28 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
Art. 1-34
BIJLAGEN.
Art. N1-N2
Artikel 1. In artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder 1° wordt het cijfer "311" vervangen door het cijfer "399";
2° in de bepaling onder 3° wordt het bedrag "3.122.555" vervangen door het bedrag "3.122.825".
Art.2. In artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
"Met uitzondering van deze bedoeld in artikel 20 worden alle in dit besluit vermelde vaste bedragen die individuele of collectieve bijdragen uitmaken, jaarlijks aangepast naar verhouding van de evolutie van de werkingskosten bedoeld in artikel 2, 1°, en de evolutie van het grensbedrag bedoeld in artikel 2, 4°. ";
2° In het tweede lid, worden de woorden "overeenkomstig het eerste lid" ingevoegd tussen de woorden "aangepast" en "als".
Art.3. In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
" § 1. De op 1 januari in België gevestigde instellingen voor collectieve belegging en gereglementeerde vastgoedvennootschappen betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 25,10 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
De bijdrage in paragraaf 1/1 is verschuldigd per instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij verscheidene compartimenten heeft.
Wanneer de instelling voor collectieve belegging verscheidene compartimenten omvat, is de bijdrage in toepassing van paragraaf 2 tot en met 7 verschuldigd per ingeschreven compartiment.";
2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. De instellingen voor collectieve belegging die niet door een beheervennootschap worden beheerd en de gereglementeerde vastgoedvennootschappen betalen een bijdrage voor het toezicht op hun beheer, berekend als volgt :
1° voor de instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen, de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die over een vergunning beschikken, alsook de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van derde landen die over een vergunning beschikken, is de bijdrage :
a) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, groter is dan 500 mio €, gelijk aan 3000 EUR;
b) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 500 mio € en groter is dan 100 mio €, gelijk aan 1800 EUR;
c) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 100 mio €, gelijk aan 600 EUR;
2° voor de niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die over een vergunning beschikken en de institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschappen, is de bijdrage :
a) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, groter is dan 500 mio €, gelijk aan 2500 EUR;
b) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 500 mio € en groter is dan 100 mio €, gelijk aan 1500 EUR;
c) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 100 mio €, gelijk aan 500 EUR;
3° voor de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die over een vergunning beschikken, alsook de niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van derde landen die over een vergunning beschikken, is de bijdrage gelijk aan 375 EUR;
4° voor de alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken maar in toepassing van verordening (EU) 345/2013 en 346/2013 over een label EuVECA of EuSEF beschikken, is de bijdrage gelijk aan 500 EUR.";
3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "en de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen" ingevoegd tussen de woorden "rechten van deelneming" en de woorden "betalen samen";
4° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "en de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen" ingevoegd tussen de woorden "rechten van deelneming" en de woorden "bedoeld in paragraaf 2";
5° in paragraaf 5, eerste lid, 1°, 2°, en 3°, wordt telkens de afkorting "EUR" opgeheven.
Art.4. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het opschrift worden de woorden "onafhankelijk financiële planners," ingevoegd tussen de woorden "Bijdragen van" en de woorden "beheervennootschappen";
2° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
" § 1. De op 1 januari in België gevestigde onafhankelijk financiële planners, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die over een vergunning beschikken, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 2,49 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.";
3° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. De bijdrage voor de onafhankelijk financiële planners wordt berekend als volgt :
1° elke onafhankelijke financiële planner betaalt een forfaitair basisbedrag van 2.500 EUR;
2° het bedrag in 1° wordt verhoogd als volgt :
a) voor de onafhankelijke financiële planner die een natuurlijk persoon is : 500 EUR per medewerker die gemachtigd is om de persoon te vertegenwoordigen bij het verstrekken van raad over financiële planning;
b) voor de onafhankelijke financiële planner die een rechtspersoon is : 500 EUR per effectieve leider vanaf de tweede effectieve leider en 500 EUR per medewerker die gemachtigd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen bij het verstrekken van raad over financiële planning.
