten belope van het niet uitgevoerde gedeelte van de negentig percent.

Art.34.
  <Opgeheven bij BWG 2019-04-29/04, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.35.Overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, van het decreet, bepaalt de Minister het aantal uren van erkende vorming van een centrum, op het ogenblik van de hernieuwing van erkenning, rekening houdend, namelijk, met de aanvraag ingediend door het centrum, het aantal uren die hij gepresteerd heeft tijdens de erkenning, rekening houdend met de gelijkgestelde uren, alsook [1 met het onderzoeksverslag van de Administratie]1.
  Wanneer een centrum dat het geheel van de voorwaarden bedoeld bij of krachtens het decreet naleeft, evenwel minstens honderd percent van de vormingsuren heeft uitgevoerd waarvoor hij erkend was als centrum, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, gemiddeld berekend op de drie laatste boekjaren voorafgaand aan het jaar van de hernieuwing van de erkenning, wordt de hernieuwing van de erkenning toegekend voor een aantal erkende vormingsuren dat minstens gelijk is aan het aantal uren van de erkenning die voorafgaat, behalve als het centrum vraagt dat dit aantal uren wordt verminderd.
  ----------
  (1)<BWG 2019-04-29/04, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 1. - Overgangs- en opheffingsbepalingen
Art.36.
  <Opgeheven bij BWG 2019-04-29/04, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 23-05-2019>

Art.37. § 1er. Het centrum erkend overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van het decreet, dat reeds in 2016 erkend is als instelling voor maatschappelijke integratie en inschakeling in het arbeidsproces of bedrijf voor vorming door arbeid, komt op zijn minst in aanmerking voor een subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet, van hetzelfde bedrag als de subsidiëring waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen. Het aantal erkende vormingsuren van dat centrum wordt berekend door het bedrag van de subsidie door het uurpercentage te delen.
  In afwijking van het eerste lid, kan een centrum vragen om erkend te worden voor een aantal uren dat lager is dan het aantal uren waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen.
  § 2. Wanneer het aantal erkende uren van het centrum bedoeld in paragraaf 1 voor het kalenderjaar 2017 overeenkomt met een verhoging van meer dan twintig percent van het aantal uren waavoor hij erkend was voor het kalenderjaar 2016 en van meer dan tien percent van het aantal uren dat hij tijdens het kalender jaar 2015 heeft uitgevoerd, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, is de verplichting bedoeld in artikel 17, § 5, van het decreet niet van toepassing tijdens de vier eerste jaren van zijn erkenning. De subsidiëring wordt verworven tijdens deze periode als hij minstens, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, honderd percent van de uren uitvoert die hij gemiddeld uitvoert tijdens de kalenderjaren 2014 tot 2016.

Art.38. Het besluit van de Waalse Regering van 13 februari 2014 tot uitvoering van de artikelen 5 tot 7 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven.

Art.39. Het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van de artikelen 3 en 4, 8 tot 16 en 18 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven.

Afdeling 2. - Slotbepalingen
Art.40. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het ondertekend wordt.

Art. 41. De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.