Details





Titel:

23 JANUARI 2015. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voor wat de rechtstreekse betalingen betreft(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-02-2015 en tekstbijwerking tot 29-10-2020)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Rechtstreekse betalingen en betalingsrechtensysteem
Afdeling 1. - Basisbetaling
Onderafdeling 1. - Subsidiabiliteit
Art. 4-10
Onderafdeling 2. - Teelttoestemming voor de teelt van hennep
Art. 11-13
Onderafdeling 3. - Activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten
Art. 14-15
Afdeling 2. - Reserve
Art. 16-18, 18/1, 18/2, 19
Afdeling 3. - Betaling voor jonge landbouwers
Art. 20-22
Afdeling 4. [1 - Vakbekwaamheid en eerste vestiging]1
Art. 22/1, 22/2
HOOFDSTUK 3. - Randvoorwaarden: voorkomen van de uitbreiding van plantensoorten die door hun overwoekerend karakter een bedreiging vormen voor de goede landbouw- en milieuconditie van grond
Art. 23
HOOFDSTUK 4. - slotbepalingen
Art. 24-26
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2005036648  2006035111  2007035567  2009035848  2011035767  2012203863 





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.[1 In dit besluit wordt verstaan onder:
   1° besluit van 24 oktober 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
   2° daadwerkelijke en langdurige zeggenschap: beslissingen nemen op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico's, alleen of samen met andere landbouwers [2 ...]2;
   3° GBCS: het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat de bevoegde entiteit beheert conform de regels, vermeld in titel V, hoofdstuk 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013, titel II van verordening (EU) nr. 640/2014 en titel II van verordening (EU) nr. 809/2014;
   4° jonge zaakvoerder: een natuurlijk persoon die binnen een rechtspersoon of groepering voldoet aan alle voorwaarden van jonge landbouwer, vermeld in artikel 50 van verordening (EU) nr. 1307/2013;
   5° verklaring van daadwerkelijke en langdurige zeggenschap: een verklaring waarin namens de aanvrager wordt bevestigd dat de zaakvoerder die voldoet aan alle overige voorwaarden om een aanvraag te kunnen indienen om betalingsrechten te ontvangen uit de reserve of om de jonge landbouwerbetaling te krijgen, daadwerkelijke en langdurige zeggenschap over de rechtspersoon of groepering heeft.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2018-02-08/06, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.2. Onder overmacht en uitzonderlijke omstandigheden vallen in elk geval alle situaties, vermeld in artikel 2, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013.
  Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan ook worden toegestaan als uit de bewijsstukken blijkt dat de landbouwer onterecht een aanzienlijk verlies lijdt door een situatie die hij niet kon voorzien op het ogenblik van de aanvraag.
  De bevoegde entiteit beslist over het aanvaarden van de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

Art.3.Bij een overdracht van een bedrijf als vermeld in artikel 30 van het besluit van 24 oktober 2014, wordt de steun uitbetaald aan de landbouwer, hetzij de overlatende landbouwer, hetzij de overnemende landbouwer, die uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag voor het campagnejaar in kwestie als actieve landbouwer geïdentificeerd is in de identificatiedatabank van het GBCS en op de percelen van het bedrijf landbouwactiviteiten uitoefent.
  [1 ...]1.
  ----------
  (1)<MB 2017-02-23/07, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK 2. - Rechtstreekse betalingen en betalingsrechtensysteem
Afdeling 1. - Basisbetaling
Onderafdeling 1. - Subsidiabiliteit
Art.4.Ter uitvoering van artikel 18 van het besluit van 24 oktober 2014 is de maximale omlooptijd voor hakhout met korte omlooptijd acht jaar. De boomsoorten die in aanmerking komen voor hakhout met korte omlooptijd zijn:
  1° zwarte els;
  2° fladderolm;
  3° gladde olm;
  4° hazelaar;
  5° gewone esdoorn;
  6° gewone es;
  7° alle populieren- en wilgensoorten;
  [1 8° zomerlinde;
   9° winterlinde;
   10° Amerikaanse eik;
   11° zomereik;
   12° wintereik;
   13° lijsterbes;
   14° haagbeuk;
   15° ruwe berk;
   16° boskers;
   17° tamme kastanje;
   18° paulownia;
   19° robinia pseudoacacia;
   20° eucalyptus.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.5.Ter uitvoering van artikel 19 van het besluit van 24 oktober 2014 is de minimumgrootte van een perceel landbouwgrond dat aangegeven mag worden en waarvoor betalingsrechten aangevraagd [1 en geactiveerd]1 kunnen worden, 0,01 hectare.
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.6.In het kader van de minimumactiviteit, vermeld in artikel 22, eerste lid, 1°, en artikel 23, eerste lid, 1°, van het besluit van 24 oktober 2014, moeten gronden jaarlijks gemaaid zijn vóór 1 oktober van het campagnejaar in kwestie.
  In afwijking van het eerste lid geldt een tweejaarlijkse maaiverplichting op natuurlijke graslanden waarop een beheerovereenkomst van toepassing is.
  [1 In afwijking van het eerste lid geldt een tweejaarlijkse maaiverplichting op braakliggend land waarop vrijwillige maatregelen worden genomen om de biodiversiteitsvoordelen te vergroten, zoals de inzaai van wildebloemenzaadmengsels.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.7. Ter uitvoering van artikel 22, tweede lid, van het besluit van 24 oktober 2014, moet verbossing door houtachtige gewassen die hoger zijn dan anderhalve meter voorkomen worden door te maaien of door een andere geschikte beheersmaatregel toe te passen.

Art.8. Ter uitvoering van artikel 23, tweede lid, van het besluit van 24 oktober 2014, mogen in het kader van de minimumactiviteit, vermeld in artikel 23, eerste lid, 2°, van het voormelde besluit, alleen runderen, schapen, geiten en hertachtigen de gronden begrazen.

Art.9. Ter uitvoering van artikel 26, 1°, van het besluit van 24 oktober 2014, zijn de volgende gronden niet subsidiabel:
  1° de gronden waarop volkstuinparken gelegen zijn;
  2° de gronden die dienst doen als veiligheidszones en landingsbanen op luchthavens;
  3° de begraasde bermen;
  4° de begraasde parken;
  5° de begraasde openbare plaatsen;
  6° de grondstroken die langs waterlopen, wegen, bossen, serres en gebouwen liggen en die niet geschikt zijn voor landbouwactiviteiten vanwege hun onverenigbaarheid met de gangbare landbouw op basis van de historische achtergrond, de ligging of het gebruik ervan.

Art.10.Ter uitvoering van artikel 26, 3°, van het besluit van 24 oktober 2014, maken de volgende landschapselementen deel uit van het subsidiabel areaal, op voorwaarde dat ze op gronden liggen die zelf subsidiabel zijn:
  1° de poelen;
  2° de houtkanten;
  3° [1 ...]1;
  4° de hagen of heggen;
  5° de sloten met een breedte van minder of gelijk aan twee meter;
  6° de geïsoleerde bomen;
  7° de bomenrijen;
  8° de groepen van bomen met een oppervlakte van minder of gelijk aan 0,01 hectare;
  9° de hoogstamboomgaarden.
  ----------
  (1)<MB 2018-02-08/06, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Onderafdeling 2. - Teelttoestemming voor de teelt van hennep
Art.11.§ 1. In deze onderafdeling wordt verstaan onder
  1° hennep: vezelhennep of hennep [3 ...]3 met een THC-gehalte dat lager of gelijk is aan 0,2%;
  2° THC-gehalte: gehalte aan delta-9-tetrahydrocannabinol (uitgedrukt in g/100 g analysemonster).
  § 2. Een landbouwer die een teelttoestemming voor de teelt van [3 een hennepras]3 als vermeld in artikel 21 van het besluit van 24 oktober 2014 wil krijgen, dient bij de bevoegde entiteit een aanvraag in [1 met een bijlage bij de verzamelaanvraag]1.
  De aanvraag [3 tot teelttoestemming]3 bevat ten minste de volgende gegevens :
  1° landbouwernummer, voor- en achternaam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de aanvrager;
  2° het teeltjaar waarvoor de teelttoestemming wordt gevraagd;
  3° [3 het hennepras dat wordt ingezaaid]3;
  4° de oppervlakte die ingezaaid wordt en [3 ...]3 de hoeveelheid hennepzaaizaad, uitgedrukt in kg per hectare. [2 ...]2;
  5° de naam van de gemeente waar het perceel ligt en een perceelsidentificatie die bestaat uit het identificatienummer. Als verschillende rassen per perceel worden ingezaaid, voegt de landbouwer een schets met de ligging van iedere ras bij de aanvraag;
  6° [3 de vermelding dat de bevoegde entiteit de gegevens van de aanvraag doorgeeft aan de bevoegde politiediensten]3.
  [1 De aanvraag voor teelttoestemming wordt op de uiterste [3 wijzigingsdatum]3 van de verzamelaanvraag van het jaar in kwestie ingediend. De bevoegde entiteit geeft de teelttoestemming.]1
  De landbouwer mag pas starten met de inzaai nadat hij [3 de teelttoestemming]3 van de bevoegde entiteit heeft ontvangen. Ter uitvoering van artikel 17, lid 7, van uitvoeringsverordening (EG) nr. 809/2014, bezorgt de landbouwer onmiddellijk na de inzaai en uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar in kwestie aan de bevoegde entiteit de officiële etiketten van de zaaizaden die gebruikt zijn voor de uitgezaaide percelen. Die etiketten maken integraal deel uit van de verzamelaanvraag.
  [3 In afwijking van het vierde lid, bezorgt de landbouwer, als hij een hennepras inzaait als nateelt conform artikel 9, lid 6 en 7, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014, onmiddellijk na inzaai en uiterlijk op 31 augustus van het kalenderjaar in kwestie aan de bevoegde entiteit de officiële etiketten van de zaaizaden die gebruikt zijn voor de uitgezaaide percelen. Die etiketten maken integraal deel uit van de verzamelaanvraag.]3
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2017-02-23/07, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<MB 2018-02-08/06, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.12. De landbouwer die met toestemming hennep teelt, brengt de bevoegde entiteit onverwijld op de hoogte van het begin van de bloei.

