Details





Titel:

29 OKTOBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald [door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming] <Opschrift gewijzigd door BVR2014-04-25/J6, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-01-2005 en tekstbijwerking tot 26-06-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied voor de hoofdstukken I tot en met IV.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Geldelijke toestand.
Art. 3-6
Afdeling 2. - Administratieve toestand.
Art. 7
HOOFDSTUK IV. - [1 Specifieke bepalingen]1
Afdeling 1. - [1 Contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven]1
Art. 8
Afdeling 2. - [1 Contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform]1
Art. 9-11
Afdeling 3. - [1 Contractuele personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking]1
Art. 12
Afdeling 4. - [1 Contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming]1
Art. 12/1
Afdeling 5. - [1 De overige contractuele personeelsleden, betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming]1
Art. 12/2
HOOFDSTUK V. - Wijzigings- en slotbepalingen.
Art. 13-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1958041502  1967120801  1970120119 



Uitvoeringsbesluit(en):

2009204561  2014202659 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [1 Brusselse kinderdagverblijven: de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs die liggen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.]1;
  2° [1 contractuele personeelsleden betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming: de personeelsleden met een contract als gesubsidieerd contractueel van de onderwijsconventie 8285 die omgeschakeld werden naar een contract van onbepaalde duur en die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Het betreft de volgende personeelsleden:
   - de contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
   - de overige contractuele personeelsleden die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;]1;
  3° deskundigen : de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 5, 2° van het besluit 28 juni 2002 van de Vlaamse Regering betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;
  4° lokaal overlegplatform : het lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in 1, 4° van het besluit 28 juni 2002 van de Vlaamse Regering betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;
  5° salaris en salarisschaal : het salaris of de salarisschaal zoals bepaald in hoofdstuk IX. - Geldelijke rechtspositie van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs - XIII - Mozaïek.
  [1 6° contractuele personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking: de personeelsleden die aangesteld zijn in voor- en nabewaking in Nederlandstalige basisscholen van het gemeenschapsonderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en die werken in de voor- en/of naschoolse opvang van leerlingen van die scholen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied voor de hoofdstukken I tot en met IV.
Art.2.[1 Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs, die zijn aangesteld via een arbeidsovereenkomst vermeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, die zijn tewerkgesteld als:
   1° contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven;
   2° contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform;
   3° contractuele personeelsleden die aangesteld zijn als opvoeder voor- en nabewaking;
   4° contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
   5° de overige contractuele personeelsleden die betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Geldelijke toestand.
Art.3. Behoudens de afwijkingen voorzien in hoofdstuk IV ontvangen de contractuele personeelsleden een salaris dat gelijk is aan het salaris van de personeelsleden die in het hetzelfde of een overeenkomstig ambt zijn aangesteld volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.

Art.4.Behoudens de afwijkingen voorzien in hoofdstuk IV wordt het salaris van de contractuele personeelsleden vastgesteld alsof de betrokkenen tijdelijk aangesteld waren, naargelang het geval, overeenkomstig de bepalingen van :
  - het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
  - het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
  - het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs en voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs [1 ...]1.
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.5.De eindejaarstoelage wordt berekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing is op de vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs [1 met uitzondering van de toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur]1.
  ----------
  (1)<BVR 2014-03-28/44, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.6. Het vakantiegeld wordt berekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing is op de tijdelijke personeelsleden van het onderwijs.

Afdeling 2. - Administratieve toestand.
Art.7. Voor de regeling inzake wekelijkse prestaties en jaarlijkse vakantie zijn de bepalingen die gelden voor dezelfde of de overeenstemmende categorie personeelsleden in de instelling, het centrum of de dienst waar zij tewerkgesteld zijn, van toepassing.

