Details





Titel:

29 MEI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming van proefdieren(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-2013 en tekstbijwerking tot 28-02-2022)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebieden
Art. 2
Art. 2 WAALS GEWEST
Art. 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3
Art. 3 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
HOOFDSTUK 2. - Herkomst en identificatie van de proefdieren
Afdeling 1. - Herkomst van de dieren
Art. 4
Art. 4 WAALS GEWEST
Art. 4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5
Art. 5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 6
Art. 6 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 7
Art. 7 WAALS GEWEST
Art. 7 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 8
Art. 8 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 8 Vlaams Gewest
Afdeling 2. - Identificatie en register van de proefdieren
Art. 9
Art. 9 WAALS GEWEST
Art. 9 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 10
Art. 10 WAALS GEWEST
Art. 10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 10 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 3. - Gebruikers
Art. 11
Art. 11 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 11 WAALS GEWEST
Art. 11 Vlaams Gewest
Art. 12
Art. 12 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 12 WAALS GEWEST
Art. 12 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 4. - Fokkers en leveranciers
Art. 13
Art. 13 WAALS GEWEST
Art. 13 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 13 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 5. - Inspectie, schorsing en intrekking
Art. 14
Art. 14 WAALS GEWEST
Art. 14 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 14 Vlaams Gewest
Art. 15
Art. 15 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 15 Vlaams Gewest
Art. 16
HOOFDSTUK 6. - Beoordeling en vergunning van projecten
Art. 17
Art. 17 WAALS GEWEST
Art. 17 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 17 Vlaams Gewest
Art. 18
Art. 18 WAALS GEWEST
Art. 18 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 18 Vlaams Gewest
Art. 19
Art. 19 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20
Art. 20 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 21
Art. 21 WAALS GEWEST
Art. 21 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 21 Vlaams Gewest
Art. 22
Art. 22 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 23
Art. 23 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 24
Art. 24 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 25
Art. 25 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 25 Vlaams Gewest
Art. 26
Art. 26 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 27
Art. 27 WAALS GEWEST
Art. 27 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 27 Vlaams Gewest
Art. 28-30
Art. 30 WAALS GEWEST
Art. 30 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 30 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 7. - Huisvesting en verzorging
Afdeling 1. - Verzorging
Art. 31
Art. 31 WAALS GEWEST
Art. 31 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 31 Vlaams Gewest
Afdeling 2. - Personeel
Art. 32
Art. 32 WAALS GEWEST
Art. 32 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 32 Vlaams Gewest
Art. 33
Art. 33 WAALS GEWEST
Art. 33 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 33 Vlaams Gewest
Art. 34
Afdeling 3. - Dierenwelzijnscel
Art. 35
Art. 35 WAALS GEWEST
Art. 35 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 35 Vlaams Gewest
Art. 36
Art. 36 WAALS GEWEST
Art. 36 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 36 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 8. - Statistische gegevens
Art. 37
Art. 37 WAALS GEWEST
Art. 37 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 37 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK 9. - Deontologisch Comité
HOOFDSTUK 9. Brussels Hoofdstedelijk Gewest. [1 - Brusselse Commissie voor dierproeven]1HOOFDSTUK 9. Vlaams Gewest. [1 - Proefdierencommissie]1Art. 38Art. 38 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 38 Vlaams GewestArt. 39Art. 39 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 39 Vlaams GewestArt. 40Art. 40 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 40 Vlaams GewestHOOFDSTUK 10. - OvergangsbepalingenArt. 41Art. 41 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 42Art. 42 WAALS GEWESTArt. 42 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 42 Vlaams GewestHOOFDSTUK 11. - SlotbepalingenArt. 43Art. 43 Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 43bis Brussels Hoofdstedelijk GewestArt. 44-48BIJLAGEN.Art. NArt. N WAALS GEWESTArt. N Brussels Hoofdstedelijk Gewest



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001016405  2010024118 





Artikels:

Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.

HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebieden
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :
  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;
  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;
  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;
  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;
  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :
  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;
  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;
  3° Deontologisch Comité : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  5° Dienst : Overheidsdienst bevoegd voor het Dierenwelzijn;
  6° Minister : de Minister bevoegd voor het Dierenwelzijn;
  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;
  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :
  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;
  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;
  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt.

Art. 2_WAALS_GEWEST.    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;  3° Deontologisch Comité : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  5° [1 Dienst : volgens het geval, de Directie Kwaliteit van het Departement Ontwikkeling, of de Directie Bestrijding Stroperij en Milieuverontreiniging van het Departement Ordehandhaving en Controles van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst]1;  6° [1 Minister : de Minister van Dierenwelzijn]1;  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt.
  [1 9° aangewezen deskundige: een dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, als die geschikter is, een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige die door de gebruiker, de fokker of de leverancier wordt aangewezen en die belast is met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een [3 dierproef]3;  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;  3° [1 Brusselse Commissie voor dierproeven]1 : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  5° [2 Leefmilieu Brussel : De gewestelijke dienst bevoegd voor het beheer van het leefmilieu]2;  6° [1 Minister : de Brusselse minister die bevoegd is voor het dierenwelzijn]1  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt;  [1 9° aangewezen deskundige : een aangewezen dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, indien dit meer aangewezen is, een deskundige met de vereiste kwalificaties, belast met het geven van adviezen over het welzijn en de behandeling van dieren;]1  [3 10° Dierproef: procedure als omschreven in het artikel 3.1 van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt worden, namelijk elke al dan niet invasieve handeling ten aanzien van een dier voor experimentele of andere doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of voor onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. Dit omvat iedere handeling waarvan het doel of het mogelijke gevolg de geboorte of het uit het ei breken van een dier is, dan wel het in een dergelijke toestand brengen en houden van een genetisch gemodificeerde dierenvariëteit, maar niet het doden van dieren met als enig doel het gebruik van hun organen of weefsels.]3
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 2_VLAAMS_GEWEST.    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;  3° [1 Proefdierencommissie]1 : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;  5° [1 dienst: de Vlaamse dienst die bevoegd is voor het dierenwelzijn;]1  6° [1 minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het dierenwelzijn;]1  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt;  [1 9° aangewezen deskundige: een aangewezen dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, als die geschikter is, een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige die belast is met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren.]1
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.3. § 1. Dit besluit is van toepassing totdat de proefdieren gedood of geadopteerd zijn, of opnieuw in een geschikt habitat of dierhouderijsysteem zijn geplaatst.
  Dierproeven mogen uitsluitend voor de volgende doeleinden worden uitgevoerd :
  1° Fundamenteel onderzoek;
  2° Omzettingsgericht of toegepast onderzoek met één van de volgende doelstellingen :
  a) de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van ziekten, gezondheidsstoornissen of andere afwijkingen, dan wel de gevolgen daarvan, bij mensen, dieren of planten;
  b) de beoordeling, opsporing, regulering of wijziging van fysiologische toestanden bij mensen, dieren of planten;
  c) het welzijn van dieren en de verbetering van de productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt;
  3° Elke onder punt 2° genoemde doelstelling, tijdens de ontwikkeling, vervaardiging of testen van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen, levensmiddelen en diervoeders en andere stoffen of producten;
  4° Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier;
  5° Onderzoek gericht op het behoud van de soort;
  6° Hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;
  7° Forensisch onderzoek
  § 2. Enkel dierproeven uitgevoerd in het kader van een project zijn toegelaten.
  § 3. De uitschakeling van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel door efficiënte toepassing van volledige of plaatselijke verdoving, of van een andere methode, heeft niet tot gevolg dat het gebruik van een proefdier in dat geval buiten het toepassingsgebied van dit besluit valt.
  § 4. Dit besluit is niet van toepassing op :
  1° niet-experimentele landbouwpraktijken,
  2° niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde,
  3° experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneeskundig geneesmiddel,
  4° praktijken ten behoeve van de erkende dierhouderij,
  5° praktijken die in eerste instantie plaatsvinden om een dier te identificeren,
  6° praktijken die waarschijnlijk niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade berokkenen als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.

