30 MAART 1987. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-08-1995 en tekstbijwerking tot 28-06-2013)
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. Vakantiegeld.
Afdeling I. Gewone vakantie.
Art. 4-13
Afdeling II. Aanvullend vakantiegeld jeugdige contractuelen.
Art. 14-23
HOOFDSTUK III.
Afdeling I. Gewone vakantieduur.
Art. 24-25
Afdeling II. Aanvullende vakantieduur der jeugdige contractuelen.
Art. 26
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Aanvullende vakantie.]1
Afdeling 1. [1 - Definities.]1
Art. 26bis
Afdeling 2. [1 - Aanvullend vakantiegeld.]1
Art. 26ter, 26quater, 26quinquies
Afdeling 3. [1 - Duur van de aanvullende vakantie.]1
Art. 26sexies, 26septies
HOOFDSTUK IV. Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 27-30
HOOFDSTUK V. Slotbepalingen.
Art. 31-32
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op al de personen onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen.
Art.2. De vakantie wordt toegekend en het er bijhorend vakantiegeld uitgekeerd volgens de modaliteiten zoals vastgesteld in dit besluit.
Art.3. De duur van de jaarlijkse vakantie wordt vastgesteld naar rata van het aantal effectief gewerkte dagen, vervat in het vakantiedienstjaar en de in dit dienstjaar met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking.
Onder vakantiedienstjaar wordt verstaan het kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin de vakantie dient te worden genomen.
HOOFDSTUK II. _ Vakantiegeld.
Afdeling I. _ Gewone vakantie.
Art.4. Het plaatselijk bestuur betaalt aan de gesubsidieerde contractueel die vakantie neemt:
1° de normale bezoldiging in overeenkomst met de vakantiedagen;
2° een toeslag die minimum gelijk is aan het vakantiegeld toegekend aan de vastbenoemde Rijksambtenaren en berekend en betaald overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's Land Algemeen Bestuur.
Art.5. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, worden met effectief gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen van arbeidsonderbreking ingevolge:
1° arbeidsongeval of beroepsziekte die aanleiding geven tot schadeloosstelling;
2° ongeval of ziekte niet bedoeld sub 1°;
3° rust bij bevalling;
4° oproeping onder de wapens of één der andere toestanden voortvloeiend uit de dienstplichtwetten en vermeld in artikel 29, 1°, 2°, 3°, 4° en 6° van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het voordeel van de gelijkstelling wordt ook toegekend aan de gesubsidieerde contractueel van vreemde nationaliteit, onderdaan van één der Lid-staten van de Europese Gemeenschappen, die in zijn land opgeroepen wordt om er in vredestijd zijn normale dienstplicht te vervullen;
5° wederoproeping onder de wapens zoals bedoeld in artikel 29, 1°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
6° diensten opgelegd aan de gewetensbezwaarden en diensten volbracht bij de civiele bescherming zoals bedoeld in artikel 29, 5° en 7°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
7° vervullen van burgerplichten inzonderheid als voogd, lid van een familieraad, getuige voor het gerecht, gezworene, kiezer of lid van een kiesbureau;
8° uitoefening van een openbaar mandaat;
9° een opdracht in:
_ een arbeidsgerecht;
_ een comité voor advies inzake arbeidsbemiddeling;
_ een officiële commissie ingesteld ter bestudering van een sociaal probleem;
_ een bijzonder onderhandelingscomité, een hoogoverlegcomité, een tussen overlegcomité, een basisoverlegcomité;
10° een opdracht als afgevaardigde in een nationaal of regionaal syndicaal comité of congres;
11° deelneming aan cursussen of studiedagen gewijd aan sociale promotie ingericht krachtens artikel 1, eerste lid, 1°, van de wet van 1 juli 1963, houdende instelling van een toeslag voor sociale promotie;
12° deelneming aan stages of studiedagen gewijd aan arbeidsopvoeding of syndicale vorming, ingericht door groeperingen die de gesubsidieerde contractuelen vertegenwoordigen of door gespecialiseerde instituten daartoe door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid of door de Minister van Sociale Voorzorg erkend;
13° een stopzetting van de arbeid ingevolge van een staking die zich voordoet bij het plaatselijk bestuur, op voorwaarde dat deze staking de steun van één der erkende representatieve vakorganisaties heeft;
14° een stopzetting van de arbeid ingevolge het opleggen van profylactisch verlof, zoals bepaald bij artikel 239, 1°, van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
15° een stopzetting van de arbeid door een gesubsidieerde contractueel wegens zwangerschap of borstvoeding en aan wie het krachtens de artikelen 41 en 42, respectievelijk 45 van de arbeidswet van 16 maart 1971, verboden is arbeid te verrichten en, wie het bovendien niet mogelijk is om, met toepassing van de artikelen 43 of 45 van dezelfde wet, een andere arbeid te verrichten die met haar toestand verenigbaar is.
Art.6. De in artikel 5 opgesomde dagen van arbeidsonderbreking worden, voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld, niet als gelijkgestelde doch als effectief gewerkte dagen aangezien, zo het plaatselijk bestuur verplicht is ze als zodanig aan te geven voor de berekening van het bedrag der sociale zekerheidsbijdragen.
Art.7. De duur van de gelijkstelling wordt beperkt:
1° bij arbeidsongeval of beroepsziekte aanleiding gevend tot schadeloosstelling:
a) tot de periode van algehele ongeschiktheid;
b) tot de eerste twaalf maanden der periode van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid volgend op een tijdelijke algehele ongeschiktheid op voorwaarde dat het erkende percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid minstens 66 pct. weze;
2° bij ongeval bedoeld sub 1°: tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ongeval voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
3° bij ziekte niet bedoeld sub 1°: tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ziekte voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking;
4° (bij bevalling: tot de periodes van arbeidsonderbreking met toepassing van artikel 39 van arbeidswet van 16 maart 1971.) <KB 1995-06-23/55, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
5° in de gevallen voorzien bij artikel 5, 4°, 5° en 6° voor de duur van de arbeidsonderbreking, met uitsluiting van de duur wegens tuchtredenen;
6° in geval van borstvoeding zoals voorzien bij artikel 5, 16°: tot de periode waarover de betrokkene geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, zonder evenwel het einde van de vijfde maand na de bevalling te overschrijden.
Art.8. De gesubsidieerde contractueel kan alleen genieten van de gelijkstellingen voorzien bij artikel 5, 11° en 12°, zo hij zijn plaatselijk bestuur een bewijsstuk voorlegt, dat werd afgeleverd door het secretariaat van het organisme, de instelling, het rechtscollege of de betrokken vakvereniging.
Art.9. Behalve in de gevallen bedoeld bij de artikelen 10 en 20, betaalt het plaatselijk bestuur aan de gesubsidieerde contractueel, op het moment dat deze zijn vakantie neemt, het vakantiegeld bedoeld in artikel 4, 1°.
Art.10.Wanneer een gesubsidieerde contractueel onder de wapens geroepen wordt of wanneer de beroepsloopbaanonderbreking zoals bepaald bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen een aanvang neemt, of wanneer zijn contract een einde neemt, betaalt het plaatselijk bestuur hem, bij zijn vertrek, [1 7,67 pct.]1 der bij haar tijdens het lopend vakantiedienstjaar verdiende brutowedde, eventueel vermeerderd met een fictieve wedde voor de met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking, alsmede de toeslag bedoeld bij artikel 4, 2°.
Heeft de gesubsidieerde contractueel de op het vorig dienstjaar betrekking hebbende vakantie nog niet genoten, dan betaalt het plaatselijk bestuur hem bovendien [1 7,67 pct.]1 der bij haar tijdens dat vakantiedienstjaar verdiende brutowedde eventueel verhoogd met een fictieve wedde voor de met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking, alsmede de toeslag bedoeld in artikel 4, 2°.
Bovendien overhandigt het plaatselijk bestuur aan de gesubsidieerde contractueel voor elk vakantiedienstjaar een bewijs met vermelding van:
1° de periode gedurende dewelke de gesubsidieerde contractueel bij haar in dienst was en eventueel de gelijkgestelde periode;
2° het brutobedrag van het verschuldigde vakantiegeld zoals bedoeld bij artikel 4.
----------
(1)<KB 2013-06-18/09, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art.11. Voor de berekening van het enkelvoudig vakantiegeld is het dagelijks bedrag der fictieve wedde voor met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking gelijk aan de aan de gesubsidieerde contractueel verschuldigde dagelijkse wedde op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordoet.
Art.12. Op het ogenblik dat de bij artikel 10 bedoelde gesubsidieerde contractueel zijn vakantie neemt, levert hij de bewijzen ontvangen bij toepassing van dit artikel of aan het plaatselijk bestuur dat hem alsdan te werk stelt.