HOOFDSTUK IV. - [1 Specifieke bepalingen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven]1   ----------   (1)
Art.8. [1 Met behoud van de diensten die definitief verworven zijn conform artikel X.28 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, komen voor de toekenning van de periodieke salarisverhogingen voor de contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven vanaf 1 januari 2003 de diensten in aanmerking die gepresteerd zijn als contractueel personeelslid in de Brusselse kinderdagverblijven.
  Die diensten worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 2. - [1 Contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform]1   ----------   (1)
Art.9.[1 § 1. Aan het contractuele personeelslid dat is aangesteld als deskundige in een lokaal overlegplatform wordt de volgende salarisschaal toegekend:
  1° salarisschaal 301 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste bachelor, als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs;
  2° salarisschaal 501 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste master, als vermeld in het voormelde besluit.
  § 2. Het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, dat aangesteld is als deskundige van een lokaal overlegplatform en dat bovendien belast is met een coördinerende functie, heeft recht op de niet-verworven salarisschaal 899.
  Het jaarbedrag van de niet-verworven salarisschaal, vermeld in het eerste lid, wordt vastgesteld conform [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018]2 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs.
  Zolang het personeelslid aan de voorwaarden voldoet, maakt de niet-verworven salarisschaal integraal deel uit van de salarisschaal waarop de betrokkene conform zijn contractuele aanstelling recht heeft, en vormt die schaal mee de grondslag voor de berekening van het salaris van het betrokken personeelslid. Bij de berekening van de beperking van het salaris tot de eenheid of tot het best bezoldigde ambt wordt met het bedrag van een niet-verworven salarisschaal echter geen rekening gehouden.
  Voor de personeelsleden die niet aangesteld zijn in een volledige betrekking, wordt het jaarbedrag vastgesteld naar rato van de omvang van de betrekking waarin het personeelslid is aangesteld.
  De niet-verworven salarisschaal volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld. Onder gezondheidsindex wordt verstaan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ` s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<BVR 2019-03-29/47, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.10. [1 Met behoud van artikel 4 worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen de volgende diensten in aanmerking genomen:
  1° de diensten die worden erkend door de selectiecommissie, vermeld in artikel 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;
  2° de diensten die worden gepresteerd als contractueel deskundige in een lokaal overlegplatform.
  Deze diensten, vermeld in het eerste lid, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancieerde of gesubsidieerde school.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.11. [1 Wat de administratieve toestand betreft, geldt de regeling vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 3. - [1 Contractuele personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking]1   ----------   (1)
Art.12. [1 Voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen voor de personeelsleden die zijn aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking, worden de diensten in aanmerking genomen conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
  De diensten verstrekt door de personeelsleden die aangesteld worden als opvoeder voor- en nabewaking, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 4. - [1 Contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming]1   ----------   (1)
Art. 12/1. [1 Voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen voor de contractuele personeelsleden die aangesteld zijn bij en betaald worden door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden de diensten in aanmerking genomen conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.
  De diensten verstrekt door de personeelsleden die aangesteld zijn bij het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden voor de inaanmerkingneming in de geldelijke anciënniteit beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 5. - [1 De overige contractuele personeelsleden, betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming]1   ----------   (1)
Art. 12/2. [1 § 1. In afwijking van de bepalingen, vermeld in hoofdstuk III, worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen de volgende diensten in aanmerking genomen, met inbegrip van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel of door de contractueel betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt:
  1° de diensten verstrekt als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit";
  2° met beperking tot zes jaar: de diensten verstrekt als tewerkgestelde werkloze;
  met inbegrip van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel of door de contractueel ten laste van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn aanspraak op bevordering tot een hoger salaris behoudt.
  § 2. De in aanmerking komende diensten en perioden worden berekend per kalendermaand. De perioden die geen volle maand bedragen, worden niet meegeteld.
  § 3. Voormelde diensten worden in aanmerking genomen naar gelang van het geval, onder de voorwaarden voor de inaanmerkingneming van diensten bepaald in:
  1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, met uitzondering van de diensten vermeld in artikel 17;
  2° het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
  3° het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. Voor dit laatste personeel wordt het loon bekomen als tewerkgestelde werkloze en als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "derde arbeidscircuit", zijnde de Staatstussenkomst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, beschouwd als weddetoelage.
  § 4. Onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde beperkingen worden de diensten in aanmerking genomen verstrekt in dezelfde hoedanigheid in enige instelling niet geviseerd in voormelde koninklijke besluiten, voor zover deze diensten vallen binnen de bijzondere conventie voor de onderwijsinstellingen afgesloten tussen de gemeenschapsminister van tewerkstelling en de gemeenschapsminister van Onderwijs of binnen de onderwijsprojecten, afgesloten tussen de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Begroting en de Minister van Onderwijs.
  § 5. Onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde beperkingen zoals vermeld in paragraaf 2 en 3, van dit besluit, worden de diensten in aanmerking genomen die verstrekt werden als contractueel personeelslid betaald door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-04-25/J6, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK V. - Wijzigings- en slotbepalingen.
Art.13. § 1. In het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt in artikel 16, § 1, A, een punt t toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " t) de werkelijke diensten die een personeelslid vanaf 1 januari 2003 heeft verstrekt in een kinderdagverblijf van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel zoals bepaald in de artikelen 22 tot 30 van het decreet 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV als titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties. "
  § 2. In het hetzelfde besluit wordt in artikel 16, § 1, B, een punt i toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " i) de werkelijke diensten die een personeelslid vanaf 1 januari 2003 heeft verstrekt in een kinderdagverblijf van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel zoals bepaald in artikelen 22 tot 30 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV als titularis van een bezoldigd ambt met onvolledige prestaties. "
  § 3. In hetzelfde besluit wordt aan artikel 16, § 1, C, een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " In afwijking van het eerste lid geldt voor de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 100undecies § 2 en § 6 voor wat het technisch personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 84decies § 2 en § 5 voor wat het technisch personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, een maximumtermijn van zes jaar, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 betreffende de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de onderwijsinstellingen. "

