Details





Titel:

25 JANUARI 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de nadere regels betreffende [...], de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid <BVR2019-09-06/06, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-02-2013 en tekstbijwerking tot 29-01-2024)



Inhoudstafel:

TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
TITEL 2. - Organisatorische omkadering van het duurzame lokale mobiliteitsbeleid
HOOFDSTUK 1.
Afdeling 1.
Onderafdeling 1.
Art. 2-8
Onderafdeling 2.
Art. 9-12
Afdeling 2.
Onderafdeling 1.
Art. 13-17
Onderafdeling 2.
Art. 18
HOOFDSTUK 2. - Integrale kwaliteitszorg
Afdeling 1. - Methodologie voor de opmaak en evaluatie van het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan
Onderafdeling 1. - Opmaak van een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan
Art. 19
Onderafdeling 2. - De sneltoets
Art. 20
Afdeling 2.
Onderafdeling 1.
Art. 21-23
Onderafdeling 2.
Art. 24-27
Afdeling 3.
Onderafdeling 1.
Art. 28-29
Onderafdeling 2.
Art. 30-32
Onderafdeling 3.
Art. 33-35
TITEL 3. - Financiering en samenwerking voor het mobiliteitsbeleid
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 36-37
HOOFDSTUK 2. - Subsidiëring van het lokale mobiliteitsbeleid
Afdeling 1. - Subsidiëring van de opmaak en herziening van gemeentelijke of intergemeentelijke mobiliteitsplannen
Art. 38-39
Afdeling 2. - Subsidiëring van projecten
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 40-42
Onderafdeling 2. - Subsidies voor projecten die gericht zijn op de beveiliging van schoolbuurten
Art. 43-44
Onderafdeling 3. - Subsidies voor de projecten die gericht zijn op de duurzame ontsluiting van een tewerkstellings-, winkel- of dienstenzone van bovenlokaal belang of met een significante mobiliteitsimpact
Art. 45-46
Onderafdeling 4. - De aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur langs wegen als alternatief voor fietsinfrastructuur langs gewestwegen
Art. 47-48
Onderafdeling 5. [1 - De aanleg van nieuwe, ongelijkvloers kruisende, gemeentelijke fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk boven of onder gewestwegen]1
Art. 48/1, 48/2
Onderafdeling 6. [1 - De aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk langs wegen die niet onder het beheer van het Vlaamse Gewest vallen]1
Art. 48/3, 48/4
Onderafdeling 7. [1 - De aanleg of herinrichting van mobipunten]1
Art. 48/5, 48/6
HOOFDSTUK 3. - Samenwerking en subsidiering van het mobiliteitsbeleid op tussenliggend niveau
Afdeling 1. - Subsidies voor fietsinfrastructuurprojecten gelegen op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk
Art. 49-50
Afdeling 2. - Subsidiëring van de uitvoering van het provinciaal mobiliteitscharter
Art. 51-52
HOOFDSTUK 4. - Samenwerkingsovereenkomsten
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 53-54
Afdeling 2. - Algemene bepalingen
Art. 55-56
TITEL 4. - Slotbepalingen
Art. 57, 57/1, 58-60
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002036512  2009203695 



Uitvoeringsbesluit(en):

2013035377  2013035848  2018010883  2018011747  2018030812  2019014881 



Artikels:

TITEL 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet van 20 maart 2009 : het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid;
  2° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor de openbare werken, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid en het vervoer;
  3° GBC : de Gemeentelijke Begeleidingscommissie;
  4° IGBC : de Intergemeentelijke Begeleidingscommissie;
  5° RMC : de Regionale Mobiliteitscommissie;
  6° startnota : de rapportage over de analyse, de eventuele oplossingsvarianten en voorkeursoplossing van een project, vermeld in artikel 26/6, eerste lid, 1°, van het decreet van 20 maart 2009;
  7° projectnota : het voorontwerp van project met verklarende nota, vermeld in artikel 26/6, eerste lid, 2°, van het decreet van 20 maart 2009;
  8° evaluatienota : de rapportage over de uitgevoerde evaluatie over een project, vermeld in artikel 26/6, tweede lid, van het decreet van 20 maart 2009;
  9° unieke verantwoordingsnota : de rapportage over een project, vermeld in artikel 26/6, eerste lid, van het decreet van 20 maart 2009, waarin de start- en projectnota geïntegreerd zijn;
  10° RSV : het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen;
  11° gewestweg : de weg die onder het beheer van het Vlaamse Gewest valt.
  [1 12° bovenlokale functionele fietsroutenetwerk: een wensbeeld voor gemeentegrensoverschrijdende fietsinfrastructuur in het Vlaamse Gewest. Het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk verbindt woonkernen en attractiepolen, met name zones van tewerkstelling, van onderwijs, van handel, van sport en cultuur en mobiliteitsknooppunten;]1
  [1 13° fietssnelweg: de ruggengraat van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk, namelijk potentieel intensief te gebruiken doorgaande fietsroutes tussen steden en belangrijke attractiepolen, die met kwalitatief hoogwaardige infrastructuur worden uitgerust. De fietssnelweg biedt een aantrekkelijk alternatief voor verplaatsingen met de auto. Op fietssnelwegen, die herkenbaar zijn, kunnen fietsers veilig en comfortabel doorrijden over langere afstanden;]1
  [2 14° besluit van 6 september 2019: het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019 tot bepaling van de nadere regels over de projectmethodologie en de projectstuurgroep in het kader van de basisbereikbaarheid.]2
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

TITEL 2. - Organisatorische omkadering van het duurzame lokale mobiliteitsbeleid
HOOFDSTUK 1.   
Afdeling 1.   
Onderafdeling 1.   
Art.2.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.3.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.4.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.5.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.6.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.7.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.8.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 2.   
Art.9.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.10.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.11.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.12.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Afdeling 2.   
Onderafdeling 1.   
Art.13.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.14.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.15.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.16.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.17.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 2.   
Art.18.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

HOOFDSTUK 2. - Integrale kwaliteitszorg
Afdeling 1. - Methodologie voor de opmaak en evaluatie van het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan
Onderafdeling 1. - Opmaak van een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan
Art.19.§ 1. Een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan wordt opgemaakt op een gefaseerde wijze, waarbij de volgende fasen worden onderscheiden :
  1° de oriëntatiefase waarbij ten minste alle nodige informatie wordt verzameld over de actuele toestand van de ruimtelijke structuren en de verkeersstructuren, de visie van de betrokken actoren en de verbanden met de relevante beleidsplannen en beleidsdocumenten worden aangegeven, die zijn vereist voor het informatieve deel van het mobiliteitsplan, vermeld in artikel 17, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 20 maart 2009;
  2° de planopbouw waarbij op basis van de oriëntatiefase ten minste de toekomstige mobiliteitsbehoeften en de redelijkerwijze in aanmerking te nemen alternatieven, vermeld in artikel 17, § 1, 2° en 4°, van het decreet van 20 maart 2009, worden onderzocht;
  3° de beleidsplanfase waarin op basis van voorgaande fasen ten minste een beschrijving van de gewenste lokale mobiliteitsontwikkeling en de opmaak van het actieplan zijn vervat, vermeld in artikel 17, § 2 en § 3, van het decreet van 20 maart 2009.
  [1 ...]1
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-09-06/06, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 2. - De sneltoets
Art.20. Het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan, vermeld in artikel 16, § 3, van het decreet van 20 maart 2009, wordt geëvalueerd aan de hand van een sneltoets, die een toetsing van het plan aan de volgende criteria inhoudt :
  1° de evolutie van de planningscontext sinds de vaststelling van het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan;
  2° de houding van de actoren ten aanzien van de doelstellingen van het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan;
  3° de mate waarin de relevante mobiliteitsthema's zijn uitgewerkt in het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan.
  In de sneltoets wordt aangegeven dat :
  1° een of meer actoren niet meer achter de strategische keuzes staan van het mobiliteitsplan, zoals verwoord in het richtinggevend gedeelte, vermeld in artikel 17, § 2 van het decreet van 20 maart 2009;
  2° een of meer actoren van oordeel zijn dat een of meer mobiliteitsthema's niet of onvoldoende zijn uitgewerkt in het plan;
  3° alle actoren nog achter het plan staan.
  In het geval, vermeld in het tweede lid, 1°, wordt het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan geheel herzien.
  In het geval, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt het mobiliteitsplan gedeeltelijk herzien, wat inhoudt dat het plan wordt verbreed door toevoeging van een of meer mobiliteitsthema's of dat een of meer mobiliteitsthema's verder worden uitgediept. De relevante delen van het mobiliteitsplan en het actieplan, vermeld in artikel 17, § 2, 3°, van het decreet van 20 maart 2009, worden aangepast.
  In het geval, vermeld in het tweede lid, 3°, wordt het mobiliteitsplan bevestigd en zo nodig geactualiseerd.

