26 NOVEMBER 2013. - Koninklijk besluit in uitvoering van artikel 191, § 3, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-12-2013 en tekstbijwerking tot 28-03-2022)
Art. 1
Hoofdstuk 1. [1 - Projecten voor risicogroepen]1
Art. 2-4, 4/1, 4/2, 5-8, 8/1
Hoofdstuk 2. [1 - Projecten voor de primaire preventie van burn-out op het werk]1
Afdeling 1. [1 - Doelstellingen]1
Art. 9
Afdeling 2. [1 - De Nationale Arbeidsraad]1
Art. 10
Afdeling 3. [1 - Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie]1
Art. 11-14
Afdeling 4. [1 - Bedrag en betaling van de subsidie]1
Art. 15
Afdeling 4/1. [1 Opstart van een cyclus ]1
Art. 15/1
Afdeling 5. [1 - Procedure]1
Onderafdeling 1. [1 - Indiening van het project]1
Art. 16-17
Onderafdeling 2. [1 - Behandeling door de NAR en beslissing van de minister van Werk]1
Art. 18-19
Onderafdeling 3. [1 - Uitvoering van het project en betaling van de subsidie]1
Art. 20-21
Onderafdeling 4. [1 - Opvolging van de projecten]1
Art. 22-25
Hoofdstuk 2/1. [1 Projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie]1
Afdeling 1 [1 Doelstellingen ]1
Art. 26
Afdeling 2. [1 De Nationale Arbeidsraad ]1
Art. 27
Afdeling 3. [1 Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie ]1
Art. 28-31
Afdeling 4 [1 Bedrag en betaling van de subsidie ]1
Art. 32
Afdeling 5 [1 Opstart van een cyclus ]1
Art. 33
Afdeling 6 [1 Procedure ]1
Onderafdeling 1 [1 Indiening van het project ]1
Art. 34-35
Onderafdeling 2 [1 Behandeling door de NAR en beslissing van de minister van Werk ]1
Art. 36-37
Onderafdeling 3 [1 - Uitvoering van het project en betaling van de subsidie ]1
Art. 38-39
Onderafdeling 4. [1 Opvolging van de projecten ]1
Art. 40-44
BIJLAGEN.
Art. N1. [1 Bijlage 1
Art. N2 [1 Bijlage 2
2014206480 2015203813 2016203457 2018203908 2019200237 2019205051 2020042386 2021200653 2021202384 2021205415 2022200713
Artikel 1. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 191, § 3, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), en in dit besluit, kunnen paritaire comités en subcomités nieuwe projecten uitwerken ten voordele van de personen die nog geen 26 jaar oud zijn en tot de risicogroepen behoren, bepaald in het koninklijk besluit van 19 februari 2013 tot uitvoering van artikel 189, vierde lid, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1) en hiervoor bijkomende financiële middelen vragen.
Hoofdstuk 1. [1 - Projecten voor risicogroepen]1
----------
(1)
Art.2.Wanneer een paritair comité of subcomité een aanvraag indient voor bijkomende financiële middelen ten voordele van de in artikel 1 bedoelde projecten, gelden de volgende voorwaarden en nadere regels :
1° in dit paritair comité of subcomité moet een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten zijn in uitvoering van artikel 190, § 1, van voornoemde wet van 27 december 2006, met inachtneming van de bepalingen van artikel 190, § 2, van dezelfde wet van 27 december 2006; deze collectieve arbeidsovereenkomst moet geldig zijn gedurende de termijn bedoeld in artikel 195 [5 ...]5 van dezelfde wet van 27 december 2006. [1 In deze collectieve arbeidsovereenkomst moet een inspanning van ten minste 0,05 % van de loonmassa, bedoeld in artikel 189, eerste en vierde lid van dezelfde wet van 27 december 2006 voorbehouden worden aan personen die nog geen 26 jaar oud zijn en tot de risicogroepen behoren, bepaald in het vermelde koninklijk besluit van 19 februari 2013]1;
2° het in artikel 190, § 3, van voornoemde wet van 27 december 2006 bedoeld evaluatieverslag en financieel overzicht moeten beide neergelegd zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 190, § 3, eerste tot derde lid, van dezelfde wet van 27 december 2006;
3° voor elk project sluit de instelling die op het niveau van de sector verantwoordelijk is voor deze projecten een of meer partnerschapsakkoorden met ondernemingen, onderwijs- of opleidingsinstellingen, en al dan niet met gewestelijke bemiddelings- of opleidingsdiensten met het oog op de concretisering van de inspanningen ten voordele van de jongeren die tot de risicogroepen behoren;
[2 3°/1. Het project bedoeld in 3° moet rechtstreeks of onrechtstreeks leiden tot werk voor jongeren via het aanbod van ingroeibanen. Voor toepassing van deze bepaling wordt onder ingroeibanen verstaan de combinatie op de werkplek van een praktijkopleiding met een werkervaring. Dit kan de vorm aannemen van een arbeidsovereenkomst, een startbaanovereenkomst, een individuele beroepsopleiding in de onderneming, een instapstage of elke andere vorm van combinatie op de werkplek van een praktijkopleiding en werkervaring geregeld door een normatief kader op het federale, gewestelijke of gemeenschapsniveau;]2
4° de aanvraag omvat een gedetailleerde beschrijving van de doelstellingen van de projecten, de doelgroepen, de acties en activiteiten die concreet zullen uitgevoerd worden, de voorziene begin- en einddatum van deze acties en activiteiten, de gegevens van de instelling die op het niveau van de sector verantwoordelijk is voor de projecten en van de verantwoordelijke van die instelling, de partnerschapsakkoorden die deze instelling heeft gesloten overeenkomstig de bepaling onder 3°, de eventuele andere samenwerkingen met nog andere instellingen of instanties, een gedetailleerde, opgesplitste opgave van de budgetten die voor elke actie of activiteit voorzien worden, alsook het totaal bedrag van de gevraagde bijkomende financiële middelen;
Wat de in het vorig lid bedoelde partnerschapsakkoorden betreft, volstaat het, in afwijking van het vorig lid, dat de in 2013 ingediende aanvragen de intentie bevatten om dergelijke partnerschapsakkoorden te sluiten en dat zij bij het verslag gevoegd worden, bedoeld in artikel 5, 4°, eerste streepje;
5° de aanvraag vermeldt duidelijk het nummer van de bankrekening waarop de gevraagde bijkomende financiële middelen overgeschreven moeten worden, alsook de volledige identificatiegegevens van de titularis van die rekening;
6° [3 de aanvraag wordt goedgekeurd]3 door het betrokken paritaire comité of subcomité en ingediend door de voorzitter ervan bij [4 de voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of zijn gemachtigde]4;
7° de aanvraag moet bij de onder 6° bedoelde ambtenaar toekomen, uiterlijk op 1 oktober of op de datum bepaald door de Koning, bedoeld in artikel 190, § 2, tweede lid van voornoemde wet van 27 december 2006, van het eerste jaar van de termijn bedoeld in artikel 195 [5 ...]5 van voornoemde wet van 27 december 2006;
[5 ...]5
8° [3 In afwijking van 6° kunnen verschillende paritaire comités en subcomités gezamenlijk een aanvraag indienen. Deze aanvraag wordt ingediend bij [4 de onder 6° bedoelde ambtenaar]4 door de voorzitter van één van de betrokken paritaire comités of subcomités.
De aanvraag bevat een duidelijke oplijsting van de betrokken paritaire comités of subcomités en moet door elk van deze worden goedgekeurd.
De voorwaarden uit artikel 2 zijn van toepassing op alle paritaire comités of subcomités die samen de aanvraag hebben ingediend.]3.
