18 JUNI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1987 tot uitvoering van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen
Art. 1-8
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 30 maart 1987 tot uitvoering van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 juni 1995 wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende :
" Hoofdstuk IIIbis - Aanvullende vakantie. ".
Art.2. In hoofdstuk IIIbis, ingevoegd door artikel 1, wordt een afdeling 1 ingevoegd die artikel 26bis bevat, luidende :
" Afdeling 1. - Definities.
Art. 26bis. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt er verstaan onder :
1° aanvullende vakantie : de vakantie bedoeld in artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, ingevoegd door de wet van 29 maart 2012;
2° aanvullende vakantiegeld : het vakantiegeld met betrekking van de aanvullende vakantie bedoeld in 1°. ".
Art.3. In hoofdstuk IIIbis, ingevoegd bij artikel 1, wordt een afdeling 2 ingevoegd die de artikelen 26ter tot 26quinquies bevat, luidende :
" Afdeling 2. - Aanvullend vakantiegeld.
Art. 26ter. Overeenkomstig artikel 4, 1° betaalt het plaatselijk bestuur aan de gesubsidieerde contractueel op de gewone datum voor uitbetaling van het loon een bedrag gelijk aan zijn normaal loon voor de dagen aanvullende vakantie.
Art. 26quater. Het vakantiegeld bedoeld in artikel 26ter komt in mindering van latere uitbetalingen van de toeslag bedoeld in artikel 4, 2°.
De aftrek moet gebeuren op de toeslag van het jaar dat volgt op de opname van de aanvullende vakantie of, in voorkomend geval, op de sommen zoals voorzien in artikel 10 of in artikel 20.
Art. 26quinquies. Voor de berekening van het bedrag van het aanvullend vakantiegeld, worden beschouwd als arbeidsdagen :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 5 volgens de modaliteiten, bedoeld in artikelen 6 tot en met 8;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantie. ".
Art.4. In hoofdstuk IIIbis, ingevoegd bij artikel 1, wordt een afdeling 3 ingevoegd die de artikelen 26sexies en 26septies bevat, luidende :
" Afdeling 3. - Duur van de aanvullende vakantie.
Art. 26sexies. Vanaf de laatste week van de aanloopperiode bedoeld in artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 heeft de gesubsidieerde contractueel, die de voorwaarden bepaald in artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers vervult, recht op maximum vijf vakantiedagen in een arbeidsstelsel van vijf dagen per week. Indien de werknemer is tewerkgesteld volgens een ander arbeidsstelsel, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel tijdens zijn aanloopperiode.
Na de aanloopperiode wordt de vakantieduur voor iedere maand prestaties verricht bij een of meerdere plaatselijke besturen of andere werkgevers bepaald volgens de in artikel 24 vastgestelde schaal. Indien de werknemer in een ander arbeidsstelsel is tewerkgesteld, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel.
De aldus bepaalde vakantieduur wordt verminderd met het aantal vakantiedagen bedoeld in artikel 3.
" Art. 26septies. Voor de berekening van de duur van de aanvullende vakantie, worden beschouwd als. dagen van normale werkelijke arbeid :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 5, zoals bepaald in de artikelen 6 tot en met 8;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantiedagen. ".
Art.5. In artikel 10, eerste en tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "8 pct." vervangen door de woorden "7,67 pct.";
Art.6. In artikel 20, eerste lid van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "8 %" vervangen door de woorden "7,67 pct.";
Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2012 en is van toepassing voor de eerste maal op de vakantie die in 2012 wordt opgenomen.
Art. 8. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Werk zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 juni 2013.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK