8 JUNI 2015. - Ministerieel besluit houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden inzake de toepassing van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques aan ambtenaren van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel
Art. 1-12
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de Dienst Werkgelegenheid van Brussel Economie en Werkgelegenheid bij de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel, belast met de uitvoering van het tewerkstellingsbeleid als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 8° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals tot op heden gewijzigd.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de Minister" : de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijk Regering bevoegd voor Tewerkstelling;
2° "het besluit van 25 maart 1999": het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 maart 1999 betreffende de delegatie van tekenbevoegdheid voor financiële aangelegenheden aan de ambtenaren-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
3° "het koninklijk besluit van 7 juni 2007" : het koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques.
Art.3. § 1. Wordt als de ambtenaar bedoeld in artikel 1, 6° van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 aangeduid, de Directeur-generaal van Brussel Economie en Werkgelegenheid bij de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel.
§ 2. In het kader van deze aanduiding wordt de Directeur-generaal gemachtigd om :
1° de gevraagde terugbetaling van de opleidingskosten te weigeren, wanneer, met schending van artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007, de aanvraag tot goedkeuring van de opleiding niet is ingediend voor de start ervan;
2° wat de door de erkende ondernemingen ingediende aanvragen betreft, opleidingen goed te keuren of te weigeren, met toepassing van artikel 5, § 4 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007;
3° wat de door de erkende opleidingsverstrekkers ingediende aanvragen betreft, opleidingen goed te keuren of te weigeren, met toepassing van artikel 6bis, § 4 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007;
4° de terugbetaling van de opleidingskosten te weigeren in de gevallen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, § 1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007;
5° over te gaan tot de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van de opleidingskosten, met toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 en de daarin bepaalde grenzen en voorwaarden.
Art.4. De bij dit besluit aan de Directeur-generaal verleende delegaties worden, in gebeurlijk geval overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van het besluit van 25 maart 1999, tevens verleend aan de ambtenaar die met de waarneming van het ambt van de titularis is belast of die hem vervangt bij tijdelijke afwezigheid of verhindering.
In geval van tijdelijke afwezigheid of verhindering plaatst de betrokken ambtenaar, boven de vermelding van zijn graad en handtekening, de formule "voor de Directeur-generaal, afwezig".
Art.5. Indien de verleende delegaties als bedoeld in dit besluit verbonden zijn aan de uitvoering van de bestaande regelgeving, blijven zij overeenkomstig van toepassing als bedoeld in gezegd besluit, indien deze regelgeving wordt gewijzigd, aangevuld of vervangen.
Art.6. De bij dit besluit gedelegeerde bevoegdheden worden uitgeoefend binnen de perken en met inachtneming van de voorwaarden en nadere regels die zijn vastgelegd in de bepalingen van relevante wetten, ordonnanties, besluiten, omzendbrieven, dienstnota's en andere vormen van reglementeringen, richtlijnen en beslissingen.
Art.7. De Directeur-generaal die gebruik maakt van de bij dit besluit gedelegeerde bevoegdheden, plaatst boven de vermelding van zijn graad en handtekening, de formule "In naam van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Tewerkstelling".
Art.8. De bij dit besluit gedelegeerde bevoegdheden worden eveneens verleend aan alle hiërarchische meerderen van de Directeur-generaal.
Art.9. § 1. De Directeur-generaal is gemachtigd om de bij dit besluit aan hem verleende delegaties, in gebeurlijk geval overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van het besluit van 25 maart 1999, volledig of gedeeltelijk te delegeren.
§ 2. De delegatie gebeurt door middel van een geschreven akte die door de Directeur-generaal onverwijld aan de Minister en aan de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt meegedeeld. In geval van delegaties als bedoeld in artikel 3, § 1, 8° geschiedt de mededeling ook aan de Minister bevoegd voor Financiën en Begroting.
§ 3. De Directeur-generaal deelt het Rekenhof onverwijld iedere delegatie mede die hij met toepassing van § 1 verleent.
Bij gebruik van de delegaties als bedoeld in artikel 3 plaatst de delegatiehouder boven de vermelding van zijn graad en zijn handtekening de formule "In naam van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor tewerkstelling".
Art.10. De gedelegeerde bevoegdheden als bedoeld in dit besluit worden toegekend onder voorbehoud van het evocatierecht van de Minister.
Art.11. De Minister maakt onverwijld dit besluit aan de Minister bevoegd voor Financiën en Begroting en aan de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken over, alsook aan het Rekenhof.
Art. 12. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2015.