[3 9° Ingeval zowel een paritair comité als één of meerdere onderliggende paritaire subcomités een afzonderlijke aanvraag bezorgen of ingeval meerdere paritaire subcomités van eenzelfde paritair subcomité een afzonderlijke aanvraag bezorgen, wordt er bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag enkel rekening gehouden met de afzonderlijke aanvraag van het desbetreffend paritair comité of subcomité.]3
----------
(1)<KB 2015-08-23/11, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 31-08-2015>
(2)<KB 2015-08-23/11, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 31-08-2015>
(3)<KB 2019-02-05/10, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
(4)<KB 2019-11-03/03, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
(5)<KB 2021-02-12/12, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 26-02-2021>
Art.3.De bijkomende financiële middelen worden enkel toegekend voor uitgaven die gelegen zijn in de periode die aanvangt vanaf 1 januari van het tweede jaar van de termijn bedoeld in artikel 195 [1 ...]1 van voornoemde wet van 27 december 2006 en eindigt op 31 december van het daaropvolgende jaar, onverminderd de eventuele vroegere einddatum van de langst lopende actie of activiteit, bedoeld in artikel 2, 4°.
[1 In afwijking van het eerste lid worden voor de projecten die aanvingen op 1 januari 2020 de bijkomende financiële middelen toegekend voor uitgaven die gelegen zijn in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2022.]1
----------
(1)<KB 2021-02-12/12, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 26-02-2021>
Art.4. [1 § 1. Indien de som (S) van de gevraagde bijkomende financiële middelen (FM) van alle projecten die overeenkomstig artikel 2 werden ingediend en voldoen aan de voorwaarden van dit artikel, groter is dan het bedrag (T) in artikel 7, wordt het totaal van de gevraagde bijkomende financiële middelen van deze projecten, verminderd zodat S gelijk wordt aan T.
Voor elk paritair comité of subcomité dat een project heeft ingediend, wordt daartoe een verdeelsleutel K bepaald die gelijk is aan het gemiddeld aantal arbeidskrachten tewerkgesteld door de werkgevers van het betrokken paritair comité of subcomité, berekend op basis van de aangiften bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, in de twee jaren voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag voor de bijkomende financiële middelen wordt ingediend.
De factor TK is gelijk aan het totaal van de verdeelsleutels K van alle paritaire comités en subcomités die een ontvankelijk project hebben ingediend.
§ 2. Voor elk paritair comité of subcomité dat een project heeft ingediend, wordt een minimaal bedrag (MB) van 150.000 euro toegekend. Indien dit minimaal bedrag hoger zou zijn dan de gevraagde bijkomende financiële middelen (FM), wordt dit bedrag beperkt tot de gevraagde middelen.
Het te verdelen saldo (VS) is gelijk aan het bedrag (T) verminderd met het totaal aan minimale bedragen (MB) verdeeld over de verschillende paritaire comités en subcomités.
§ 3. Per paritair comité of subcomité worden de toegekende middelen (TM) vastgelegd als het resultaat van de berekening
TM = MB + VS x K/TK
Indien TM groter is dan FM voor het project van het betrokken paritair comité of subcomité, dan wordt TM beperkt tot het bedrag FM.
§ 4. Indien de som van alle toegekende middelen (TM) zoals berekend in paragraaf 3 kleiner is dan het bedrag T, dan wordt het saldo (R), zijnde het verschil tussen beide, toegewezen aan de projecten voor volgend bedrag:
R x K/TK
Enkel de paritaire comités en subcomités waarbij het bedrag TM kleiner is dan het bedrag FM komen in aanmerking voor de toewijzing van een gedeelte van het saldo R. Voor de bepaling van de factor TK wordt enkel rekening gehouden met de factor K van deze paritaire comités of subcomités.
Het saldo (R) wordt toegevoegd aan de toegekende middelen (TM). Indien ten gevolge van deze toewijzing TM groter is dan FM voor het project van het betrokken paritair comité of subcomité, dan wordt TM beperkt tot het bedrag FM.
§ 5. Indien na toepassing van paragraaf 4 de som van alle toegekende middelen (TM) nog steeds kleiner is dan het bedrag T dan wordt de berekening van paragraaf 4 herhaald.
Ingeval na toepassing van het eerste lid, de som van alle toegekende middelen (TM) nog steeds kleiner is dan het bedrag T, dan wordt het saldo tussen beide toegekend aan het project van het paritair comité of subcomité waarbij het verschil tussen de toegekende middelen (TM) en gevraagde financiële middelen (FM) het grootst is.
Indien ten gevolge van de toewijzing in het tweede lid, TM groter is dan FM voor het project van het betrokken paritair comité of subcomité, dan wordt TM beperkt tot het bedrag FM.
§ 6. Voor de toepassing van dit artikel worden alle ontvankelijke projecten voor dezelfde periode van eenzelfde paritair comité of subcomité als één enkel project beschouwd.
Indien een project gezamenlijk wordt ingediend door meerdere paritaire comités of subcomités, dan worden deze comités voor de toepassing van dit artikel als één paritair comité beschouwd.
Ingeval zowel een paritair comité als één of meerdere onderliggende paritaire subcomités afzonderlijk een project indienen, dan wordt voor het bepalen van de verdeelsleutel K van het paritair comité geen rekening gehouden met de arbeidskrachten vallend onder de onderliggende paritaire subcomités die afzonderlijk van het paritair comité projecten hebben ingediend.]1
----------
(1)<KB 2019-02-05/10, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
Art. 4/1. [1 De onder artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar deelt vóór 1 november volgend op de uiterste indieningstermijn aan de voorzitter van elk paritair comité of subcomité dat een aanvraag heeft ingediend mee of de aanvraag beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 191, § 3, van de voornoemde wet van 27 december 2006 en van artikel 2 en derhalve ontvankelijk is.
Ten laatste op 1 december volgend op de uiterste indieningstermijn deelt de ambtenaar het bedrag van de toegekende middelen mee aan de voorzitter van elk paritair comité of subcomité.
Indien het bedrag lager is dan de gevraagde middelen (FM) als bedoeld in artikel 2, 4°, moet het paritair comité of subcomité het project aanpassen. Nadat het paritair comité of subcomité de aanpassing heeft goedgekeurd, wordt deze ingediend door de voorzitter ervan bij de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-02-05/10, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
Art. 4/2. [1 Ten laatste op 1 februari van het kalenderjaar volgend op de uiterste indieningstermijn bedoeld in artikel 2, 7° bezorgt de instelling verantwoordelijk voor het project of de voorzitter van het paritair comité of subcomité een samenvatting van het project met vermelding van het voorziene budget en het beoogd aantal deelnemers per actie of activiteit.