De som van de bedragen die de onafhankelijk financiële planner verschuldigd is, bedoeld in het eerste lid, mag 10.000 EUR niet overschrijden.";
4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. Na aftrek van de krachtens paragraaf 1/1 verschuldigde bijdragen, wordt het saldo van de in paragraaf 1 bedoelde bijdrage omgeslagen over de overige ondernemingen bedoeld in de eerste paragraaf als volgt :
1° De helft van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun maximaal vereiste eigen vermogen op 31 december van het voorlaatste jaar;
2° Een vierde van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun inkomsten zoals vastgesteld op 31 december van het voorlaatste jaar en gerealiseerd tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan die datum.
Onder inkomsten moet het totale bedrag van de ontvangen commissies en de andere bedrijfsopbrengsten worden verstaan, vermeerderd met de inkomsten uit deelnemingen in verbonden ondernemingen, zoals die blijken uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA.
De bijdragen worden, voor de toepassing van het eerste lid, 2°, vastgesteld op basis van 40 % van het bedrag van de voornoemde inkomsten voor volgende ondernemingen :
a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
b) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een vergunning beschikken;
c) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging uit derde landen;
d) de beheervennootschappen van niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken;
e) vennootschappen van vermogensbeheer en beleggingsadvies die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent.
3° Een vierde van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorlaatste jaar zoals dat blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA.
De bijdragen, worden, voor de toepassing van het eerste lid, 3°, vastgesteld op basis van 40 % van hun balanstotaal voor volgende ondernemingen :
a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
b) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een vergunning beschikken;
c) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging uit derde landen;
d) de beheervennootschappen van niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken;
e) vennootschappen van vermogensbeheer en beleggingsadvies die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent.";
5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
" § 3. Indien een onderneming zowel over een vergunning als beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG als over een vergunning als beheervennootschap van alternatieve instellingen voor collectieve belegging beschikt, wordt voor de berekening van elk van haar bijdragen overeenkomstig paragraaf 2, slechts rekening gehouden met 70% van de berekeningsbasissen bedoeld in 1°, 2° en 3° van dezelfde paragraaf, voor zover de berekeningsbasis niet reeds op 40 % werd gebracht.";
6° paragraaf 4 wordt opgeheven;
7° in paragraaf 5, die wordt hernummerd als paragraaf 4, worden volgende wijzigingen aangebracht :
a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "die over een vergunning beschikt," ingevoegd tussen de woorden "naar Belgisch recht" en "minder bedraagt dan 9.200 EUR";
b) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
"2° Als de totale bijdrage van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies naar Belgisch recht, van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en over een vergunning beschikt, of van een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent, minder bedraagt dan 4.600 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht.";
c) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt :
"3° Als de totale bijdrage van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en over een vergunning beschikt of een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent minder bedraagt dan 3.000 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht.".
Art.5. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt het cijfer "10,83" vervangen door het cijfer "11,53";
2° in paragraaf 3, laatste lid, worden de woorden "één derde" vervangen door het cijfer "65 %";
3° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "één derde" vervangen door het cijfer "65 %";
4° paragraaf 7 wordt vervangen als volgt :
" § 7. In afwijking van voorgaande paragrafen wordt de bijdrage van een kredietinstelling die geen enkele beleggingsdienst of nevendienst verricht in de zin van artikel 46, 1° en/of 2°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, vastgesteld als volgt, op voorwaarde dat die instelling de vereiste kennisgeving in die zin aflegt in de loop van het jaar voorafgaand aan de heffing en de inning van die bijdrage :
1° voor de kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte : 1.000 EUR;
2° voor enige andere kredietinstelling : 2.000 EUR.".
Art.6. Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 8. Bijdragen van de verzekeringsondernemingen
§ 1. De op 1 januari in België gevestigde verzekeringsondernemingen betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 24,41 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. 22 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de groepsverzekeringsactiviteiten aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA.
§ 3. 45 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de levensverzekeringsactiviteiten, andere dan de groepsverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA.
§ 4. 27 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de niet-levensverzekeringsactiviteiten, andere dan de ziekteverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA.
§ 5. 6 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de ziekteverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA.
§ 6. Voor de vaststelling van de bijdragen van de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden, voor de toepassing van dit artikel, de premies voor 65 % in aanmerking genomen.
§ 7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "premies" verstaan, de som van de bedragen "uitgegeven premies" en "wijziging in de nog uit te geven premies".
