3 OKTOBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 betreffende de organisatie, de samenstelling en de werking van de Raad van het Fonds voor Landbouw en Visserij en tot vaststelling van het bijzonder reglement betreffende het beheer en van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 betreffende de biologische productie en de etikettering van biologische producten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-11-2014 en tekstbijwerking tot 31-07-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
Art. 1 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1/1, 2
HOOFDSTUK 2. - Controle- en sanctiebepalingen
Afdeling 1. - Algemene sanctiebepalingen
Onderafdeling 1. - Toezicht
Art. 3
Onderafdeling 2. - Monsternemingen
Art. 4-14
Onderafdeling 3. - Handhaving
Art. 15-20
Afdeling 2. - De handhaving inzake het zeevisserijbeleid
Art. 21-22, 22/1
HOOFDSTUK 3. - Invordering van ten onrechte uitbetaalde steun en exclusieve bestuurlijke geldboeten[1 , verplichte bijdragen en retributies en alle andere niet-fiscale invorderingen en heffinge]1
Art. 23, 23/1
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Art. 24-30
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 31-32
2015035442 2016035655 2017011811 2018012265 2020015502 2020042121
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 28 juni 2013: het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid;
2° [1 ...]1
3° [1 bevoegde entiteit: [3 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, vermeld in artikel 29/1, eerste lid, 2А, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie]3;]1
4° BELAC: het accreditatiesysteem opgericht bij koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling;
5° ISTA: International Seed Testing Association;
6° minister: de Vlaamse minister bevoegd voor [2 de landbouw]2;
7° [1 [3 ...]3;]1
8° [3 ...]3;
9° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de minister toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
10° [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 188, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2018-09-14/16, art. 145,1°, 003; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
(3)<BVR 2024-01-26/31, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1 TOEKOMSTIG RECHT. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 28 juni 2013: het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid;
2° [1 ...]1
3° [1 bevoegde entiteit: het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij;]1
4° BELAC: het accreditatiesysteem opgericht bij koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling;
5° ISTA: International Seed Testing Association;
6° minister: de Vlaamse minister bevoegd voor [2 de landbouw]2;
7° [3 ...]3
8° [3 ...]3
9° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de minister toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
10° [1 ...]1
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 188, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2018-09-14/16, art. 145,1°, 003; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
(3)<BVR 2018-09-14/16, art. 145,2°, 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.1/1.
<Opgeheven bij BVR 2018-09-14/16, art. 146, 003; Inwerkingtreding : 30-12-2018>
Art.2.[1 De bevoegde entiteit]1 wordt belast met de uitbouw en het beheer van een databank voor de-minimissteun als vermeld in artikel 6 van het decreet van 28 juni 2013.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 190, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK 2. - Controle- en sanctiebepalingen
Afdeling 1. - Algemene sanctiebepalingen
Onderafdeling 1. - Toezicht
Art.3.De statutaire en de contractuele personeelsleden van [1 de bevoegde entiteit]1 oefenen de toezichtsopdracht uit, vermeld in artikel 44 van het decreet van 28 juni 2013.
[2 Bij de uitvoering van de toezichtsopdracht, vermeld in het eerste lid, kan de bevoegde entiteit de uiteindelijke begunstigden, vermeld in artikel 4, 27А, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, opsporen en controleren.]2
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 191, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2024-05-03/64, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Onderafdeling 2. - Monsternemingen
Art.4. Met behoud van de toepassing van de specifieke regelgeving, is deze onderafdeling niet van toepassing op de monsternemingen door controleorganen als ter uitvoering van artikel 69, 72 en 73 van het decreet een beroep wordt gedaan op controleorganen voor het uitvoeren van bepaalde controletaken.
Art.5. De toezichthouders, vermeld in artikel 44 van het decreet van 28 juni 2013, nemen, overeenkomstig artikel 49 van dat decreet, monsters of geven opdracht ze te laten nemen door een laboratorium als vermeld in artikel 6 van dit besluit, en analyseren ze zelf of laten ze door een dergelijk laboratorium analyseren. Ze bepalen het tijdstip waarop en de bedrijfsomstandigheden waaronder de monsterneming plaatsvindt.