Deze samenvatting wordt gepubliceerd op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-02-05/10, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
Art.5.De uitbetaling van de gevraagde bedragen wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening onder de volgende voorwaarden :
1° [2 er kunnen pas betalingen uitgevoerd worden na de mededelingen bedoeld in artikel 4/1, tweede lid door de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar;]2
2° voor elke betaling bezorgt de in artikel 2, 6°, bedoelde ambtenaar een betalingsopdracht aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, met vermelding van het nummer van de bankrekening waarop het bedrag overgeschreven moeten worden, alsook de volledige identificatiegegevens van de begunstigde;
3° per aanvraag die in aanmerking komt wordt uiterlijk in de maand december volgend op de uiterste indieningstermijn bedoeld in artikel 2, 7,° een eerste schijf uitgekeerd van 50 % van [2 het bedrag bedoeld in artikel 4/1, tweede lid]2;
4° [2 per ontvankelijke aanvraag wordt [3 ...]3 een tweede schijf uitgekeerd van 40 % van het bedrag bedoeld in artikel 4/1, tweede lid, op voorwaarde dat :
- de in artikel 2, 6°, bedoelde ambtenaar een tussentijds verslag heeft ontvangen betreffende de uitgevoerde acties of activiteiten en betreffende de uitgaven die daarvoor effectief werden gedaan;
- dit tussentijds verslag wordt vergezeld van een verslag van de revisor of accountant als bedoeld in artikelen 12 en 13 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid waaruit blijkt of :
1° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor de uitvoering van acties of activiteiten die deel uitmaken van het ingediende project of met het in voorkomend geval door het paritair comité of paritair subcomité aangepast project;
2° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor acties of activiteiten die werden uitgevoerd binnen de periode bedoeld in artikel 3;
- het tussentijds verslag en het verslag bedoeld in het tweede streepje worden besproken door het paritair comité of subcomité waarna het paritair comité of subcomité het tussentijds verslag geheel of gedeeltelijk goedkeurt;
- het in artikel 190, § 3, van voornoemde wet van 27 december 2006 bedoeld evaluatieverslag en financieel overzicht met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar, beide neergelegd zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 190, § 3, eerste tot derde lid, van dezelfde wet van 27 december 2006;
De instelling verantwoordelijk voor het project verzendt de stukken bedoeld in het eerste en tweede streepje en het verslag van de bespreking en goedkeuring door het paritair comité of subcomité bedoeld in het derde streepje en vermeldt eveneens de datum van neerlegging van het evaluatieverslag en het financieel overzicht bedoeld in het vierde streepje.;]2
5° [2 per ontvankelijke aanvraag, wordt het resterend saldo van 10 % pas uitgekeerd [3 in de loop van het tweede of het derde jaar volgend op de termijn bedoeld in artikel 195 van voornoemde wet van 27 december 2006]3, op voorwaarde dat :
- de in artikel 2, 6°, bedoelde ambtenaar een gedetailleerd eindverslag heeft ontvangen betreffende de uitgevoerde acties of activiteiten en betreffende de uitgaven die daarvoor effectief werden gedaan;
- dit eindverslag wordt vergezeld van een verslag van de revisor of accountant als bedoeld in artikelen 12 en 13 van de voormelde wet van 7 januari 1958 waaruit blijkt of :
1° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor de uitvoering van acties of activiteiten die deel uitmaken van het ingediende project of met het in voorkomend geval door het paritair comité of paritair subcomité aangepast project;
2° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor acties of activiteiten die werden uitgevoerd binnen de periode bedoeld in artikel 3;
- het eindverslag en het in het tweede streepje bedoelde verslag worden besproken door het paritair comité of subcomité waarna het paritair comité of subcomité het verslag geheel of gedeeltelijk goedkeurt;
- het in artikel 190, § 3, van voornoemde wet van 27 december 2006 bedoeld evaluatieverslag en financieel overzicht met betrekking tot de voorgaande twee kalenderjaren, beide neergelegd zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 190, § 3, eerste tot derde lid, van dezelfde wet van 27 december 2006, waarbij de uitgevoerde acties of activiteiten en hun kostprijs duidelijk zijn opgenomen in deze verslagen en overzichten;
De instelling verantwoordelijk voor het project verzendt de stukken bedoeld in het eerste en tweede streepje en het verslag van de bespreking en goedkeuring door het paritair comité of subcomité bedoeld in het derde streepje en vermeldt eveneens de data van neerlegging van de evaluatieverslagen en financiële overzichten bedoeld in het vierde streepje.]2
[2 Indien de instelling die op het niveau van de sector verantwoordelijk is voor het project zoals bedoeld in artikel 2, 3° geen fonds van bestaanszekerheid als bedoeld in de voormelde wet van 7 januari 1958 is, dan wordt het tussentijds verslag bedoeld in het eerste lid, 4° en het eindverslag bedoeld in het eerste lid, 5°, in afwijking van het eerste lid, 4°, tweede streepje en 5°, tweede streepje, vergezeld door een verslag van de commissaris die belast is met de controle van de vereniging bedoeld in artikel 17 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, waaruit blijkt of:
1° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor de uitvoering van acties of activiteiten die deel uitmaken van het ingediende project of met het in voorkomend geval door het paritair comité of paritair subcomité aangepast project;
2° alle vermelde uitgaven gemaakt werden voor acties of activiteiten die werden uitgevoerd binnen de periode bedoeld in artikel 3.
Indien de instelling geen vereniging is zonder winstoogmerk of indien geen commissaris is benoemd, dan wordt het verslag opgesteld door een lid, natuurlijk persoon of rechtspersoon, van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, daartoe benoemd door de algemene vergadering van de vereniging of door het leidinggevend orgaan van de verantwoordelijke instelling.
Het tussentijds verslag bedoeld in het eerste lid, 4°, eerste streepje en het eindverslag bedoeld in het eerste lid, 5°, eerste streepje :
- hebben een structuur en indeling als bij de gedetailleerde beschrijving van het project bedoeld in artikel 2, 4°;
- bevatten een overzicht van de uitgevoerde acties of activiteiten met vermelding van het aangewend budget en het aantal deelnemers dat bereikt werd per actie of activiteit. Dit overzicht wordt gepubliceerd op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg;
- bevatten een gedetailleerd kostenoverzicht bestaande uit :
a) een overzichtslijst van alle facturen voor uitgaven in het kader van dit project met vermelding van het bedrag, de factuurdatum en de dienstverlener;
b) in voorkomend geval een overzichtslijst van alle premies uitgereikt in het kader van dit project aan jongeren of ondernemingen met vermelding van de periode waarvoor deze worden toegekend;
c) een overzicht van alle andere uitgaven in het kader van dit project en de onderliggende berekeningen.
Het paritair comité of subcomité kan enkel zijn goedkeuring geven aan de acties of activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven:
- ten voordele van de personen die nog geen 26 jaar oud zijn en tot de risicogroepen behoren,
- die rechtstreeks of onrechtstreeks leiden tot werk voor jongeren via het aanbod van ingroeibanen, en
- uitgevoerd in de periode bedoeld in artikel 3.
In geval van gedeeltelijke goedkeuring bedoeld in het eerste lid, 4°, derde streepje en 5°, derde streepje, vermeldt het paritair comité of paritair subcomité in zijn beslissing duidelijk het bedrag waarvoor respectievelijk het tussentijds verslag en het eindverslag worden goedgekeurd.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening staat in voor de terugvordering van de uitbetalingen in toepassing van artikel 6, § 1, vierde lid en § 2, vierde en vijfde lid.]2
----------
(1)<KB 2015-08-23/11, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 31-08-2015>
(2)<KB 2019-02-05/10, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
(3)<KB 2021-02-12/12, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 26-02-2021>
Art.6.[1 § 1. Wanneer de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar het tussentijds verslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°, niet heeft ontvangen op 1 juni van het kalenderjaar volgend op de uiterste indieningstermijn bedoeld in artikel 2, 7° dan richt hij een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project om dit te melden en wijst hij op de noodzakelijke documenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°.
Wanneer de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar wel een tussentijds verslag heeft ontvangen, maar dit verslag onvolledig of onduidelijk is, of als bepaalde stukken als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°, ontbreken dan richt hij een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project om dit te melden. De instelling beschikt over een termijn van één maand om de noodzakelijke stappen te nemen om volledig aan de bepalingen van artikel 5, eerste lid, 4° te voldoen.
De tweede schijf van 40 % bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4° wordt enkel uitbetaald als de stukken bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4° volledig zijn overgemaakt en indien de uitgaven goedgekeurd door het paritair comité of subcomité minstens 35 % bedragen van het toegekende budget van het project.
Indien de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar vóór 1 november van het kalenderjaar volgend op de uiterste indieningsdatum bedoeld in artikel 2, 7° het tussentijds verslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°, niet heeft ontvangen dan wordt het project geacht te zijn stopgezet en wordt de eerste schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3° teruggevorderd.
[3 In afwijking van het vierde lid wordt voor de indiening van het tussentijds verslag van de projecten die aanvingen op 1 januari 2020 en ten laatste eindigen op 30 juni 2022 uitstel verleend tot en met 30 juni 2021.]3
§ 2. Wanneer de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar het eindverslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, niet heeft ontvangen op 1 juni van het tweede jaar volgend op de termijn bedoeld in artikel 195 [3 ...]3 van voornoemde wet van 27 december 2006 dan richt hij een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project om dit te melden en wijst hij op de noodzakelijke documenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°.
Wanneer de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar wel een eindverslag heeft ontvangen, maar dit verslag onvolledig of onduidelijk is, of als bepaalde stukken als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, ontbreken dan richt hij een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project om dit te melden. De instelling beschikt over een termijn van één maand om de noodzakelijke stappen te nemen om volledig aan de bepalingen van artikel 5, eerste lid, 5° te voldoen.