Art.13.Ter uitvoering van artikel [2 9, lid 7, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014]2, moet de landbouwer die hennep teelt, het gewas tot tien dagen na het einde van de bloei in normale groeiomstandigheden onderhouden opdat de bevoegde entiteit de controles op het THC-gehalte kan uitvoeren. De bevoegde entiteit kan toestemming geven om hennep te oogsten na het begin van de bloei maar voor het einde van de periode van tien dagen na het einde van de bloei, op voorwaarde dat de controleurs van de bevoegde entiteit aangeven op welke representatieve delen van elk perceel in kwestie het gewas gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder moet worden geteeld opdat het THC-gehalte gecontroleerd kan worden. [1 Die toestemming om hennep vroeger te oogsten kan alleen gegeven worden als hennep niet geteeld wordt als vanggewas conform artikel 9, lid 6 en 7, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014.]1
  ----------
  (1)<MB 2018-02-08/06, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<MB 2019-02-19/04, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 25-03-2019>

Onderafdeling 3. - Activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten
Art.14.De overdracht van betalingsrechten heeft uitwerking vanaf de melding van de overdracht aan de bevoegde entiteit [1 en mits goedkeuring van de bevoegde entiteit.]1 De overdrager doet dat conform artikel 8, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014, met een digitaal formulier dat de bevoegde entiteit ter beschikking stelt op het e-loket. Als de overdracht gemeld wordt uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag, dan kan de overnemer de betalingsrechten activeren in het campagnejaar in kwestie. Overdrachten van betalingsrechten die gemeld worden na de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag, hebben pas uitwerking in het campagnejaar dat volgt op het campagnejaar in kwestie.
  Personen die niet beschikken over een e-ID of die niet de mogelijkheid hebben om te beschikken over een andere aanmeldings- en authenticatiemogelijkheid die ondersteund wordt door FedICT, mogen in afwijking van het eerste lid de aanvraag indienen door middel van het papieren formulier dat de bevoegde entiteit ter beschikking stelt. Dat formulier wordt volledig ingevuld en ondertekend ingediend bij de bevoegde entiteit, uiterlijk op de uiterste indieningsdatum, vermeld in het eerste lid.
  ----------
  (1)<MB 2017-02-23/07, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.15.[1 Onterecht toegekende betalingsrechten worden niet teruggevorderd als de totale onterecht toegekende waarde ervan niet meer bedraagt dan 50 euro in alle betrokken campagnejaren.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-02-23/07, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 2. - Reserve
Art.16. In 2015 wordt een lineaire procentuele verlaging van 3% toegepast op de enveloppe voor de basisbetaling in 2015, conform artikel 30, lid 1, van verordening (EU) nr. 1307/2013.
  Als er meer dan 0,5% van de enveloppe voor de basisbetaling onbenut blijft in de reserve in een bepaald campagnejaar, kunnen vanaf het volgende campagnejaar alle betalingsrechten lineair opgehoogd worden, als er voldoende middelen overblijven in de reserve, conform artikel 30, lid 7, e), van verordening (EU) nr. 1307/2013.