Afdeling 2.   
Onderafdeling 1.   
Art.21.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.22.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.23.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 2.   
Art.24.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.25.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.26.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.27.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Afdeling 3.   
Onderafdeling 1.   
Art.28.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.29.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 2.   
Art.30.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.31.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.32.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 3.   
Art.33.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.34.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.35.
  <Opgeheven bij BVR 2019-09-06/06, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

TITEL 3. - Financiering en samenwerking voor het mobiliteitsbeleid
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.36. Als voor plannen of projecten die op basis van dit besluit een subsidie verkrijgen, ook op basis van een andere grondslag een subsidie wordt toegekend, wordt het subsidiebedrag waarin op basis van dit besluit is voorzien, beperkt tot het verschil tussen de subsidie die is toegekend op de andere grondslag, en de subsidie die toegekend is op basis van dit besluit.

Art.37.§ 1. De procedure tot aanvraag, behandeling en de betaling van de subsidies die ter uitvoering van deze titel worden toegekend, verloopt, behalve in geval van een andersluidende regeling, volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
  § 2. Een ondertekende subsidieaanvraag wordt aangetekend of elektronisch verstuurd naar of tegen ontvangstbewijs afgegeven bij de bevoegde instantie.
  De bevoegde instantie is :
  1° het departement als de subsidie wordt aangevraagd voor de volgende projecten :
  a) de opmaak of herziening van een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan;
  b) de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur of de herinrichting van bestaande fietsinfrastructuur langs wegen die niet onder het beheer van het Vlaamse Gewest vallen en die behoren tot het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 4°, van het besluit van 6 september 2019]2 ;
  c) de uitvoering van het mobiliteitscharter, vermeld in artikel 51;
  [3 d) [4 de aanleg of de herinrichting van een Hoppinpunt, namelijk een mobipunt als vermeld in artikel 4, § 1, 11°, van het besluit van 6 september 2019 en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 48/5, § 2, tweede lid]4;]3
  2° het Agentschap Wegen en Verkeer als de subsidie wordt aangevraagd voor de volgende projecten :
  a) de aanleg of herinrichting van wegen die gericht is op de beveiliging van schoolbuurten, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 7°, van het besluit van 6 september 2019]2 ;
  b) de aanleg of herinrichting van wegen die gericht is op de duurzame ontsluiting van een tewerkstellings-, winkel- of dienstenzone van bovenlokaal belang of met een significante mobiliteitsimpact, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 8°, van het besluit van 6 september 2019]2 ;
  c) de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur of de herinrichting van bestaande fietsinfrastructuur langs wegen als alternatief voor fietsinfrastructuur langs gewestwegen, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 3°, van het besluit van 6 september 2019]2.
  [1 d) de aanleg van nieuwe, ongelijkvloers kruisende, gemeentelijke fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk boven of onder gewestwegen, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 5°, van het besluit van 6 september 2019]2]1.
  De minister bepaalt het model van de aanvraag.
  § 3. De bevoegde instantie gaat na of de ingediende aanvraag volledig is en neemt indien nodig contact op met de aanvrager om eventuele aanvullingen te verkrijgen. Zolang de aanvrager de aanvullingen niet verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
  De bevoegde instantie bezorgt binnen een ordetermijn van negentig kalenderdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag of vanaf de datum van de ontvangst van de aanvullingen, vermeld in het eerste lid, de aanvraag en een schriftelijk advies aan de minister.
  § 4. De minister neemt binnen een ordetermijn van negentig kalenderdagen na de ontvangst van het advies, vermeld in paragraaf 3, tweede lid, een beslissing over de subsidieaanvraag. De beslissing van de minister is gunstig indien uit het advies van de bevoegde instantie blijkt dat de aanvrager voldoet aan de subsidievoorwaarden van dit besluit. De bevoegde instantie brengt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van de beslissing van de minister.
  Als de beslissing van de minister gunstig is, wordt het subsidiebedrag betaald aan de aanvrager met toepassing van de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 2 en 3.
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>
  (3)<BVR 2020-09-11/18, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 25-12-2020>
  (4)<BVR 2022-02-11/14, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>

HOOFDSTUK 2. - Subsidiëring van het lokale mobiliteitsbeleid
Afdeling 1. - Subsidiëring van de opmaak en herziening van gemeentelijke of intergemeentelijke mobiliteitsplannen
Art.38.§ 1. De opmaak en de herziening van gemeentelijke of intergemeentelijke mobiliteitsplannen worden gesubsidieerd in een van de volgende gevallen :
  1° de gemeente in kwestie beschikt nog niet over een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan, of;
  2° uit de sneltoets blijkt dat een bestaand mobiliteitsplan geheel of gedeeltelijk moet worden herzien overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 20, tweede lid, 1° of 2°.
  § 2. Bij de opmaak van een eerste gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan of als uit de sneltoets blijkt dat het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan geheel moet worden herzien overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 20, tweede lid, 1°, bedraagt de subsidie, vermeld in paragraaf 1 :
  1° 150.000 euro voor de steden Antwerpen en Gent;
  2° 75.000 euro voor de gemeenten die :
  a) gedeeltelijk in grootstedelijk gebied liggen, zoals bepaald ter uitvoering van het RSV;
  b) [1 ...]1 geheel of gedeeltelijk in regionaalstedelijk gebied of in het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel liggen, zoals bepaald ter uitvoering van het RSV;
  c) [1 ...]1 geheel in kleinstedelijk gebied liggen, zoals bepaald ter uitvoering van het RSV;
  3° 30.000 euro voor de overige gemeenten.
  Als uit de sneltoets blijkt dat aan het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan een of meer mobiliteitsthema's moeten worden toegevoegd of dat een of meer mobiliteitsthema's verder moeten worden uitgediept, als vermeld in artikel 20, tweede lid, 2°, bedraagt de subsidie de helft van het bedrag, vermeld in het eerste lid.
  Bij een intergemeentelijke mobiliteitsplan is de subsidie gelijk aan de som van de bijdrage voor de gemeenten in kwestie.
  Er kan een subsidie worden verkregen telkens als een gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan wordt opgemaakt of wordt herzien overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 20, tweede lid, 1° of 2°, maar [1 er]1 wordt maximaal één subsidie per lokale bestuursperiode toegekend.
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>

Art.39. § 1. De subsidieaanvraag bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de datum van de bekendmaking van het uittreksel van het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad in het Belgisch Staatsblad.
  Bij intergemeentelijke mobiliteitsplannen kan de subsidieaanvraag van de gemeenten in kwestie afzonderlijk worden ingediend.
  § 2. De subsidie wordt alleen betaald als :
  1° de kwaliteitsadviseur een gunstig advies heeft uitgebracht over het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan, of als uit de kennisgeving, vermeld in artikel 28, § 1, zesde lid, van dit besluit, blijkt dat er geen advies werd uitgebracht binnen de voorgeschreven termijn, of als de minister het ongunstige advies heeft hervormd na de instelling van een verzoek tot heroverweging als vermeld in artikel 19, § 3, vijfde en zevende lid, van het decreet van 20 maart 2009;
  2° het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 2. - Subsidiëring van projecten
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.40. Projecten zijn alleen subsidiabel als de aanvrager beschikt over een definitief vastgesteld gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan dat in voorkomend geval binnen de termijn, vermeld in artikel 16, § 2, tweede lid, van het decreet van 20 maart 2009, aan een sneltoets is onderworpen.