Art. 3_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [2 Dit besluit is van toepassing wanneer dieren worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt in procedures, of wanneer zij specifiek worden gefokt opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Dit besluit is van toepassing totdat de in de eerste alinea genoemde dieren gedood of geadopteerd zijn, of opnieuw in hun habitat of een geschikt dierhouderijsysteem zijn geplaatst.]2  Dierproeven mogen uitsluitend voor de volgende doeleinden worden uitgevoerd :  1° Fundamenteel onderzoek;  2° Omzettingsgericht of toegepast onderzoek met één van de volgende doelstellingen :  a) de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van ziekten, gezondheidsstoornissen of andere afwijkingen, dan wel de gevolgen daarvan, bij mensen, dieren of planten;  b) de beoordeling, opsporing, regulering of wijziging van fysiologische toestanden bij mensen, dieren of planten;  c) het welzijn van dieren en de verbetering van de productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt;  3° Elke onder punt 2° genoemde doelstelling, tijdens de ontwikkeling, vervaardiging of testen van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen, levensmiddelen en diervoeders en andere stoffen of producten;  4° Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier;  5° Onderzoek gericht op het behoud van de soort;  6° Hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;  7° Forensisch onderzoek  [1 In het kader van de verschillende doeleinden waarvoor dierproeven worden gebruikt, wordt er bij de beoordeling en vergunning van projecten naar gestreefd om voorkeur te geven aan [2 projecten]2 die toelaten om bij te dragen tot een vermindering van het aantal [2 proefdieren]2.]1  § 2. Enkel dierproeven uitgevoerd in het kader van een project zijn toegelaten.  § 3. De uitschakeling van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel door efficiënte toepassing van volledige of plaatselijke verdoving, of van een andere methode, heeft niet tot gevolg dat het gebruik van een proefdier in dat geval buiten het toepassingsgebied van dit besluit valt.  § 4. Dit besluit is niet van toepassing op :  1° niet-experimentele landbouwpraktijken,  2° niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde,  3° experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneeskundig geneesmiddel,  4° praktijken ten behoeve van de erkende dierhouderij,  5° praktijken die in eerste instantie plaatsvinden om een dier te identificeren,  6° praktijken die waarschijnlijk niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade berokkenen als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.  [2 § 5. Het doden van dieren ter wille van hun organen of weefsels, met inbegrip van deze van verklikkerdieren, wordt niet beschouwd als een dierproef, behalve in volgende gevallen:   - het doden vindt plaats in het kader van een projectvergunning via een niet in bijlage 7 van dit besluit genoemde methode of;   - het dier heeft, alvorens te worden gedood, een ingreep ondergaan waarbij de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade werd overschreden of;   - het dier is afkomstig van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn met een beoogd pathologisch fenotype en bracht het pathologische fenotype tot uitdrukking voordat het ter wille van zijn organen of weefsels werd gedood.   Het doden van deze dieren dient echter wel gemeld te worden bij de Ethische Commissie waarbij de erkende inrichting aangesloten is of, indien niet van toepassing, bij Leefmilieu Brussel door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De vergunningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]2
  ----------
  (1)<BESL 2019-04-04/12, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (2)<BESL 2022-02-03/11, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

HOOFDSTUK 2. - Herkomst en identificatie van de proefdieren
Afdeling 1. - Herkomst van de dieren
Art.4. § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.
  Penseelaapjes mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :
  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;
  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;
  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.
  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.

Art. 4_WAALS_GEWEST.    § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt het tweede lid in werking op een door de Minister bepaalde datum.]1  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, [1 een vrijstelling verlenen]1 een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt artikel 4, § 1, tweede lid in werking op een door de minister bepaalde datum.]1  § 2. [3 In het geval dat een gebruiker de dieren geviseerd in paragraaf 1 wenst te gebruiken in dierproeven, zonder dat zij hiervoor gefokt werden, moet hij een aanvraag tot ontheffing indienen, per brief of via elektronische weg, bij Leefmilieu Brussel, door middel van een formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal. Deze aanvraag bevat minstens volgende elementen:   1° de titel, naam, voornaam, het professioneel adres, telefoonnummer en mailadres van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, evenals de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten;   2° de identificatie van het project in het kader waarin het gebruik van deze dieren zou plaatsvinden;   3° het bewijs dat de gebruiker geen of onvoldoende proefdieren die geschikt zijn voor het doel van de proef kan bekomen bij erkende leveranciers of fokkers. In dergelijke gevallen moeten voldoende garanties geboden worden betreffende het welzijn en de gezondheid van de proefdieren in het bedrijf van oorsprong;   4° het bewijs dat het gebruik van proefdieren die niet gefokt zijn voor gebruik in dierproeven, de resultaten van de dierproeven niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot het gebruik van een groter aantal proefdieren;   5° een verklaring van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, waarin de elementen worden bevestigd die de gebruiker onder 2° en 3° van deze paragraaf heeft aangevoerd om zijn aanvraag te rechtvaardigen.   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen een ontheffing toe te staan. De beslissing wordt betekend door Leefmilieu Brussel binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]3
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 4_VLAAMS_GEWEST.    § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt het tweede lid in werking op een door de minister bepaalde datum.]1  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel [1 kan de dienst, op basis van een wetenschappelijke motivering en na advies van de Proefdierencommissie,]1 een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.5. Specimens van de bedreigde soorten als bedoeld in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1 van die verordening vallen, mogen niet gebruikt worden in dierproeven met uitzondering van deze die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft één van de in artikel 3, § 1, onder 2° punt a), onder 3° of onder 5° vernoemde punten tot doel; en
  2° er aan de hand van een wetenschappelijke motivering aangetoond wordt dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere dan een in die bijlage genoemde soort.
  Dit artikel is niet van toepassing op niet-menselijke primaten.

Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. Specimens van de bedreigde soorten als bedoeld in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1 van die verordening vallen, mogen niet gebruikt worden in dierproeven.   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de specimens geviseerd in paragraaf 1 gebruikt worden in de dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:   1° de proef heeft één van de onder artikel 3, § 1, punt 2°, a), punt 3° of punt 5° vernoemde doeleinden; en   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de proef niet bereikt kan worden door het gebruik van een andere dan een in die bijlage genoemde soort.   Voor ieder project moet een ontheffingsaanvraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.   Dit artikel is niet van toepassing op niet menselijke primaten.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.6. § 1. Onverminderd paragraaf 2 van dit artikel mogen specimens van niet-menselijke primaten niet worden gebruikt in dierproeven, met uitzondering van dierproeven die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft tot doel één van de punten genoemd in :
  a) artikel 3 § 1, onder 2°, a), of onder 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
  b) artikel 3, § 1 onder 1° of 5° ;
  en
  2° er aan de hand van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere soort dan die van de niet-menselijke primaten.
  § 2. Specimens van niet-menselijke primaten die opgenomen zijn in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 en die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1, van die verordening vallen, mogen niet worden gebruikt in dierproeven, met uitzondering van dierproeven die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft één van de doeleinden genoemd in :
  a) artikel 3, § 1, onder 2°, a), of onder 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
  b) artikel 3, § 1, onder 5° ;
  en
  2° er wordt aan de hand van een wetenschappelijke motivering aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere soort dan die van de niet-menselijke primaten, noch door het gebruik van niet in bijlage A genoemde soorten.

Art. 6_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1er. De specimens van niet-menselijke primaten worden niet gebruikt bij dierproeven.   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de specimens vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden bij dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:   1° de proef streeft een van de doeleinden na vermeld:   a) in artikel 3, § 1, punt 2° a) of punt 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of   b) in artikel 3, § 1, punt 1° of 5° ;   en   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de dierproef niet bereikt kan worden door het gebruik van andere soorten dan niet-menselijke primatensoorten.   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.   § 3. Specimens van niet-menselijke primaten die opgenomen zijn in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 en die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1, van die verordening vallen, mogen niet worden gebruikt in dierproeven.   § 4. In afwijking van paragraaf 3 van dit artikel, mogen de specimens vermeld in paragraaf 3 gebruikt worden in dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:   1° de proef streeft een van de doeleinden na vermeld:   a) in artikel 3, § 1, punt 2°, a), of punt 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of   b) in artikel 3, § 1, punt 5° ;   en   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de dierproef niet bereikt kan worden door het gebruik van andere soorten dan niet-menselijke primatensoorten, noch door het gebruik van niet in bijlage A genoemde soorten.   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.7. Proefdieren gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze proefdieren geschikt zijn voor het doel van de proef.
  Dit gebruik dient voorafgaandelijk te worden goedgekeurd door de Dienst. De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.
  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.
  De in het wild gevangen proefdieren mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen proefdier dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen proefdier te verzachten.

Art. 7_WAALS_GEWEST.    Proefdieren gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze proefdieren geschikt zijn voor het doel van de proef.  Dit gebruik dient voorafgaandelijk te worden goedgekeurd door de Dienst. De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.  De in het wild gevangen proefdieren mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen [1 bij het vangen]1 geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen proefdier dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.[1 § 1. In het wild gevangen dieren mogen niet gebruikt worden in dierproeven.   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de dieren vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden in dierproeven indien enkel zij geschikt zijn voor het doel van de proef en indien er wetenschappelijke elementen bestaan die aantonen dat het doel van de proef niet bereikt kan worden door het gebruiken van een proefdier dat gefokt werd voor gebruik in proeven.   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.   § 3. Het vangen van dieren in het wild gebeurt door een deskundig persoon met methoden die bij de dieren geen pijn, lijden, angst of blijvende schade veroorzaken die vermijdbaar zijn.   Dieren waarvan bij of na de vangst wordt vastgesteld dat zij gewond zijn of in slechte gezondheid verkeren, moeten door een dierenarts of een ander deskundig persoon worden onderzocht en er moeten maatregelen worden genomen om de dieren zo weinig mogelijk te laten lijden.   Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan Leefmilieu Brussel na advies van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om de dieren zo weinig mogelijk te laten lijden.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 7_VLAAMS_GEWEST.  [2 Dieren]2 gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze [2 dieren]2 geschikt zijn voor het doel van de proef.  [1 Dat gebruik moet vooraf worden goedgekeurd door de dienst, na advies van de Proefdierencommissie.]1 De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.  De in het wild gevangen [2 dieren]2 mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen [1 bij het vangen]1 geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen[2 dier]2 dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen [2 dier]2 te verzachten.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2020-12-18/05, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.8. Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.
  In afwijking van deze bepaling kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, hiervoor een ontheffing verlenen op voorwaarde dat de gebruiker bij de Dienst een ontheffingsaanvraagdossier indient dat bewijst dat er een essentiële behoefte is aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier. Tevens dient aan de hand van een wetenschappelijke motivering te worden aangetoond dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.
  De beslissing betreffende deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.

Art. 8_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.[1 § 1. Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, kunnen de dieren vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden in dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:   1° er is een essentiële behoefte aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier ;   en   2° er zijn wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.   Voor ieder project moet een ontheffingsaanvraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 8_VLAAMS_GEWEST.    Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.  In afwijking van deze bepaling kan de Dienst, na advies van [1 de Proefdierencommissie]1, hiervoor een ontheffing verlenen op voorwaarde dat de gebruiker bij de Dienst een ontheffingsaanvraagdossier indient dat bewijst dat er een essentiële behoefte is aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier. Tevens dient aan de hand van een wetenschappelijke motivering te worden aangetoond dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.  De beslissing betreffende deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Afdeling 2. - Identificatie en register van de proefdieren
Art.9. § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.
  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en niet-menseljike primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identicatieteken worden voorzien.
  Niet geïdentificeerde honden, katten en niet-menseljike primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd.
  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.
  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.

