Details





Titel:

15 JUNI 2015. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de regels voor de premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-07-2015 en tekstbijwerking tot 15-03-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-13
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2016035414  2016036344  2017031236  2019011156 



Artikels:

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:
   [1 1° bedrijf: een bedrijf als vermeld in artikel 4, lid 1, b), van verordening (EU) nr. 1307/2013;]1
   [1 1°]1 besluit van 24 oktober 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  2° campagne: het geheel van handelingen die betrekking hebben op het beheer van de premierechten en het beheer, de controle en de uitbetaling van de premie-aanvragen voor een bepaald kalenderjaar;
  3° exploitatie: de exploitatie, vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
  4° gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014: gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden;
  5° individueel maximum: het individuele maximum aan premierechten dat bij de start van de campagne 2015 wordt toegekend aan de gespecialiseerde veehouder, vermeld in artikel 46 van het besluit van 24 oktober 2014, na toepassing van artikel 47 en 48 van het voormelde besluit;
  6° individuele referentie: het aantal zoogkoeien dat wordt vastgesteld conform artikel 2, 3 en 4 van dit besluit en dat wordt gebruikt voor het vaststellen van het individuele maximum van de gespecialiseerde veehouder in kwestie;
  [1 6° /1 landbouwer: een landbouwer als vermeld in artikel 4, lid 1, a), van verordening (EU) nr. 1307/2013;]1
  7° referentiejaren: de jaren 2012 en 2013, die conform artikel 46, § 1, eerste lid, van het besluit van 24 oktober 2014, de basis vormen voor het bepalen van het gemiddelde aantal zoogkoeien van een veehouder voor de berekening van het individuele referentie;
  8° Sanitel: het gecomputeriseerde gegevensbestand van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, voor de identificatie en registratie van de dieren, van de bedrijven, inrichtingen en installaties waar dieren worden gehouden, alsook van de houders en de verantwoordelijken;
  9° veebeslag: een op een landbouwbedrijf als een epidemiologische eenheid gehouden dier of groep dieren van eenzelfde diersoort. Voor de toepassing van deze definitie worden de vleeskalveren als een aparte diersoort beschouwd;
  [1 10° verordening (EU) nr. 1307/2013: Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-09-11/04, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.2. Ter uitvoering van artikel 46, § 1, derde lid, en artikel 50 van het besluit van 24 oktober 2014 en met behoud van de toepassing van artikel 4 van dit besluit, berekent de bevoegde entiteit de individuele referentie voor alle veehouders die actief waren op 1 januari 2014.
  Met het oog op de bepaling van de individuele referentie moet in beide referentiejaren ten minste 70% van de zoogkoeien ten minste acht maanden vóór de kalving onafgebroken op het bedrijf aangehouden zijn.
  In afwijking van het tweede lid wordt voor jonge veehouders de aanhoudingsperiode bepaald op twee maanden vóór de kalving.
  De individuele referentie wordt uitgedrukt als een geheel getal. Als de berekende waarde geen geheel getal is, wordt die waarde afgerond naar het eerstvolgende gehele getal.

Art.3. § 1. Een individuele referentie wordt uiterlijk op 15 oktober 2014 door de bevoegde entiteit meegedeeld aan elke veehouder die potentieel in aanmerking komt voor het krijgen van een premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij.
  Als een veehouder als vermeld in het eerste lid, de berekening en het resultaat van zijn individuele referentie betwist of zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 46, § 1, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, dient hij uiterlijk op 1 december 2014 met een brief of een e-mail bezwaar in bij de bevoegde entiteit. Bij het bezwaar voegt die veehouder voldoende bewijstukken om zijn bezwaar te staven.
  § 2. Als een veehouder zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die zich voorgedaan hebben in de loop van één van de referentiejaren en de overmacht of uitzonderlijke omstandigheid in kwestie aangetoond is, wordt geen rekening gehouden met dat referentiejaar voor de berekening van de individuele referentie van die veehouder.
  Onder overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 46, § 1, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, worden de volgende situaties aanvaard:
  1° overlijden van de veehouder;
  2° langdurige arbeidsongeschiktheid van de veehouder;
  3° ernstige natuurramp waardoor de veehouder getroffen is;
  4° verlies van bedrijfsgebouwen, dienstig voor de veehouderij;
  5° ernstige daling van het aantal zoogkoeien of het aantal kalvingen ten gevolge van een ziekte als vermeld in het koninklijk besluit van 3 februari 2014 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht, bij minstens een significant deel van de zoogkoeienstapel van de veehouder;
  6° onteigening van minstens een significant deel van de exploitatie die tot veehouderij dient.
  Als een veehouder zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden voor beide referentiejaren, kan hij een aanvraag voor extra premierechten indienen conform artikel 5, § 2, van dit besluit.