Art.41.§ 1. De subsidie van projecten bedraagt maximaal het bedrag van de kostenraming, [1 vermeld in artikel 2, § 2, derde lid, 4°, van het besluit van 6 september 2019]1, verhoogd met 10%. Het subsidiebedrag wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen en wordt berekend aan de hand van de volgende formule : subsidiabel bedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer, gedeeld door het basisindexcijfer. Het basisindexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de maand van het advies van de kwaliteitsadviseur. Het nieuw indexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de datum van de voorlopige oplevering van het project.
  Het subsidiebedrag, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald met behoud van de toepassing van paragraaf 2 en :
  1° artikel 36;
  2° artikel 43, § 1, eerste lid, artikel 45, § 1, eerste lid, en artikel 47, § 1, eerste lid;
  3° artikel 42, artikel 43, § 2, artikel 45, § 2 en artikel 47, § 2.
  § 2. Behalve als het anders wordt bepaald in dit besluit, zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de subsidiëring van projecten op basis van dit besluit :
  1° de levering en plaatsing van nieuwe voetpaden en het onderhoud ervan;
  2° de levering en plaatsing van straatmeubilair met inbegrip van fietsenstallingen en het onderhoud ervan;
  3° de levering en aanplanting van groen en overige verfraaiingskosten;
  4° de kosten die verbonden zijn aan de aanleg of aanpassing van nutsleidingen, met inbegrip van de aanleg of aanpassing van de riolering;
  5° de kosten die verbonden zijn aan de levering en plaatsing van schuilhuisjes voor het geregeld vervoer;
  6° de studiekosten voor het materiaal en de werken, vermeld in punt 1° tot en met 5° ;
  7° de kosten die verbonden zijn aan de noodzakelijke grondverwerving.
  ----------
  (1)<BVR 2019-09-06/06, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.42.[1 Als de studies, vermeld in artikel 43, § 2, 1°, in artikel 47, § 2, 1°, in artikel 48/3, § 3, 1°, en in artikel 49, § 3, 1°, en het toezicht, vermeld in artikel 43, § 2, 2°, in artikel 47, § 2, 2°, in artikel 48/3, § 3, 2°, en in artikel 49, § 3, 2°,]1 met eigen personeel van de gemeente worden uitgevoerd, wordt de subsidiabele kostprijs ervan beperkt tot de kosten die berekend zijn tegen de voorwaarden voor opdrachten van raadgevende ingenieurs van de Belgische Confederatie van burgerlijke en landbouwkundige ingenieurs (KVIV-FABI), die geldig zijn vanaf 1 januari van het jaar waarop ze zijn gemaakt.
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>