Art. 9_WAALS_GEWEST.    § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en niet-menseljike primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identicatieteken worden voorzien.  Niet geïdentificeerde honden, katten en niet-menseljike primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk [1 op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken worden voorzien]1.  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [3 In de onmiddellijke nabijheid van de leefruimte of het dierenverblijf van de proefdieren moet op één document informatie worden aangebracht betreffende de identificatie van de proefdieren en in voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider.   De informatie die op het document vermeld in het eerste lid moet voorkomen, is de volgende:   1° de soort en/of de stam en de herkomst van het dier;   2° het geslacht en de leeftijd van het dier;   3° het erkenningsnummer en het projectnummer;   4° de goedkeuringsdatum van het project en de ernstgraad.   De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.]3  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend [1 identificatieteken]1 worden voorzien.  Niet geïdentificeerde honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, [1 moet zo snel mogelijk op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken voorzien worden]1  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.  Op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2 deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.  [3 § 3. Vanuit dierenwelzijnsoverwegingen dient de methode ter identificering of genotypering weloverwogen te worden en dient deze de meest verfijnde techniek te zijn die geschikt is voor het doel van identificatie of genotypering. Invasieve genotypering is enkel toegelaten voor gebruikers bij de aanvraag van een project. De keuze van de methode hangt af van de leeftijd en de grootte van het dier, of er al dan niet een weefselmonster nodig is, of elk dier een uniek nummer nodig heeft, de duur van het onderzoek en of de identificatiemethode de onderzoeksresultaten of hun interpretatie kan beïnvloeden.   Wanneer het alleen nodig is om een dier voor een korte periode te identificeren, dient de voorkeur gegeven te worden aan het gebruik van een niet-giftige kleurstof of het knippen van pels. Wanneer de noodzaak bestaat om een individu zowel te identificeren als te genotyperen dient een methode gekozen te worden die beide doelen bereikt. Wanneer beide doelen niet door één methode bereikt kunnen worden kan de Ethische Commissie per project, op basis van wetenschappelijke gegevens, een vrijstelling verlenen.]3
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 9_VLAAMS_GEWEST.    § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend [1 identificatieteken]1 worden voorzien.  Niet geïdentificeerde honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk [1 op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken worden voorzien]1.  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.10. § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :
  1° Voor alle verworven proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
  2° Het aantal afgestane proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);
  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;
  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.
  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.
  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven.
  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.
  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen minstens vijf jaar te worden bewaard.

Art. 10_WAALS_GEWEST.    § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :  1° Voor alle verworven [1 of geleverde]1 proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;  2° Het aantal afgestane [1 , vrijgelaten of geadopteerde]1 proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);  [1 2°/1. Het aantal gefokte proefdieren en het aantal proefdieren dat gebruikt wordt in dierproeven;]1  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en [1 worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen minstens vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [3 § 1. Gebruikmakend van het register dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel dient de verantwoordelijke van elke gebruiker, fokker en leverancier, per diersoort en voor ieder proefdier of per lot van proefdieren, de volgende gegevens bij te houden en op te nemen:   a) het aantal dieren, per soort, dat werd gefokt, aangeschaft, geleverd, gebruikt in dierproeven, afgestaan, vrijgelaten of geadopteerd;   b) de herkomst van de dieren inclusief of zij met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;   c) de data waarop de dieren zijn aangeschaft, geleverd, geboren, vrijgelaten of geadopteerd;   d) de inrichtingen die de dieren geleverd hebben evenals de naam en het adres of het erkenningsnummer van de gebruiker, fokker, leverancier of vorige eigenaar;   e) naam, adres en eventueel erkenningsnummer van de afnemer van de dieren;   f) het aantal dieren, per soort, dat in elke inrichting is gestorven of gedood. Voor de gestorven dieren dient de doodsoorzaak, indien bekend, te worden genoteerd;   g) voor gebruikers de projecten waarin de proefdieren worden gebruikt.   h) voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboorteplaats en -datum indien deze gegevens bekend zijn, of het dier met het oog op het gebruik in dierproeven is gefokt, en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.   Voor iedere hond, kat of niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.   Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven en worden op verzoek van Leefmilieu Brussel ter beschikking gesteld.   i) het aantal aanwezige proefdieren moet op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.]3  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen [3 ...]3 vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2 ter beschikking gesteld]1.  [3 § 3. De inschrijving in het register moet onmiddellijk na iedere wijziging van de informatie vermeld in paragraaf 1 plaatsvinden.]3
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 10_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :  1° Voor alle verworven [1 of geleverde]1 proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;  2° Het aantal afgestane [1 , vrijgelaten of geadopteerde]1 proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);  [1 2° /1 Het aantal gefokte proefdieren en het aantal proefdieren dat gebruikt wordt in dierproeven;]1  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen [2 ...]2 vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 61, 006; Inwerkingtreding : 25-05-2018>

HOOFDSTUK 3. - Gebruikers
Art.11. § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.
  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de proefdieren zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.
  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, punt 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.
  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.
  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.
  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.
  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.

Art. 11_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [2 Iedere gebruiker dient per brief of via elektronische weg voorafgaandelijk een aanvraag in bij Leefmilieu Brussel tot erkenning zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986 door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De erkenningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur, de verantwoordelijke, de eigenaar, de aangestelde deskundige en de voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het diploma en de functies van het personeel. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]2  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° Een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. [2 Uit deze beschrijving moet duidelijk blijken dat er voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]2 Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de proefdieren zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, punt 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan [1 Leefmilieu Brussel]1 [2 per brief of via elektronische weg door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De aanvraag tot wijziging van de erkenning bevat de gegevens opgesomd in paragraaf 1, eerste lid.]2 De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door [1 Leefmilieu Brussel]1 binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan [1 Leefmilieu Brussel]1.  § 4. [2 ...]2  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt [1 Leefmilieu Brussel]1 een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  ----------
  (1)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (2)<BESL 2022-02-03/11, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 11_WAALS_GEWEST.    § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° [1 een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst, of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.]1.  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten [1 van de aangewezen deskundige en van de personen die projecten en proeven opzetten]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.  § 3. Elke wijziging van de gegevens [1 vermeld in § 2, 1°, 2°, 4° en 5°]1 van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;  Elke wijziging van de gegevens [1 vermeld in § 2, 3°]1 van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 11_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° [1 een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst, of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.]1  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige en van de personen die projecten en proeven opzetten]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.12. § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  § 2. Indien het Deontologisch Comité niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.
  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.

Art. 12_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies [1 van de Brusselse Commissie voor dierproeven]1. [1 De stukken zoals bedoeld in artikel 11 § § 2 en 3 maken deel uit van de erkenning. Leefmilieu Brussel registreert de erkende gebruikers.]1  § 2. [1 In het geval dat de Brusselse Commissie voor dierproeven niet samengesteld is of geen advies kan uitbrengen binnen de termijn voorzien in de voorgaande alinea, kan Leefmilieu Brussel een tijdelijke erkenning toekennen in afwachting van het advies. Indien de erkenning geweigerd wordt, licht Leefmilieu Brussel onmiddellijk de gebruiker in.]1  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  ----------
  (1)<BESL 2019-04-04/12, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>


Art. 12_WAALS_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.  [1 De stukken, vermeld in artikel 11, § 2 en § 3, maken deel uit van de erkenning. De Dienst registreert de erkende gebruikers.]1  § 2. Indien het Deontologisch Comité niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 12_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Proefdierencommissie]1. [1 De stukken, vermeld in artikel 11, § 2 en § 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende gebruikers.]1  § 2. Indien [1 de Proefdierencommissie]1 niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


HOOFDSTUK 4. - Fokkers en leveranciers
Art.13. § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren.
  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.
  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.
  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte niet-menseljike primaten, te verhogen.
  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.

Art. 13_WAALS_GEWEST.    § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31. § 1.]1  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten [1 van de aangewezen deskundige]1 bedoeld in artikel 31, § 1, 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.  § 3. Elke wijziging aan de gegevens [1 vermeld in § 2, 1°, 2° en 4°]1 van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.  [1 Elke wijziging van de gegevens vermeld in paragraaf 2, 3°, dient ten minste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.]1  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte niet-menseljike primaten, te verhogen.  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.  [1 De stukken, vermeld in paragraaf 2 en 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 13_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [3 Iedere fokker en leverancier dient een aanvraag tot erkenning in bij Leefmilieu Brussel per brief of via elektronische weg, door middel van het formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal en dit onverminderd de bepalingen van artikel 41. De erkenningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur, de verantwoordelijke, de eigenaar en de aangestelde deskundige, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het diploma en de functie van het personeel. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]3  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit deze beschrijving moet blijken dat de voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]1  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan [2 Leefmilieu Brussel]2 [3 per brief of via elektronische weg door middel van het formulier dat beschikbaar is op diens website/portaal. De aanvraag tot wijziging van de erkenning bevat de gegevens opgesomd in paragraaf 1.]3 De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door [2 Leefmilieu Brussel]2 binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.  [1 Elke wijziging van de gegevens zoals vermeld [3 in artikel 13, § 2,1°, 2° en 3°]3 van dit besluit dient tenminste jaarlijks te worden meegedeeld aan [2 Leefmilieu Brussel]2.]1  § 4. [3 ...]3  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte [1 niet-menselijke]1 primaten, te verhogen.  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt [2 Leefmilieu Brussel]2 een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1. [1 De stukken vermeld in de paragrafen 2 en 3 maken deel uit van de erkenning. [2 Leefmilieu Brussel]2 registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1  [1 § 8/1. Als de Brusselse Commissie voor dierproeven niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de termijn, vermeld in voorgaande paragraaf, kan [2 Leefmilieu Brussel]2 in afwachting van het advies een tijdelijke erkenning verlenen. Als de erkenning geweigerd wordt, wordt de fokker of de leverancier daar onverwijld van op de hoogte gebracht.]1  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 13_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]1  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.  [1 Elke wijziging van de gegevens vermeld in paragraaf 2, 3° dient ten minste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.]1  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.  § 6. De fokkers van [1 niet-menselijke]1 primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte [1 niet-menselijke] primaten, te verhogen.  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Proefdierencommissie]1. [1 De stukken, vermeld in paragraaf 2 en 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1  [1 § 8/1. Als de Proefdierencommissie niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de termijn, vermeld in paragraaf 8, kan de dienst in afwachting van het advies een tijdelijke erkenning verlenen. Als de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager daar onverwijld van op de hoogte gebracht.]1  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


HOOFDSTUK 5. - Inspectie, schorsing en intrekking
Art.14. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. Een passend deel van de inspecties wordt uitgevoerd zonder waarschuwing. De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.
  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :
  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;
  2° Precedenten en mogelijke vermoedens al naar gelang de gecontroleerde inrichting;
  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker.
  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar niet-menseljike primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.

Art. 14_WAALS_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de [1 Dienst]1 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. Een passend deel van de inspecties wordt uitgevoerd zonder waarschuwing. De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;  2° Precedenten [1 van de fokker, leverancier of gebruiker wat betreft de naleving van de vereisten van de wet en van dit besluit]1;  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker.  [1 4° Alle informatie die zou kunnen wijzen op een niet-conformiteit]1  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar niet-menseljike primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 14_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van [2 Leefmilieu Brussel]2 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. [1 Een passend deel van de inspecties wordt onaangekondigd uitgevoerd.]1 [3 De directeur neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de inspectie van zijn inrichting mogelijk is in zijn afwezigheid. De toegang tot alle lokalen en de terbeschikkingstelling van alle gevraagde documenten moet gegarandeerd worden bij iedere inspectie, ook al is deze inspectie onaangekondigd.]3 De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;  2° [1 De staat van dienst van de fokker, leverancier of gebruiker wat betreft de naleving van de vereisten van dit koninklijk besluit;]1  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker;  [1 Alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving van voormelde vereisten.]1  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar [1 niet-menselijke]1 primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 14_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de [1 dienst]1 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. [1 Een passend deel van de inspecties wordt onaangekondigd uitgevoerd.]1 De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende [2 ...]2 vijf jaar worden bewaard.  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;  2° [1 De staat van dienst van de fokker, leverancier of gebruiker, wat betreft de naleving van de vereisten van dit besluit;]1  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker;  [1 4° Alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving.]1  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar [1 niet-menselijke]1 primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 62, 006; Inwerkingtreding : 25-05-2018>

Art.15. § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  § 2. De Minister trekt na advies van het Deontologisch Comité, de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
  De Dienst kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. De Dienst neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.
  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door de Dienst.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.
  § 3. Indien een gebruiker gedurende tenminste drie opeenvolgende jaren geen dierproeven uitvoert, wordt de erkenning door de Dienst ingetrokken. Deze intrekking wordt onmiddellijk meegedeeld aan de gebruiker.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.