Art.4. § 1. Als een veehouder een exploitatie, inclusief veebeslag met zoogkoeien waarvoor een individuele referentie bestaat, heeft overgenomen na de referentiejaren, wordt de individuele referentie van de overlater bij de individuele referentie van de overnemer gevoegd als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1° zowel de overnemer als de overlater beschikten vóór de overname elk afzonderlijk over een individuele referentie van ten minste twintig;
  2° alle dieren van het veebeslag van de overlater zijn na overname mee overgegaan naar het veebeslag van de overnemer;
  3° de overlater is na de overname niet meer actief in de rundveehouderij;
  4° de overlater en de overnemer geven bij de melding, vermeld in paragraaf 3, aan dat de referenties samengevoegd mogen worden.
  § 2. Bij een overname na de referentiejaren van een exploitatie, inclusief veebeslag met zoogkoeien waarvoor een individuele referentie bestaat, waarbij de overnemer vóór de overname nog niet beschikte over een individuele referentie, gaat de individuele referentie van de overlater over op de overnemer op voorwaarde dat:
  1° de overlater na de overname niet meer actief is in de rundveehouderij;
  2° de overlater zich bij de melding, vermeld in paragraaf 3, akkoord verklaart met de overdracht van de individuele referentie.
  Als bij de overname van de individuele referentie conform het eerste lid, de individuele referentie van de overlater ten minste veertien en ten hoogste negentien bedraagt, kan de overnemer na overname van die individuele referentie een beroep doen op premierechten uit de zoogkoeienreserve conform artikel 5. Als de individuele referentie bij de overlater kleiner is dan veertien, is geen overdracht mogelijk, tenzij de overnemer na overname in aanmerking komt voor de toekenning van extra premierechten uit de zoogkoeienreserve, conform artikel 5, § 1, 2°.
  § 3. Een overname van een exploitatie die gepaard gaat met overdracht van de individuele referentie van de overlater wordt schriftelijk gemeld aan de bevoegde entiteit, waarbij de overnemer en de overlater de overname uitdrukkelijk bevestigen en zich akkoord verklaren met de overdracht van de individuele referentie van de overlater aan de overnemer.

Art.5. § 1. Ter uitvoering van artikel 47, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 worden extra premierechten toegekend aan:
  1° jonge veehouders met een individuele referentie op basis van hun referentiejaren van minstens vijf. Zij ontvangen vijftien extra premierechten;
  2° jonge veehouders die na 1 januari 2014 maar uiterlijk op 1 januari 2015 zijn gestart. Zij ontvangen vijftien extra premierechten op voorwaarde dat ze beschikken over een individuele referentie van minstens vijf die ze samen met een exploitatie en een veebeslag hebben overgenomen;
  3° andere veehouders dan die, vermeld in punt 1°, waarvan de individuele referentie minder dan twintig maar minstens veertien bedraagt, als zij in 2014 over een veebeslag beschikten van minstens twintig zoogkoeien conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit. Zij ontvangen twintig premierechten;
  4° andere veehouders dan die, vermeld in punt 2°, die na 1 januari 2014 maar uiterlijk op 1 januari 2015 voor het eerst als landbouwer zijn gestart en een veebeslag hebben geactiveerd dat in die periode ten minste twintig kalvingen van zoogkoeien die voldoen aan de definitie, vermeld in artikel 43, 3°, van het besluit van 24 oktober 2014, heeft gerealiseerd conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit. Zij ontvangen twintig premierechten;
  5° veehouders die zich beroepen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 3, § 2, van dit besluit, die voor beide jaren van de referentieperiode van toepassing zijn. Zij kunnen premierechten ontvangen op basis van het referentiejaar 2011 of 2014;
  6° veehouders die in de periode van 2 januari 2009 tot 31 juni 2014 op hun bedrijf een investering hebben gerealiseerd voor de bouw of inrichting van een rundveestal en daarvoor een geldige aanvraag tot steun van het VLIF hebben ingediend. Zij kunnen extra premierechten verkrijgen. Die premierechten worden berekend op basis van het verschil tussen hun individuele referentie en het aantal zoogkoeien dat in 2014 op hun bedrijf aanwezig was conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit.
  § 2. De extra premierechten aan de jonge veehouders conform paragraaf 1, 1° en 2°, worden ambtshalve toegekend.
  Om extra premierechten conform paragraaf 1, 3°, 5° of 6°, toegekend te krijgen, dient de veehouder in kwestie uiterlijk op 31 oktober 2014 met een brief of e-mail een aanvraag in bij de bevoegde entiteit.
  Om extra premierechten toegekend te krijgen conform paragraaf 1, 4°, dient de veehouder in kwestie uiterlijk op 1 december 2014 een aanvraag in bij de bevoegde entiteit.

