29 JUNI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en het koninklijk besluit van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
HOOFDSTUK 1. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 6-7
HOOFDSTUK 1. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
Artikel 1. Artikel 77 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 mei 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1986, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Voor de toepassing van artikel 5, § 1, derde en vierde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en artikel 10bis van het koninklijk besluit nr.50 wordt rekening gehouden:
1° met het aantal voltijdse dagequivalenten gepresteerd en gelijkgesteld met betrekking tot de jaren van de beroepsloopbaan van de gewezen echtgenoot die recht geven op het pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot, wanneer de betrokkene geen aanspraak kan maken op een persoonlijk rustpensioen voor werknemers voor dezelfde jaren;
2° met het hoogste aantal voltijdse dagequivalenten gepresteerd en gelijkgesteld met betrekking ofwel tot de jaren van de beroepsloopbaan van de gewezen echtgenoot ofwel op de jaren van de beroepsloopbaan van de betrokkene, wanneer deze laatste aanspraak kan maken op een persoonlijk rustpensioen voor werknemers voor de jaren die eveneens recht geven op het pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot.".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
Art.2. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder a), worden de woorden "rust- en overlevingspensioen," vervangen door de woorden "rustpensioen, overlevingspensioen en overgangsuitkering";
2° er wordt de bepaling onder a/1) ingevoegd, luidende :
"a/1) pensioen : ieder rustpensioen, ieder overlevingspensioen of iedere overgangsuitkering;";
3° in de bepaling onder b), worden de woorden "de breuk beoogd in lid 2 van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967." vervangen door de woorden "de breuk van het pensioen van dezelfde aard toegekend in deze regeling.";
4° de bepaling onder c) wordt vervangen als volgt :
"c) forfaitair bedrag : 75 t.h. van het forfaitaire loon van 17.026,70 EUR dat gekoppeld wordt aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en dat evolueert overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld;"
Art.3. In hetzelfde besluit, worden de artikelen 1/1 en 1/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 1/1. Er moet verstaan worden onder :
a) breuk: de verhouding tussen de duur der tijdvakken, het percentage of iedere andere maatstaf met uitsluiting van het bedrag die voor de vaststelling van het toegekende pensioen in aanmerking werd genomen en het maximum van die duur, van dat percentage of van een andere maatstaf op grond waarvan een volledig pensioen kan worden toegekend;
b) voltijdse dagequivalenten in een andere regeling in de zin van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers: de dagen die de vatbare diensten bevatten, die in aanmerking genomen worden voor de berekening van het pensioen in een andere regeling en die omgerekend worden in een voltijdse arbeidsregeling;
c) volledig pensioen in een andere regeling: het pensioen dat, zonder dat rekening gehouden wordt met bijslagen, aanvullingen of prestaties van een andere aard dan het pensioen, het maximumbedrag bereikt dat kan toegekend worden in de categorie waartoe de gerechtigde behoort.
Art. 1/2. Voor de vaststelling van de in dit besluit beoogde breuken :
a) wordt slechts rekening gehouden met de enkelvoudige tijdvakken, indien deze tijdvakken om vaderlandslievende redenen dubbel of driedubbel geteld werden voor de berekening van het pensioen in de andere regeling;
b) wordt geen rekening gehouden met tijdvakken die aanneembaar zijn voor de berekening van het pensioen in deze andere regeling, wanneer het voor die tijdvakken toegekende pensioen verminderd werd in functie van het pensioen als werknemer of aanleiding geeft tot subrogatie van deze andere regeling in de rechten op het pensioen als werknemer;
c) wordt geen rekening gehouden met perioden gelegen vóór 1 juli 1974, die in aanmerking worden genomen om de rechten vast te stellen in de pensioenregeling van de instellingen beoogd in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 8 februari 1978 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 houdende vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
d) wordt geen rekening gehouden met de perioden gelegen tussen 30 juni 1974 en 1 januari 1984 die aanleiding geven tot de toekenning van een pensioen ten laste van de instellingen beoogd in de bepaling onder c), wanneer diezelfde perioden in aanmerking kunnen worden genomen voor de vaststelling van het recht op pensioen in de regeling voor werknemers ingevolge vrijwillige stortingen die zijn verricht met toepassing van artikel 3, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit van 8 februari 1978.".