Het resterend saldo bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, eventueel verhoogd met de tweede schijf van 40 % bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4° indien deze tweede schijf niet werd uitbetaald, wordt enkel uitbetaald als de stukken bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5° volledig zijn overgemaakt. Het resterend saldo wordt beperkt tot het gedeelte van de uitgaven goedgekeurd door het paritair comité of subcomité dat de reeds ontvangen betalingen van de eerste schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3° en de tweede schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4° overschrijdt.
Indien de uitgaven goedgekeurd door het paritair comité of subcomité kleiner zijn dan de eerste schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3° en de tweede schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4°, dan wordt het gedeelte van de uitbetaalde bedragen dat hoger is dan het goedgekeurde bedrag in het eindverslag of in het tussentijds verslag, teruggevorderd.
Indien de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar vóór 1 november van het tweede jaar volgend op de termijn bedoeld in artikel 195 [3 ...]3 van voornoemde wet van 27 december 2006 het eindverslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, niet heeft ontvangen, dan wordt het project geacht te zijn stopgezet en worden de eerste schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3° en de tweede schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 4° teruggevorderd voor het gedeelte van deze bedragen die de uitgaven goedgekeurd door het paritair comité of subcomité in het tussentijds verslag overschrijden.
[3 In afwijking van het eerste lid richt de onder artikel 2, 6°, bedoelde ambtenaar, voor de projecten die aanvingen op 1 januari 2020 en ten laatste eindigen op 30 juni 2022, een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project om te melden dat hij het eindverslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, niet heeft ontvangen tegen 1 september 2022.]3
§ 3. De ambtenaar bedoeld in artikel 2, 6° maakt een kopie van zijn brieven bedoeld in § 1, eerste en tweede lid en § 2, eerste en tweede lid, aan de instelling verantwoordelijk voor het project over aan de voorzitter van het paritair comité of subcomité.
De ambtenaar bedoeld in artikel 2, 6° deelt zijn beslissingen op grond van dit artikel aan de voorzitter van het paritair comité of subcomité mee.]1
----------
(1)<KB 2019-02-05/10, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
(2)<KB 2020-07-15/07, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 23-07-2020>
(3)<KB 2021-02-12/12, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 26-02-2021>
Art.7.(NOTA :Voor de verhogingen van de bedragen in dit artikel, zie maatregelen tot uitvoering van dit artikel)
Voor elke periode van twee jaar, bedoeld in artikel 195 [3 ...]3 van dezelfde wet van 27 december 2006, beloopt h et bedrag van de in artikel 1 bedoelde bijkomende financiële middelen twaalf miljoen euro [1 [2 ...]2]1.
----------
(1)<KB 2014-09-04/19, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2019-02-05/10, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
(3)<KB 2021-02-12/12, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 26-02-2021>
Art.8. [1 In de situaties als bedoeld in artikel 6, § 1, eerste en tweede lid en het artikel 6, § 2, eerste en tweede lid zal er, indien gewenst, op vraag van de instelling verantwoordelijk voor het project, het betrokken paritair comité of het betrokken paritair subcomité een overlegvergadering plaatsvinden met de in artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar of zijn afgevaardigde.]1
----------
(1)<KB 2019-02-05/10, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
Art. 8/1. [1 § 1. Voor de projectperiode 2022-2023 worden de volgende afwijkende termijnen toegepast:
1° In afwijking van artikel 2, 7°, moet de aanvraag uiterlijk op 31 december 2021 bij de onder artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar worden ingediend;
2° In afwijking van artikel 3, eerste lid, worden de bijkomende financiële middelen toegekend voor uitgaven die gelegen zijn in de periode van 1 april 2022 tot en met 31 december 2023;
Paritaire comités of subcomités met een ontvankelijk project voor de in artikel 3, tweede lid, bedoelde projectperiode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2022, die een aanvraag bezorgen voor de projectperiode uit het voorgaande lid, moeten hierin verduidelijken op basis van welke criteria de uitgaven in de overlappende periode tussen de beide projecten zullen worden opgedeeld;
3° In afwijking van artikel 4/1, eerste lid, deelt de onder artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar voor 1 februari 2022 aan de voorzitter van elk paritair comité of subcomité dat een aanvraag heeft ingediend mee of de aanvraag beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 191, § 3, van de voornoemde wet van 27 december 2006 en van artikel 2 en derhalve ontvankelijk is;
4° In afwijking van artikel 4/1, tweede lid, deelt de onder artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar ten laatste op 1 maart 2022 het bedrag van de toegekende middelen mee aan de voorzitter van elk paritair comité of subcomité dat een aanvraag heeft ingediend;
5° In afwijking van artikel 4/2, bezorgt de instelling verantwoordelijk voor het project of de voorzitter van het paritair comité of subcomité ten laatste op 2 mei 2022 een samenvatting van het project met vermelding van het voorziene budget en het beoogd aantal deelnemers per actie of activiteit;
6° In afwijking van artikel 5, 3°, wordt een eerste schijf van 50 % uitgekeerd in de loop van maart 2022;
7° In afwijking van artikel 6, § 1, eerste lid, richt de onder artikel 2, 6° bedoelde ambtenaar een schrijven aan de instelling verantwoordelijk voor het project wanneer hij tegen 1 januari 2023 nog geen tussentijds verslag heeft ontvangen;
8° In afwijking van artikel 6, § 1, vierde lid, wordt het project geacht te zijn stopgezet en wordt de eerste schijf bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3° teruggevorderd indien het tussentijds verslag niet werd ontvangen tegen 31 maart 2023;
§ 2. In afwijking van artikel 7, beloopt het bedrag van de in artikel 1 bedoelde bijkomende financiële middelen:
1° twaalf miljoen euro voor de projectperiode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2022;
2° twaalf miljoen euro voor de projectperiode van 1 april 2022 tot en met 31 december 2023.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2021-11-21/09, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 03-12-2021>
Hoofdstuk 2. [1 - Projecten voor de primaire preventie van burn-out op het werk]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Doelstellingen]1
----------
(1)
Art.9. [1 Dit hoofdstuk werkt een kader uit voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van pilootprojecten die een geïntegreerde en pluridisciplinaire aanpak vooropstellen van de primaire preventie van psychosociale risico's op het werk en burn-out in het bijzonder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling 2. [1 - De Nationale Arbeidsraad]1
----------
(1)
Art.10. [1 § 1. De Nationale Arbeidsraad brengt adviezen uit aan de Minister van Werk in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit.
§ 2. De Nationale Arbeidsraad wordt bijgestaan door onafhankelijke experten, aangeduid door de sociale partners en die beschikken over de expertise bedoeld in artikel 14, § 1.
De expert of het instituut waarvoor hij zijn opdrachten uitvoert, mag geen project begeleiden dat op dat moment aan de beoordeling door de Nationale Arbeidsraad is onderworpen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling 3. [1 - Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie]1
----------
(1)
Art.11. [1 De subsidieaanvraag wordt ingediend door een werkgever (eventueel met ondersteuning van een paritair (sub)comité), of door een paritair (sub)comité.
De aanvraag kan betrekking hebben op een project dat wordt uitgevoerd door één werkgever of door meerdere werkgevers gezamenlijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.12.[1 § 1. Het project leidt rechtstreeks of onrechtstreeks tot de preventie van burn-out op het werk door middel van acties van collectieve aard.
Onder 'acties van collectieve aard' wordt verstaan de acties die betrekking hebben op de organisatie in haar geheel, op groepen van werkposten of functies; dit sluit de individuele begeleiding uit van werknemers die slachtoffer zijn van burn-out.