Art.6. Op basis van de individuele referentie die berekend is conform artikel 2, 3 en 4 en in voorkomend geval na de toekenning van extra premierechten conform artikel 5, § 1, wordt bij de start van de campagne 2015 voor elke veehouder het voorlopige individuele maximum vastgesteld en aan de veehouder bekendgemaakt.
  Als door een vermindering conform artikel 47, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 het aan de veehouder toegewezen voorlopige individuele maximum zou dalen tot onder het minimumaantal, vermeld in artikel 49 van het voormelde besluit, krijgt die veehouder toch dat minimumaantal toegewezen.
  De veehouder aan wie een voorlopig individueel maximum is meegedeeld conform het eerste lid, bevestigt uiterlijk op 15 december 2014 via het e-loket dat hij de toekenning ervan aanvaardt en dat hij deelneemt aan de premieregeling. Zonder de aangifte van de bevestiging wordt het individuele maximum niet omgezet in een definitief individueel maximum en kan de veehouder niet deelnemen aan de premieregeling. Op die aangifte is artikel 13, lid 1, van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014, van overeenkomstige toepassing.
  Voor veehouders bij wie de vaststelling van de individuele referentie conform artikel 4 van dit besluit, of de toewijzing van extra premierechten overeenkomstig artikel 5, § 1, van dit besluit, gebaseerd moet worden op het jaar 2014, wordt het individuele maximum tegen begin maart 2015 vastgesteld en aan de veehouder bekendgemaakt.