§ 8. In afwijking van artikel 17, § 1, wordt de minimumbijdrage overeenkomstig de volgende regels vastgesteld :
1° Als de totale bijdrage van een verzekeringsonderneming die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, minder bedraagt dan 2.500 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht;
2° Als de totale bijdrage van enige andere verzekeringsonderneming minder bedraagt dan 5.000 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht.".
Art.7. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt hernummerd als artikel 9/2.
Art.8. In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 9 ingevoegd, luidende :
"Art. 9. Bijdragen van de kredietgevers inzake hypothecair krediet
§ 1. De op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet betalen jaarlijkse gezamenlijk een bijdrage van 1,50 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in dezelfde paragraaf bedoelde kredietgevers naar verhouding van het totaal of een deel van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop op 31 december van het laatste jaar, als volgt :
1° voor de kredietgevers, die niet onder 2°, 3° of 4°, vallen, wordt het totaal van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
2° voor de kredietgevers naar Belgisch recht die hetzij als kredietinstellingen op de in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen bedoelde lijst, hetzij als verzekeringsondernemingen op de in artikel 4 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen bedoelde lijst, hetzij als instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen bedoelde lijst, hetzij als betalingsinstellingen op de in artikel 9 van voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
3° voor kredietgevers naar buitenlands recht die hetzij als bijkantoren van kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als bijkantoren van verzekeringsondernemingen op de in de artikelen 4 en 66 van de voornoemde wet van 9 juli 1975 bedoelde lijsten, hetzij als bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld op de in de artikelen 64 en 91 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijsten, hetzij als bijkantoren van betalingsinstellingen op de in artikel 39 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
4° voor de kredietinstellingen en de financiële instellingen als bedoeld in artikel 78 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische ruimte en die op grond van hun nationaal recht hypothecaire kredietovereenkomsten mogen verlenen in hun lidstaat van herkomst, wordt één derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen.".
Art.9. In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 9/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 9/1. Bijdragen van de kredietgevers inzake consumentenkrediet
§ 1. De op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake consumentenkrediet betalen jaarlijkse gezamenlijk een bijdrage van 0,90 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in dezelfde paragraaf bedoelde kredietgevers naar verhouding van het totaal of een deel van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop op 31 december van het laatste jaar, als volgt :
1° voor de kredietgevers, die niet onder 2°, 3° of 4°, vallen, wordt het totaal van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
2° voor de kredietgevers naar Belgisch recht die hetzij als kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, hetzij als betalingsinstellingen op de in artikel 9 van voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
3° voor kredietgevers naar buitenlands recht die hetzij als bijkantoren van kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;
4° voor de kredietinstellingen, de financiële instellingen als bedoeld in artikel 78 van de voornoemde wet van 22 maart 1993, de instellingen voor elektronisch geld en de betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische ruimte en die op grond van hun nationaal recht consumentenkredietenovereenkomsten mogen verlenen in hun lidstaat van herkomst, wordt één derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen.".
Art.10. In artikel 10, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "1,85" vervangen door het cijfer "1,76".
Art.11. In artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "13,33" vervangen door het cijfer "9,74".
Art.12. Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 14. Bijdragen van de verrekenings- en vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen
§ 1. De Belgische verrekenings- en vereffeningsinstellingen, met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en de niet in België gevestigde buitenlandse verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die op 1 januari aan het toezicht van de FSMA zijn onderworpen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 0,54 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt gelijk verdeeld over alle verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.".
Art.13. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 15. Bijdragen van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, alsook van de verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan directe distributie doen
§ 1. De op 1 januari in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten of in het door de FSMA bijgehouden register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen ingeschreven personen, alsook de op 1 januari in België gevestigde verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en kredietinstellingen die aan directe distributie doen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 12,28 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de tussenpersonen en over de verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan directe distributie doen, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde tussenpersonen zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
1° elke tussenpersoon betaalt een basisbedrag;
2° elke tussenpersoon betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan :
a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de tussenpersoon aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van voornoemd basisbedrag per persoon die met de effectieve leiding is belast, voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, en per verantwoordelijke voor de distributie, voor de verzekerings- en de herverzekeringstussenpersonen.
In geval van collectieve inschrijving, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, telkens maximaal 150.000 EUR bedragen, zowel voor de collectieve inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, als voor de collectieve inschrijving in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen.
