12 MEI 2014. - Ministerieel besluit van 12 mei 2014 tot vaststelling van een code van goede praktijk ter uitvoering van artikel 11 van het Soortenschadebesluit van 3 juli 2009 en ter uitvoering van artikel 28 en artikel 41 van het Jachtvoorwaardenbesluit van 25 april 2014 en ter uitvoering van bijlage 3, onderdeel 3.1 van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 (Opschrift vervangen door MB2019-05-24/28, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-07-2014 en tekstbijwerking tot 20-12-2019)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Maatregelen met betrekking tot vogels
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Maatregelen met betrekking tot bevers
Art. 5
HOOFDSTUK 4. - Maatregelen met betrekking tot konijnen en hazen
Art. 6-7
HOOFDSTUK 5. - Maatregelen met betrekking tot marterachtigen
Art. 8
HOOFDSTUK 6. - Maatregelen met betrekking tot vossen
Art. 9-10
HOOFDSTUK 7. - Maatregelen met betrekking tot hertachtigen
Art. 11-12
HOOFDSTUK 8. - Maatregelen met betrekking tot wilde zwijnen
Art. 13-14
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 15-17
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De maatregelen, vermeld in dit besluit, zijn de handelingen die redelijkerwijs te verwachten zijn met betrekking op het voorkomen van belangrijke schade door jachtwild of door een beschermde soort als vermeld in de volgende normen:
1° het Soortenschadebesluit van 3 juli 2009, artikel 11;
2° het Jachtvoorwaardenbesluit van 25 april 2014, artikel 28, § 1, en artikel 41.
[1 3° het Soortenbesluit van 15 mei 2009, bijlage 3, onderdeel 3.1.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 2. - Maatregelen met betrekking tot vogels
Art.2.§ 1. Om belangrijke schade door vogels aan gewassen, bossen en andere goederen te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden :
1° het plaatsen van minimaal één afschrikkende pop per hectare;
2° het plaatsen van minimaal tien vlaggen, ballonnen of linten per hectare, zo veel mogelijk verspreid over het terrein;
3° het plaatsen van minimaal één heliumballon per vier hectare;
4° het plaatsen van minimaal een imitatie van één vliegende roofvogel per twee hectare;
5° het plaatsen van minimaal één bewegende pop per vier hectare;
6° het plaatsen van gespannen linten over het volledige perceel met ertussen een maximumafstand van één meter;
7° het plaatsen van één gaskanon per tien hectare, waarbij het veld gedekt wordt door het geluid van het kanon;
8° het plaatsen van één afschrikkend geluidssysteem per vier hectare;
9° het overkappen of overdekken van het perceel of veld met vogelnetten, gaas of stevige plastiek om de oogst, de geoogste producten en de gewassen te beschermen.
Bij de toepassing van de maatregelen, [1 vermeld in punt 1° tot en met 6° van het eerste lid]1, moet de maatregel boven het gewas uitsteken.
[1 Maatregelen die redelijkerwijs te verwachten zijn om belangrijke schade aan professioneel geteelde gewassen door kraai, ekster of kauw te voorkomen, zijn deze vermeld onder 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°.
Maatregelen die redelijkerwijs te verwachten zijn om belangrijke schade aan professioneel geteelde gewassen door brandgans te voorkomen, zijn deze vermeld onder 1°, 2°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°.
Maatregelen die redelijkerwijs te verwachten zijn om belangrijke schade aan professionele fruitteelt door gaai te voorkomen, zijn deze vermeld onder 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°.