Onderafdeling 2. - Subsidies voor projecten die gericht zijn op de beveiliging van schoolbuurten
Art.43.§ 1. De subsidie voor de projecten die gericht zijn op de beveiliging van schoolbuurten, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 7°, van het besluit van 6 september 2019]2, bedraagt 50% van de kostprijs.
  De projecten, vermeld in het eerste lid, zijn subsidiabel op voorwaarde dat :
  1° de werken bestaan uit ingrepen die zijn gericht op de realisatie van een of meer van de volgende doelstellingen :
  a) de verkeersveiligheid van de schoolkinderen verbeteren;
  b) de verplaatsingen van de schoolkinderen bevorderen, te voet, met de fiets, met het openbaar vervoer of met carpool, rekening houdend met het STOP-beginsel, vermeld in artikel 4, tweede lid, 1°, van het decreet van 20 maart 2009;
  c) een evenwicht nastreven tussen de verschillende categorieën verkeersdeelnemers zonder het parkeeraanbod in de schoolbuurt te verruimen;
  2° de school een onderwijsinstelling is voor basisonderwijs of secundair onderwijs;
  3° de schooltoegang :
  a) aansluit op een weg die onder het beheer van de gemeente valt;
  b) op maximaal 200 meter van een gewestweg ligt, waarbij de afstand wordt gemeten over het openbaar domein;
  3° de gesubsidieerde werken zich uitstrekken vanaf de gewestweg tot maximaal 25 meter voorbij de schooltoegang;
  4° voor de school in kwestie een schoolvervoerplan wordt opgesteld met een visie op korte en lange termijn over de wijze van verplaatsing van en naar de school en een actieplan met maatregelen op het vlak van informatie, vervoersorganisatie en sensibilisatie in samenwerking met de schoolraad en de ouders;
  5° de aan te leggen infrastructuur zal worden beheerd door de gemeente.
  § 2. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, omvat :
  1° de studiekosten, namelijk de kosten voor :
  a) de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn en de uitvoering van de nodige opmetingen;
  b) de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
  c) de samenstelling van het dossier voor de [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1;
  d) de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken;
  2° de toezichtskosten, namelijk de kosten voor :
  a) het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten, als het toezicht is uitbesteed aan derden;
  b) de voorlopige en definitieve oplevering, als de opmaak en opvolging ervan worden uitbesteed aan derden;
  3° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken.
  § 3. Het subsidiebedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt betaald in drie schijven :
  1° een eerste schijf voor het bedrag van de studiekosten en de helft van het inschrijvingsbedrag van de aannemer wordt betaald bij de betekening van de opdracht aan de aannemer van de werken;
  2° een tweede schijf voor het saldo van de kosten van de werken, de toezichtskosten, de eventuele prijsherzieningen en verrekeningen, meer- of bijwerken wordt betaald na de voorlopige oplevering van de werken;
  3° een derde schijf wordt uitbetaald na de definitieve oplevering van de werken en omvat het saldo van het ereloon van de studiekosten.
  ----------
  (1)<BVR 2015-11-27/29, art. 746, 002; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.44.§ 1. De subsidieaanvraag voor de eerste schijf, vermeld in artikel 43, § 3, 1°, bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat;
  4° een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad en de overeenkomst met de opdrachtnemer;
  5° de betaalbewijzen met betrekking tot de studiekosten, vermeld in artikel 43, § 3, 1°.
  De subsidieaanvraag voor de tweede schijf bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat, en de betaalbewijzen met betrekking tot de kosten, vermeld in artikel 43, § 3, 2° ;
  4° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering.
  De subsidieaanvraag voor de derde schijf bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat, en de betaalbewijzen met betrekking tot het saldo van het ereloon in het kader van de studiekosten;
  4° een kopie van het proces-verbaal van definitieve oplevering.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-09-06/06, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 3. - Subsidies voor de projecten die gericht zijn op de duurzame ontsluiting van een tewerkstellings-, winkel- of dienstenzone van bovenlokaal belang of met een significante mobiliteitsimpact
Art.45.§ 1. De subsidie voor de projecten die gericht zijn op de ontsluiting van een tewerkstellings-, winkel- of dienstenzone van bovenlokaal belang of met een significante mobiliteitsimpact, [1 vermeld in artikel 4, § 1, 8°, van het besluit van 6 september 2019]1, bedraagt :
  1° 40% van de kostprijs voor de aanleg van de nieuwe ontsluitingsinfrastructuur, vanaf de rand van de zone in kwestie tot de aansluiting op de gewestweg;
  2° 60% van de kostprijs voor de herinrichting van bestaande ontsluitingsinfrastructuur vanaf de rand van de zone in kwestie tot de aansluiting op de gewestweg.
  Voor de subsidiëring van de projecten, vermeld in het eerste lid, komt de zone in aanmerking die bestemd is of bestemd zal worden voor de vestiging van :
  1° bedrijventerreinen met een significante mobiliteitsimpact;
  2° wetenschapsparken, namelijk zones, bestemd voor de vestiging van onderzoeksintensieve ondernemingen die een band hebben met een universiteit of hogeschool;
  3° activiteiten van bovenlokaal belang die veel verkeersstromen genereren zoals campussen voor hoger onderwijs, ziekenhuizen, grootwinkelbedrijven, sportstadions, recreatieparken, evenementenhallen, congres- en tentoonstellingsruimte en penitentiaire instellingen.
  De projecten, vermeld in het eerste lid, zijn subsidiabel op voorwaarde dat :
  1° de activiteiten in deze zone capaciteitsproblemen doen ontstaan op het kruispunt met de gewestweg waarop de zone ontsloten wordt;
  2° uit de projectnota of de unieke verantwoordingsnota blijkt dat de aanleg of herinrichting tot doel heeft de multimodale bereikbaarheid te verbeteren en daarbij rekening wordt gehouden met het STOP-beginsel, vermeld in artikel 4, tweede lid, 1°, van het decreet van 20 maart 2009;
  3° de aan te leggen infrastructuur zal worden beheerd door de gemeente.
  De minister bepaalt de wijze waarop de capaciteitsproblemen, vermeld in het derde lid, 1°, vastgesteld worden.
  In het derde lid, 2°, wordt verstaan onder multimodale bereikbaarheid : de mate waarin een plaats bereikbaar is met verschillende transportmiddelen, namelijk te voet, per fiets, met verschillende vormen van openbaar vervoer, met individueel gemotoriseerd transport.
  § 2. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, omvat de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken.
  § 3. De initiatiefnemer van het project stelt een cofinancieringsplan op dat de volgende informatie bevat :
  1° een overzicht van de financieringskanalen die worden aangewend, met de overeenkomstige bedragen;
  2° een begroting van de eigen financiële inbreng.
  Het cofinancieringsplan maakt deel uit van de projectnota of de unieke verantwoordingsnota.
  § 4. De initiatiefnemer verbindt zich ertoe om met betrekking tot de zone waarvoor de ontsluiting wordt gesubsidieerd, geen andere subsidieaanvraag voor bijkomende ontsluitingsinfrastructuur in te dienen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-09-06/06, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.46.De subsidieaanvraag bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering en de betaalbewijzen met betrekking tot de kosten, vermeld in artikel 45, § 1, eerste lid, bevat;
  4° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-09-06/06, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 4. - De aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur langs wegen als alternatief voor fietsinfrastructuur langs gewestwegen
Art.47.§ 1. De subsidie voor projecten die gericht zijn op de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur of de herinrichting van bestaande fietsinfrastructuur langs wegen als alternatief voor fietsinfrastructuur langs gewestwegen, [3 vermeld in artikel 4, § 1, 3°, van het besluit van 6 september 2019]3, bedraagt 100% van de kostprijs voor de aanleg van de nieuwe fietsinfrastructuur of van de kostprijs voor de herinrichting van de bestaande fietsinfrastructuur.
  De projecten, vermeld in het eerste lid, zijn subsidiabel op voorwaarde dat :
  1° het wegens ruimtelijke beperkingen van het openbaar domein of de inrichtingsprincipes die verbonden zijn aan de wegcategorisering, niet mogelijk of niet efficiënt is om fietsinfrastructuur aan te leggen langs de gewestweg;
  2° de gewestweg een genummerde weg is;
  3° de nieuw aan te leggen of te verbeteren infrastructuur zal worden beheerd door de gemeente.
  § 2. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, omvat :
  1° de studiekosten, namelijk de kosten voor :
  a) de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn en de uitvoering van de nodige opmetingen;
  b) de samenstelling van het technische gedeelte van onteigeningsdossiers;
  c) de samenstelling van het dossier voor de [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1;
  d) de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken;
  2° de toezichtskosten, namelijk de kosten voor :
  a) het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten, als het toezicht werd uitbesteed aan derden;
  b) de voorlopige en definitieve oplevering, als de opmaak en opvolging ervan worden uitbesteed aan derden;
  3° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken. De volgende werken zijn inbegrepen :
  a) de aanpassing van de kruispunten ingevolge de inpassing van de fietsinfrastructuur ter hoogte van de uitmondende zijstraten;
  b) de aanleg en de uitrusting waar nodig van gelijkvloerse en ongelijkvloerse fietsoversteekplaatsen;
  c) de verlenging van dwarse duikers of onderbruggingen onder de fietsinfrastructuur;
  d) als dat door de aanleg of de verbetering van de fietspaden noodzakelijk is, de aanpassing, verplaatsing of nieuwe aanleg van een waterafvoersysteem voor hemelwater dat kan bestaan uit bermsloten, daarin begrepen de duikers, draineersleuven of RWA-rioolleidingen, met inbegrip van toebehoren. In geval van nieuw aan te leggen RWA-rioolleidingen komt alleen het deel van de kosten in aanmerking in verhouding tot de waterafvoer afkomstig van het fietspad. De vernieuwing of de aanpassing van de DWA-riolering is niet subsidiabel, met uitzondering van de kostprijs voor het op de juiste hoogte brengen van de bovenbouw van bestaande inspectieputten in de verharding van de fietspaden en de levering en plaatsing van geschikte riooldeksels.
  4° de kosten die gemaakt zijn door de gemeente voor de verwerving van de gronden die nodig zijn voor de realisatie van het project.
  § 3. Het subsidiebedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt betaald in drie schijven :
  1° een eerste schijf voor het bedrag van de studiekosten [2 , de kosten die gemaakt zijn door de gemeente voor de verwerving of onteigening van de gronden en de helft van de kosten van de werken]2 volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer wordt betaald bij de betekening van de opdracht aan de aannemer van de werken;
  2° een tweede schijf voor het saldo van de kosten van de werken, de toezichtskosten, de eventuele prijsherzieningen en verrekeningen, meer- of bijwerken wordt betaald na de voorlopige oplevering van de werken;
  3° een derde schijf wordt uitbetaald na de definitieve oplevering van de werken en omvat het saldo van het ereloon van de studiekosten.
  ----------
  (1)<BVR 2015-11-27/29, art. 747, 002; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
  (2)<BVR 2017-12-15/27, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (3)<BVR 2019-09-06/06, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.48.§ 1. De subsidieaanvraag voor de eerste schijf, vermeld in artikel 47, § 3, 1°, bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat;
  4° een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad en de overeenkomst met de opdrachtnemer;
  5° de betaalbewijzen met betrekking tot de studiekosten, vermeld in artikel 47, § 3, 1°.
  [1 6° de betaalbewijzen van de kosten voor de verwerving van de gronden, vermeld in artikel 47, § 3, 1°.]1
  De subsidieaanvraag voor de tweede schijf, vermeld in artikel 47, § 3, 2°, bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering en de betaalbewijzen met betrekking tot de kosten, vermeld in artikel 47, § 3, 2°, omvat;
  4° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering.
  De subsidieaanvraag voor de derde schijf bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de identificatie van het project;
  3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat en de betaalbewijzen met betrekking tot het saldo van het ereloon in het kader van de studiekosten;
  4° een kopie van het proces-verbaal van definitieve oplevering.
  § 2. [2 ...]2
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Onderafdeling 5. [1 - De aanleg van nieuwe, ongelijkvloers kruisende, gemeentelijke fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk boven of onder gewestwegen]1   ----------   (1)
Art.48/1.[1 § 1. De subsidies die gericht zijn op de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 5°, van het besluit van 6 september 2019]2, die een of meer gewestwegen ongelijkvloers kruist, bedragen 100% van de kostprijs voor de aanleg van de nieuwe fietsinfrastructuur.
   De projecten, vermeld in het eerste lid, zijn subsidiabel als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° de fietsinfrastructuur in kwestie ligt op het traject van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk;
   2° de fietsinfrastructuur in kwestie kruist een of meer gewestwegen ongelijkvloers;
   3° de gewestweg is een genummerde weg;
   4° de fietsinfrastructuur in kwestie wordt eigendom van en zal worden beheerd door de gemeente.
   § 2. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, omvat:
   1° de studiekosten, namelijk de kosten voor:
   a) de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn, en de uitvoering van de nodige opmetingen;
   b) de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
   c) de samenstelling van het dossier voor de omgevingsvergunning;
   d) de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken;
   2° de toezichtskosten, namelijk de kosten voor:
   a) het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten, als het toezicht is uitbesteed aan derden;
   b) de voorlopige en definitieve oplevering, als de opmaak en opvolging ervan worden uitbesteed aan derden;
   3° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken. De volgende werken zijn inbegrepen:
   a) de voorbereidende werken, de opbraakwerken en de grondwerken aan de bermlichamen waarin de fietsinfrastructuur wordt aangelegd, in voorkomend geval met inbegrip van de bouwkundige verbetering van de ondergrond, met uitsluiting van eventuele meerkosten die verbonden zijn aan een bodemsanering;
   b) de aanleg en de uitrusting van de fietsinfrastructuur die bij het te bouwen kunstwerk aankomt: onderfundering, fundering, verharding en signalisatie;
   c) de aanleg en de uitrusting van de fietsinfrastructuur: pijlers, landhoofden, funderingen, tunneldak en -wanden, tunneltoeritten, kwartkegels, taludplaten en brugstructuur;
   d) in voorkomend geval, de afdekking van de strook tussen het aankomende fietspad en de rijbaan, inclusief de verharding, de levering en de aanplanting van het groen en de levering en de plaatsing van noodzakelijke scheidende veiligheidselementen in die strook;
   e) de herstelling van de strook tussen de fietsinfrastructuur en de rooilijn, met uitzondering van bomen en struiken;
   f) de constructie van kantopsluitingen, de straatgoten en de waterslikkers in de straatgoten inbegrepen;
   g) de aanpassing, verplaatsing of aanleg van een waterafvoersysteem voor hemelwater dat kan bestaan uit bermsloten, daarin begrepen de duikers, draineersleuven of RWA-rioolleidingen, met inbegrip van toebehoren. In geval van nieuw aan te leggen RWA-rioolleidingen komt alleen het deel van de kosten in aanmerking in verhouding tot de waterafvoer die afkomstig is van de fietsinfrastructuur;
   h) de aanleg van pompkelders, pompinstallaties en de afvoer van water uit de tunnel;
   i) in het kader van de vernieuwing of de aanpassing van de DWA-riolering: het op de juiste hoogte brengen van de bovenbouw van bestaande inspectieputten in de verharding van de fietsinfrastructuur en de levering en de plaatsing van geschikte riooldeksels;
   j) de verlenging van dwarse duikers of onderbruggingen onder de fietsinfrastructuur;
   k) de plaatsing van beschermmiddelen, zoals paaltjes en hekken, die dienen om oneigenlijke gebruik van de fietsinfrastructuur te voorkomen;
   l) het aanbrengen van werfsignalisatie en omleidingssignalisatie tijdens de uitvoering van de werken;
   m) in voorkomend geval de bronbemaling tijdens de aanleg van de infrastructuur;
   n) de aanpassing van de kruispunten, ingevolge de aanleg van de fietsinfrastructuur, ter hoogte van uitmondende zijstraten. Het betreft de heraanleg van de verharding of de ophoging van de verharding ter hoogte van de kruispunten;
   o) de aanleg en de uitrusting, waar nodig, van gelijkvloerse fietsoversteekplaatsen;
   p) het voorzien in functionele verlichting van wegen die voorbehouden zijn voor fietsverkeer, zowel op de aankomende fietsinfrastructuur als op de fietsbruggen en in de fietstunnels en tunneltoeritten.
   § 3. De subsidie, vermeld in paragraaf 1, wordt in de volgende drie schijven uitbetaald:
   1° een eerste schijf voor het bedrag van de studiekosten en de helft van de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer wordt betaald bij de betekening van de opdracht aan de aannemer van de werken;
   2° een tweede schijf voor het saldo van de kosten van de werken, de eventuele prijsherzieningen en verrekeningen, meer- of bijwerken wordt betaald na de voorlopige oplevering van de werken;
   3° een derde schijf wordt uitbetaald na de definitieve oplevering van de werken en omvat het saldo van het ereloon van de studiekosten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-12-15/27, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.48/2. [1 De subsidieaanvraag voor de eerste schijf, vermeld in artikel 48/1, § 3, 1°, bevat:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat;
   4° een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad en de overeenkomst met de opdrachtnemer;
   5° de betaalbewijzen voor de studiekosten, vermeld in artikel 48/1, § 2, 1°.
   De subsidieaanvraag voor de tweede schijf, vermeld in artikel 48/1, § 3, 2°, bevat:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° een financiële afrekening die de schuldvordering en de betaalbewijzen voor de kosten, vermeld in artikel 48/1, § 3, 2°, omvat;
   4° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering.
   De subsidieaanvraag voor de derde schijf, vermeld in artikel 48/1, § 3, 3°, bevat:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat en de betaalbewijzen voor het saldo van het ereloon in het kader van de studiekosten;
   4° een kopie van het proces-verbaal van definitieve oplevering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-12-15/27, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>