Art.7.[1 § 1. De premierechten uit de zoogkoeienreserve worden op de volgende wijze aan de volgende categorieën van veehouders toegekend :
   1° jonge veehouders als vermeld in artikel 43, 2°, van het besluit van 24 oktober 2014, ontvangen eenmalig vijftien premierechten boven op hun individuele maximum, op voorwaarde dat die jonge veehouders :
   a) voor het eerst gestart zijn met een landbouwactiviteit tussen 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het campagnejaar, en 2 januari van het campagnejaar in kwestie;
   b) beschikken over een individueel maximum als vermeld in artikel 44 van het besluit van 24 oktober 2014, van minstens vijf premierechten na overname van een exploitatie en een veebeslag met alle bijbehorende premierechten in het jaar dat voorafgaat aan het campagnejaar in kwestie;
   2° veehouders die tussen 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de campagne, en 2 januari van het campagnejaar in kwestie voor het eerst met een landbouwactiviteit en een nieuw veebeslag gestart zijn, ontvangen eenmalig twintig premierechten;
  [2 3° veehouders die beschikken over een individueel maximum als vermeld in artikel 44 van het besluit van 24 oktober 2014, van minstens vijf premierechten, ontvangen na toetreding van een jonge veehouder als vermeld in artikel 43, 2°, van het besluit van 24 oktober 2014, in het jaar voorafgaand aan het campagnejaar in kwestie eenmalig vijftien premierechten boven op hun individuele maximum, als de veehouder niet eerder rechten uit de reserve ontvangen heeft.]2
   § 2. Voor de campagne 2016 worden, met behoud van de toepassing van paragraaf 1, eenmalig premierechten uit de zoogkoeienreserve toegekend aan veehouders die voldoen aan de volgende voorwaarden :
   1° tussen 1 januari 2009 en 31 juni 2014 op hun bedrijf een investering hebben gedaan voor de bouw of inrichting van een rundveestal, waarvoor een aanvraag van steun bij het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) is ingediend;
   2° in oktober 2014 een aanvraag voor premierechten uit de zoogkoeienreserve hebben ingediend, conform artikel 5, zesde lid, maar op basis van die aanvraag geen premierechten uit de reserve ontvangen hebben omdat de bouw of inrichting van de rundveestal in 2014 nog niet voltooid was.
   De veehouders die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, ontvangen premierechten uit de zoogkoeienreserve, gelijk aan het verschil tussen het aantal premiegerechtigde dieren op hun bedrijf in 2015 en hun individuele maximum.
   § 3. Een [2 ...]2 veehouder als vermeld in paragraaf 1, [2 ...]2 die in aanmerking komt voor de toekenning van premierechten uit de zoogkoeienreserve, kan de eenmalige toekenning van rechten vragen voor de campagne in kwestie of voor de daaropvolgende campagne. De aanvraag van de toekenning van premierechten wordt via het e-loket van de bevoegde entiteit ingediend uiterlijk op 30 november van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de campagne waarvoor hij de toekenning van de rechten vraagt.
   Een veehouder als vermeld in [2 ...]2 paragraaf 2, die in aanmerking wil komen voor de toekenning van premierechten uit de zoogkoeienreserve, dient de aanvraag in via het e-loket bij de bevoegde entiteit uiterlijk op 30 november van het kalenderjaar dat aan de campagne in kwestie voorafgaat.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-01-22/15, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
  (2)<MB 2017-09-11/04, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2016>

Art.8. § 1. Het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten in het individuele maximum, vermeld in artikel 48, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, wordt vastgesteld op 70%.
  § 2. Een veehouder die geen jonge veehouder is en die zijn premierechten benut beneden het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten, vermeld in paragraaf 1, verliest vanaf de volgende campagne het aantal premierechten dat berekend wordt conform het tweede lid, tenzij de veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal premierechten dat de veehouder in kwestie verliest, berekend door het verschil tussen het minimumpercentage, vermeld in paragraaf 1, en het reële benuttingspercentage in het kalenderjaar in kwestie te berekenen, en vervolgens het bekomen percentage toe te passen op het individuele maximum van de veehouder in kwestie.
  § 3. Een jonge veehouder die zijn premierechten gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren benut beneden het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten, vermeld in paragraaf 1, verliest na het tweede opeenvolgende kalenderjaar benutting onder het minimumpercentage, vanaf de volgende campagne het aantal premierechten dat berekend wordt conform het tweede lid, tenzij de jonge veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting in ten minste één van beide kalenderjaren.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal premierechten dat de jonge veehouder in kwestie verliest, berekend door het verschil tussen het minimumpercentage, vermeld in paragraaf 1, en het reële benuttingspercentage in het tweede opeenvolgende kalenderjaar van onderbenutting te berekenen, en vervolgens het bekomen percentage toe te passen op het individuele maximum van de jonge veehouder in kwestie.
  § 4. Als een veehouder die geen jonge veehouder is, tijdens een kalenderjaar minder dan 14 premierechten benut, vervallen al zijn premierechten aan de zoogkoeienreserve, met ingang van de campagne die volgt op het kalenderjaar van onderbenutting, tenzij de veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting.
  Als een jonge veehouder tijdens een kalenderjaar gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren minder dan 14 premierechten benut, vervallen al zijn premierechten aan de zoogkoeienreserve, met ingang van de campagne die volgt op het tweede kalenderjaar van onderbenutting, tenzij de jonge veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting in ten minste één van beide kalenderjaren.

