Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

25 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 maart 2007 tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2007009218 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 13 maart 2007 tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt vervangen als volgt :
  "Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij het gerechtspersoneel in de gelegenheid wordt gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken".

Art.2. In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, worden de woorden "artikel 53, § 6, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "artikel 53, § 6, tweede, derde en vierde lid";
  2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
  "De examens kunnen computergestuurd, schriftelijk of mondeling zijn.".

Art.3. In artikel 3 van hetzelfde besluit, worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt :
  " § 1. Om het even voor welke functies of betrekkingen de kandidaten bestemd zijn, moeten de examencommissies samengesteld zijn uit :
  1° een voorzitter, zoals in artikel 2 is bepaald;
  2° ten minste twee assessoren en eventueel hun plaatsvervanger.
  § 2. Als assessoren kunnen worden aangewezen :
  - leden van het actief of gepensioneerd onderwijzend personeel;
  - leden of personeelsleden van de Rechterlijke Orde;
  - een rijksambtenaar of een daarmee gelijkgesteld personeelslid, met dien verstande dat die assessor een rang moet bekleden die minstens even hoog is als de rang van de betrekking waarvoor het examen ingericht wordt, of
  - personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie bijzonder geschikt zijn.".

Art.4. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit worden de artikelen 3/1 en 3/2 ingevoegd, luidende :
  "Art. 3/1. De taalexamens hebben tot doel na te gaan of de kandidaten een praktische kennis hebben van de taal in verband met de vereisten van de waar te nemen functie of betrekking.
  Art. 3/2. De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt de materiële drager van de examens.".

Art.5. De artikelen 4 tot 6 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt :
  "Art. 4. Het taalexamen voor de grondige kennis zoals bedoeld in het artikel 53, § 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken peilt naar de actieve en passieve mondelinge kennis en de actieve en passieve schriftelijke kennis van de andere landstaal en heeft betrekking op :
  1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;
  2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;
  3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
  4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
  "Art. 5. De taalexamens bedoeld in het artikel 54ter, § 3, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken peilen naar de actieve en passieve mondelinge kennis en de actieve en passieve schriftelijke kennis van de Franse of Duitse taal. Ze gaan na of de kandidaten een taalbeheersing hebben die te vergelijken is met de taalbeheersing die wordt verwacht van de houders van de overeenkomstige diploma's die in die taal werden behaald en heeft betrekking op :
  1° de luistervaardigheid;
  2° de leesvaardigheid;
  3° het opstellen van schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
  4° de vaardigheid om een gesprek te voeren en de vaardigheid om zich mondeling uit te drukken.

Art.6. Het taalexamen voor de functionele kennis zoals bedoeld in de artikelen 53, § 6, tweede en vierde lid, en 54ter, § 2, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken peilt naar de actieve en passieve mondelinge kennis en de passieve schriftelijke kennis van de andere landstaal en heeft betrekking op de vaardigheid, aangepast aan de vereisten van de betrokken functie :
  1° om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;
  2° om elementaire teksten te verstaan;
  3° om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie.".
Art.6. In artikel 7, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "twee" vervangen door het woord "drie".

Art.7. In artikel 8 van hetzelfde besluit worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt :
  "De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid brengt de nadere regels betreffende de taalexamens ter kennis van de betrokkenen door een bericht in het Belgisch Staatsblad en, indien nodig, door enig ander door hem dienstig geacht middel.".

Art.8. In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de woorden "bedoeld in de artikelen 5 en 6" opgeheven.

Art.9. Het artikel 14 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 14. De personen die houder zijn van een bewijs van taalkennis zoals bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966, worden geacht geslaagd te zijn voor het taalexamen bedoeld in het artikel 53, § 6, tweede en derde lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
  Art. 14/1. De personen die houder zijn van een bewijs van taalkennis zoals bedoeld in artikel 9, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966, worden geacht geslaagd te zijn voor het taalexamen bedoeld in de artikelen 53, § 6, tweede en vierde lid, en 54ter, § 2, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.".

Art.10. Dit besluit treedt in werking op dezelfde dag als de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.

Art. 11. De minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.