§ 2. De acties nemen de vorm aan van:
1° de begeleiding van een of meerdere werkgevers, of de terbeschikkingstelling van een pool van begeleiders aan de werkgevers die deel uitmaken van een sector, in het kader van één of meerdere van de volgende fasen :
a. informatie en sensibilisering;
b. het bepalen van preventiemaatregelen;
c. de toepassing van deze/bepaalde maatregelen, waaronder inzonderheid maatregelen die betrekking hebben op opleiding, sensibilisering, bedrijfscultuur, competentiemanagement, leiderschapsontwikkeling;
d. de evaluatie van deze maatregelen.
De begeleiding bestaat erin het verloop van deze fasen te begeleiden en omvat niet de concrete uitvoering van de maatregelen die eruit voortvloeien.
2° een onderzoeksproject;
3° de ontwikkeling van preventie- of interventietools.
§ 3. De acties mogen niet al eerder zijn gerealiseerd.
Ze worden uitgesloten van elke andere subsidie [2 , en kunnen niet worden gefinancierd met preventie-eenheden zoals bedoeld in artikel II.3-16, § 2, van de Codex over het welzijn op het werk]2.
Ze komen niet in de plaats van de wettelijk verplichte opdrachten van de preventieadviseur psychosociale aspecten, noch van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-1 van de codex over het welzijn op het werk .]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2022-03-15/65, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.13. [1 Bij de uitvoering van het project worden de werknemers, in voorkomend geval het comité voor preventie en bescherming op het werk (of bij ontstentenis hiervan, de vakbondsafvaardiging), de diensten voor preventie en bescherming op het werk, de afdeling human resources, de eventuele sociale dienst en elke andere persoon die kan bijdragen aan het slagen van het project betrokken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.14. [1 § 1. De projectbegeleider, of de begeleidende organisatie waarvoor de begeleider zijn opdrachten uitvoert, of degene aan wie de taak wordt uitbesteed als er beroep wordt gedaan op externe samenwerking, beschikt over een expertise en ervaring van minstens 3 jaar in het begeleiden van werkgevers op het vlak van de preventie van psychosociale risico's op het werk, en meer bepaald op het vlak van het bepalen en toepassen van preventiemaatregelen met betrekking tot psychosociale risico's op het werk in het kader van een geïntegreerde en pluridisciplinaire aanpak en met respect voor het sociaal overleg.
Deze maatregelen hebben betrekking op meerdere van de volgende domeinen :
1° de arbeidsorganisatie die inzonderheid betrekking heeft op de processen, de communicatiemiddelen, de herstructureringen, de bedrijfscultuur;
2° de arbeidsvoorwaarden die inzonderheid betrekking hebben op het competentiemanagement, het talentmanagement, het loopbaanmanagement;
3° de arbeidsinhoud die inzonderheid betrekking heeft op de werklast, de autonomie, het contact met derden;
4° de arbeidsomstandigheden;
5° de interpersoonlijke relaties op het werk die inzonderheid betrekking hebben op de relaties met de leden van de hiërarchische lijn, de leiderschapsontwikkeling, de relaties tussen de werknemers.
§ 2. De begeleider of degene aan wie de taak wordt uitbesteed geniet geen enige erkenning ten gevolge van zijn opdrachten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Afdeling 4. [1 - Bedrag en betaling van de subsidie]1
----------
(1)
Art.15.[1 § 1. [2 Het budget voor het subsidiëren van de projecten bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt per cyclus 500.000 euro]2.
Dit bedrag wordt vanuit de RSZ-Globaal Beheer als een bijzondere toewijzing gestort aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
§ 2. Dit budget wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aangewend voor de uitbetaling van een tussenkomst ter financiering van de projecten ter preventie van burn-out, zoals voorzien door artikel 191, § 3 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I).
Het forfaitaire bedrag van de subsidie bedraagt 8.000 euro per project.
Voor de projecten ingediend door een paritair (sub)comité, bedraagt het maximum bedrag van de subsidie 24.000 euro.
De subsidie wordt uitbetaald aan hetzij de werkgever die de aanvraag heeft ingediend, hetzij de instelling die verantwoordelijk is voor het project ingediend door het paritair (sub)comité.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met de uitbetaling van deze tussenkomsten per project, op basis van een betaalopdracht vanwege de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
§ 3. Maximum 10 % van het budget vermeld in § 1 kan worden aangewend voor de uitbetaling van een vergoeding aan de experten bedoeld in artikel 10, § 2 voor de uitvoering van hun taken, met name onder meer de analyse van de ingediende projecten bedoeld in artikel 18, en de controle en evaluatie ervan door middel van het opstellen van het syntheseverslag bedoeld in artikel 23.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is belast met het betalen van de interventie door de experten op basis van een betaalopdracht, vergezeld van relevante financiële bewijsstukken, overgemaakt door de Nationale Arbeidsraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2022-03-15/65, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 4/1. [1 Opstart van een cyclus ]1
----------
(1)
Art. 15/1. [1 De minister van Werk neemt de beslissing om een cyclus van projecten voor de primaire preventie van burn-out op het werk op te starten op advies van de Nationale Arbeidsraad dat gegeven wordt uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het opstarten van deze cyclus. De minister neemt deze beslissing uiterlijk binnen een maand na de ontvangst van het advies van de Nationale Arbeidsraad en informeert hiervan ook de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Het opstarten van een cyclus wordt vervolgens bekendgemaakt op de website van de Nationale Arbeidsraad.
Er kan in eenzelfde jaar maximum 1 cyclus worden opgestart, hetzij een cyclus van projecten voor de primaire preventie van burn-out op het werk zoals bedoeld in dit artikel, hetzij een cyclus van projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie zoals bedoeld in artikel 33. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 5. [1 - Procedure]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Indiening van het project]1
----------
(1)
Art.16.[1 Indien een cyclus werd opgestart zoals bepaald in artikel 15/1, wordt de aanvraag ingediend tussen 1 juni en 31 juli, via elektronische weg, door gebruik te maken van het formulier dat beschikbaar is op de website van de Nationale Arbeidsraad. ]1
----------
(1)<KB 2022-03-15/65, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.17. [1 De algemene directie Humanisering van de Arbeid van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, hierna 'administratie' genoemd, stelt in overleg met de Nationale Arbeidsraad alle modellen van formulieren vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Onderafdeling 2. [1 - Behandeling door de NAR en beslissing van de minister van Werk]1
----------
(1)
Art.18. [1 De Nationale Arbeidsraad onderzoekt het geheel van de aanvragen rekening houdend met de volgende criteria :
a) het budget bedoeld in artikel 15;
b) de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie bedoeld in afdeling 3;
c) een evenwichtige geografische spreiding;
d) een evenwichtige spreiding op het vlak van de sectoren;
e) een evenwichtige spreiding op het vlak van de grootte van de werkgevers.
De Nationale Arbeidsraad kan voorafgaand een advies vragen aan de experten over de overeenstemming van de aanvraag met de toekenningsvoorwaarden bedoeld in afdeling 3.
De Nationale Arbeidsraad verstrekt ten laatste op 30 september een gemotiveerd advies aan de Minister van Werk. Dit advies bevat de lijst van de aanvaarde en geweigerde projecten, de motivering van de aanvaarding of weigering en, in voorkomend geval, een advies over het bedrag van de subsidie toe te kennen aan de projecten ingediend door een paritair (sub)comité.
De minister behoudt zich het recht voor om bijkomende informatie over de motivering te vragen aan de Nationale Arbeidsraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.19. [1 De minister neemt een beslissing over de aanvraag op basis van het advies van de Nationale Arbeidsraad.
De beslissing wordt ter kennis gebracht van de aanvrager voor 30 november.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Onderafdeling 3. [1 - Uitvoering van het project en betaling van de subsidie]1
----------
(1)
Art.20.[1 Het project wordt uitgevoerd van 1 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, tot uiterlijk 30 november van het jaar dat volgt op het jaar van de indiening.]1
[2 In afwijking van alinea 1, mogen de in 2019 ingediende projecten tot uiterlijk 31 mei 2021 worden uitgevoerd, op voorwaarde dat de administratie uiterlijk op 31 december 2020 van deze verlenging in kennis wordt gesteld met toevoeging van een tussentijds verslag met een aangepast tijdschema voor de geplande acties.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2020-07-15/07, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 23-07-2020>
Art.21.[1 § 1. Voor elke aanvraag die wordt aanvaard, maakt de administratie, ten laatste op 31 januari van het burgerlijk jaar volgend op de uiterste indieningsdatum, een betalingsopdracht voor een eerste schijf van 50 % van het bedrag van de subsidie over aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, met vermelding van het bankrekeningnummer waarop het bedrag moet overgemaakt worden, alsook de volledige gegevens van de begunstigde.