Dit plaatselijk bestuur betaalt het overeenkomstig artikel 4, 1° berekende vakantiegeld uit, na aftrek van de voor het vakantiedienstjaar bij toepassing van artikel 10 reeds betaald enkelvoudig vakantiegeld.
Deze aftrek mag evenwel niet meer bedragen dan het enkelvoudig vakantiegeld dat door het plaatselijk bestuur, die de gesubsidieerde contractueel te werk stelt op het ogenblik van de vakantie zou verschuldigd geweest zijn voor de arbeid die hij bij andere plaatselijke besturen of andere werkgevers in de loop van het vorig vakantiedienstjaar heeft verricht, zo deze arbeid in zijn dienst ware verricht geweest.
Art.13. Wanneer een gesubsidieerde contractueel in hoedanigheid van arbeider of leerling in de loop van het vakantiedienstjaar werd te werk gesteld, betaalt het plaatselijk bestuur hem het vakantiegeld, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, 1°, na aftrek van het brutobedrag van het enkelvoudig vakantiegeld dat aan de gesubsidieerde contractueel door het vakantiefonds betaald werd, na de afhouding van 1 pct. bestemd voor de gedeeltelijke financiering van het vakantiegeld voor de gelijkgestelde dagen.
Deze aftrek mag niet meer bedragen dan het vakantiegeld dat door het plaatselijk bestuur die de gesubsidieerde contractueel op het ogenblik van de vakantie in dienst heeft zou verschuldigd geweest zijn indien de arbeider of leerling in haar dienst gewerkt had in de hoedanigheid van gesubsidieerde contractueel.
Afdeling II. _ Aanvullend vakantiegeld jeugdige contractuelen.
Art.14. De gesubsidieerde contractuelen genieten aanvullend vakantiegeld op voorwaarde:
1° dat zij geen 25 jaar oud zijn op het einde van het vakantiedienstjaar in de loop waarvan zij voor het eerst bij een plaatselijk bestuur of een andere werkgever in dienst treden;Een gelegenheidswerk gedurende de vakantie wordt niet aangezien als een eerste tewerkstelling.
2° dat zij bij een plaatselijk bestuur of een werkgever in dienst treden uiterlijk de laatste werkdag van de periode van vier maanden volgend op:
a) hetzij de datum waarop zij de instelling verlaten hebben waar zij hun studies gedaan hebben, overeenkomstig artikel 62 der geordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, indien zij evenwel onderwijs met beperkt leerplan volgen, zoals bedoeld bij de wet van 2 juni 1983 betreffende de leerplicht, stemt deze datum overeen met de datum waarop hun leerplicht beëindigd is;
b) hetzij de datum waarop het leercontract een einde heeft genomen.
Deze periode tijdens dewelke de gesubsidieerde contractueel niet aan het werk is kunnen gaan wegens de verplichtingen hem opgelegd krachtens de militiewetten of de wetgeving betreffende de verplichte dienst van de gewetensbezwaarden komt niet in aanmerking voor de bepaling van de hierboven bedoelde termijn van vier maanden.
Art.15. De gesubsidieerde contractueel moet bewijzen dat hij aan de bij artikel 14 gestelde eisen voldoet. Dat bewijs mag door alle rechtsmiddelen, getuigen inbegrepen, geleverd worden.
Art.16. Voor de berekening van het bedrag van het aanvullend vakantiegeld worden als gewerkte dagen aangezien:
1° ten aanzien van oud-scholieren en studenten:behoudens de zondagen en de gewone inactiviteitsdagen in het stelsel vijfdagenweek, en de perioden tijdens dewelke zij eventueel onderworpen geweest zijn aan de sociale zekerheid ingevolge een gelegenheidswerk, of deeltijdswerk in de verlengde leerplicht, de dagen vanaf 1 januari van het vakantiedienstjaar in de loop waarvan deze gesubsidieerde contractuelen voor het eerst in dienst treden bij een plaatselijk bestuur of een andere werkgever, tot en met de dag voorafgaand aan deze van hun indiensttreding;
2° ten aanzien van oud-leerlingen:behoudens de zondagen en de gewone inactiviteitsdag in het stelsel vijfdagenweek, de eventuele arbeidsdagen tijdens dewelke zij aan het stelsel van de jaarlijkse vakantie onderworpen zijn geweest en de dagen van eventuele arbeidsonderbrekingen gelijkgesteld met effectief gewerkte dagen, de dagen vanaf 1 januari van het vakantiedienstjaar in de loop waarvan deze gesubsidieerde contractuelen voor het eerst in dienst treden bij een plaatselijk bestuur of een andere werkgever tot en met de dag voorafgaand aan deze van hun indiensttreding.