De bemonstering vindt plaats volgens de gebruikelijke internationale of wetenschappelijk aanvaarde methoden.
Art.6. § 1. De laboratoria, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2013, worden van rechtswege geacht over een erkenning te beschikken als ze over een relevante BELAC-, ISTA- of andere internationale accreditatie beschikken.
§ 2. De minister kan een laboratorium zonder BELAC-, ISTA- of andere internationale accreditatie erkennen als het laboratorium aantoont dat het beschikt over een expertise met betrekking tot de te analyseren monsters.
De minister kan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, verder uitwerken.
Het laboratorium dient de erkenningsaanvraag in bij de minister.
Art.7. Een monster zal uit drie identieke delen bestaan als de gecontroleerde gebruikmaakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 49, § 1, derde lid van het decreet van 28 juni 2013. Eén deel is bestemd voor de analyse, één deel wordt door de toezichthouder bewaard als getuigenstaal, en één deel is bestemd voor een eventuele tegenanalyse.
Alle verrichtingen die bij de monsterneming plaatsvinden en die noodzakelijk zijn voor een goede analyse van het monster, worden op elk deel van het monster uitgevoerd. De toezichthouders nemen die verrichtingen op in het verslag van monsterneming.
Art.8. § 1. De toezichthouders verzamelen elk deel van het monster in een of meer gepaste recipiënten of in een geschikte middenstof, afhankelijk van de aard van de te bemonsteren stof, de bewaring en de te verrichten analyses.
Elk deel van het monster dat toezichthouders niet ter plaatse analyseren, verpakken ze ter plaatse en verzegelen ze, ofwel met hun zegel, ofwel met het zegel van de toezichthouder die de monsterneming heeft laten uitvoeren.
§ 2. De buitenverpakking van elk deel van het monster bevat de volgende vermeldingen:
1° een identificatiekenmerk;
2° de aard van de bemonsterde stof;
3° de datum en het uur van monsterneming;
4° de voor- en achternaam en de handtekening van de toezichthouder die het monster heeft genomen of heeft laten nemen.
Art.9. De toezichthouders stellen een verslag van monsterneming op, ondertekenen het en vermelden de datum en de plaats van de monsterneming erop.
Het verslag wordt ook voor ondertekening voorgelegd aan de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen, of aan zijn vertegenwoordiger of aan de persoon van wie de activiteit aanleiding geeft tot de monsterneming, of aan zijn vertegenwoordiger. In het verslag van monsterneming wordt in voorkomend geval melding gemaakt van de weigering om het verslag te ondertekenen en van de eventueel daarvoor opgegeven reden.
Art.10. De toezichthouders die het monster hebben genomen of hebben laten nemen, overhandigen of zenden, binnen vijf werkdagen die volgen op de datum van de monsterneming, een kopie van het verslag van monsterneming aan de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen, aan de exploitant of aan zijn vertegenwoordiger.
Als die personen niet bekend zijn, overhandigen of zenden de toezichthouders het verslag van monsterneming aan de persoon van wie de activiteit aanleiding geeft tot de monsterneming, of aan zijn vertegenwoordiger.
Art.11. § 1. De toezichthouders overhandigen het deel van het monster dat bestemd is voor de eventuele tegenanalyse, ter plaatse en tegen ontvangstbewijs aan de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen, aan de exploitant of aan zijn vertegenwoordiger.
§ 2. Als de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen, de exploitant of zijn vertegenwoordiger het deel van het monster dat bestemd is voor de eventuele tegenanalyse, niet in ontvangst kan nemen, wordt het gedurende tien werkdagen voor hem ter beschikking gehouden.
Die termijn, vermeld in het eerste lid, gaat in op de dag na de datum van de monsterneming.