§ 2. Een betalingsopdracht voor de tweede schijf van 50 % wordt door de administratie aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening overgemaakt ten laatste op 31 januari van het tweede burgerlijk jaar volgend op de uiterste indieningsdatum, op voorwaarde dat de aanvrager ten laatste op 30 december de volgende documenten overmaakt aan de administratie :
1° een gedetailleerd eindevaluatieverslag opgesteld door de begeleider, met als inhoud :
a) een algemene beschrijving van de werkgever of de werkgevers waarop het project betrekking heeft;
b) een beschrijving van de problemen waarmee de werkgever of werkgevers bij het begin van het project werden geconfronteerd;
c) een chronologische samenvatting van de acties die werden genomen bij de uitvoering van het project;
d) de evaluatie van het bereiken van de doelstellingen;
e) een beschrijving van de faciliterende factoren en obstakels bij de uitvoering van deze acties;
f) de werkelijk gemaakte kosten.
2° de pertinente financiële stukken die de kosten rechtvaardigen.
§ 3. Wanneer de administratie niet tijdig alle documenten bedoeld in paragraaf 2 heeft ontvangen, of wanneer deze documenten onvolledig of onduidelijk zijn, stuurt ze een brief aan de aanvrager en maant ze hem aan de documenten zo snel mogelijk over te maken.
Wanneer de administratie de bijgewerkte documenten niet heeft ontvangen voor 1 maart van het tweede burgerlijk jaar dat volgt op de uiterste indieningsdatum, wordt de tweede schijf van 50 % niet uitbetaald.]1
[2 § 4. In afwijking van de paragrafen 2 en 3 wordt voor projecten waarvan de uitvoering tot uiterlijk 31 mei 2021 wordt verlengd, de betalingsopdracht voor de tweede schijf van 50 % door de administratie uiterlijk op 31 juli 2021 aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening toegezonden, op voorwaarde dat de aanvrager uiterlijk op 30 juni 2021 de documenten bedoeld in paragraaf 2 overmaakt aan de administratie.
Bij ontstentenis hiervan en ondanks de aanmaning van de administratie, wordt de tweede schijf van 50% niet uitbetaald wanneer de administratie deze documenten niet heeft ontvangen voor 1 september 2021.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2020-07-15/07, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 23-07-2020>
Onderafdeling 4. [1 - Opvolging van de projecten]1
----------
(1)
Art.22. [1 De begeleider neemt minstens deel aan een opvolgingsvergadering en een slotvergadering, georganiseerd door de Nationale Arbeidsraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.23.[1 De administratie maakt de eindevaluatieverslagen bedoeld in artikel 21, § 2, 1° over aan de Nationale Arbeidsraad.
In de loop van het tweede burgerlijk jaar dat volgt op de indieningsdatum, maken de experten aan de Nationale Arbeidsraad een syntheseverslag over dat de inhoud van de eindevaluatieverslagen bedoeld in het eerste lid samenvat en hun advies over de resultaten van de projecten geeft. De experten kunnen het eindevaluatieverslag controleren bij de betrokken werkgevers.
Het syntheseverslag wordt overgemaakt aan de minister van Werk.]1
[2 In afwijking van het tweede lid, wordt de termijn voor de experten om het syntheseverslag dat betrekking heeft op de projecten ingediend in 2019 over te maken, verlengd met 6 maanden.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2020-07-15/07, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 23-07-2020>
Art.24.[1 § 1. Indien blijkt dat de subsidie onrechtmatig werd aangewend, kan het bedrag worden teruggevorderd door de administratie en kan de aanvrager later geen subsidieaanvraag meer indienen.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met de inning van deze terug te vorderen bedragen.
§ 2. Indien blijkt dat de begeleider zich beroept op een erkenning ten gevolge van zijn opdracht in strijd met [2 artikel VI.105, 6° van het wetboek van economisch recht]2 mag hij niet meer optreden als begeleider in het kader van een nieuw project.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<KB 2022-03-15/65, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.25. [1 Op basis van het syntheseverslag geeft de Nationale Arbeidsraad advies aan de Minister over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk met het oog op het eventueel aanpassen van het systeem.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-07-30/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Hoofdstuk 2/1. [1 Projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie]1
----------
(1)
Afdeling 1 [1 Doelstellingen ]1
----------
(1)
Art.26. [1 Dit hoofdstuk werkt een kader uit voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van pilootprojecten die rechtstreeks tot doel hebben om in ondernemingen een soepeler organisatie van de arbeid voor de werkgever mogelijk te maken en de balans werk-privéleven en de werkbaarheid in de loopbaan voor de werknemer te verbeteren, teneinde de werkgelegenheid en de concurrentiekracht van de ondernemingen en het welzijn van de werknemers te bevorderen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 2. [1 De Nationale Arbeidsraad ]1
----------
(1)
Art.27.[1 § 1. De Nationale Arbeidsraad brengt adviezen uit aan de Minister van Werk in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit.
§ 2. De Nationale Arbeidsraad wordt bijgestaan door onafhankelijke experten, aangeduid door de sociale partners en die beschikken over de expertise bedoeld in artikel 31, § 1 van dit besluit.
De expert of het instituut waarvoor hij zijn opdrachten uitvoert, mag geen project begeleiden dat op dat moment aan de beoordeling door de Nationale Arbeidsraad is onderworpen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 3. [1 Voorwaarden voor de toekenning van de subsidie ]1
----------
(1)
Art.28. [1 De subsidieaanvraag wordt ingediend door een werkgever (eventueel met ondersteuning van een paritair (sub)comité), of door een paritair (sub)comité.
De aanvraag kan betrekking hebben op een project dat wordt uitgevoerd door één werkgever of door meerdere werkgevers gezamenlijk. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.29.[1 § 1. Het project betreft de innovatieve arbeidsorganisatie. Innovatieve arbeidsorganisatie is een term die wordt gebruikt voor nieuwe manieren om het werk te organiseren waarbij een synergie wordt gezocht tussen de kwaliteit van de organisatie en de kwaliteit van de arbeid, en die dus een win-winsituatie inhouden voor zowel de werkgever als de werknemers. Daartoe voldoet het project maximaal aan de criteria inzake ontvankelijkheid en kwaliteit bepaald in bijlage 1.
§ 2. De acties voorzien in het project mogen niet al eerder zijn gerealiseerd.
De acties voorzien in de projectaanvraag worden uitgesloten van elke andere subsidie, en kunnen niet gefinancierd worden met preventie-eenheden zoals bedoeld in artikel II.3-16, § 2, van de Codex over het welzijn op het werk. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.30. [1 Bij de uitvoering van het project worden de werknemers, in voorkomend geval het comité voor preventie en bescherming op het werk (of bij ontstentenis hiervan, de vakbondsafvaardiging), de diensten voor preventie en bescherming op het werk, de afdeling human resources, de eventuele sociale dienst en elke andere persoon die kan bijdragen aan het slagen van het project betrokken. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.31. [1 § 1. De projectbegeleider, of de begeleidende organisatie waarvoor de begeleider zijn opdrachten uitvoert, of degene aan wie de taak wordt uitbesteed als er beroep wordt gedaan op externe samenwerking, beschikt over een expertise en ervaring van minstens 3 jaar met betrekking tot meerdere van de aspecten opgesomd in bijlage 2 en motiveert dit in de projectaanvraag.
De beoordeling van de gevraagde expertise en ervaring in hoofde van de projectbegeleider of de begeleidende organisatie maakt integraal deel uit van de beoordeling van de projectaanvraag.