Art. 15_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.  § 2. De Minister trekt na advies van [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1, de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. [2 Leefmilieu Brussel]2 neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door [2 Leefmilieu Brussel]2.  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.  § 3. [3 Leefmilieu Brussel trekt de erkenning in wanneer:   1° de gebruiker geen enkele dierproef meer heeft uitgevoerd gedurende minstens 3 opeenvolgende jaren;   2° de gebruiker, kweker of leverancier een einde stelt aan zijn erkenning.   De intrekking van de erkenning wordt aan de betrokken gebruiker, kweker of leverancier betekend.]3  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 15_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.  § 2. De Minister trekt [1 ...]1 de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.  De Dienst kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. De Dienst neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door de Dienst.  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.  § 3. Indien een gebruiker gedurende tenminste drie opeenvolgende jaren geen dierproeven uitvoert, wordt de erkenning door de Dienst ingetrokken. Deze intrekking wordt onmiddellijk meegedeeld aan de gebruiker.  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.16. De gebruiker, fokker of leverancier of diens afgevaardigde werkt mee bij elk bezoek van de Inspecteur-dierenarts gericht op de controle van de naleving van de erkenningsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 6. - Beoordeling en vergunning van projecten
Art.17. § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.
  De Dienst kan ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.
  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.
  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.
  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.
  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.
  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.
  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.
  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.
  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie het Deontologisch Comité.
  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.

Art. 17_WAALS_GEWEST.   § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.  De Dienst kan [1 op basis van een wetenschappelijke motivering]1 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie het Deontologisch Comité.  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 17_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan [1 ,op basis van wetenschappelijke gegevens,]1 [3 en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven]3 [4 per project]4 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker [4 per brief of via elektronische weg, door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel]4 een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. [4 De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leveranciers van de soorten.]4 [2 Leefmilieu Brussel]2 licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door [2 Leefmilieu Brussel]2 [4 door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel]4. [4 Wanneer het ingevulde aanvraagdossier als volledig beschouwd wordt door de Ethische Commissie maakt deze het project, evenals alle door de gebruiker achteraf aangebrachte wijzigingen, per brief of via elektronische weg over aan Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]4 [3 Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid, met het oog op de bescherming en het welzijn van proefdieren, om op gemotiveerde wijze een project niet te laten doorgaan. Leefmilieu Brussel brengt de gebruiker op de hoogte van de beslissing. De gebruiker kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de Regering binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving.]3  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie [3 gunstig]3 is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze [1 jaarlijks]1 bij [2 Leefmilieu Brussel]2 aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.  § 4. [1 De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden, van wie minstens twee niet verbonden zijn met de gebruiker.]1 De expertise van de leden van de [3 Ethische Commissie]3 zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de [3 Ethische Commissie]3.  Een vertegenwoordiger [4 verbonden aan een]4 van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de [3 Ethische Commissie]3.  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1.  § 7. [1 De Ethische Commissie stelt minstens tweemaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden en aan [2 Leefmilieu Brussel]2. De Ethische Commissie deelt aan het publiek op een transparante en toegankelijke wijze alle informatie mee relevant [4 betreffende de ontwikkelingen]4 op het gebied van dierproeven en in het bijzonder op het gebied van verwezenlijkingen voor wat betreft de alternatieven voor dierproeven. De Minister belast met het Dierenwelzijn bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van deze bekendmaking.]1
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2019-04-04/12, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (4)<BESL 2022-02-03/11, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 17_VLAAMS_GEWEST.   § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.  De Dienst kan [1 op basis van een wetenschappelijke motivering]1 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie [2 de Proefdierencommissie]2.  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2020-12-18/05, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.18. § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :
  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;
  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;
  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;
  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.
  Voor alle projecten waarin niet-menseljike primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.
  § 2. De Ethische Commissie dient er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient.
  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.
  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.
  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.
  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.
  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van het Deontologisch Comité, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menseljike primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.

Art. 18_WAALS_GEWEST.  § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.  Voor alle projecten waarin niet-menseljike primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.  § 2. [1 Met behoud van de toepassing van de bescherming van de intellectuele eigendom en van vertrouwelijke informatie dient de Ethische Commissie er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat]1 dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient.  [1 De evaluaties worden door de Ethische Commissie op transparante wijze uitgevoerd.]1  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van het Deontologisch Comité, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menseljike primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 18_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten [3 aan de hand van de door de gebruiker ingediende noodzakelijke documentatie]3 tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.  Voor alle projecten waarin [1 niet-menselijke]1 primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.  § 2. De Ethische Commissie dient er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient. [1 De projecten worden op transparante wijze geëvalueerd, met eerbiediging van de intellectuele eigendom en de vertrouwelijkheid van de gegevens.]1  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door [2 Leefmilieu Brussel]2. [1 In dit kader neemt [2 Leefmilieu Brussel]2 deel aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie en kan zij alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren.]1 Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden [3 en dient ter beschikking gesteld te worden van Leefmilieu Brussel]3.  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.  [3 Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door per brief of via elektronische weg, per project een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten. De Minister kan na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijking kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menselijke primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het volledige aanvraagdossier door Leefmilieu Brussel meegedeeld aan de gebruiker.]3
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 18_VLAAMS_GEWEST.   § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.  Voor alle projecten waarin [1 niet-menselijke]1 primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.  § 2. [1 Met behoud van de toepassing van de bescherming van de intellectuele eigendom en van vertrouwelijke informatie dient de Ethische Commissie]1 er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient. [1 De evaluaties worden op transparante wijze uitgevoerd.]1  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende [2 ...]2 drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van [3 de Proefdierencommissie]3, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor [1 niet-menselijke]1 primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
  (2)<BVR 2019-01-25/40, art. 63, 006; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
  (3)<BVR 2020-12-18/05, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.19. Voor elk ter goedkeuring voorgelegd project dient de verantwoordelijke ervan een aanvraag in die minstens volgende elementen bevat :
  1° het projectvoorstel;
  2° informatie over de bepalingen in bijlage 6;
  3° een niet-technische samenvatting van het project.