Onderafdeling 6. [1 - De aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk langs wegen die niet onder het beheer van het Vlaamse Gewest vallen]1   ----------   (1)
Art.48/3.[1 § 1. De subsidies die gericht zijn op de aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk langs wegen die niet onder het beheer van het Vlaamse Gewest vallen, zoals [2 vermeld in artikel 4, § 1, 4°, van het besluit van 6 september 2019]2, bedragen 50% van de kostprijs voor:
   1° de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur;
   2° de verbreding van een eenrichtingsfietspad van minder dan [3 twee]3 meter breed;
   3° de verbreding van een tweerichtingsfietspad van minder dan [3 vier]3 meter breed;
   4° de vervanging van een tweerichtingsfietspad door de aanleg van eenrichtingsfietspaden per rijrichting van minimaal [3 twee]3 meter breed;
   5° de omvorming van een aanliggend fietspad tot een gescheiden fietspad, waar de verkeersomstandigheden dat noodzakelijk maken;
   6° de aanleg van fietssnelwegen die de minister aanwijst.
   § 2. De projecten, vermeld in paragraaf 1, zijn subsidiabel als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° de fietsinfrastructuur in kwestie ligt op een traject van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk dat beheerd zal worden door de gemeente;
   3° er wordt voor dit project aan de gemeente geen subsidie toegekend door de provincie op basis van de subsidieregeling, vermeld in artikel 49.
   § 3. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, omvat:
   1° de studiekosten voor de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen, namelijk de kosten voor:
   a) de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn en de uitvoering van de nodige opmetingen;
   b) de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
   c) de samenstelling van het dossier voor de omgevingsvergunning;
   d) de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken;
   2° de toezichtskosten bij de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen, namelijk de kosten voor:
   a) het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten;
   b) de voorlopige oplevering;
   3° de kosten die gemaakt zijn door de gemeente voor de verwerving van de gronden die nodig zijn voor de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen;
   4° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer voor de uitvoering van de volgende werken:
   a) de voorbereidende werken, de opbraakwerken en de grondwerken aan de bermlichamen waarin de fietsinfrastructuur wordt aangelegd, in voorkomend geval met inbegrip van de bouwkundige verbetering van de ondergrond, met uitsluiting van eventuele meerkosten die verbonden zijn aan een bodemsanering;
   b) de aanleg en de uitrusting van de fietsinfrastructuur: onderfundering, fundering, verharding en signalisatie;
   c) de afdekking van de strook tussen het fietspad en de rijbaan, inclusief de verharding, de levering en aanplanting van het groen en de levering en plaatsing van noodzakelijke scheidende veiligheidselementen in die strook;
   d) de herstelling van de strook tussen de fietsinfrastructuur en de rooilijn, met uitzondering van bomen en struiken;
   e) de constructie van kantopsluitingen, de straatgoten en de waterslikkers in de straatgoten inbegrepen;
   f) de aanpassing, verplaatsing of aanleg van een waterafvoersysteem voor hemelwater dat kan bestaan uit bermsloten, daarin begrepen de duikers, draineersleuven of RWA-rioolleidingen, met inbegrip van toebehoren. In geval van nieuw aan te leggen RWA-rioolleidingen komt alleen het deel van de kosten in aanmerking in verhouding tot de waterafvoer die afkomstig is van de fietsinfrastructuur;
   g) de vernieuwing of de aanpassing van de DWA-riolering is niet subsidiabel, met uitzondering van de kostprijs voor het op de juiste hoogte brengen van de bovenbouw van bestaande inspectieputten in de verharding van de fietsinfrastructuur en de levering en plaatsing van geschikte riooldeksels;
   h) de verlenging van dwarse duikers of onderbruggingen onder de fietsinfrastructuur;
   i) kunstwerken langs, over of onder gemeentewegen, verlaten spoorwegen en onbevaarbare waterlopen;
   j) beschermmiddelen, zoals paaltjes en hekken die dienen om oneigenlijk gebruik van de fietsinfrastructuur te voorkomen;
   k) het aanbrengen van de bovenlaag van de fietssuggestiestrook over een beperkte lengte en alleen als projectonderdeel van de aanleg van een volwaardig fietspad;
   l) werfsignalisatie en omleidingssignalisatie tijdens de uitvoering van de werken;
   m) de aanpassing van de kruispunten, ingevolge de aanleg van de fietsinfrastructuur, ter hoogte van uitmondende zijstraten. Het betreft de heraanleg van de verharding of de ophoging van de verharding ter hoogte van de kruispunten;
   n) de aanleg en de uitrusting, waar nodig, van gelijkvloerse fietsoversteekplaatsen;
   o) het voorzien in functionele verlichting van wegen die voorbehouden zijn voor fietsverkeer.
   In afwijking van het eerste lid komen de kosten, vermeld in het eerste lid, 4°, a), en de onderfundering en fundering, vermeld in het eerste lid, 4°, b), niet in aanmerking voor subsidiëring als het gaat om fietsinfrastructuur als vermeld in artikel 2.61 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
   § 4. Het subsidiebedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt betaald in twee schijven:
   1° een eerste schijf voor het bedrag van de studiekosten en de kosten die gemaakt zijn door de gemeente voor de verwerving of onteigening van de gronden, in het geval deze voor subsidie in aanmerking komen, en de helft van de kosten van de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer wordt betaald bij de betekening van de opdracht aan de aannemer van de werken;
   2° een tweede schijf voor het saldo van de studiekosten en de toezichtskosten, voor zover deze voor subsidie in aanmerking komen, en het saldo van de kosten van de werken met de eventuele prijsherzieningen en verrekeningen, meer- of bijwerken wordt betaald na de voorlopige oplevering van de werken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-12-15/27, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>
  (3)<BVR 2024-01-12/07, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.48/4. [1 De subsidieaanvraag voor de eerste schijf, vermeld in artikel 48/3, § 4, 1°, bevat:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat;
   4° een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad en de overeenkomst met de opdrachtnemer;
   5° de betaalbewijzen voor de studiekosten, vermeld in artikel 48/3, § 3, 1° ;
   6° de betaalbewijzen van de kosten voor de verwerving van de gronden, vermeld in artikel 48/3, § 3, 3°.
   De subsidieaanvraag voor de tweede schijf, vermeld in artikel 48/3, § 4, 2°, bevat:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° een financiële afrekening die de schuldvordering en de betaalbewijzen voor de kosten, vermeld in artikel 48/1, § 3, 4°, omvat;
   4° een financiële afrekening die de schuldvordering en de betaalbewijzen omvat met betrekking tot het saldo van de studiekosten, vermeld in artikel 48/3, § 3, 1°, en de toezichtskosten, vermeld in artikel 48/3, § 3, 2° ;
   4° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-12-15/27, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>