Maatregelen die redelijkerwijs te verwachten zijn om belangrijke schade aan professionele fruitteelt door spreeuw te voorkomen, zijn deze vermeld onder 1°, 2°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8° en 9°.]1
§ 2. Om belangrijke schade door vogels aan visserij te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
1° het voorzien van natuurlijke schuilmogelijkheden in het watersysteem op minimaal 4% van de wateroppervlakte. Als in de schuilmogelijkheden voorzien wordt door middel van begroeiing, moet die inheems zijn;
2° het voorzien van kunstmatige schuilplaatsen op minimaal 4% van de wateroppervlakte. Die schuilplaatsen mogen niet toegankelijk zijn voor de vogels waartegen ze moeten beschermen;
3° het opstellen van fysieke barrières in de vorm van goed zichtbare draden of een goed zichtbare structuur met een maximumafstand tussen de onderdelen van een meter;
4° het afwisselend gebruik van minimaal drie afschrikkingssystemen. Daarvoor komen de volgende soorten systemen in aanmerking:
a) minimaal tien vlaggen per hectare, zo veel mogelijk verspreid over het terrein;
b) minimaal tien linten per hectare, zo veel mogelijk verspreid over het terrein;
c) minimaal tien ballonnen per hectare, zo veel mogelijk verspreid over het terrein;
d) minimaal één bewegende pop per vier hectare;
e) minimaal twee namaakexemplaren van zwarte zwanen per hectare;
f) het plaatsen van installaties die afschrikkende onderwatergeluiden produceren, volgens de voorschriften van het systeem.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.3.[1 Met behoud van de toepassing van artikel 2 wordt, om in aanmerking te kunnen komen voor de schadevergoeding conform artikel 3 van het Soortenschadebesluit van 3 juli 2009, jacht of bestrijding uitgeoefend, als dat mogelijk is op basis van de jachtregelgeving, om belangrijke schade door vogels te voorkomen en te beperken.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.4.Om niet te interfereren met de verplichtingen die het Vlaamse Gewest heeft voor de instandhouding van bepaalde soorten vogels in bepaalde speciale beschermingszones die zijn aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wordt het nemen van maatregelen als vermeld in artikel 2 en 3 niet verwacht als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het gaat om een van de volgende soorten: kolgans, kleine rietgans, rietgans of grauwe gans;
2° de schade treedt op in de periode van 1 november tot en met 15 maart;
3° [1 het perceel ligt in een van de volgende gebieden:
a) de speciale beschermingszone BE2301134 `Krekengebied', alsook de rustzone rond die speciale beschermingszone als weergegeven op de kaart die als bijlage bij dit besluit is gevoegd;
b) de speciale beschermingszone BE2301235 `Durme en middenloop van de Schelde';
c) de speciale beschermingszone BE2301336 `Schorren en polders van de Beneden-Schelde';
d) de speciale beschermingszone BE2500831 `IJzervallei';
e) de speciale beschermingszone BE2500932 `Poldercomplex', de speciale beschermingszone BE2500002 `Polders', alsook de rustzone rond die speciale beschermingszones als weergegeven op de kaart die als bijlage bij dit besluit is gevoegd;
f) de speciale beschermingszone BE2501033 `Het Zwin';
g) de speciale beschermingszone BE2101437 `De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld';
h) de speciale beschermingszone BE2101538 `Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout'.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 3. - Maatregelen met betrekking tot bevers
Art.5. Om belangrijke vraatschade door Europese bevers aan bossen en gewassen te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
1° het plaatsen van een afrastering die bescherming biedt aan bossen en gewassen die zich op een afstand van minder dan twintig meter van de oever bevinden. De afrastering heeft minimaal de volgende kenmerken:
a) een hoogte van één meter;
b) een maaswijdte van maximaal vijf centimeter;
c) een draaddikte van twee millimeter, ingegraven of onderaan voldoende gefixeerd;
2° het plaatsen van boombescherming minstens rond bomen die zich op een afstand van minder dan twintig meter van de oever bevinden. De boombescherming moet voldoen aan de volgende kenmerken:
a) ze bestaat uit metaal of metaalgaas van minimaal één meter hoog, met een draaddikte van minimaal twee millimeter en een maaswijdte van maximaal 2,5 centimeter;
b) ze moet onderaan voldoende gefixeerd zijn.
HOOFDSTUK 4. - Maatregelen met betrekking tot konijnen en hazen
Art.6.Om belangrijke schade door konijnen of hazen aan gewassen en bossen te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
1° het plaatsen van minimaal één bewegende pop per vier hectare;
2° het plaatsen van een afrastering met minimaal de volgende kenmerken : een hoogte van een halve meter, een maximale maaswijdte van vijf centimeter en een draaddikte van één millimeter of een afrastering met een minimale hoogte van een halve meter die bestaat uit kippengaas;
3° het plaatsen van boombescherming met minimaal de volgende kenmerken : een hoogte van een halve meter, een maximale maaswijdte van 2,5 centimeter en een draaddikte van één millimeter.