§ 4. De verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, die aan directe distributie doen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
1° voor de kredietinstelling of de beleggingsonderneming : 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek;
2° voor de verzekeringsonderneming :
a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie.
De bijdrage bedoeld in het eerste lid, mag maximaal 150.000 EUR bedragen." .
Art.14. In hetzelfde besluit wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 15/1. Bijdrage van bemiddelaars inzake hypothecair krediet en van de kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen
§ 1. De op 1 januari in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, de op 1 januari in België gevestigde bemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, alsook de op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 5,45 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, enerzijds, en over de in België gevestigde bemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en de in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen anderzijds, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4.
§ 3. De in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
1° elke kredietbemiddelaar betaalt een basisbedrag;
2° elke kredietbemiddelaar betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan :
a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangeduide verantwoordelijke voor de distributie.
In geval van collectieve inschrijving in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, maximaal 150.000 EUR bedragen.
§ 4. De in België gevestigde kredietbemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, alsook de in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, of 65 EUR per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie.
De bijdrage bedoeld in de eerste alinea, mag maximaal 150.000 EUR bedragen.".
Art.15. In hetzelfde besluit wordt een artikel 15/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 15/2. Bijdrage van bemiddelaars inzake consumentenkrediet en van de kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen
§ 1. De op 1 januari in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet ingeschreven kredietbemiddelaars, alsook de op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 2,75 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de bemiddelaars inzake consumentenkrediet en over de kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4.
§ 3. De in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet ingeschreven kredietbemiddelaars, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
1° elke kredietbemiddelaar betaalt een basisbedrag;
2° elke kredietbemiddelaar betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan :
a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangeduide verantwoordelijke voor de distributie.
In geval van collectieve inschrijving in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, maximaal 150.000 EUR bedragen.
§ 4. De kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt :
a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en
b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie.
De bijdrage bedoeld in de eerste alinea, mag maximaal 150.000 EUR bedragen.".
Art.16. In artikel 16, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "0,33" vervangen door het cijfer "0,27".
Art.17. In artikel 17, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden ", die geen forfaitair bedrag uitmaakt," ingevoegd tussen de woorden "van deze titel" en "minstens gelijk aan 500 EUR.";
2° het tweede lid wordt aangevuld met volgende woorden : "en op de kredietbemiddelaars bedoeld in artikelen 15/1 en 15/2.".
Art.18. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 18. Herstructureringen
Indien een onderneming bedoeld in titel II tijdens het afgelopen boekjaar via een fusie of andere herstructurering of verrichting het ganse vermogen van een andere onderneming bedoeld in hetzelfde artikel van deze titel overneemt en voor beide bij de herstructurering of verrichting betrokken ondernemingen een zelfde wijze van berekening van de verschuldigde bijdragen van toepassing is, is de nieuwe berekeningsbasis van de verkrijgende onderneming het resultaat van de samenvoeging van de berekeningsbasissen van beide bij de herstructurering of verrichting betrokken ondernemingen.".
Art.19. Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 19. Verlies van toelating, inschrijving of registratie
§ 1. De ondernemingen of personen bedoeld in deze titel, die op 1 januari niet meer over een toelating, inschrijving of registratie beschikken, omdat zij hiervan afstand hebben gedaan of omdat deze werd ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, zolang zij onderworpen zijn aan het toezicht van de FSMA.
§ 2. Indien de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen bijdragen verschuldigd zijn in toepassing van artikel 7 of 8 van dit besluit, is de verschuldigde bijdrage bedoeld in paragraaf 1 gelijk aan de toepasselijke minimumbijdrage.".