Art.17. Het plaatselijk bestuur betaalt aan de gesubsidieerde contractueel die zijn aanvullende vakantie neemt:
1° de normale bezoldiging naar verhouding van de overeenkomstig artikel 16 gelijkgestelde periode van het vakantiedienstjaar;
2° een toeslag zoals bedoeld in artikel 4, 2°.
Art.18. Het aanvullend vakantiegeld is ten laste van het plaatselijk bestuur of van een andere werkgever die de gesubsidieerde contractueel heeft in dienst gehad tijdens het vakantiedienstjaar in de loop waarvan hij voor het eerst in dienst van een plaatselijk bestuur of een andere werkgever is getreden.
Werd de gesubsidieerde contractueel tijdens dat vakantiedienstjaar door verscheidene plaatselijke besturen of werkgevers te werk gesteld, dan moet elk plaatselijk bestuur of werkgever een deel van het aanvullend vakantiegeld dragen, dat overeenstemt met het quotiënt van de deling van het aantal dagen tijdens dewelke de gesubsidieerde contractueel bij hem in dienst was in de loop van bovenbedoeld vakantiedienstjaar, door het totaal aantal dagen tijdens dewelke de gesubsidieerde contractueel in de loop van hetzelfde vakantiedienstjaar bij deze verscheidene plaatselijke besturen of werkgevers in dienst was.
Art.19. Behalve in de gevallen bedoeld bij de artikelen 10 en 20, betaalt het plaatselijk bestuur aan zijn gesubsidieerde contractueel op de gewone datum het aanvullend vakantiegeld beoogd bij artikel 17.
Art.20.Wanneer de gesubsidieerde contractueel onder de wapens geroepen wordt of wanneer de beroepsloopbaanonderbreking zoals bepaald bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen een aanvang neemt, of wanneer zijn contract een einde neemt vóór hij zijn aanvullende vakantie heeft genomen, dan is het plaatselijk bestuur er toe verplicht hem, bij zijn vertrek, een som te betalen die gelijk is aan [1 7,67 pct.]1 van het bedrag der brutowedde van de op het ogenblik van de inlijving of van de beroepsloopbaanonderbreking of van het einde van het contract lopende maand, vermenigvuldigd met het aantal der gelijkgestelde maanden dat het plaatselijk bestuur voor haar rekening moet nemen krachtens artikel 18.
Wanneer hij onder de wapens geroepen wordt of wanneer zijn contract een einde neemt vóór het verstrijken van het vakantiedienstjaar tijdens hetwelk hij voor het eerst bij een plaatselijk bestuur in dienst trad, dan moeten de sommen bedoeld in de vorige alinea hem slechts uitbetaald worden vanaf het verstrijken van dat vakantiedienstjaar.
Bovendien is het plaatselijk bestuur er toe gehouden hem een bewijs af te leveren met vermelding van:
a) de periode tijdens welke de gesubsidieerde contractueel in bovenvermeld vakantiedienstjaar bij hem werkzaam was;
b) het brutobedrag van het verschuldigd vakantiegeld;
c) het voor berekening van deze som in aanmerking genomen percentage.
----------
(1)<KB 2013-06-18/09, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art.21. Op het ogenblik dat de in artikel 20 bedoelde gesubsidieerde contractueel zijn aanvullende vakantie neemt, overhandigt hij het bewijs aan het plaatselijk bestuur dat hem op dat moment in dienst heeft.
Dit plaatselijk bestuur betaalt hem het aanvullend vakantiegeld, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, na aftrek van de op het bewijs vermelde som. Deze aftrek mag evenwel niet meer bedragen dan het aanvullend vakantiegeld dat door het plaatselijk bestuur die de gesubsidieerde contractueel in dienst heeft op het moment van de aanvullende vakantie, zou verschuldigd geweest zijn indien dit plaatselijk bestuur alleen de gesubsidieerde contractueel had te werk gesteld in de loop van het vakantiedienstjaar.
Art.22. Wanneer de gesubsidieerde contractueel in toepassing van de artikelen 14 tot 21 van een vakantiefonds aanvullend vakantiegeld ontvangen heeft, betaalt hem het plaatselijk bestuur voor de gelijkgestelde periode een vakantiegeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, na aftrek van het bedrag toegekend door het vakantiefonds na de inhouding vermeld in artikel 13.