Onderafdeling 7. [1 - De aanleg of herinrichting van mobipunten]1   ----------   (1)
Art.48/5.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder besluit van 11 februari 2022 het besluit van de Vlaamse Regering van 11 februari 2022 over de Hoppinpunten en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid.
   § 2. De subsidie voor de projecten die gericht zijn op de aanleg of herinrichting van Hoppinpunten als vermeld in artikel 4, § 1, 11°, van het besluit van 6 september 2019, bedraagt:
   1° 50% van de kostprijs voor de interregionale Hoppinpunten op basis van netwerklogica, vermeld in artikel 2, tweede lid, 1°, van het besluit van 11 februari 2022, met een maximum van 500.000 euro;
   2° 50% van de kostprijs voor de regionale Hoppinpunten op basis van netwerklogica, vermeld in artikel 2, tweede lid, 2°, van het voormelde besluit, met een maximum van 250.000 euro;
   3° 100% van de kostprijs voor de lokale Hoppinpunten op basis van netwerklogica, vermeld in artikel 2, tweede lid, 3°, van het voormelde besluit, met een maximum van 50.000 euro;
   4° 100% van de kostprijs voor de buurt-Hoppinpunten, vermeld in artikel 2, tweede lid, 4°, van het voormelde besluit, met een maximum van 25.000 euro;
   Een project als vermeld in het eerste lid, komt in aanmerking voor een subsidie als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
   1° het Hoppinpunt voldoet aan de kwaliteitseisen, vermeld in artikel 5 en 6 van het besluit van 11 februari 2022;
   2° de merkarchitectuur, vermeld in artikel 3 van het voormelde besluit, wordt toegepast;
   3° het Hoppinpunt is geïntegreerd in het regionale mobiliteitsplan als het gaat om interregionale Hoppinpunten, regionale Hoppinpunten, lokale Hoppinpunten en buurt-Hoppinpunten volgens netwerklogica als vermeld in artikel 2, tweede lid, van het besluit van 11 februari 2022. Beperkte verschuivingen van de locatie van het Hoppinpunt zijn mogelijk in samenspraak met de vervoerregioraad en leiden niet tot een herziening van het regionale mobiliteitsplan;
   4° het uitrustingsniveau wordt meegedeeld aan de Mobiliteitscentrale;
   5° de gemeente is beheerder van de infrastructuur.
   In het tweede lid, 4°, wordt verstaan onder Mobiliteitscentrale: de Mobiliteitscentrale, vermeld in artikel 33 van het decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid.
   § 3. De kostprijs, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, omvat de volgende kosten:
   1° de kosten voor studie en ontwerp;
   2° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer, in voorkomend geval te vermeerderen met de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken;
   3° als de gemeente de werken in eigen beheer uitvoert: de kosten van de gebruikte materialen, te staven met de facturen van de aankoop ervan;
   4° de kosten voor de aankoop en plaatsing van fietsenstallingen, van informatiedragers en van de infrastructuur om data-uitwisseling mogelijk te maken als vermeld in artikel 6 van het besluit van 11 februari 2022;
   5° de kosten voor de aankoop en plaatsing van fietskluizen en fietslockers;
   6° de kosten verbonden aan specifieke uitrustingen die de toegankelijkheid van het Hoppinpunt verbeteren voor alle gebruikers, vermeld in artikel 5 van het voormelde besluit;
   7° de kosten voor de levering en aanplanting van groenvoorzieningen]1.
  ----------
  (1)<BVR 2022-02-11/14, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>

Art.48/6.[1 " § 1. De subsidieaanvraag bevat al de volgende elementen:
   1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
   2° de identificatie van het project;
   3° offertes en financiële afrekeningen die de schuldvordering omvatten;
   4° een kopie van de gunningsbeslissing van de gemeenteraad;
   5° de overeenkomst met de opdrachtnemers en leveranciers;
   6° een verklaring dat de gemeente eigenaar is van de grond waarop het Hoppinpunt wordt aangelegd of een bewijs dat de gemeente langdurige gebruiksrechten bezit op de gronden;
   7° een financiële afrekening die de schuldvordering omvat, en de betaalbewijzen voor de kosten, vermeld in artikel 48/5, § 3;
   8° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering, tenzij de werken zijn uitgevoerd in eigen beheer.
   § 2. Met akkoord van de projectstuurgroep, vermeld in artikel 8 van het besluit van 6 september 2019, kunnen per Hoppinpunt verschillende subsidieaanvragen ingediend worden met het oog op de aanleg of herinrichting ervan. Over de volledige looptijd van een lokale bestuursperiode mag de som van de subsidiebedragen van die verschillende aanvragen het maximumbedrag voor het Hoppinpunt, vermeld in artikel 48/5, § 2, eerste lid, niet overschrijden ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2022-02-11/14, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>