Art.20. In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen als volgt :
"Onverminderd artikel 4 worden de op grond van deze titel verschuldigde bijdragen, ter financiering van de zetel van de FSMA, jaarlijks gedurende 18 jaar verhoogd met 3.122.825 EUR als volgt verdeeld :
1° voor de in artikel 6 bedoelde onafhankelijke financiële planners, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : 104.122,04 EUR;
2° voor de in artikel 7 bedoelde kredietinstellingen, beursvennootschappen en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de Bank het toezicht van prudentiële aard uitoefent : 482.139,42 EUR;
3° voor de in artikel 8 bedoelde verzekeringsondernemingen : 1.020.730,56 EUR;
4° voor de in artikel 9 bedoelde kredietgevers inzake hypothecair krediet : 62.724,12 EUR;
5° voor de in artikel 9/1 bedoelde kredietgevers inzake consumentenkrediet : 37.634,47 EUR;
6° voor de in artikel 10 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening : 73.596,30 EUR;
7° voor de in artikel 11 bedoelde marktondernemingen : 44.325,05 EUR;
8° voor de in artikel 13 bedoelde emittenten, met uitzondering van de emittenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dat artikel : 407.288,64 EUR.
9° voor de in artikel 14 bedoelde verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen : 22.580,68 EUR;
10° voor de in artikel 15 bedoelde tussenpersonen : 513.501,19 EUR;
11° voor de in artikel 15/1 bedoelde kredietbemiddelaars inzake hypothecair krediet : 227.897,65 EUR
12° voor de in artikel 15/2 bedoelde kredietbemiddelaars inzake consumentenkrediet : 114.994,23 EUR
13° voor de in artikel 16 bedoelde wisselkantoren : 11.290,34 EUR.".
Art.21. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
"2° de bijdragen van de tussenpersonen en kredietbemiddelaars verschuldigd op grond van artikel 15, 15/1 en 15/2 alsook de bijhorende bijdragen ter financiering van de zetel, bedoeld in artikel 20; deze worden ten laatste op 31 mei opgevraagd;";
2° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt :
"3° de bijdragen van de emittenten verschuldigd op grond van artikel 13, van de instellingen voor collectieve belegging verschuldigd op grond van artikel 5, §§ 1/1, 2 en 3, van de kredietgevers inzake hypothecair krediet verschuldigd op grond van artikel 9 en de kredietgevers inzake consumentenkrediet verschuldigd op grond van artikel 9/1 alsook, in voorkomend geval, de bijhorende bijdragen ter financiering van de zetel, bedoeld in artikel 20; deze worden ten laatste op 30 juni opgevraagd.".
Art.22. In artikel 23, § 1, eerste lid, worden de woorden "en in artikel 16" ingevoegd tussen de woorden "artikelen 5 tot en met 14" en de woorden "naar verhouding van".
Art.23. In artikel 24, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "en in artikel 16" ingevoegd tussen de woorden "artikelen 5 tot en met 14" en de woorden "naar verhouding van".
Art.24. In artikel 28 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 worden de woorden "en onder voorbehoud van paragraaf 4" opgeheven;
2° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art.25. Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 29. Aanvraag tot inschrijving van openbare instellingen voor collectieve belegging
De openbare instellingen voor collectieve belegging, die een aanvraag tot inschrijving indienen, betalen een bijdrage van 300 EUR voor het onderzoek van deze aanvraag.
Wanneer een openbare instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.".
Art.26. In artikel 36 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :
" § 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt de in artikel 2, eerste lid, 1°, bedoelde bovengrens van 399 voltijdse equivalenten, voor de jaren 2014, 2015, en 2016, respectievelijk met 97, 63 en 30 voltijdse equivalenten verminderd.";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. In afwijking van artikel 3, § 2, worden de vaste bedragen in de artikelen 11, 12, 13 en 16 voor de jaren 2014 tot en met 2017 enkel aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.".
Art.27. In hetzelfde besluit wordt een artikel 36/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 36/1. De percentages bedoeld in de eerste paragraaf van de artikelen 5 tot en met 10 en 13 tot en met 16, op basis waarvan het aandeel in de globale bijdrage bedoeld in artikel 4 wordt berekend, worden voor de jaren 2014 tot en met 2017 aangepast overeenkomstig de tabel opgenomen als bijlage 2 bij dit besluit."