Art.4. In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden paragrafen 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1985, en 3 opgeheven.
Art.5. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt :
"Art. 3. § 1. De voltijdse dagequivalenten geregistreerd in een andere regeling worden vermenigvuldigd met de verhouding tussen de noemer van de breuk in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen als werknemer, zoals vastgesteld, naargelang het geval, in artikel 5, § 1, tweede lid of artikel 7, § 1, derde lid of artikel 7bis, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en de noemer van de breuk van de andere regeling.
Deze op die manier vermenigvuldigde voltijdse dagequivalenten worden opgeteld met de voltijdse dagequivalenten in aanmerking genomen in de loopbaan als werknemer. Als het aldus bekomen resultaat 14 040 voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 10bis, § 1, eerste lid of het aantal voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 10bis, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 overschrijdt, worden de overtollige dagen in mindering gebracht van de loopbaan als werknemer.
Wanneer het rustpensioen als werknemer is berekend op basis van één of meerdere breuken met een noemer lager dan 45, wordt het aantal voltijdse dagequivalenten betreffende elke noemer vermenigvuldigd met de verhouding tussen 45 en deze noemer.
Wanneer het overlevingspensioen als werknemer is berekend op basis van één of meerder breuken met een noemer die lager is dan de noemer bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996, wordt het aantal voltijdse dagequivalenten betreffende elke noemer vermenigvuldigd met de verhouding tussen de hoogste noemer en de lagere noemer.
§ 2. Het verschil tussen het omgerekend bedrag en het forfaitair bedrag, gedeeld door een bedrag gelijk aan 10 pct. van genoemd forfaitair bedrag, afgerond tot de hogere eenheid, wordt vermenigvuldigd met 104. Dit resultaat bepaalt de overtollige voltijdse dagequivalenten.
Wanneer de betrokkene aanspraak kan maken op meerdere pensioenen in andere regelingen, wordt de som van de omgerekende bedragen in aanmerking genomen voor de berekening van de in het eerste lid beoogde begrenzing van de aftrek.
§ 3. Het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten stemt overeen met het laagste aantal voltijdse dagequivalenten, hetzij krachtens paragraaf 1, hetzij krachtens paragraaf 2.
Dit aantal kan echter niet:
1° 1 560 voltijdse dagequivalenten overschrijden in het kader van het voormelde artikel 10bis, § 1, eerste lid;
2° het aantal overschrijden bekomen door het derde van de noemer van de breuk als werknemer te vermenigvuldigen met 104 in het kader van het voormelde artikel 10bis, § 1, tweede lid.
§ 4. De vermindering van de beroepsloopbaan betreft bij voorrang de voltijdse dagequivalenten die recht openen op het minst voordelige pensioen. Deze dagen worden als volgt bepaald :
1° het pensioen verleend voor elk kalenderjaar wordt gedeeld door het aantal voltijdse dagequivalenten in aanmerking genomen voor het desbetreffende jaar teneinde hun aandeel in het pensioen te bepalen;
2° het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel worden verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het pensioen berekend per dag het minst voordelig is;
3° wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten van het kalenderjaar bedoeld in de bepaling onder 2° lager is dan het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten, wordt het overblijvend aantal te verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het pensioen voortaan het minst voordelig is;
4° er wordt één voor één beroep gedaan op de kalenderjaren waarvan het aandeel in het pensioen het minst voordelig wordt voor zover het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten van de beroepsloopbaan niet bereikt is.".
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.
Art. 7. De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.