Art.12. De toezichthouders die het monster hebben genomen of hebben laten nemen, brengen de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen, de exploitant of zijn vertegenwoordiger op de hoogte van het resultaat van de analyse van het monster binnen een termijn van 15 werkdagen die aanvangt op het ogenblik dat de toezichthouders de resultaten van de analyse hebben ontvangen.
Art.13. Elk deel van het genomen monster wordt bewaard en verstuurd in fysische omstandigheden die wijzigingen in de samenstelling van het monster zo veel mogelijk vermijden.
Elk deel van het genomen monster, met uitzondering van het getuigenstaal, wordt onmiddellijk aan het laboratorium bezorgd dat de analyses uitvoert. Het laboratorium deelt op eenvoudig verzoek het protocol van de analyse mee aan de persoon die de analyse aanvraagt.
Art.14. Een eventuele tegenanalyse wordt uitgevoerd door een laboratorium als vermeld in artikel 6, op kosten van de persoon tegen wie het resultaat van de monsterneming kan worden ingeroepen.
Onderafdeling 3. - Handhaving
Art.15.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit is]1, bevoegd voor:
1° het geven van de waarschuwing, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2013;
2° het formuleren van het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie als vermeld in artikel 56 van het voormelde decreet;
3° het opleggen van een bestuurlijke sanctie als vermeld in artikel 56 van het voormelde decreet.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 192, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.16.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit]1 brengt de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een bestuurlijke sanctie op te leggen, als vermeld in artikel 56 van het decreet van 28 juni 2013.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 193, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.17.De vermoedelijke overtreder die zijn verweer mondeling wil toelichten, wordt daarvoor met een beveiligde zending uitgenodigd.
De vermoedelijke overtreder kan zich tijdens de hoorzitting laten bijstaan of vertegenwoordigen. Een schriftelijke machtiging wordt bij vertegenwoordiging uiterlijk bij de aanvang van de hoorzitting bijgevoegd, tenzij de raadsman ingeschreven is als advocaat of advocaat-stagiair.
De vermoedelijke overtreder of zijn vertegenwoordiger wordt gehoord door [1 het hoofd van de bevoegde entiteit]1.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 193, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.18.
<Opgeheven bij BVR 2024-01-26/31, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.19.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit]1 beslist over de verkoop, de teruggave, de ontaarding, de verwerking, de herbestemming of de vernietiging, vermeld in artikel 62, § 2, van het decreet van 28 juni 2013.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 195, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.20.
<Opgeheven bij BVR 2014-12-19/B3, art. 196, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - De handhaving inzake het zeevisserijbeleid
Art.21.§ 1. De statutaire en contractuele personeelsleden van [1 de bevoegde entiteit]1 oefenen de toezichtsopdracht uit, vermeld in artikel 64, § 1, van het decreet van 28 juni 2013.
§ 2. Onverminderd de bevoegdheden van de andere overheidspersonen vermeld in de hierna genoemde wetten en decreten, worden de statutaire en contractuele personeelsleden van het departement aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de hiernavolgende wetten, decreten, verordeningen en besluiten, en onder meer, om overtredingen ervan op te sporen en vast te stellen:
1° de wet van 19 augustus 1891 betreffende de zeevisserij in de territoriale zee;
2° de wet van 10 oktober 1978 houdende vaststelling van een Belgische visserijzone;
3° de besluiten van de Vlaamse regering en de ministeriële besluiten genomen in uitvoering van de wetten, vermeld in punt 1° en 2°.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 197, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.22.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit]1 kan de waarschuwing vermeld in artikel 64, § 2, van het decreet van 28 juni 2013 richten aan de overtreder en hem aanmanen een einde te maken aan de inbreuk.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 198, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.22/1. [1 De bevoegde entiteit wordt aangeduid als de instantie die conform artikel 65, Ї 3, derde lid, van het decreet van 28 juni 2013 de in beslag genomen vistuigen en andere productiemiddelen, en de borgsom of de bankgarantie voor de in beslag genomen goederen in bewaring houdt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-03/64, art. 10/1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
HOOFDSTUK 3. - Invordering van ten onrechte uitbetaalde steun en exclusieve bestuurlijke geldboeten[1 , verplichte bijdragen en retributies en alle andere niet-fiscale invorderingen en heffinge]1
----------
(1)
Art.23.[1 Het hoofd van de bevoegde entiteit]1, viseert het dwangbevel, vermeld in artikel 75, § 1 van het decreet van 28 juni 2013, en verklaart het uitvoerbaar.