Art.14. § 1. In het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt artikel 9 vervangen door wat volgt :
  " Art. 9. Het in artikel 1 genoemde personeelslid dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, kan, voor de ganse duur van zijn loopbaan, ziekteverlof krijgen tot maximum dertig kalenderdagen per twaalf maanden sociale anciënniteit. Het personeelslid dat geen zesendertig maanden sociale anciënniteit telt, kan niettemin negentig kalenderdagen ziekteverlof krijgen.
  Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is, wordt het in het eerste lid vastgestelde aantal kalenderdagen respectievelijk op vijfenveertig en honderdvijfendertig gebracht.
  Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens dit verlof heeft het personeelslid recht op wedde of weddentoelage en op verhoging tot een hogere wedde of weddentoelage. "
  § 2. In hetzelfde besluit wordt artikel 9bis vervangen door wat volgt :
  " Art. 9bis. Voor de toepassing van artikel 9 :
  1° stemt de sociale anciënniteit voor elk betrokken personeelslid overeen met zijn weddenanciënniteit, vastgesteld op basis van de bepalingen van de bezoldigingsregeling die op hem van toepassing is voor het ambt waarin hij afwezig is wegens ziekte, mits echter, in voorkomend geval, volgende aanpassingen :
  a) de diensten in aanmerking te nemen die het betrokken personeelslid eventueel gepresteerd heeft vóór de leeftijd vermeld in de klasse van zijn weddenschaal, voor zover deze diensten voldoen aan de vereisten gesteld in de toe te passen bezoldigingsregeling, de klasse van de weddenschaal uitgezonderd;
  b) geen rekening te houden met de eventuele tijd, die als in aanmerking komende dienst geldt op grond van artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
  2° worden de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid vóór de inwerkingtreding van dit besluit voor elk personeelslid eerst van 1 januari 1958 af samengeteld. Het langdurig verlof, toegestaan tussen 1 januari 1958 en 1 juli 1968 krachtens artikel 3, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel van het Rijksonderwijs, wordt echter niet meegeteld. "
  § 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9ter toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 9ter. In afwijking van de artikelen 9 en 9bis wordt, voor wat de periode vóór 1 september 2003 betreft, het aantal dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof voor de administratief medewerker van de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel van het basisonderwijs, per twaalf maanden sociale anciënniteit berekend op basis van de prestaties zoals bedoeld in artikelen 14bis, 14ter en 14quater van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, en op basis van de prestaties geleverd als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit", bepaald op tien dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het reeds genoten aantal dagen afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid.

Art.15. § 1. In het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt aan artikel 14bis een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " In afwijking van het eerste lid geldt voor de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 100undecies, § 1 en § 6, voor wat het administratief personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 84decies, § 1 en § 5, voor wat het administratief personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, een maximumduur van zes jaar, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 betreffende de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de onderwijsinstellingen. "
  § 2. In het hetzelfde besluit wordt een artikel 14ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 14ter. Voor de toekenning van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige diensten gepresteerd in een administratieve functie als gesubsidieerd contractueel personeelslid, als contractueel personeelslid ten laste van het departement onderwijs zoals bepaald in artikel 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van ...... houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap, op voorwaarde dat deze diensten werden gepresteerd in een onderwijsinstelling of een centrum voor leerlingenbegeleiding, vermeld in artikel 14. "
  § 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 14quater ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Art. 14quater. Voor de toekenning van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige diensten gepresteerd vóór 1 september 2003 in een administratieve functie als contractueel personeelslid ten laste van het werkingsbudget, zoals bepaald in artikel 154, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, op voorwaarde dat deze diensten werden gepresteerd in een onderwijsinstelling. "

Art.16. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002, met uitzondering van :
  - artikel 9 dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 2003;
  - de artikelen 10 tot en met 12 die uitwerking hebben vanaf 1 september 2002;
  - artikel 13 dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2003;
  - artikel 14 dat in werking treedt op 1 september 1999;
  - artikel 15 dat in werking treedt met ingang van 1 september 2003.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.