Art.9.§ 1. Een veehouder kan zijn individuele maximum geheel of gedeeltelijk aan andere veehouders overdragen op voorwaarde dat hij zijn individuele maximum in een voorgaand kalenderjaar voor ten minste 70% heeft gebruikt. Een overdracht is evenwel altijd mogelijk als dat samen met een volledige bedrijfsovername gebeurt.
  § 2. [1 Een veehouder mag geen premierechten overdragen als hij :
   1° voor dezelfde campagne al premierechten van een andere veehouder heeft overgenomen;
   2° [2 de premierechten, vanaf de campagne waarin die worden toegekend, niet gedurende drie opeenvolgende campagnes in eigen gebruik heeft, behalve bij volledige overdracht van het bedrijf met bijbehorende premierechten.]2]1
  [2 Als de premierechten gedurende drie opeenvolgende campagnes in eigen gebruik zijn, kan de overdracht aangemeld worden in het derde jaar conform paragraaf 4.]2
  § 3. Ter uitvoering van artikel 48, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 wordt het percentage van de over te dragen premierechten dat afgenomen wordt voor de zoogkoeienreserve, vastgesteld op 0%.
  Als bij een volledige bedrijfsoverdracht het individuele maximum mee overgenomen wordt, wordt de afhouding voor de zoogkoeienreserve op het aantal overgenomen premierechten zoals bepaald in het eerste lid, niet toegepast.
  [2 [3 Als de overlater, die een natuurlijke persoon is en op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, rechten overdraagt, bedraagt de afhouding voor de zoogkoeienreserve 100 %, behalve als het om een overname van minstens alle exploitaties met een rundveebeslag gaat door de langstlevende echtgenoot, een bloed- of aanverwant tot in de derde graad of door een rechtspersoon waarvan minstens een van de verantwoordelijken de langstlevende echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad is. In de voormelde gevallen is er geen afhouding voor de reserve.]3]2
  [2 [3 Als de overlater, die een rechtspersoon is waarvan alle verantwoordelijken op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben, rechten overdraagt, bedraagt de afhouding voor de zoogkoeienreserve 100 %, behalve als de overname betrekking heeft op minstens alle exploitaties met een rundveebeslag, en de overnemer-natuurlijke persoon de langstlevende echtgenoot of een bloed- of aanverwant is tot in de derde graad van minstens een van de verantwoordelijken van de overlater of als minstens een van de verantwoordelijken van de overnemer-rechtspersoon de langstlevende echtgenoot of een bloed- of aanverwant is tot in de derde graad van minstens een van de verantwoordelijken van de overlater. In de voormelde gevallen is er geen afhouding voor de reserve.]3]2
  § 4. [1 De aanmelding van de overdracht van premierechten wordt via het e-loket ingediend tot en met 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de overdracht uitwerking heeft. De overdracht van de premierechten gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de aanmelding.
   [2 Bij een volledige bedrijfsovername kunnen de bijbehorende premierechten het hele kalenderjaar, tot en met 1 januari van het volgende kalenderjaar, worden overgedragen. De overdracht van de premierechten moet uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar via het e-loket van de bevoegde entiteit gemeld worden om uiterlijk op 1 januari van datzelfde jaar in te gaan. Als de melding later dan 31 januari gedaan wordt, gaat de overdracht van de premierechten op zijn vroegst in vanaf 2 januari. De premie voor dat kalenderjaar komt in dat geval toe aan de overlater. De overnemer moet in dat kalenderjaar voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 11.]2]1
  ----------
  (1)<MB 2016-01-22/15, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
  (2)<MB 2017-09-11/04, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<MB 2019-02-19/04, art. 39, 005; Inwerkingtreding : 25-03-2019>

