9 MEI 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 2014 betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is
Art. 1-13
Artikel 1. In artikel 10, § 2, van het koninklijk besluit van 23 augustus 2014 betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden tussen de woorden "oproep tot kandidaten" en de woorden "De oproep" de woorden "of richt een oproep tot de geslaagde kandidaten van de wervingsreserve zoals vermeld in artikel 11, § 2, vierde lid in de volgorde van rangschikking." toegevoegd;
2° in het tweede lid worden de woorden "tot kandidaten" toegevoegd tussen de woorden "de oproep" en de woorden "wordt minstens";
3° in het vierde lid worden de woorden "tot kandidaten" ingevoegd tussen de woorden "de oproep" en het woord "vermeldt".
Art.2. In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door de zin "Elke benoeming wordt voorafgegaan door een stageperiode".
Art.3. In artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "tijdens de stage of op het einde van de stage" worden ingevoegd tussen de woorden "de stagiair" en de woorden " te ontslaan ".
2° de woorden "deze laatste" worden vervangen door "de stagiair".
Art.4. In artikel 25 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid aangevuld als volgt :
"De artikelen 30 tot 39 zijn eveneens van toepassing op de bevordering door mobiliteit.".
Art.5. In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid worden de woorden "onverminderd de artikelen 90, tweede lid, en 107, tweede lid van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones" opgeheven;
2° In het tweede lid worden de woorden "en de verplaatsingen tussen de kazerne en het opleidingscentrum" ingevoegd tussen de woorden "in de kazerne" en de woorden "met dien verstande".
Art.6. In artikel 38, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " deze laatste " vervangen door de woorden " de stagiair ".
Art.7. In artikel 43, 5° van hetzelfde besluit moeten de woorden "artikel 48" vervangen worden door de woorden "artikel 47".
Art.8. In artikel 48 van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid geschrapt.
Art.9. In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 48/1 ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 48/1. Aan het personeelslid dat eervol uit zijn ambt wordt ontslagen, kan de eretitel van zijn graad worden verleend.".
Art.10. Artikel 54 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 54. Vanaf de overdracht naar de zone worden de binnen de zone op het niveau van de gemeenten lopende periodes van aanwervingsstage verdergezet overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór de overdracht, met dien verstande dat de rol van evaluator uitgevoerd wordt door de stagebegeleider aangeduid door de commandant.".
Art.11. Artikel 56 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 56. De eerste evaluatiecyclus, die begint met het eerste functiegesprek, begint uiterlijk twee jaar na de datum van de overdracht naar de zone.
De zoneraad bepaalt de begindatum van de eerste evaluatiecyclus.
Tot op het ogenblik van het functiegesprek bedoeld in het eerste lid, blijven de evaluatieregels die van toepassing zijn op het personeel van de brandweerdiensten van toepassing op de personeelsleden van de zone voor wie de laatste evaluatie voor de datum van de overdracht naar de zone niet voldoende was.".
Art.12. Artikelen 10 en 11 krijgen uitwerking op 1 januari 2015, behalve voor de prezones vermeld in artikel 220, § 1, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, voor wie artikelen 10 en 11 in werking treden op de datum bepaald voor de raad waarop de brandweerdienst in de zone geïntegreerd wordt, en ten laatste op 1 januari 2016.
Art. 13. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.