Art.17. De volgende categorieën van landbouwers komen in aanmerking voor de toekenning of de ophoging van betalingsrechten uit de reserve:
  1° de jonge landbouwers;
  2° de startende landbouwers;
  3° de landbouwers die zich bevinden in een situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden;
  4° de landbouwers die daar op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde entiteit recht op hebben.

Art.18.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de toekenning of ophoging van betalingsrechten uit de reserve, dient de landbouwer een aanvraag in. De aanvraag wordt uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag van het desbetreffende campagnejaar ingediend [1 met de verzamelaanvraag]1.
  [1 ...]1
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 De bewijstukken worden conform artikel 18/1 en 18/2 bij de aanvraag gevoegd. De bevoegde entiteit kan aanvullende bewijsstukken opvragen bij de landbouwer.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art. 18/1.[1 Een jonge landbouwer als vermeld in artikel 17, 1°, die een aanvraag indient voor de ophoging van zijn betalingsrechten of voor het ontvangen van betalingsrechten uit de reserve, voegt de volgende bewijsstukken en verklaringen bij de aanvraag, tenzij de bevoegde entiteit daar al over beschikt:
   1° voor een natuurlijk persoon: een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1;
   2° voor een rechtspersoon of een groepering:
   a) een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1, met betrekking tot de jonge zaakvoerder van de rechtspersoon of de groepering;
   b) een verklaring [2 en bewijsstukken]2 van daadwerkelijke en langdurige zeggenschap die betrekking heeft op de jonge zaakvoerder die moet voldoen aan de voorwaarden van jonge landbouwer voor de rechtspersoon.
  [2 De stukken, vermeld in het eerste lid, 2°, b), zijn verschillend naargelang de rechtsvorm van het bedrijf. Uit de stukken blijkt de werkelijke financiële inbreng of het werkelijke financiële risico van de jonge zaakvoerder in het bedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend alsook dat hij het dagdagelijks bestuur van het bedrijf werkelijk opneemt. De stukken kunnen vergunningen, jaarrekeningen, facturen, statuten, het aandelenregister, een samenuitbatingscontract, investeringen in roerende of onroerende goederen of contracten, met inbegrip van eigendomscontracten zijn.]2
   Een jonge landbouwer kan met toepassing van artikel 17, 1°, van dit besluit alleen betalingsrechten uit de reserve ontvangen of een ophoging krijgen van zijn bestaande betalingsrechten uit de reserve op zijn eerste vestiging conform artikel 50, lid 2, a), van verordening (EU) nr. 1307/2013, artikel 49, lid 3, b), van verordening (EU) nr. 639/2014, en artikel 22/2 van dit besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2016-05-19/10, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2018-02-08/06, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. 18/2.[1 Een startende landbouwer als vermeld in artikel 17, 2°, die een aanvraag indient voor de ophoging van zijn betalingsrechten of voor het ontvangen van betalingsrechten uit de reserve, voegt de volgende bewijsstukken en verklaringen bij de aanvraag, tenzij de bevoegde entiteit daar al over beschikt:
   1° voor een natuurlijk persoon: een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1;
   2° voor een rechtspersoon of groepering: voor elk natuurlijk persoon die zaakvoerder is van de rechtspersoon of groepering: een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1.
   [2 Een rechtspersoon of een groepering kan met toepassing van artikel 17, 2° van dit besluit alleen betalingsrechten uit de reserve ontvangen of een ophoging krijgen van zijn bestaande betalingsrechten uit de reserve als alle zaakvoerders landbouwers zijn die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 30, lid 11, b) van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2016-05-19/10, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2017-02-23/07, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.19.§ 1. Als de bevoegde entiteit de aanvraag aanvaardt, worden in de gevallen, vermeld in artikel 17, 1° en 2°, op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag van het jaar waarin de landbouwer de aanvraag indient:
  1° betalingsrechten met een regionaal gemiddelde waarde toegekend voor elke subsidiabele hectare die de landbouwer in gebruik heeft op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag van het jaar waarin hij de aanvraag indient [1 waarvoor hij geen betalingsrechten, hetzij in eigendom hetzij in pacht, heeft]1;
  2° alle betalingsrechten die de landbouwer in gebruik heeft op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag van het jaar waarin hij de aanvraag indient, opgehoogd tot de regionaal gemiddelde waarde.
  [1 In het eerste lid, 1° en 2°]1, wordt verstaan onder regionaal gemiddelde waarde: de waarde, berekend met toepassing van artikel 30, lid 8, van verordening (EU) nr. 1307/2013, in het jaar waarin de landbouwer een aanvraag voor de reserve indient. Voor het jaar na het jaar van de aanvraag tot en met het jaar 2019 is er elk jaar een geleidelijke wijziging van de regionaal gemiddelde waarde als gevolg van de wijziging van de enveloppe voor de basisbetaling.
  § 2. Als de bevoegde entiteit de aanvraag aanvaardt, worden in de gevallen, vermeld in artikel 17, 3°, van dit besluit, betalingsrechten toegekend met een waarde berekend conform artikel 11 van het besluit van 24 oktober 2014.
  § 3. Als in de gevallen, vermeld in artikel 17, 4°, de bevoegde entiteit de aanvraag aanvaardt, worden op de eerstvolgende uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag die volgt op de definitieve gerechtelijke uitspraak of het definitief bestuursrechtelijk besluit, betalingsrechten toegekend waarvan de waarde berekend wordt conform de bepalingen van de voormelde uitspraak of het voormelde besluit.
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Afdeling 3. - Betaling voor jonge landbouwers
Art.20.[1 § 1. Om in aanmerking te komen voor de betaling voor jonge landbouwers, dient de landbouwer jaarlijks een aanvraag in met de verzamelaanvraag.
   De bevoegde entiteit controleert op basis van de gegevens in het GBCS en de bewijsstukken die conform paragraaf 2 bij de verzamelaanvraag zijn gevoegd, of aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, vermeld in artikel 50, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013, artikel 49 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 en artikel 1, 17°, van het besluit van 24 oktober 2014, voldaan is.
   § 2. Een landbouwer die een aanvraag indient om de betaling voor jonge landbouwers te ontvangen, voegt de volgende bewijsstukken en verklaringen bij de aanvraag, tenzij de bevoegde entiteit daar al over beschikt:
   1° voor een natuurlijk persoon: een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1;
   2° voor een rechtspersoon of een groepering:
   a) een van de bewijsstukken van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 22/1, met betrekking tot de jonge zaakvoerder van de rechtspersoon of de groepering;
   b) een verklaring [2 en bewijsstukken]2 van daadwerkelijke en langdurige zeggenschap die betrekking heeft op de jonge zaakvoerder die moet voldoen aan de voorwaarden van jonge landbouwer voor de rechtspersoon.
  [2 De stukken, vermeld in het eerste lid, 2°, b) zijn verschillend naargelang de rechtsvorm van het bedrijf. Uit de stukken blijkt de werkelijke financiële inbreng of het werkelijke financiële risico van de jonge zaakvoerder in het bedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend alsook dat hij het dagdagelijks bestuur van het bedrijf werkelijk opneemt. De stukken kunnen vergunningen, jaarrekeningen, facturen, statuten, het aandelenregister, een samenuitbatingscontract, investeringen in roerende of onroerende goederen of contracten, met inbegrip van eigendomscontracten zijn.]2
   § 3. Een jonge landbouwer kan alleen de betaling voor jonge landbouwers ontvangen op zijn eerste vestiging conform artikel 50, lid 2, a), van verordening (EU) nr. 1307/2013, artikel 49, lid 3, b), van verordening (EU) nr. 639/2014 en artikel 22/2 van dit besluit.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/10, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2018-02-08/06, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.21.
  <Opgeheven bij MB 2016-05-19/10, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.22. De enveloppe voor de betaling voor jonge landbouwers bedraagt jaarlijks 2% van de enveloppe voor rechtstreekse betalingen.