Art.10.§ 1. De premie wordt alleen toegekend aan gespecialiseerde veehouders die op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie een exploitatie uitbaten.
   § 2.[1 Om in een campagne aan het premiestelsel voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij te kunnen deelnemen, premierechten te kunnen benutten en in aanmerking te komen voor de premies, dient de veehouder een deelnameverklaring in via het e-loket [2 van de bevoegde entiteit]2 uiterlijk op 15 december voorafgaand aan het campagnejaar in kwestie. Op die deelnameverklaring is artikel 13, lid 1, van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van overeenkomstige toepassing.]1
   [2 Via het e-loket van de bevoegde entiteit]2 wordt de plaats vermeld waar de runderen worden aangehouden.
   Als runderen van verschillende veehouders behoren tot een gemeenschappelijk veebeslag, wordt de premie alleen toegekend als voor elk rund van de veehouder vóór de deelnameverklaring wordt ingediend, in Sanitel de relatie tussen rund en de exploitatie is geregistreerd en als die relatie op permanente en correcte wijze wordt geactualiseerd.
  ----------
  (1)<MB 2016-01-22/15, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2015>
  (2)<MB 2017-09-11/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.11.§ 1. Met toepassing van artikel 44 van het besluit van 24 oktober 2014 komen alleen zoogkoeien als vermeld in artikel 43, 3°, van het voormelde besluit, in aanmerking voor de premie als ze voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1° ze zijn [2 ...]2 [1 geïdentificeerd en geregistreerd conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 maart 2011, en]1 [2 in Sanitel]2 geregistreerd als een vleesrastype;
  2° ze behoren niet tot de rassen, vermeld in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. Als ze verkregen zijn door een kruising met één of meer rassen als vermeld in de voormelde bijlage, moeten die zoogkoeien nog voor meer dan de helft behoren tot een vleesras dat niet voorkomt op lijst, vermeld in de voormelde bijlage;
  3° ze hebben in het kalenderjaar op het bedrijf ten minste één kalf [1 dat in Sanitel geïdentificeerd en geregistreerd is als vleestype,]1 voortgebracht. [1 Per zoogkoe wordt slechts één kalving per kalenderjaar in aanmerking genomen, waarbij de kalving van een tweeling slechts als één kalving wordt aanzien.]1 [2 Als een zoogkoe in hetzelfde kalenderjaar twee keer kalft, bij twee verschillende landbouwers, wordt alleen de eerste kalving in aanmerking genomen op voorwaarde dat de zoogkoe aan alle voorwaarden voldoet. Als de zoogkoe niet aan alle voorwaarden voldoet, komt de landbouwer bij wie de tweede kalving heeft plaatsgevonden, niet in aanmerking voor de premie.]2
  [1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder koninklijk besluit van 23 maart 2011: koninklijk besluit van 23 maart 2011 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen.]1
  [2 Met toepassing van artikel 53, lid 4, van verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening, het laatst gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2016/141 van de Commissie van 30 november 2015 moet de identificatie en registratie van zoogkoeien, conform Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad nageleefd zijn vanaf de eerste dag van de aanhoudingsperiode en gedurende de volledige looptijd van de aanhoudingsperiode.]2
  § 2. Als meer dan 10% van de zoogkoeien die conform paragraaf 1 voor de premie in aanmerking komen, minder dan acht maanden vóór de kalving, vermeld in paragraaf 1, 3°, permanent aanwezig waren op het bedrijf, wordt het aantal premiegerechtigde zoogkoeien teruggebracht tot het aantal dat wel aan de voorwaarden voldoet.
  Als minder dan 30% van de kalveren van het vleestype, vermeld in paragraaf 1, 3°, meer dan 3 maanden na de geboorte op het bedrijf werd aangehouden, wordt het totale premiebedrag proportioneel verminderd. De vermindering wordt toegepast op basis van de verhouding tussen het reële percentage en het minimum van 30%.
  § 3. Het aantal zoogkoeien dat boven het individuele maximum aanwezig is op het bedrijf, wordt niet beschouwd als zoogkoeien die voor de premie in aanmerking komen.
  § 4. [1 [2 Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, komt een zoogkoe niet in aanmerking voor uitbetaling van de premie voor het campagnejaar als er voor de zoogkoe in de aanhoudingsperiode overtredingen zijn inzake identificatie en registratie, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 maart 2011. Een zoogkoe komt ook niet in aanmerking voor betaling van de premie als het kalf van het vleestype, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, dat de zoogkoe in het kalenderjaar heeft voortgebracht, niet tijdig in Sanitel is geregistreerd.]2
   Voor de toepassing van artikel 49/1 van het besluit van 24 oktober 2014 wordt voor een zoogkoe als vermeld in het eerste lid, het premierecht niet als benut beschouwd voor de berekening van het minimumaantal premierechten dat benut moet worden om premies uitbetaald te krijgen. [2 Artikel 31 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 is niet van toepassing op een zoogkoe die niet in aanmerking komt voor betaling van de premie omdat het kalf van het vleestype, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, dat de zoogkoe in het kalenderjaar heeft voortgebracht, niet tijdig in Sanitel is geregistreerd.]2]1
  [1 § 5. Voor een zoogkoe die conform paragraaf 1 tot en met 4 niet in aanmerking komt voor de premie in het campagnejaar in kwestie en waarvoor geen premie wordt toegekend, wordt een premierecht wel als benut beschouwd voor de berekening van het aantal benutte premierechten bij het gebruik en de benutting van het individuele maximum, conform artikel 48 van het besluit van 24 oktober 2014 en artikel 8 en 9, § 1, van dit besluit, in de volgende gevallen:
   1° de zoogkoe in kwestie was minder dan acht maanden vóór de kalving, vermeld in paragraaf 1, 3°, permanent aanwezig op het bedrijf en het aantal premiegerechtigde zoogkoeien werd verminderd conform paragraaf 2;
   2° het kalf van het vleestype dat de zoogkoe in het kalenderjaar heeft voortgebracht is niet tijdig gemeld in Sanitel conform artikel 24, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 2011;
   3° [2 ...]2
   4° de premie is niet toegekend op basis van andere controlevaststellingen inzake identificatie en registratie van de zoogkoe, met uitzondering van controlevaststellingen die gerelateerd zijn aan de toegelaten rassen en het type.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-06-21/06, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<MB 2017-09-11/04, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.12. De bevoegde entiteit is belast met:
  1° de berekening en de toewijzing van de individuele referenties conform artikel 2, 3 en 4;
  2° de toewijzing van de premierechten uit de zoogkoeienreserve conform artikel 5 en 7;
  3° de toewijzing van het individuele maximum conform artikel 6;
  4° de behandeling van de aanvragen van overdracht van premierechten en de opvolging van de benuttingsgraad conform artikel 9;
  5° de behandeling van de deelnameverklaringen, vermeld in artikel 10;
  6° het toezicht op de voorwaarden, vermeld in artikel 11.
  De bevoegde entiteit beslist over toekenning en uitbetaling van de premie.
  Op straffe van onontvankelijkheid wordt een bezwaar tegen een beslissing van de bevoegde entiteit met een aangetekende brief ingediend bij de bevoegde entiteit binnen één maand die volgt op de mededeling van die beslissing.