Art. 19_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Voor elk ter goedkeuring voorgelegd project dient de verantwoordelijke ervan een aanvraag in die minstens volgende elementen bevat :  1° het projectvoorstel;  2° informatie over de bepalingen in bijlage 6;  3° een niet-technische samenvatting van het project.  [1 De projectaanvraag moet ingediend worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel en bevat de gegevens van de directeur en de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-)voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.20. § 1. De projectevaluatie wordt uitgevoerd met een mate van uitvoerigheid die past bij het soort project en is bedoeld om te verifiëren of het project aan de volgende criteria voldoet :
  a) het project is vanuit wetenschappelijk of onderwijskundig oogpunt verantwoord of wettelijk vereist;
  b) de doeleinden van het project rechtvaardigen het gebruik van dieren, en;
  c) het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd.
  § 2. De projectevaluatie omvat in het bijzonder :
  a) een beoordeling van de doelstellingen van het project en de voorspelde wetenschappelijke baten of educatieve waarde;
  b) een beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met de vereiste vervanging, vermindering en verfijning;
  c) een beoordeling van de indeling van het project naar de ernst van de dierproeven;
  d) een schade-batenanalyse van het project, waarbij wordt nagegaan of de schade in de vorm van lijden, pijn en angst van de dieren wordt gerechtvaardigd door het verwachte resultaat, met inachtneming van ethische overwegingen, en op termijn voordelen kan opleveren voor mens, dier of milieu;
  e) een beoordeling van de wetenschappelijke motiveringen bedoeld in artikel 24 paragraaf 4 van de wet en in artikel 3 paragraaf 2, artikelen 4 tot en met 8, artikel 17 paragraaf 1, artikelen 28, 31, 33 en 34 van dit besluit;
  f) een besluit over de vraag of, en zo ja wanneer, het project achteraf moet worden beoordeeld.
  § 3. De Etische Commissie houdt in het bijzonder rekening met de expertise op de volgende gebieden :
  a) de wetenschapsgebieden en wetenschappelijke toepassingen waarvoor de dieren zullen worden gebruikt, met inbegrip van vervanging, vermindering en verfijning op de betrokken gebieden;
  b) het ontwerp van proeven, in voorkomend geval met inbegrip van de statistische aspecten;
  c) de proefdiergeneeskundige praktijk dan wel, in voorkomend geval, de diergeneeskundige praktijk met betrekking tot wilde dieren;
  d) het houden en verzorgen van dieren van de soorten die zullen worden gebruikt.

Art. 20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De projectevaluatie wordt uitgevoerd met een mate van uitvoerigheid die past bij het soort project en is bedoeld om te verifiëren of het project aan de volgende criteria voldoet :  a) het project is vanuit wetenschappelijk of onderwijskundig oogpunt verantwoord of wettelijk vereist;  b) de doeleinden van het project rechtvaardigen het gebruik van dieren, en;  c) het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd.  § 2. De projectevaluatie omvat in het bijzonder :  a) een beoordeling van de doelstellingen van het project en de voorspelde wetenschappelijke baten of educatieve waarde;  b) een beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met de vereiste vervanging, vermindering en verfijning;  c) een beoordeling van de indeling van het project naar de ernst van de dierproeven;  d) een schade-batenanalyse van het project, waarbij wordt nagegaan of de schade in de vorm van lijden, pijn en angst van de dieren wordt gerechtvaardigd door het verwachte resultaat, met inachtneming van ethische overwegingen, en op termijn voordelen kan opleveren voor mens, dier of milieu;  e) een beoordeling van de wetenschappelijke motiveringen bedoeld in artikel 24 paragraaf 4 van de wet en in artikel 3 paragraaf 2, artikelen 4 tot en met 8, artikel 17 paragraaf 1, artikelen 28, 31, 33 en 34 van dit besluit;  f) een besluit over de vraag of, en zo ja wanneer, het project achteraf moet worden beoordeeld.  § 3. De Etische Commissie houdt in het bijzonder rekening met de expertise op de volgende gebieden :  a) de wetenschapsgebieden en wetenschappelijke toepassingen waarvoor de dieren zullen worden gebruikt, met inbegrip van vervanging, vermindering en verfijning op de betrokken gebieden;  b) het ontwerp van proeven, in voorkomend geval met inbegrip van de statistische aspecten;  c) de proefdiergeneeskundige praktijk dan wel, in voorkomend geval, de diergeneeskundige praktijk met betrekking tot wilde dieren;  d) het houden en verzorgen van dieren van de soorten die zullen worden gebruikt.  [1 § 4. Voor ieder project vult de Ethische Commissie een synoptische evaluatietabel in, waarvan het model beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Deze tabel vermeldt de gegevens van de inrichting van de aanvrager, te weten de naam, het adres en het telefoonnummer van de inrichting, de naam en voornaam van de directeur, de naam, voornaam en het mailadres van de verantwoordelijke voor de proef.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.21. Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :
  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;
  2° een inschatting van de ernst van de proeven op basis van de observaties gedurende de dierproeven;
  3° aantallen en soorten van gebruikte proefdieren;
  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.

Art. 21_WAALS_GEWEST.    Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;  2° [1 de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven]1;  3°[1 ...]1  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.
  ----------
  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>


Art. 21_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.[1 Als op basis van Art. 18. § 1, lid 1, 4°, tot een beoordeling achteraf is besloten, dient de Ethische Commissie de volgende aspecten te beoordelen:   1° of de verwachte doelstellingen van het project werden bereikt;   2° de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven;   3° eventuele elementen die kunnen bijdragen tot het verder in praktijk brengen van de vereiste vervanging, vermindering en verfijning.   Deze evaluatie dient te gebeuren aan de hand van de door de gebruiker ingediende noodzakelijke documentatie.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art. 21_VLAAMS_GEWEST.    Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;  2° [1 de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven;]1  3° [1 ...]1  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>


Art.22. § 1. De vergunning voor een project is beperkt tot de dierproeven die onderworpen zijn aan :
  a) een projectbeoordeling; en
  b) de categorieën waarin deze dierproeven naar ernst zijn ingedeeld.
  § 2. In de vergunning voor een project worden vermeld :
  a) de gebruiker die het project uitvoert;
  b) de personen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project en voor de overeenstemming ervan met de projectvergunning;
  c) in voorkomend geval, de inrichtingen waar het project zal worden uitgevoerd; en
  d) bijzondere opmerkingen ingevolge de projectevaluatie, waaronder de vraag of en wanneer het project achteraf moet worden beoordeeld.
  § 3. Vergunningen voor projecten worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
  § 4. Vergunningen die betrekking hebben op meerdere, door dezelfde gebruiker uitgevoerde generieke projecten kunnen worden toegestaan, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.