----------
(1)<BVR 2014-12-19/B3, art. 199, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.23/1. [1 Het hoofd van de bevoegde entiteit kan, ter uitvoering van artikel 77/2 van het decreet van 28 juni 2013 beslissen om de invordering van ten onrechte uitbetaalde steun en andere niet-fiscale invorderingen niet voort te zetten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2024-01-26/31, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Art.24. In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 betreffende de organisatie, de samenstelling en de werking van de Raad van het Fonds voor Landbouw en Visserij en tot vaststelling van het bijzonder reglement betreffende het beheer worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen de woorden "de samenstelling" en de woorden "en de werking" wordt de zinsnede ", het beheer" ingevoegd;
2° tussen de woorden "de Raad van het" en het woord "Fonds" wordt het woord "Vlaams" ingevoegd";
3° de woorden "en tot vaststelling van het bijzonder reglement betreffende het beheer" worden opgeheven.
Art.25. In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° Raad: de Raad van het Vlaams Fonds voor Landbouw en Visserij;";
2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
"3° Vlaams Landbouwfonds: het Vlaams Fonds voor Landbouw en Visserij.".
Art.26. In artikel 4, § 2, tweede lid, artikel 13, 14, tweede lid, artikel 15, 16, eerste lid, en artikel 18 van hetzelfde besluit wordt het woord "Fonds" telkens vervangen door de woorden "Vlaams Landbouwfonds".
Art.27. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, wordt een artikel 15/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 15/1. Het Vlaams Landbouwfonds wordt beheerd door de minister, die zijn beslissingsbevoegdheden over de inkomsten en de uitgaven kan delegeren.
De rekenplichtige, vermeld in artikel 6, 3°, van het decreet van 19 mei 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Fonds voor Landbouw en Visserij, beschikt rechtstreeks over de kredieten.".
Art.28. Artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 betreffende de biologische productie en de etikettering van biologische producten wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 6. Elke marktdeelnemer, vermeld in artikel 28, 1, van verordening (EG) nr. 834/2007, moet:
1° een controleorgaan van zijn activiteit in kennis stellen;
2° de verklaring, vermeld in artikel 63, 2, van Verordening (EG) nr. 889/2008, indienen bij dat controleorgaan;
Een marktdeelnemer die de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, niet vervult, kan gesanctioneerd worden met een bestuurlijke sanctie als vermeld in artikel 56 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid.".
Art.29. Aan artikel 34 van hetzelfde besluit worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"De sancties, vermeld in punt 5° tot en met 9°, kunnen gecumuleerd worden met de bestuurlijke sancties, vermeld in artikel 56 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid.
Als een marktdeelnemer de voorwaarden van een sanctie als vermeld in punt 5° tot en met 9°, niet naleeft, kan een bestuurlijke sanctie als vermeld in artikel 56 van het voormelde decreet opgelegd worden.".
Art.30. Artikel 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 50. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in titel III, hoofdstuk V:
1° houden de personeelsleden van het departement toezicht op de bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007, dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan;
2° worden de overtredingen van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007, dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan, opgespoord, vastgesteld en bestraft conform de bepalingen van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid.".
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art.31. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 15 mei 2001 betreffende de administratieve geldboeten, bedoeld bij artikel 8 van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 november 2003 tot aanwijzing van de Vlaamse ambtenaren die belast worden met de controle op de naleving van de wetgeving en reglementering inzake zeevisserij;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 tot aanduiding van de ambtenaren vermeld in artikel 44, 55, 57 en 58 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid.
Art. 32. De Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw, is belast met de uitvoering van dit besluit.