Art.13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2014.

BIJLAGE.
Art. N. Lijst van de runderrassen, vermeld in artikel 11, § 1
  1° Zwartbont, Holstein, Holstein-Friesian Zwartbont, Fries-Hollands vee en afgeleide nationale rasbenamingen;
  2° Roodbont, met uitzondering van Verbeterd Roodbont, Red Holstein, Holstein-Friesian Roodbont, Fries Roodbont, Maas Rijn en IJsselvee (MRIJ), Ayrshire, Kempens (Kempisch) Roodbont en afgeleide nationale rasbenamingen;
  3° Oost-Vlaams Witrood;
  4° Angler Rotvieh (Duits Rood), Rod dansk mjlkerace (RDM, Deens Rood);
  5° West-Vlaams Rood, met uitzondering van West-Vlaams Rood van het vleestype;
  6° Fleckvieh;
  7° Simmental;
  8° Montbéliarde;
  9° Gelbvieh;
  10° Braunvieh, Brown Swiss;
  11° Pinzgauer;
  12° Groninger Blaarkop;
  13° Lakenvelder;
  14° Brandrode rund;
  15° Normande;
  16° Vosgienne;
  17° Abondance;
  18° Tarentaise;
  19° Salers;
  20° Dairy Shorthorn;
  21° Guernsey;
  22° Jersey;
  23° Valdostana;
  24° Galloway;
  25° Schotse Hooglander (Highlander);
  26° Heckrund;
  27° Kerry, Dexter;
  28° Wagyu.