HOOFDSTUK 3. - Samenwerking en subsidiering van het mobiliteitsbeleid op tussenliggend niveau
Afdeling 1. - Subsidies voor fietsinfrastructuurprojecten gelegen op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk
Art.49.[1 § 1. De subsidie aan provincies voor de aanleg of herinrichting van fietsinfrastructuur op trajecten van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk bedraagt 50% van de kostprijs voor:
   1° de aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur;
   2° de verbreding van een eenrichtingsfietspad van minder dan [2 twee]2 meter breed;
   3° de verbreding van een tweerichtingsfietspad van minder dan [2 vier]2 meter breed;
   4° de vervanging van een tweerichtingsfietspad door de aanleg van eenrichtingsfietspaden per rijrichting van minimaal [2 twee]2 meter breed;
   5° de omvorming van een aanliggend fietspad tot een gescheiden fietspad, waar de verkeersomstandigheden dat noodzakelijk maken;
   6° de aanleg van fietssnelwegen die de minister aanwijst conform artikel 48/3, § 1, 6°.
   § 2. De projecten, vermeld in paragraaf 1, zijn subsidiabel als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° de fietsinfrastructuur in kwestie ligt op een traject van het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk dat beheerd zal worden door de gemeente;
   2° de fietsinfrastructuur in kwestie ligt op het grondgebied van een of meer gemeenten die beschikken over een definitief vastgesteld gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan, dat in voorkomend geval binnen de termijn, vermeld in artikel 16, § 2, tweede lid, van het decreet van 20 maart 2009, aan een sneltoets is onderworpen;
   3° er is voor de fietsinfrastructuur in kwestie aan de gemeente geen subsidie toegekend op basis van de subsidieregeling, vermeld in artikel 48/3.
   § 3. De kostprijs, vermeld in paragraaf 1, omvat:
   1° de studiekosten voor de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen, namelijk de kosten voor:
   a) de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn en de uitvoering van de nodige opmetingen;
   b) de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
   c) de samenstelling van het dossier voor de omgevingsvergunning;
   d) de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken;
   2° de toezichtskosten bij de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen, namelijk de kosten voor:
   a) het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten;
   b) de voorlopige oplevering;
   3° de kosten die gemaakt zijn door de gemeente of de provincie voor de verwerving van de gronden die nodig zijn voor de realisatie van de fietsinfrastructuur op fietssnelwegen;
   4° de kosten voor de werken volgens de inschrijvingsprijs van de aannemer voor de uitvoering van de volgende werken:
   a) de voorbereidende werken, de opbraakwerken en de grondwerken aan de bermlichamen waarin de fietsinfrastructuur wordt aangelegd, in voorkomend geval met inbegrip van de bouwkundige verbetering van de ondergrond, met uitsluiting van eventuele meerkosten die verbonden zijn aan een bodemsanering;
   b) de aanleg en de uitrusting van de fietsinfrastructuur: onderfundering, fundering, verharding en signalisatie;
   c) de afdekking van de strook tussen het fietspad en de rijbaan, inclusief de verharding, de levering en aanplanting van het groen en de levering en plaatsing van noodzakelijke scheidende veiligheidselementen in die strook;
   d) de herstelling van de strook tussen de fietsinfrastructuur en de rooilijn, met uitzondering van bomen en struiken;
   e) de constructie van kantopsluitingen, de straatgoten en de waterslikkers in de straatgoten inbegrepen;
   f) de aanpassing, verplaatsing of aanleg van een waterafvoersysteem voor hemelwater dat kan bestaan uit bermsloten, daarin begrepen de duikers, draineersleuven of RWA-rioolleidingen, met inbegrip van toebehoren. In geval van nieuw aan te leggen RWA-rioolleidingen komt alleen het deel van de kosten in aanmerking in verhouding tot de waterafvoer die afkomstig is van de fietsinfrastructuur;
   g) de vernieuwing of de aanpassing van de DWA-riolering is niet subsidiabel, met uitzondering van de kostprijs voor het op de juiste hoogte brengen van de bovenbouw van bestaande inspectieputten in de verharding van de fietsinfrastructuur en de levering en plaatsing van geschikte riooldeksels;
   h) de verlenging van dwarse duikers of onderbruggingen onder de fietsinfrastructuur;
   i) kunstwerken langs, over of onder gemeentewegen, verlaten spoorwegen en onbevaarbare waterlopen;
   j) beschermmiddelen, zoals paaltjes en hekken die dienen om oneigenlijk gebruik van de fietsinfrastructuur te voorkomen;
   k) het aanbrengen van de bovenlaag van de fietssuggestiestrook over een beperkte lengte en alleen als projectonderdeel van de aanleg van een volwaardig fietspad;
   l) werfsignalisatie en omleidingssignalisatie tijdens de uitvoering van de werken;
   m) de aanpassing van de kruispunten, ingevolge de aanleg van de fietsinfrastructuur, ter hoogte van uitmondende zijstraten. Het betreft de heraanleg van de verharding of de ophoging van de verharding ter hoogte van de kruispunten;
   n) de aanleg en de uitrusting, waar nodig, van gelijkvloerse fietsoversteekplaatsen;
   o) het voorzien in functionele verlichting van wegen die voorbehouden zijn voor fietsverkeer.
   In afwijking van het eerste lid komen de kosten, vermeld in het eerste lid, 4°, a), en de onderfundering en fundering, vermeld in het eerste lid, 4°, b), niet in aanmerking voor subsidiëring als het gaat om fietsinfrastructuur als vermeld in artikel 2.61 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
   § 4. De subsidie, vermeld in paragraaf 1, wordt betaald in de volgende twee schijven:
   1° een eerste schijf van 50% van de subsidie wordt aan de provincie betaald nadat ze bewijsstukken heeft voorgelegd waaruit blijkt dat de provincie al minstens de helft van de door haar toegezegde subsidies heeft uitbetaald aan de gemeente. Als de provincie opdrachtgever is van de subsidiabele werken, wordt de eerste schijf van 50% uitbetaald na de betekening van het aanvangsbevel aan de aannemer;
   2° een tweede schijf van maximaal het saldo van het subsidiebedrag dat is bepaald bij de subsidieaanvraag van de eerste schijf, wordt betaald aan de provincie op basis van de goedgekeurde eindafrekening na de voorlopige oplevering van de werken, in voorkomend geval met inbegrip van de prijsherzieningen, verrekeningen, meer- of bijwerken, of op basis van het bewijs van betaling van de tweede schijf door de provincie aan de gemeente.]1
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2024-01-12/07, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 08-02-2024>

Art.50.§ 1. De subsidieaanvraag voor de eerste schijf bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van het rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° het subsidiebesluit van de provincie, met vermelding van het maximale subsidiebedrag, waaruit blijkt dat minimaal [1 90%]1 van de subsidiabele kosten van de fietsinfrastructuurwerken [1 , of 100% als het fietssnelwegen, die de minister aanwijst conform artikel 48/3, § 1, 6°, betreft,]1 aan de gemeente wordt toegezegd, of, als de provincie de opdrachtgever is van de subsidiabele werken, een kopie van de gunningsbeslissing van de provincieraad of de deputatie en de overeenkomst met de opdrachtnemer;
  3° een kopie van [1 de gemotiveerde gunningsbeslissing en de overeenkomst met de opdrachtnemer van de opdrachten, vermeld in artikel 49, § 3, of, als de werken worden uitgevoerd voor een opdrachtgever die niet onderhevig is aan de wetgeving over overheidsopdrachten, een kopie van de overeenkomst met de aannemer]1, tenzij de provincie de opdrachtgever is van de subsidiabele werken;
  4° [1 hetzij een verklaring dat de toekomstige beheerder van de fietsinfrastructuur eigenaar is van de grond waarop de fietsinfrastructuur wordt aangelegd, hetzij een bewijs dat de gemeente of de provincie langdurige gebruiksrechten bezit op de gronden.]1
  De bevoegde instantie, vermeld in artikel 37, § 2, tweede lid, 1°, kan met het oog op de beoordeling van de subsidieaanvraag het aanbestedingsdossier met een duidelijke uitsplitsing van de subsidiabele posten, met inbegrip van de definitieve plannen, opvragen. Zolang deze aanvullende stukken niet zijn bezorgd, wordt de behandeling van de aanvraag opgeschort, als vermeld in artikel 37, § 3, eerste lid.
  De subsidieaanvraag voor de tweede schijf bevat :
  1° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
  2° de goedgekeurde eindafrekening van de werken;
  3° als een gemeente opdrachtgever was, het bewijs van betaling van de tweede schijf van de subsidie door de provincie aan de gemeente.
  § 2. [2 ...]2
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 33, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Afdeling 2. - Subsidiëring van de uitvoering van het provinciaal mobiliteitscharter
Art.51. Het provinciaal mobiliteitscharter, vermeld in artikel 22 van het decreet van 20 maart 2009, wordt opgemaakt voor de duur van zes jaar.
  Het mobiliteitscharter bepaalt :
  1° het subsidiebedrag dat jaarlijks aan de provincie in kwestie wordt betaald;
  2° de verbintenissen van partijen;
  3° de wijze waarop controle wordt uitgevoerd op de naleving van de verbintenissen;
  4° de sanctie bij niet-naleving van de verbintenissen;
  5° de wijze waarop wordt gerapporteerd over de uitvoering van het provinciaal mobiliteitscharter. De provincie rapporteert jaarlijks over de uitvoering van het provinciaal mobiliteitscharter aan de minister.
  Het provinciaal mobiliteitscharter wordt namens het Vlaamse Gewest ondertekend door de minister.

Art.52. § 1. Ter uitvoering van het provinciaal mobiliteitscharter kan de Vlaamse Regering, binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, aan de provincie een jaarlijkse subsidie verlenen.
  § 2. Het subsidiebedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt jaarlijks voor de duur van het mobiliteitscharter betaald :
  1° na de indiening en goedkeuring van het door de provincieraad goedgekeurde jaarrekening;
  2° als uit de rapportage, vermeld in artikel 51, tweede lid, 5°, blijkt dat de provincie aan haar verbintenissen heeft voldaan.
  De minister neemt daarvoor de nodige beslissing tot subsidie.
  § 3. De subsidieaanvraag bevat :
  1° informatie over de aanvrager, met inbegrip van rekeningnummer waarop de subsidie moet worden gestort;
  2° de stukken, vermeld in paragraaf 2, eerste lid.

