13 NOVEMBER 2015. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen voor ondernemingen die behoren tot de baggervaartsector(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-12-2015 en tekstbijwerking tot 22-03-2023)
Art. 1-7
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de reders en op hun werknemers die behoren tot de baggervaartsector.
[1 In het tweede lid wordt verstaan onder communautaire zeelieden: alle zeelieden die voor hun tewerkstelling onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.]1
In het tweede lid wordt verstaan onder communautaire zeelieden: alle zeelieden die in een lidstaat van de europese Unie belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen betalen.
§ 2. [1 Voor het zeevervoergedeelte van baggerspeciewerkzaamheden passen de reders met exploitatiezetel op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of met een exploitatiezetel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte de maatregel, vermeld in artikel 2, toe op de lonen van de communautaire zeelieden, vermeld in artikel 1, die ze tewerkstellen aan boord van zeewaardige baggerschepen.]1
In het eerste lid wordt verstaan onder zeewaardige baggerschepen: de in een lidstaat van de europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen die met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een [1 certificaat van registratie in uitvoering van artikel 91 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10 december 1982]1 wordt voorgelegd en die minstens 50% van hun bedrijfstijd vervoer op zee verrichten.
----------
(1)<BVR 2022-12-23/28, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.2.§ 1. De reders, vermeld in artikel 3, § 1, 2°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, worden vrijgesteld van de betaling van bepaalde werkgeversbijdragen aan de [1 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1.
§ 2. De reders worden vrijgesteld van de betaling van werkgeversbijdragen bepaald in:
1° artikelen 3, § 3, 1°, 2°, 3°, 4°, 5° en 7°, § 3quater van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
2° artikelen 121 en 122 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
3° artikel 57 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970;
4° artikelen 59, 1°, en 59ter, § 1, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
5° artikel 58 en 60 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen;
6° artikelen 1, 2 en 3 van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de europese Economische en Monetaire Unie.
§ 3. De reders worden vrijgesteld van de betaling van werkgeversbijdragen voor:
1° 26,99 % van de totale basiswerkgeversbijdragen, vermeld in artikel 3, § 3, 1°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
2° de bijdrage aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, vermeld in artikel 58 en 60 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen.
----------
(1)<BVR 2017-12-01/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.3. § 1. De reders uit de baggervaartsector waarborgen tachtig arbeidsplaatsen voor de zeelieden die ingeschreven zijn op de lijst van de Pool van de Zeelieden ter Koopvaardij.
In het eerste lid wordt verstaan onder arbeidsplaats: een vacante plaats gedurende 365 dagen per jaar voor een varend baggerpersoneelslid. Dat betekent 80 x 2,5 = 200 tewerkstellingen voor zeelieden.
§ 2. Het Paritair Comité voor de Koopvaardij onderzoekt jaarlijks of voldaan is aan de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1. De voorzitter van het bevoegde paritair comité bezorgt het jaarlijkse evaluatierapport van het comité uiterlijk vóór 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid.
§ 3. Als de reders overmacht inroepen, kan van de naleving van de tewerkstellingsnorm worden afgeweken. In dat geval bevat het verslag van het paritair comité de gronden voor de overmacht.
§ 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen om zich uit te spreken over het respecteren van de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1, en over de eventuele gehele of gedeeltelijke invordering van de vrijgestelde bijdragen voor het afgelopen jaar in kwestie. Deze termijn begint te lopen de dag nadat de voorzitter van het bevoegde paritair comité het jaarlijks evaluatierapport heeft bezorgd en op 30 april indien de voorzitter van het bevoegde paritair comité het jaarlijks evaluatierapport niet of niet tijdig heeft bezorgd. Als de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, binnen die termijn geen beslissing neemt, wordt de beslissing geacht positief te zijn.
Art.4.De reder deelt aan de [1 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 de volgende gegevens mee:
1° het aantal dagen waarvoor de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, namelijk:
a) elke vaart- en bijwerkdag voor de zeevarenden;
b) elke arbeidsdag voor de shoregangers;
c) elke dag waarvoor de opzeggingsvergoeding door de reder verschuldigd is;
2° [2 het betaalde brutoloon voor de dagen, vermeld in punt 1°, waarop de zeeman door zijn dienstbetrekking recht heeft.]2
In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder brutoloon van de zeeman: de standaardgage, vermeerderd met de overuren en alle vergoedingen, opzegvergoedingen inbegrepen.
----------
(1)<BVR 2017-12-01/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<BVR 2022-12-23/28, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.5. Het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector wordt opgeheven voor wat betreft de bepalingen die betrekking hebben op de vrijstelling van werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggervaartsector waarop dit besluit van toepassing is.
Art.6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2014, met uitzondering van artikel 2, § 3, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2015.
Dit besluit treedt buiten werking op [1 31 december 2032]1, met uitzondering van artikel 2, § 2, dat buiten werking treedt op 1 juli 2015.
----------
(1)<BVR 2022-12-23/28, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.