§ 2. De begeleider of degene aan wie de taak wordt uitbesteed, wordt niet erkend ten gevolge van zijn opdrachten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 4 [1 Bedrag en betaling van de subsidie ]1
----------
(1)
Art.32 [1 § 1. Het budget voor het subsidiëren van de projecten bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt per cyclus 500.000 euro.
Dit bedrag wordt vanuit RSZ-Globaal Beheer als een bijzondere toewijzing gestort aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
§ 2. Dit budget wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aangewend voor de uitbetaling van een tussenkomst ter financiering van de projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie, zoals voorzien door artikel 191, § 3 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I).
Het forfaitaire bedrag van de subsidie bedraagt 15.000 euro per project.
Voor de projecten ingediend door een paritair (sub)comité, bedraagt het maximumbedrag van de subsidie 45.000 euro.
De subsidie wordt uitbetaald aan hetzij de werkgever die de aanvraag heeft ingediend, hetzij de instelling die verantwoordelijk is voor het project ingediend door het paritair (sub)comité. De subsidie beoogt niet de personeelskosten van de aanvrager te vergoeden.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met de uitbetaling van deze tussenkomsten per project, op basis van een betaalopdracht vanwege de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
§ 3. Maximum 10 % van het budget vermeld in § 1 kan worden aangewend voor de uitbetaling van een vergoeding aan de experten bedoeld in artikel 27, § 2 voor de uitvoering van hun taken, met name onder meer het vastleggen van de criteria, de analyse van de ingediende projecten op basis van deze criteria, en de controle en evaluatie ervan door middel van het opstellen van het syntheseverslag bedoeld in artikel 41.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is belast met het betalen van de interventie door de experten op basis van een betaalopdracht, vergezeld van relevante financiële bewijsstukken, overgemaakt door de Nationale Arbeidsraad. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 5 [1 Opstart van een cyclus ]1
----------
(1)
Art.33. [1 - De minister van Werk neemt de beslissing om een cyclus van projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie op te starten op advies van de Nationale Arbeidsraad dat gegeven wordt uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het opstarten van deze cyclus. De minister neemt deze beslissing uiterlijk binnen een maand na de ontvangst van het advies van de Nationale Arbeidsraad en verwittigt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Het opstarten van een cyclus wordt vervolgens bekendgemaakt op de website van de Nationale Arbeidsraad.
Er kan in eenzelfde jaar maximum 1 cyclus worden opgestart, hetzij een cyclus van projecten inzake innovatieve arbeidsorganisatie zoals bedoeld in dit artikel, hetzij een cyclus van projecten voor de primaire preventie van burn-out op het werk zoals bedoeld in artikel 15/1. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Afdeling 6 [1 Procedure ]1
----------
(1)
Onderafdeling 1 [1 Indiening van het project ]1
----------
(1)
Art.34.[1 - Indien een cyclus werd opgestart zoals bepaald in artikel 33, kan een aanvraag worden ingediend tussen 1 april en 31 mei, via elektronische weg, door gebruik te maken van het formulier dat beschikbaar is op de website van de Nationale Arbeidsraad. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.35.[1 De algemene directie Humanisering van de Arbeid van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, hierna 'administratie' genoemd, kan in overleg met de Nationale Arbeidsraad modellen van formulieren vaststellen, die beschikbaar worden gesteld op de website van de Nationale Arbeidsraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Onderafdeling 2 [1 Behandeling door de NAR en beslissing van de minister van Werk ]1
----------
(1)
Art.36. [1 De Nationale Arbeidsraad onderzoekt het geheel van de aanvragen rekening houdend met de volgende criteria:
a) het budget bedoeld in artikel 32;
b) de voorwaarden voor de toekenning van de subsidie bedoeld in afdeling 3;
c) de criteria bepaald in bijlage 1.
De Nationale Arbeidsraad kan voorafgaand een advies vragen aan de experten over de overeenstemming van de aanvraag met de toekenningsvoorwaarden bedoeld in afdeling 3 en met de criteria bepaald in bijlage 1.
De Nationale Arbeidsraad verstrekt ten laatste op 31 juli een gemotiveerd advies aan de Minister van Werk. Dit advies bevat de lijst van de aanvaarde en geweigerde projecten, de motivering van de aanvaarding of weigering en, in voorkomend geval, een advies over het bedrag van de subsidie toe te kennen aan de projecten ingediend door een paritair (sub)comité.
De minister van Werk behoudt zich het recht voor om bijkomende informatie over de motivering te vragen aan de Nationale Arbeidsraad. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.37. [1 De minister van Werk neemt een beslissing over de aanvraag op basis van het advies van de Nationale Arbeidsraad.
De beslissing wordt ter kennis gebracht van de aanvrager voor 30 september. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Onderafdeling 3 [1 - Uitvoering van het project en betaling van de subsidie ]1
----------
(1)
Art.38.[1 Het project wordt uitgevoerd van 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, en heeft een looptijd van maximaal 18 maanden. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.39. [1 § 1. Voor elke aanvraag die wordt aanvaard, maakt de administratie, ten laatste op 30 november van het burgerlijk jaar waarin de aanvraag is ingediend, een betalingsopdracht voor een eerste schijf van 50 % van het bedrag van de subsidie over aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, met vermelding van het bankrekeningnummer waarop het bedrag moet overgemaakt worden, alsook de volledige gegevens van de begunstigde.
§ 2. Een betalingsopdracht voor de tweede schijf van 50 % wordt door de administratie aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening overgemaakt ten laatste op 30 juni van het tweede burgerlijk jaar volgend op de uiterste indieningsdatum, op voorwaarde dat de aanvrager ten laatste op 30 april de volgende documenten heeft overgemaakt aan de administratie :
1° een gedetailleerd eindevaluatieverslag opgesteld door de begeleider, met als inhoud :
a) een algemene beschrijving van de werkgever of de werkgevers waarop het project betrekking heeft;
b) een beschrijving van de problemen waarmee de werkgever of werkgevers bij het begin van het project werden geconfronteerd;
c) een chronologische samenvatting van de acties die werden genomen bij de uitvoering van het project;
d) de evaluatie van het bereiken van de doelstellingen;
e) een beschrijving van de faciliterende factoren en obstakels bij de uitvoering van deze acties;
f) de werkelijk gemaakte kosten.
2° de pertinente financiële stukken die de werkelijke kosten rechtvaardigen.
§ 3. Wanneer de administratie niet tijdig alle documenten bedoeld in paragraaf 2 heeft ontvangen, of wanneer deze documenten onvolledig of onduidelijk zijn, stuurt ze een brief aan de aanvrager en maant ze hem aan de documenten zo snel mogelijk over te maken.
Wanneer de administratie de bijgewerkte documenten niet heeft ontvangen voor 31 mei van het tweede burgerlijk jaar dat volgt op de uiterste indieningsdatum, wordt de tweede schijf van 50 % niet uitbetaald. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Onderafdeling 4. [1 Opvolging van de projecten ]1
----------
(1)
Art.40. [1 - De begeleider neemt minstens deel aan een opvolgingsvergadering en een slotvergadering, georganiseerd door de Nationale Arbeidsraad. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.41. [1 De administratie maakt de eindevaluatieverslagen bedoeld in artikel 39, § 2, 1° over aan de Nationale Arbeidsraad.
In de loop van het tweede burgerlijk jaar dat volgt op de indieningsdatum, maken de experten aan de Nationale Arbeidsraad een syntheseverslag over dat de inhoud van de eindevaluatieverslagen bedoeld in het eerste lid samenvat en hun advies over de resultaten van de projecten geeft. De experten kunnen het eindevaluatieverslag controleren bij de betrokken werkgevers.
Het syntheseverslag wordt overgemaakt aan de minister van Werk. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.42.[1 § 1. Indien blijkt dat de subsidie onrechtmatig werd aangewend, kan het bedrag worden teruggevorderd door de administratie en kan de aanvrager later geen subsidieaanvraag meer indienen.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met de inning van deze terug te vorderen bedragen.