HOOFDSTUK 4. - Samenwerkingsovereenkomsten
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art.53.§ 1. Voor de volgende projecten [1 die voldoen aan één van de voorwaarden, [2 vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het besluit van 6 september 2019]2]1, wordt tussen de betrokken actoren een samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering ervan gesloten :
  1° de herinrichting van een gewestweg;
  2° de aanleg van een rondweg of een andere nieuwe verbindende of ontsluitende gewestweg;
  3° de aanleg of herinrichting van tram- en busbanen en andere doorstromingsmaatregelen voor het geregeld vervoer.
  In afwijking van het eerste lid kunnen de betrokken actoren beslissen om voor de projecten, vermeld in het eerste lid, waarvan de gezamenlijke investeringskosten [1 op 500.000 euro of minder worden geraamd]1 een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met toepassing van de bepalingen van dit besluit.
  § 2. [2 Voor de projecten vermeld in artikel 5 van het besluit van 6 september 2019, die worden uitgevoerd volgens de methodologie vermeld in artikel 2 van hetzelfde besluit wordt een samenwerkingsovereenkomst voor netmanagement geregeld vervoer afgesloten.]2
  § 3. Ongeacht het bedrag van de gezamenlijke investeringskosten wordt voor de volgende projecten [1 , die voldoen aan één van de voorwaarden, [2 vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het besluit van 6 september 2019]2,]1 een samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van de werken gesloten tussen de betrokken actoren :
  1° de aanleg of herinrichting van een schoolbuurt aan een gewestweg door de gemeente;
  2° de aanleg of de verbetering van fietsinfrastructuur langs gewestwegen door de gemeente;
  3° de aanleg of herinrichting van een gewestweg ter verbetering van de ontsluiting van een tewerkstellings-, winkel- of dienstenzone [1 van bovenlokaal belang of met een significante mobiliteitsimpact]1;
  4° de plaatsing van aan de bebouwde omgeving aangepaste openbare verlichting van een gewestweg, geplaatst door de gemeente;
  5° [1 ...]1
  [1 Ongeacht het bedrag van de gezamenlijke investeringskosten wordt voor de aanleg of de plaatsing van schermen en gronddammen langs een gewestweg die het wegverkeerslawaai verminderen, [2 vermeld in artikel 4, § 1, 12°, van het besluit van 6 september 2019]2, een samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van de werken gesloten tussen de betrokken actoren, als voldaan is aan één van de voorwaarden, [2 vermeld in artikel 4, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit]2.]1
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>
  (2)<BVR 2019-09-06/06, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 24-10-2019>

Art.54. De volgende modellen van samenwerkingsovereenkomst, die de minimuminhoud ervan bepalen, worden vastgesteld :
  1° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, is opgenomen in bijlage 1;
  2° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, is opgenomen in bijlage 2;
  3° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 3°, is opgenomen in bijlage 3;
  4° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 2, is opgenomen in bijlage 4;
  5° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 3, 1°, is opgenomen in bijlage 5;
  6° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 3, 2°, is opgenomen in bijlage 6;
  7° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 3, 3°, is opgenomen in bijlage 7;
  8° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 3, 4°, is opgenomen in de bijlage 8;
  9° het model van de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 3, 5°, is opgenomen in de bijlage 9.

Afdeling 2. - Algemene bepalingen
Art.55.§ 1. Voorafgaand aan de opmaak van de startnota of de unieke verantwoordingsnota wordt voor de projecten, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1° en 2°, en artikel 53, § 3, 1° tot en met 5°, een samenwerkingsovereenkomst afgesloten ter uitvoering van de studiefase en het toezicht op de werken, als die uitbesteed worden aan derden.
  Tenzij het anders is bepaald in de samenwerkingsovereenkomst, worden de kosten, opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, pro rata verdeeld volgens het aandeel van de partijen in de werken ter uitvoering van het project.
  [2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de projecten, vermeld in het eerste lid, geen samenwerkingsovereenkomst gesloten ter uitvoering van de studiefase en het toezicht op de werken als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° het Vlaamse Gewest is de initiatiefnemer en de enige wegbeheerder;
   2° het project wordt volledig buiten de bebouwde kom uitgevoerd;
   3° er worden geen rioleringswerken uitgevoerd.]2
  § 2. Voor de projecten, vermeld in artikel 53, § 3, 3°, worden de kosten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, volledig gedragen door de partij die voor het project optreedt als [2 beheerder of projectontwikkelaar]2.
  [2 Voor de projecten, vermeld in artikel 53, § 3, eerste lid, 4°, worden de kosten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, volledig gedragen door de gemeente.]2
  § 3. De studiekosten, vermeld in paragraaf 1, omvatten de kosten voor :
  1° de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn en de uitvoering van de nodige opmetingen;
  2° de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
  3° de opmaak van het dossier voor de aanvraag van de [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1;
  4° de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken.
  De toezichtskosten, vermeld in paragraaf 1, omvatten de kosten voor :
  1° het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten;
  2° de voorlopige en definitieve oplevering.
  ----------
  (1)<BVR 2015-11-27/29, art. 748, 002; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
  (2)<BVR 2017-12-15/27, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>

Art.56.[1 § 1. In afwijking van artikel 55 omvat de reële kostprijs in de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in artikel 53, § 3, eerste lid, 1° en 2°, naast de kosten, vermeld in de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst, de studiekosten, de toezichtskosten en de kosten voor de uitvoering van de werken als die kosten voortvloeien uit een opdracht voor diensten die is gesloten vóór 1 januari 2014.
   § 2. In afwijking van artikel 55 draagt het Vlaamse Gewest de studiekosten en de toezichtskosten van de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, met uitzondering van de studiekosten en de toezichtskosten voor de werken die ten laste van de andere partijen vallen, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° er is een projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst als vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, gesloten;
   2° de gemeente kan aantonen dat de studiekosten en de toezichtskosten zijn gemaakt bij de voorbereiding van een module 10 of een module 13, respectievelijk als bijlage XI en bijlage XIV gevoegd bij het ministerieel besluit van 21 december 2001 betreffende de mobiliteitsconvenants;
   3° de kosten vloeien voort uit een opdracht voor diensten die is gesloten vóór 1 januari 2014;
   4° de resultaten van de studie zijn nuttig en kunnen aangewend worden voor de uitvoering van de werken, gedefinieerd in de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst.
   § 3. De studiekosten, vermeld in paragraaf 1 en 2, omvatten de kosten voor:
   1° de opmaak van de start- en projectnota of de unieke verantwoordingsnota, met inbegrip van de kosten voor de opmaak van de plannen of bestekken die daarvoor noodzakelijk zijn, en de uitvoering van de nodige opmetingen;
   2° de samenstelling van het technische gedeelte van de dossiers voor grondverwerving;
   3° de opmaak van het dossier voor de aanvraag van de omgevingsvergunning;
   4° de begeleiding van de gunningsprocedure voor de werken.
   De toezichtskosten, vermeld in paragraaf 1 en 2, omvatten de kosten voor:
   1° het werftoezicht, met inbegrip van de proefkosten;
   2° de voorlopige en definitieve oplevering.
   De studiekosten en de toezichtskosten worden verminderd naar rata van de mate waarin de kosten nuttig zijn voor de realisatie van de werken.
   § 4. In geval van de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in artikel 53, § 3, eerste lid, 1° en 2°, omvat de eerste schijf, vermeld in artikel 7 van de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst, opgenomen als bijlage 5 en 6, die bij dit besluit is gevoegd, de studiekosten en de toezichtskosten.
   In geval van de projectspecifieke samenwerkingsovereenkomst, vermeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, worden de studiekosten en de toezichtskosten uitbetaald aan de gemeente na de betekening van de opdracht aan de aannemer van de werken.]1
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-15/27, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>

TITEL 4. - Slotbepalingen
Art.57. De volgende regelingen worden opgeheven :
  1° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 betreffende het provinciale mobiliteitscharter;
  2° het ministerieel besluit van 21 december 2001 betreffende de mobiliteitsconvenants.

Art.57/1. [1 Voor de toepassing van artikel 38, § 2, eerste lid, 2°, van dit besluit wordt ook na de vervanging van het RSV door het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, vermeld in artikel 2.1.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gebruikgemaakt van de bepalingen over stedelijke gebieden, opgenomen in het RSV zoals het tot dan gold.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2018-03-30/27, art. 81, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2018>


Art.58. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2013.

Art.59. Artikelen 2, 3°, artikel 3 en 4, 6 tot en met 10, 12 tot en met 35 en 37 tot en met 39 van het decreet van 10 februari 2012 houdende wijziging van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid en opheffing van het decreet van 20 april 2001 treden in werking op datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

Art.60. De Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken en voor het mobiliteitsbeleid en het vervoer, is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N. Bijlagen 1 tot en met 9.
  (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 27-02-2013, p. 12230-12334)
  Vervangen door :
  <BVR 2017-12-15/27, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2018>

  Gewijzigd door:

  <BVR 2020-09-11/18, art. 9-12, 007; Inwerkingtreding : 25-12-2020>
  <BVR 2022-02-11/14, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>
  <BVR 2022-02-11/14, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>
  <BVR 2022-02-11/14, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>
  <BVR 2022-02-11/14, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2022>