Afdeling 4. [1 - Vakbekwaamheid en eerste vestiging]1   ----------   (1)
Art. 22/1.[1 Een jonge landbouwer kan zijn vakbekwaamheid aantonen met:
   1° een diploma of getuigschrift van een basisopleiding met betrekking tot landbouw, tuinbouw of een aanverwant onderwerp op het niveau van hoger secundair, hoger niet-universitair of universitair onderwijs;
   2° een installatieattest van een startersopleiding land- en tuinbouw. Als de natuurlijke persoon in kwestie de startersopleiding land- en tuinbouw volgt, maar het installatieattest nog niet behaald heeft, controleert de bevoegde entiteit of hij daadwerkelijk is ingeschreven voor de startersopleiding op de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag. De bevoegde entiteit controleert uiterlijk op 1 september van het jaar in kwestie of de landbouwer het installatieattest behaald heeft. [2 Voor het kalenderjaar 2020 vindt die controle uiterlijk op 1 december plaats]2;
   3° een diploma of getuigschrift van een basisopleiding, waarvan aangetoond wordt dat ze minstens gelijkwaardig is aan een startersopleiding land- en tuinbouw.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2016-05-19/10, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2020-10-21/01, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 22/2.[1 De vestiging van een natuurlijk persoon als bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf wordt beschouwd als een eerste vestiging als vermeld in artikel 18/1, tweede lid, en artikel 20, § 3, als die natuurlijke persoon zich in een van de volgende gevallen bevindt:
   1° de natuurlijke persoon baat voor de eerste keer een landbouwbedrijf uit in eigen naam;
   2° de natuurlijke persoon is voor de eerste keer bestuurder, beherende vennoot of zaakvoerder van een rechtspersoon;
   3° de natuurlijke persoon is voor de eerste keer lid van een groepering.
   Als er verschillende jonge zaakvoerders zijn binnen een rechtspersoon of een groepering, wordt het moment van de eerste vestiging in rekening gebracht van de jonge zaakvoerder die als eerste als zaakvoerder binnen de rechtspersoon of groepering is aangewezen [2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2016-05-19/10, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<MB 2018-02-08/06, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

HOOFDSTUK 3. - Randvoorwaarden: voorkomen van de uitbreiding van plantensoorten die door hun overwoekerend karakter een bedreiging vormen voor de goede landbouw- en milieuconditie van grond
Art.23. § 1. Om de overwoekering van grasland met akkerdistel te voorkomen, moet de landbouwer de bloei, de zaadvorming en de uitzaaiing van akkerdistel voorkomen.
  Op graslanden gelegen in speciale beschermingszones als vermeld in artikel 2, 43°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, is dat alleen mogelijk door pleksgewijs te maaien of door een andere geschikte beheerwijze toe te passen. Op historisch permanent grasland als vermeld in artikel 2, 5°, van het voormelde decreet, die buiten de speciale beschermingszones, vermeld in artikel 2, 43°, van het voormelde decreet, liggen, is dat alleen mogelijk door een pleksgewijze bestrijding toe te passen, door te maaien of een andere beheerwijze toe te passen.
  § 2. Aan de verplichting, vermeld in paragraaf 1, is niet voldaan als op grasland akkerdistelhaarden vastgesteld worden.
  In het eerste lid wordt verstaan onder akkerdistelhaard: een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 10 m2 met akkerdistels in bloei, in zaad of uitgezaaid.

HOOFDSTUK 4. - slotbepalingen
Art.24. De volgende regelingen worden opgeheven:
  1° het ministerieel besluit van 22 november 2005 betreffende de berekening en herziening van de voorlopige toeslagrechten ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 mei 2006;
  2° het ministerieel besluit van 13 januari 2006 betreffende de overdracht van toeslagrechten, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 10 juli 2008;
  3° het ministerieel besluit van 8 maart 2007 betreffende de herverdeling van de steunbedragen via de reserve, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 20 mei 2014;
  4° het ministerieel besluit van 13 augustus 2009 betreffende de vaststelling van de modaliteiten tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 19 maart 2014;
  5° het ministerieel besluit van 27 juli 2011 betreffende de teelt van hennep;
  6° het ministerieel besluit van 25 juni 2012 tot vaststelling van nadere regels ter voorkoming van verstruiking van grasland met ongewenste vegetatie, ter uitvoering van artikel 11, 4°, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden.

Art.25. De besluiten, vermeld in artikel 24, blijven van toepassing op steunaanvragen en betalingsaanvragen die betrekking hebben op de campagnes die voorafgaan aan 1 januari 2015.

Art.26. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015.

BIJLAGE.
Art. N.
  <Opgeheven bij MB 2016-05-19/10, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>