Deze aftrek mag evenwel niet meer bedragen dan het aanvullend vakantiegeld dat door het plaatselijk bestuur die de gesubsidieerde contractueel in dienst heeft op het ogenblik van de aanvullende vakantie, zou verschuldigd geweest zijn voor de periode waarvoor het vakantiefonds een aanvullend vakantiegeld toegekend heeft.
Art.23. De gesubsidieerde contractueel moet aan het plaatselijk bestuur, dat hem aanvullend vakantiegeld betaalt, volgende inlichtingen verstrekken:
1° zijn naam, voornamen, adres en geboortedatum;
2° de datum waarop hij de instelling heeft verlaten waar hij algemeen of vakonderwijs heeft genoten of de datum waarop zijn leercontract een einde heeft genomen;
3° de naam en het adres van de plaatselijke besturen of werkgevers die hem in dienst hebben gehad vanaf de datum dat hij in dienst kwam bij het eerste plaatselijk bestuur tot het verstrijken van het vakantiedienstjaar;
4° de in dienst van ieder plaatselijk bestuur of werkgever doorgebrachte tijd;
5° de naam en het adres van het plaatselijk bestuur of werkgever in wiens dienst hij eventueel een gelegenheidswerk heeft verricht tijdens de vakantie, met vermelding van de duur van deze tewerkstelling en of deze al dan niet aanleiding heeft gegeven tot onderwerping aan het stelsel der jaarlijkse vakantie;
6° de periode tijdens dewelke hij aan zijn militaire verplichtingen heeft voldaan indien deze periode gelegen is tussen het einde van zijn studies of zijn leertijd en de datum waarop hij voor de eerste maal in dienst is getreden bij een plaatselijk bestuur of werkgever.
Bovendien moet de gesubsidieerde contractueel de bewijzen overleggen bedoeld bij artikel 21 of 22.
HOOFDSTUK III.
Afdeling I. _ Gewone vakantieduur.
Art.24. De minimumduur van de vakantie van ieder gesubsidieerd contractueel wordt als volgt bepaald: Aantal gewerkte Aantal en gelijkgestelde maanden vakantiedagen 5 dagenweek 5 dagenwerk ------------------------ ------------------ 1 maand 2 2 maand 3 3 maand 5 4 maand 7 5 maand 8 6 maand 10 7 maand 12 8 maand 13 9 maand 15 10 maand 17 11 maand 18 12 maand 20
Voor de gesubsidieerde contractueel tewerkgesteld in het stelsel zesdagenweek dient het aantal vakantiedagen met 20 % verhoogd.
Zij die in het stelsel van deeltijdse arbeid tewerkgesteld zijn hebben recht op een jaarlijkse vakantie naar verhouding van hun dienstprestaties.
Art.25. Voor de berekening van de duur van de vakantie worden met effectief gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen van arbeidsonderbreking die voor de berekening van het vakantiegeld met effectieve dagen worden gelijkgesteld bij toepassing van artikelen 5 tot 8, alsmede de dagen waarmee rekening moet worden gehouden op grond van de wetgeving op het toekennen van loon aan de gesubsidieerde contractuelen gedurende een zeker aantal feestdagen per jaar en de dagen van de jaarlijkse vakantie.
Afdeling II. _ Aanvullende vakantieduur der jeugdige contractuelen.
Art.26. De duur van de aanvullende vakantie waarop de gesubsidieerde contractueel, die de bij de artikelen 14 en 15 gestelde voorwaarden vervult, recht heeft, wordt, voor iedere krachtens artikel 16 gelijkgestelde maand bepaald volgens de in artikel 24 vastgestelde schaal.
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Aanvullende vakantie.]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Definities.]1
----------
(1)
Art. 26bis. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt er verstaan onder :
1° aanvullende vakantie : de vakantie bedoeld in artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, ingevoegd door de wet van 29 maart 2012;
2° aanvullende vakantiegeld : het vakantiegeld met betrekking van de aanvullende vakantie bedoeld in 1°. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling 2. [1 - Aanvullend vakantiegeld.]1
----------
(1)
Art. 26ter. [1 Overeenkomstig artikel 4, 1° betaalt het plaatselijk bestuur aan de gesubsidieerde contractueel op de gewone datum voor uitbetaling van het loon een bedrag gelijk aan zijn normaal loon voor de dagen aanvullende vakantie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 26quater. [1 Het vakantiegeld bedoeld in artikel 26ter komt in mindering van latere uitbetalingen van de toeslag bedoeld in artikel 4, 2°.