[1 Het nemen van preventieve maatregelen als vermeld in het eerste lid, wordt niet verwacht in het kader van de bestrijding of de bijzondere bejaging van konijnen.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.7.Met behoud van de toepassing van artikel 6 moet, indien mogelijk, om belangrijke schade door konijnen te voorkomen [1 en te beperken]1, bejaging of bestrijding worden uitgeoefend op basis van de jachtregelgeving.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 5. - Maatregelen met betrekking tot marterachtigen
Art.8.§ 1. Om belangrijke schade door steenmarters, boommarters, wezels, hermelijnen of bunzingen aan [1 ...]1 onder zich gehouden dieren te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
1° het plaatsen van een afsluitbaar nachthok voor de dieren, met een beveiligde bodem. Met een afsluitbaar nachthok wordt bedoeld dat alle openingen waar het lichaam van een van de vijf soorten marterachtigen door kan, dichtgemaakt moeten kunnen worden;
2° het plaatsen van een omheining rond het verblijf van de dieren, die minimaal voldoet aan elk van de volgende kenmerken:
a) een technische maatregel voorkomt dat de omheining ondergraven wordt;
b) de omheining bestaat uit bedrading [1 van minstens 1,45 mm dik,]1 met mazen van maximaal 3 cm x 3 cm of kippengaas met mazen van maximaal vier centimeter;
c) de hoogte van de omheining bedraagt minimaal [1 120]1 centimeter. [1 ...]1;
[1 d) de omheining is bovenaan voorzien van ten minste één stroomdraad en één geaarde draad, geplaatst aan de buitenkant op maximaal 5 cm afstand van de omheining en met een onderlinge afstand van ongeveer 10 cm;]1
3° het voorzien van een volledig afgesloten verblijf voor de dieren, inclusief met een beveiligde bodem.
§ 2. Om belangrijke schade door steenmarters of boommarters aan voertuigen te voorkomen moet de volgende preventieve maatregel genomen worden: [1 de plaatsing van een apparaat met stroomstootplaatjes dat in de motorruimte bevestigd wordt, volgens de technische voorschriften voor de plaatsing van het apparaat]1.
§ 3. Om belangrijke schade door steenmarters of boommarters aan gebouwen te voorkomen moet de volgende preventieve maatregel genomen worden: het afdichten met [1 stevig materiaal, zoals martergaas, een metalen plaat, metselwerk of stevige planken]1 van openingen in gebouwen die toegankelijk zijn voor de twee soorten marterachtigen.
[1 Voor rieten daken of daken, bedekt met kunstrubberfolie, wordt een van de volgende preventieve maatregelen genomen:
1° het rieten dak wordt volledig overdekt met gaas met mazen van maximaal 3 x 3 cm en een draaddikte van ten minste 1,45 mm;
2° de mogelijkheid voor marters om langs de muur naar het dak te klimmen wordt verhinderd door boven aan de muur, onder de dakrand die meer dan anderhalve meter hoog ligt, drie tot vijf elektriciteitsdraden boven elkaar aan te brengen, met afwisselend stroomvoerende draden en aardingsdraden. De afstand tussen de draden onderling bedraagt ongeveer 10 cm en de draden worden op enkele centimeters afstand van de muur gemonteerd. Ze worden zonder onderbrekingen overal aangebracht waar opklimmen of binnendringen mogelijk is. Eventueel aanwezige regenpijpen worden voorzien van antiklimgordels;
3° de mogelijkheid voor marters om langs de muur naar het dak te klimmen wordt verhinderd door boven aan de muur, onder de dakrand die meer dan anderhalve meter hoog ligt, een glad oppervlak aan te brengen van minstens 50 cm hoog. Dat wordt zonder onderbrekingen overal aangebracht waar opklimmen of binnendringen mogelijk is. Eventueel aanwezige regenpijpen worden voorzien van antiklimgordels.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 6. - Maatregelen met betrekking tot vossen
Art.9.Om belangrijke schade door vossen aan onder zich gehouden dieren te voorkomen moet op een terrein waar de dieren worden gehouden, minimaal een van de volgende preventieve maatregelen worden genomen:
1° een afsluitbaar nachthok voor de dieren, met een beveiligde bodem. Met een afsluitbaar nachthok wordt bedoeld dat alle openingen waar het lichaam van een vos door kan, dichtgemaakt moeten kunnen worden;
2° een omheining rond het verblijf van de dieren, die minimaal voldoet aan elk van de volgende kenmerken:
a) een technische maatregel voorkomt dat de omheining ondergraven wordt;
b) de omheining bestaat uit bedrading [1 van minstens 1,45 mm dik,]1 met mazen van maximaal drie cm x drie cm of kippengaas met mazen van maximaal vier centimeter;
c) de hoogte van de omheining bedraagt minimaal 180 centimeter. Een hoogte van minimaal [1 120]1 centimeter is toegestaan op voorwaarde dat de omheining bovenaan voorzien is van [1 ten minste één stroomdraad en één geaarde draad, geplaatst aan de buitenkant op maximaal 5 cm afstand van de omheining en met een onderlinge afstand van ongeveer 10 cm]1;
3° het verblijf van de dieren is volledig afgesloten, inclusief met een beveiligde bodem.