Art.28. In hetzelfde besluit wordt een artikel 36/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 36/2. In afwijking van artikel 20, § 1, eerste lid, wordt het bedrag van 3.122.825 EUR dat jaarlijks, ter financiering van de zetel van de FSMA, aan de op grond van titel II verschuldigde bijdragen wordt toegevoegd, voor de jaren 2014 tot en met 2017, als volgt verdeeld :
1° voor de in artikel 6 bedoelde onafhankelijke financiële planners, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : 116.965,02 EUR;
2° voor de in artikel 7 bedoelde kredietinstellingen, beursvennootschappen en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de Bank het toezicht van prudentiële aard uitoefent : 541.609,09 EUR;
3° voor de in artikel 8 bedoelde verzekeringsondernemingen 1.146.632,95 EUR;
4° voor de in de artikelen 9, 9/1 en 9/2 bedoelde kredietgevers en hypotheekondernemingen : 112.737,36 EUR;
5° voor de in artikel 10 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening : 82.674,07 EUR;
6° voor de in artikel 11 bedoelde marktondernemingen : 49.792,34 EUR;
7° voor de in artikel 13 bedoelde emittenten, met uitzondering van de emittenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dat artikel : 457.525,80 EUR.
8° voor de in artikel 14 bedoelde verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen : 25.365,91 EUR;
9° voor de in artikel 15 bedoelde tussenpersonen : 576.839,52 EUR;
10° voor de in artikel 16 bedoelde wisselkantoren : 12.682,95 EUR.".
Art.29. In artikel 40, § 2, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en" opgeheven.
Art.30. In hetzelfde besluit wordt de bijlage vervangen door een bijlage 1, die als bijlage 1 is gevoegd bij dit besluit.
Art.31. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 2 ingevoegd, die als bijlage 2 is gevoegd bij dit besluit.
Art.32. Artikel 9 van hetzelfde besluit, dat werd hernummerd als artikel 9/2, wordt opgeheven op de dag dat boek VII, Titel 4, hoofdstuk 4, van het Wetboek van economisch recht betreffende de toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars in werking treedt.
Art.33. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van :
1° de artikelen 8 en 9 die uitwerking hebben vanaf de dag dat boek VII, Titel 4, hoofdstuk 4, van het Wetboek van economisch recht betreffende de toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars in werking treedt;
2° de artikelen 14 en 15 die uitwerking hebben na het verstrijken van een termijn van 18 maanden na de datum bedoeld in 1° ;
Art.34. De minister bevoegd voor Consumentenbescherming en de minister bevoegd voor Financiën, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
Code | Dossiers ingediend met het oog op het verkrijgen van beslissingen in toepassing van volgende bepalingen : | Bedrag in € |
I. Artikelen 32, 41 of 52 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt | ||
a) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus over de toelating van beleggingsinstrumenten tot een gereglementeerde markt en over de eventuele openbare aanbieding van die beleggingsinstrumenten (1) | ||
10 | Eerste toelating van effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt | 19.769 € |
12 | Bijkomende toelating van effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt | 13.180 € |
14 | (Eerste of bijkomende) toelating van andere beleggingsinstrumenten dan effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt | 10.544 € |
16 | In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens code 14, in geval van toelating van effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100% van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen | 4.000 € |
b) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus over de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten (zonder gelijktijdige toelating tot een gereglementeerde markt) (1) | ||
Openbare aanbieding van effecten met een aandelenkarakter | ||
19 | als de waarde van de verrichting < 1 M € | 5. 272 € |
20 | als de waarde van de verrichting > of = 1M en < 10 M € | 9.885 € |
22 | als de waarde van de verrichting > of = 10 M € | 19.769 € |
Openbare aanbieding van effecten zonder aandelenkarakter | ||
29 | als de waarde van de verrichting < 1 M € | 2.650 € |
30 | als de waarde van de verrichting > of = 1M en< 10 M € | 5.272 € |
32 | als de waarde van de verrichting > of = 10 M € | 10.544 € |