De aftrek moet gebeuren op de toeslag van het jaar dat volgt op de opname van de aanvullende vakantie of, in voorkomend geval, op de sommen zoals voorzien in artikel 10 of in artikel 20.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 26quinquies. [1 Voor de berekening van het bedrag van het aanvullend vakantiegeld, worden beschouwd als arbeidsdagen :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 5 volgens de modaliteiten, bedoeld in artikelen 6 tot en met 8;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Afdeling 3. [1 - Duur van de aanvullende vakantie.]1
----------
(1)
Art. 26sexies. [1 Vanaf de laatste week van de aanloopperiode bedoeld in artikel 17bis van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 heeft de gesubsidieerde contractueel, die de voorwaarden bepaald in artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers vervult, recht op maximum vijf vakantiedagen in een arbeidsstelsel van vijf dagen per week. Indien de werknemer is tewerkgesteld volgens een ander arbeidsstelsel, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel tijdens zijn aanloopperiode.
Na de aanloopperiode wordt de vakantieduur voor iedere maand prestaties verricht bij een of meerdere plaatselijke besturen of andere werkgevers bepaald volgens de in artikel 24 vastgestelde schaal. Indien de werknemer in een ander arbeidsstelsel is tewerkgesteld, heeft hij recht op vakantiedagen naar verhouding van zijn arbeidsstelsel.
De aldus bepaalde vakantieduur wordt verminderd met het aantal vakantiedagen bedoeld in artikel 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
Art. 26septies. [1 oor de berekening van de duur van de aanvullende vakantie, worden beschouwd als. dagen van normale werkelijke arbeid :
1° de dagen arbeidsonderbreking bedoeld in artikel 5, zoals bepaald in de artikelen 6 tot en met 8;
2° de jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 3 alsook de aanvullende vakantiedagen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-18/09, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
HOOFDSTUK IV. _ Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.27. 1° De plaatselijke besturen kunnen beslissingen treffen omtrent de datum van de vakantie en de eventuele verdeling ervan;
2° de vakantie moet worden toegekend binnen de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen;
3° een ononderbroken vakantieperiode van één week moet in elk geval worden gewaarborgd;
4° wanneer het om gezinshoofden gaat, wordt de vakantie bij voorkeur toegekend tijdens de schoolvakantie.
Art.28. Onverminderd de bepalingen van artikel 27 behoudt de gesubsidieerde contractueel, die in de onmogelijkheid verkeert zijn vakantie te nemen om één der redenen vermeld in artikel 5, 1° tot 12°, 15° en 16°, zijn recht op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen.
Art.29. Wanneer het voor de gesubsidieerde contractueel onmogelijk is zijn vakantie te nemen, dan wordt het vakantiegeld hem uitbetaald op de normale vakantiedatum vastgelegd bij het plaatselijk bestuur waar hij voor het laatst werkzaam was en uiterlijk op 31 december van het jaar dat op het vakantiedienstjaar volgt.
Art.30. Mogen niet als jaarlijkse vakantiedagen worden aangerekend:
1° de dagen waarmee rekening moet worden gehouden op grond van de wetgeving op het toekennen van loon aan de gesubsidieerde contractuelen gedurende een zeker aantal feestdagen per jaar;
2°a) de dagen van arbeidsonderbreking ten gevolge van één der oorzaken voorzien bij artikel 5, 3° en 14°;
b) de dagen van arbeidsonderbreking ten gevolge van één der oorzaken voorzien bij artikel 5, 1° en 2°, 4° tot 12° inbegrepen, 15° en 16°, tenzij deze oorzaak zich voordoet tijdens de vakantie;
3° de bij de wetten en besluiten tot reglementering van de arbeidsduur en zondagrust opgelegde rustdagen;
4° de gewone inactiviteitsdag wanneer de wekelijkse arbeid over vijf dagen verdeeld is en elke andere gewone inactiviteitsdag die voortvloeit uit de vermindering van de arbeidsduur beneden de wekelijkse limiet, vastgesteld door de wetten op de arbeidsduur en hun uitvoeringsbesluiten.
HOOFDSTUK V. _ Slotbepalingen.
Art.31. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1987 en zal voor het eerst van toepassing zijn op de vakantie in 1987 te nemen.
Art. 32. Onze Minister van Sociale Zaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.