Voor lammeren, biggen en jonge geiten gelden de maatregelen, vermeld in het eerste lid, alleen gedurende de eerste tien dagen na de geboorte.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.10.Met behoud van de toepassing van artikel 9 moet, indien mogelijk, om belangrijke schade door vossen aan onder zich gehouden dieren te voorkomen [1 en te beperken]1, bejaging of bestrijding worden uitgeoefend op basis van de jachtregelgeving.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 7. - Maatregelen met betrekking tot hertachtigen
Art.11. § 1. Om belangrijke schade door edelhert, damhert of ree aan gewassen en bossen te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden :
1° het plaatsen van minimaal één bewegende pop met licht of geluid per vier hectare. Deze maatregel geldt alleen voor niet-houtige gewassen;
2° het plaatsen van een afrastering met minimaal de volgende kenmerken : een hoogte van 1,8 meter, een maximale maaswijdte van vijftien centimeter en een draaddikte van twee millimeter;
3° het plaatsen van boombescherming met minimaal de volgende kenmerken : een hoogte afhankelijk van de beplanting, een maximale maaswijdte van 2,5 centimeter en een draaddikte van twee millimeter;
4° het plaatsen van een elektrische afrastering met minimaal vijf draden op regelmatige afstand, met een minimale hoogte van 1,5 meter. Daarbij moet de vegetatie onder de draden kort gehouden worden;
5° het aanbrengen van een zandcoating met de regelmaat die voorgeschreven wordt door de productvoorschriften. Deze maatregel geldt alleen voor bosbouw en fruitteelt.
§ 2. Het nemen van preventieve maatregelen als vermeld in paragraaf 1 wordt niet verwacht in het kader van de bestrijding of bijzondere bejaging van edelhert en damhert.
Art.12.Met behoud van de toepassing van artikel 11, § 1, moet, indien mogelijk, om belangrijke schade door edelhert, damhert of ree aan gewassen en bossen te voorkomen [1 en te beperken]1, bejaging of bestrijding worden uitgeoefend op basis van de jachtregelgeving.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 8. - Maatregelen met betrekking tot wilde zwijnen
Art.13.Om belangrijke schade door wilde zwijnen aan gewassen, bossen en andere goederen te voorkomen moet minimaal een van de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
1° het plaatsen van minimaal één bewegende pop met licht of geluid per vier hectare;
2° het plaatsen van een gaskanon per vier hectare, waarbij het veld gedekt wordt door het geluid van het kanon;
3° het plaatsen van een afschrikkend geluidssysteem per vier hectare;
4° het plaatsen van een elektrische afrastering van minimaal drie draden op regelmatige afstand of met maaswijdte van maximaal tien centimeter en met een minimale hoogte van 0,6 meter. Daarbij moet de vegetatie onder de draden kort gehouden worden;
5° het plaatsen van een afrastering, ingegraven tot een diepte van minimaal twintig centimeter, met minimaal volgende kenmerken: een hoogte van één meter, een maximale maaswijdte van tien centimeter en een draaddikte van twee millimeter.
[1 Het nemen van preventieve maatregelen als vermeld in het eerste lid, wordt niet verwacht in het kader van de bestrijding of de bijzondere bejaging van wilde zwijnen.]1
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.14.Met behoud van de toepassing van artikel 13 moet, indien mogelijk, om belangrijke schade door wilde zwijnen aan gewassen, bossen en andere goederen te voorkomen [1 en te beperken]1, bejaging of bestrijding worden uitgeoefend op basis van de jachtregelgeving.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art.15.Dit besluit wordt [1 driejaarlijks]1 geëvalueerd. Het Agentschap voor Natuur en Bos maakt daarvoor in samenwerking met [1 ...]1 het Departement Landbouw en Visserij, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, het Algemeen Boerensyndicaat, de Boerenbond, de Hubertus Vereniging Vlaanderen, Vogelbescherming Vlaanderen vzw en Natuurpunt vzw een verslag op dat naast de evaluatie [1 van het besluit en de effectiviteit van de beschreven maatregelen]1 ook de eventuele verbetervoorstellen bevat.
----------
(1)<MB 2019-05-24/28, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
Art.16. Het ministerieel besluit van 14 juni 2012 tot vaststelling van een code van goede praktijk inzake preventieve maatregelen ter voorkoming van belangrijke schade door vossen in uitvoering van artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 2012 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 1995 betreffende de organisatie van het jachtexamen, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 betreffende de jachtopeningstijden in het Vlaamse Gewest voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2013 en van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend, wordt opgeheven.
Art. 17. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.