34 | In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens codes 30 en 32, in geval van openbare aanbieding van effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100 % van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen | 4.000 € |
Openbare aanbieding van andere beleggingsinstrumenten dan effecten met een aandelenkarakter en effecten zonder aandelenkarakter | ||
39 | als de waarde van de verrichting < 1 M € | 5. 272 € |
40 | als de waarde van de verrichting > of = 1M en< 10 M € | 9.885 € |
42 | als de waarde van de verrichting > of = 10 M € | 19.769 € |
50 | c) aanvraag tot goedkeuring van een basisprospectus (2) | 10.080 € |
378 € per categorie of type van beleggings-instrumenten waarop het basisprospectus betrekking heeft | ||
52 | In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens codes 30 en 32, indien de basisprospectus betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100% van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen | 7.000 € |
60 | d) aanvraag tot goedkeuring van een registratiedocument buiten het kader van een verrichting | 2.520 € |
70 | e) aanvraag tot goedkeuring van een verrichtingsnota met gegevens over de beleggingsinstrumenten, zonder gelijktijdige goedkeuring van het registratiedocument | x € = geldend barema voor de goedkeuring van een prospectus voor dat type van verrichtingen op grond van codes 10 tot 42 - 2.520 € |
80 | f) aanvraag tot goedkeuring van een aanvulling op het prospectus in het vooruitzicht van een andere openbare aanbieding en/of een andere toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt dan die in het kader waarvan het prospectus oorspronkelijk werd goedgekeurd, of aanvraag tot goedkeuring van een prospectus waarin door middel van verwijzing een ander prospectus is opgenomen dat nog geldig is en dat eerder door de FSMA werd goedgekeurd, met uitsluiting van de elementen die eigen zijn aan de verrichting | x € = geldend barema voor de goedkeuring van een prospectus voor dat type van verrichtingen op grond van codes 10 tot 42 - 2.520 € |
90 | g) aanvraag tot goedkeuring van een verkort prospectus (inclusief de verlening van een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting) | 2.636 € |
100 | h) aanvraag tot verlening van een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting | 1.977 € |
II. Artikel 60 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt | ||
105 | Verzoek tot goedkeuring van reclame (vergoeding geheven per beleggingsinstrument en per verdeler (distributeur)), behalve wanneer de betrokken beleggingsinstrumenten openbaar worden aangeboden op basis van een door de FSMA goedgekeurd prospectus | 800 € |
III. Artikelen 19 of 20 van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnameaanbiedingen (3) | ||
a) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus met betrekking tot een openbare overnameaanbieding | ||
112 | als de waarde van de verrichting < 10 M € | 10 .544 € |
114 | als de waarde van de verrichting > of = 10 M € en < 25 M € | 19.769 € |
116 | als de waarde van de verrichting > of = 25 M € en < 100 M € | 32.949 € |
118 | als de waarde van de verrichting > of = 100 M € | 65.898 € |
120 | als het bod geen betrekking heeft op een Belgische vennootschap en in hoofdzaak in het buitenland loopt | 10.544 € |
122 | b) wederzijdse erkenning van een prospectus goedgekeurd door een buitenlandse autoriteit | 2.025 € |
130 | IV. Artikel 18, § 1er, c) of d) of § 2, c) of d) van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in het kader van aanvragen om informatie als gelijkwaardig te erkennen aan de informatie die in het prospectus moet worden opgenomen (4) | 10.544 € |
140 | V. Wetboek van vennootschappen in het kader van aanvragen tot verklaring van geen bezwaar over bijzondere verslagen | 800 € |
Bijlage 2 : bijlage bij artikel 36bis | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
Art. 5, § 1 | 40,00 % | 34,70 % | 33,83 % | 33,30 % |
Art. 6, § 1 | 2,21 % | 2,30 % | 2,41 % | 2,49 % |
Art. 7, § 1 | 10,83 % | 11,53 % | 11,53 % | 11,53 % |
Art. 8, § 1 | 13,71 % | 19,42 % | 22,34 % | 24,41 % |
Art. 9/1, § 1 | 0,00 % | 0,00 % | 0,90 % | 0,90 % |
Art. 9, § 1 en 9/2, § 1 | 2,40 % | 2,40 % | 1,50 % | 1,50 % |
Art. 10, § 1 | 1,85 % | 1,82 % | 1,79 % | 1,76 % |
Art. 13, § 1 | 13,33 % | 12,52 % | 10,89 % | 9,74 % |
Art. 14, § 1 | 0,67 % | 0,63 % | 0,58 % | 0,54 % |
Art. 15, § 1 | 13,08 % | 12,88 % | 12,57 % | 12,28 % |
Art. 15/1, § 1 | 0,00 % | 0,00 % | 0,00 % | 0,00 % |
Art. 15/2, § 1 | 0,00 % | 0,00 % | 0,00 % | 0,00 % |
Art. 16, § 1 | 0,33 % | 0,31 % | 0,29 % | 0,27 % |