§ 2. Indien blijkt dat de begeleider zich beroept op een erkenning ten gevolge van zijn opdracht in strijd met artikel VI.105, 6° van het wetboek van economisch recht, mag hij niet meer optreden als begeleider in het kader van een nieuw project. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.43.[1 Op basis van het syntheseverslag geeft de Nationale Arbeidsraad advies aan de Minister van Werk over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk met het oog op het eventueel aanpassen van het systeem.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/65, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-04-2022>
Art.44.[1 (oud artikel 28)]1 De minister bevoegd voor werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
----------
(1)< Hernummeerd artikel bij 2022-03-15/65, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
BIJLAGEN.
Art. N1. [1 Bijlage 1
Criteria waaraan een project voor innovatieve organisatie moet voldoen om in aanmerking te komen voor een subsidie
Het project betreft de innovatieve arbeidsorganisatie (IAO), d.w.z. dat het moet gaan om nieuwe manieren om het werk te organiseren, waarbij een synergie wordt gezocht tussen de kwaliteit van de organisatie en de kwaliteit van de arbeid, resulterend in een win-winsituatie voor de werkgever en de werknemers. Daartoe voldoet het project aan zoveel mogelijk van de volgende criteria:
Criteria van ontvankelijkheid (de aanvraag is niet ontvankelijk indien één van deze criteria afwezig is)
- Welke visie en strategie rond IAO zijn al voorhanden?
* Reflectie van het voorbereidend traject (situatieanalyse, visie en draagvlak, verbeter- en werkpunten).
- Is de aanpak aangepast aan de realiteit van de onderneming?
* Toon aan dat de interventie die wordt voorgesteld specifiek inspeelt op de organisatierealiteit van de organisatie of de onderneming waarvan de aanvraag uitgaat.
- Worden alle geledingen betrokken?
* Vernoem expliciet welke werknemers(afgevaardigden)/overlegorganen betrokken zijn en op welke manier.
* Geef aan welke concrete acties werden/worden genomen om iedereen te betrekken (stuurgroep, ...).
- Engagement van directie en van werknemers(afvaardiging) - in tijd en middelen, maar ook in zoeken naar ondersteuning en/of concrete plannen - om acties uit te voeren en voorgesteld traject af te ronden
- Gaat het om een pilootproject inzake innovatieve arbeidsorganisatie?
* Het project valt binnen de brede definitie van innovatieve arbeidsorganisatie zoals opgenomen in artikel 29 van het besluit.
* Het moet gaan om nieuwe acties/interventies (m.a.w. de voorgestelde acties zijn niet elders gefinancierd).
* Het moet gaan om acties van collectieve aard op het niveau van de onderneming of afdeling (m.a.w. acties die betrekking hebben op de organisatie in haar geheel, op groepen van werkplekken of functies). Het feit dat het moet gaan om acties van collectieve aard verhindert niet dat initiatieven op het niveau van het individu kunnen worden genomen voor zover deze initiatieven kaderen binnen het collectieve kader.
Criteria van kwaliteit (binnen de ontvankelijke projecten wordt een selectie uitgevoerd door de onderstaande punten te scoren; de selectie wordt in principe gemaakt op basis van de totale score over de verschillende criteria)
- Breedte, kwaliteit en diepgang van de benadering
* Welke aspecten van de arbeidsorganisatie, technologie en/of personeelsbeleid worden aangepakt?
* Welke aspecten van de overige 4 A's (arbeidsvoorwaarden, arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsrelaties) zullen geaffecteerd worden?
* Op welke manier komen een aantal klassieke elementen van innovatieve arbeidsorganisatie aan bod in de interventie (o.a. procesgerichte benadering, horizontaal organiseren, actieve jobs, competentie ontwikkeling, job crafting, intrapreneurship, ...)?
* Wat is de relatie tussen deze verschillende aspecten? Geïntegreerd en pluridisciplinair?
- Resultaatgerichtheid en beoogde resultaten
* Wat is de beginsituatie?
* Wat is de beoogde eindsituatie (zowel voor medewerkers als voor de organisatie)?
o Effecten op de balans werk-privéleven en de werkbaarheid van de betrokken werknemers (m.a.w. zorgt het project voor een verdeling van werkdruk, het interessanter en zinvoller maken van het werk, het verhogen van de betrokkenheid van de werknemers, ...)?
o Effecten op de toekomstige ontwikkeling van de organisatie (Competitiviteit, wendbaarheid, innovatie, ...)?
o Effecten op de carrièreontwikkeling van de betrokken werknemers (m.a.w. genereert het project leerkansen en talentontplooiing, zorgt het voor ontwikkelingsmogelijkheden van werknemers, ...)?
* Meetbaarheid van de verandering?
o Volgens welke concrete criteria (kwantitatief of kwalitatief) kan het succes van de interventie gemeten worden?
- Beschrijf het proces van de interventie
* Hoe zal er stap voor stap worden gewerkt?
* Welke acties zullen worden genomen en op welke manier hangen die acties samen?
- Innovatief karakter van de benadering (cascade?)
* Innovatief m.b.t. de onderneming in kwestie?
* Innovatief m.b.t. tot het soort organisatie/sector?
* Innovatief m.b.t. tot het domein van de innovatieve arbeidsorganisatie an sich?
- Kwaliteit van de begeleider
* Eerdere ervaringen?
* Onderschrijven van het algemene kader en de doelstellingen en uitgangspunten (cf. NAR-advies nr. 2170) m.b.t. innovatieve arbeidsorganisatie?
* Breedte en kwaliteit van de expertise van de begeleider (aangetoonde ervaring in welke aspecten van de voorgestelde interventie)?
* Cfr. burn-out, maar met expertise en ervaring m.b.t. 4 A's ondergeschikt aan expertise/ervaring m.b.t. het werken met (arbeids)organisatie als geheel
* Criteria van distributie
- een evenwichtige geografische spreiding;
- een evenwichtige spreiding op het vlak van de sectoren;
- een evenwichtige spreiding op het vlak van de grootte van de werkgevers.]1
----------
(1)
Art. N2 [1 Bijlage 2
Vereiste expertise en ervaring waarover de projectbegeleider moet beschikken
De projectbegeleider dient te beschikken over aantoonbare expertise en ervaring met betrekking tot meerdere van volgende aspecten:
- organisatiebegeleiding van ondernemingen met het oog op het verbeteren van de kwaliteit van de arbeid en het verhogen van de performantie van ondernemingen;
- arbeidsorganisatie en processen;
- arbeidsinhoud (inclusief werklast, elektronische communicatiemiddelen);
- competentiemanagement;
- talentmanagement;
- loopbaanmanagement;
- autonomie;
- vertrouwen en respect (erkenning, waarden, billijkheid, duidelijke regels);
- arbeidsomstandigheden;
- arbeidsrelaties (omgang met leidinggevenden, collega's, derden);
- arbeidsvoorwaarden;
- werkgerelateerde gezondheidsaspecten;
- leiderschapsontwikkeling;
- het op gang brengen van veranderingsprocessen in ondernemingen.
De gevraagde expertise en ervaring moet aanwezig zijn in hoofde van de projectbegeleider of binnen de begeleidende organisatie. Het kan aanwezig zijn door samenwerking met externe partners in een duurzaam samenwerkingsverband.
De projectbegeleider of de begeleidende organisatie dient aan te tonen dat hij een coherente en geïntegreerde benadering kan voeren. Meer bepaald dient hij aan te tonen door middel van referenties dat hij een multidisciplinaire aanpak met betrekking tot bovenvermelde aspecten in de praktijk heeft gerealiseerd.
Daarnaast moet de projectbegeleider of de begeleidende organisatie beschikken over grondige kennis en ervaring inzake sociaal overleg op ondernemingsniveau.
De projectbegeleider of de begeleidende organisatie dient te beschikken over minimum 3 jaar ervaring inzake de gevraagde expertise.
De beoordeling van de gevraagde expertise en ervaring in hoofde van de projectbegeleider of de begeleidende organisatie maakt integraal deel uit van de beoordeling van de projectaanvraag. ]1
----------
(1)