Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

25 APRIL 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004 houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004036878 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004 houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden "door de Vlaamse Gemeenschap" vervangen door de woorden "door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming".

Art.2. In artikel 1 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
  "1° Brusselse kinderdagverblijven: de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs die liggen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.";
  2° punt 2 wordt vervangen door wat volgt:
  "2° contractuele personeelsleden betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming: de personeelsleden met een contract als gesubsidieerd contractueel van de onderwijsconventie 8285 die omgeschakeld werden naar een contract van onbepaalde duur en die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Het betreft de volgende personeelsleden:
  - de contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
  - de overige contractuele personeelsleden die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;";
  3° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "6° contractuele personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking: de personeelsleden die aangesteld zijn in voor- en nabewaking in Nederlandstalige basisscholen van het gemeenschapsonderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en die werken in de voor- en/of naschoolse opvang van leerlingen van die scholen.".

Art.3. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs, die zijn aangesteld via een arbeidsovereenkomst vermeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, die zijn tewerkgesteld als:
  1° contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven;
  2° contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform;
  3° contractuele personeelsleden die aangesteld zijn als opvoeder voor- en nabewaking;
  4° contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
  5° de overige contractuele personeelsleden die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.".

Art.4. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden "en van hun uitvoeringsbesluiten" geschrapt.

Art.5. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 8 tot en met 12, vervangen door wat volgt:
  "Hoofdstuk IV. - Specifieke bepalingen
  Afdeling 1. - Contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven
  Art. 8. Met behoud van de diensten die definitief verworven zijn conform artikel X.28 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, komen voor de toekenning van de periodieke salarisverhogingen voor de contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven vanaf 1 januari 2003 de diensten in aanmerking die gepresteerd zijn als contractueel personeelslid in de Brusselse kinderdagverblijven.
  Die diensten worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.
  Afdeling 2. - Contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform
  Art. 9. § 1. Aan het contractuele personeelslid dat is aangesteld als deskundige in een lokaal overlegplatform wordt de volgende salarisschaal toegekend:
  1° salarisschaal 301 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste bachelor, als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs;
  2° salarisschaal 501 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste master, als vermeld in het voormelde besluit.
  § 2. Het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, dat aangesteld is als deskundige van een lokaal overlegplatform en dat bovendien belast is met een coördinerende functie, heeft recht op de niet-verworven salarisschaal 899.
  Het jaarbedrag van de niet-verworven salarisschaal, vermeld in het eerste lid, wordt vastgesteld conform het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs.
  Zolang het personeelslid aan de voorwaarden voldoet, maakt de niet-verworven salarisschaal integraal deel uit van de salarisschaal waarop de betrokkene conform zijn contractuele aanstelling recht heeft, en vormt die schaal mee de grondslag voor de berekening van het salaris van het betrokken personeelslid. Bij de berekening van de beperking van het salaris tot de eenheid of tot het best bezoldigde ambt wordt met het bedrag van een niet-verworven salarisschaal echter geen rekening gehouden.
  Voor de personeelsleden die niet aangesteld zijn in een volledige betrekking, wordt het jaarbedrag vastgesteld naar rato van de omvang van de betrekking waarin het personeelslid is aangesteld.
  De niet-verworven salarisschaal volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld. Onder gezondheidsindex wordt verstaan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ` s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994.
  Art. 10. Met behoud van artikel 4 worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen de volgende diensten in aanmerking genomen:
  1° de diensten die worden erkend door de selectiecommissie, vermeld in artikel 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;
  2° de diensten die worden gepresteerd als contractueel deskundige in een lokaal overlegplatform.
  Deze diensten, vermeld in het eerste lid, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancieerde of gesubsidieerde school.
  Art. 11. Wat de administratieve toestand betreft, geldt de regeling vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid.
  Afdeling 3. - Contractuele personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking
  Art. 12. Voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen voor de personeelsleden die zijn aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking, worden de diensten in aanmerking genomen conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
  De diensten verstrekt door de personeelsleden die aangesteld worden als opvoeder voor- en nabewaking, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.
  Afdeling 4. - Contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
  Art. 12/1. Voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen voor de contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden de diensten in aanmerking genomen conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.
  De diensten verstrekt door de personeelsleden die aangesteld zijn bij het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.
  Afdeling 5. - De overige contractuele personeelsleden, betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
  Art. 12/2. § 1. In afwijking van de bepalingen, vermeld in hoofdstuk III, worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen de volgende diensten in aanmerking genomen, met inbegrip van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel of door de contractueel betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt:
  1° de diensten verstrekt als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit";
  2° met beperking tot zes jaar: de diensten verstrekt als tewerkgestelde werkloze;
  met inbegrip van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel of door de contractueel ten laste van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn aanspraak op bevordering tot een hoger salaris behoudt.
  § 2. De in aanmerking komende diensten en perioden worden berekend per kalendermaand. De perioden die geen volle maand bedragen, worden niet meegeteld.
  § 3. Voormelde diensten worden in aanmerking genomen naar gelang van het geval, onder de voorwaarden voor de inaanmerkingneming van diensten bepaald in:
  1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, met uitzondering van de diensten vermeld in artikel 17;
  2° het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
  3° het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. Voor dit laatste personeel wordt het loon bekomen als tewerkgestelde werkloze en als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "derde arbeidscircuit", zijnde de Staatstussenkomst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, beschouwd als weddetoelage.
  § 4. Onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde beperkingen worden de diensten in aanmerking genomen verstrekt in dezelfde hoedanigheid in enige instelling niet geviseerd in voormelde koninklijke besluiten, voor zover deze diensten vallen binnen de bijzondere conventie voor de onderwijsinstellingen afgesloten tussen de gemeenschapsminister van tewerkstelling en de gemeenschapsminister van Onderwijs of binnen de onderwijsprojecten, afgesloten tussen de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Begroting en de Minister van Onderwijs.
  § 5. Onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde beperkingen zoals vermeld in paragraaf 2 en 3, van dit besluit, worden de diensten in aanmerking genomen die verstrekt werden als contractueel personeelslid betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.".

Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.