Art. 22_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De vergunning voor een project is beperkt tot de dierproeven die onderworpen zijn aan :  a) een projectbeoordeling; en  b) de categorieën waarin deze dierproeven naar ernst zijn ingedeeld.  § 2. In de vergunning voor een project worden vermeld :  a) de gebruiker die het project uitvoert;  b) de personen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project en voor de overeenstemming ervan met de projectvergunning;  c) in voorkomend geval, de inrichtingen waar het project zal worden uitgevoerd; en  d) bijzondere opmerkingen ingevolge de projectevaluatie, waaronder de vraag of en wanneer het project achteraf moet worden beoordeeld.  [1 Het model van de vergunning van het project is beschikbaar op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel en bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1  § 3. Vergunningen voor projecten worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.  § 4. Vergunningen die betrekking hebben op meerdere, door dezelfde gebruiker uitgevoerde generieke projecten kunnen worden toegestaan, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.23. § 1. De Ethische Commissie beslist over het al dan niet vergunnen van een project en deelt deze beslissing binnen de veertig werkdagen na ontvangst van het volledig en correct ingevulde aanvraagdossier mee aan de aanvrager. In deze termijn is de termijn voor de projectbeoordeling begrepen.
  § 2. Wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de complexiteit of de multidisciplinaire aard van het project kan de Ethische Commissie de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn éénmaal met een bijkomende termijn van ten hoogste vijftien werkdagen verlengen. De verlenging en de duur ervan worden met redenen omkleed en worden vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn ter kennis van de aanvrager gebracht.
  § 3. De Ethische Commissie bevestigt zo snel mogelijk de ontvangst van elke vergunningsaanvraag aan de aanvrager en vermeldt hierin de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn waarbinnen een beslissing zal worden genomen.
  § 4. Wanneer een aanvraag onvolledig of incorrect is, deelt de Ethische Commissie de aanvrager zo snel mogelijk mee dat hij aanvullende documenten moet verstrekken en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de geldende termijn.

Art. 23_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. De Ethische Commissie beslist over het al dan niet vergunnen van een project en deelt deze beslissing binnen de veertig werkdagen na ontvangst van het volledig en correct ingevulde aanvraagdossier mee aan de aanvrager [1 en aan [2 Leefmilieu Brussel]2]1. In deze termijn is de termijn voor de projectbeoordeling begrepen.  [3 Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid, met het oog op de bescherming en het welzijn van proefdieren, om op gemotiveerde wijze een project niet te laten doorgaan. Leefmilieu Brussel brengt de gebruiker op de hoogte van de beslissing. De gebruiker kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de Regering binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving.]3  § 2. Wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de complexiteit of de multidisciplinaire aard van het project kan de Ethische Commissie de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn éénmaal met een bijkomende termijn van ten hoogste vijftien werkdagen verlengen. De verlenging en de duur ervan worden met redenen omkleed en worden vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn ter kennis van de aanvrager [4 en van Leefmilieu Brussel]4 gebracht.  § 3. De Ethische Commissie bevestigt zo snel mogelijk de ontvangst van elke vergunningsaanvraag aan de aanvrager en vermeldt hierin de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn waarbinnen een beslissing zal worden genomen.  § 4. Wanneer een aanvraag onvolledig of incorrect is, deelt de Ethische Commissie de aanvrager zo snel mogelijk mee dat hij aanvullende documenten moet verstrekken en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de geldende termijn.
  ----------
  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
  (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (3)<BESL 2019-04-04/12, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>
  (4)<BESL 2022-02-03/11, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>

Art.24.§ 1. [De Ethische Commissie kan besluiten om een vereenvoudigde administratieve procedure in te voeren voor projecten die als "terminaal", "licht" of "matig", ingedeelde dierproeven omvatten waarin geen niet-menselijke primaten worden gebruikt, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.]. <Erratum, B.St. 21-01-2014, Ed. 2,p. 5078>
  § 2. Indien de Ethische Commissie vereenvoudigde administratieve procedures invoert, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorschriften is voldaan :
  a) in de aanvraag worden de elementen gespecificeerd, genoemd in artikel 22, paragraaf 2, onder a), b) en c) van dit besluit;
  b) er wordt een projectevaluatie uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit; en
  c) de in artikel 23, paragraaf 1, van dit besluit genoemde termijn niet is overschreden.
  § 3. Indien een project dusdanig gewijzigd wordt dat het negatieve gevolgen kan hebben voor het dierenwelzijn, dan is er een nieuwe projectevaluatie met gunstig resultaat vereist.
  § 4. Het artikel 22, paragrafen 3 en 4, artikel 23, paragraaf 3, en artikel 26, paragrafen 3, 4 en 5, gelden mutatis mutandis voor projecten die overeenkomstig dit artikel mogen worden uitgevoerd.

Art. 24_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [De Ethische Commissie kan besluiten om een vereenvoudigde administratieve procedure in te voeren voor projecten die als "terminaal", "licht" of "matig", ingedeelde dierproeven omvatten waarin geen niet-menselijke primaten worden gebruikt, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.]. <Erratum, B.St. 21-01-2014, Ed. 2,p. 5078>  § 2. Indien de Ethische Commissie vereenvoudigde administratieve procedures invoert, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorschriften is voldaan :  a) in de aanvraag worden de elementen gespecificeerd, genoemd in artikel 22, paragraaf 2, onder a), b) en c) van dit besluit;  b) er wordt een projectevaluatie uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit; en  c) de in artikel 23, paragraaf 1, van dit besluit genoemde termijn niet is overschreden.  [1 De projectaanvraag voor vereenvoudigde administratieve procedures dient te gebeuren door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De aanvraag bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1  § 3. Indien een project dusdanig gewijzigd wordt dat het negatieve gevolgen kan hebben voor het dierenwelzijn, dan is er een nieuwe projectevaluatie met gunstig resultaat vereist.  § 4. Het artikel 22, paragrafen 3 en 4, artikel 23, paragraaf 3, en artikel 26, paragrafen 3, 4 en 5, gelden mutatis mutandis voor projecten die overeenkomstig dit artikel mogen worden uitgevoerd.
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art.25. § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :
  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;
  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.
  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.
  § 2. In de niet-technische samenvatting van een project wordt vermeld of een project aan een beoordeling achteraf zal worden onderworpen en binnen welke termijn. Indien dit het geval is, dient de niet-technische samenvatting van het project te worden bijgewerkt met de resultaten van eventuele beoordelingen achteraf.
  § 3. Ieder jaar bezorgt de Ethische Commissie de niet-technische samenvattingen van alle projecten en bijgewerkte versies die beoordeeld werden tijdens het afgelopen jaar aan de Dienst. De niet-technische samenvattingen van alle projecten en bijgewerkte versies worden gepubliceerd.

Art. 25_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.  § 2. [1 De niet-technische samenvatting van het project vermeldt of een project aan een beoordeling achteraf zal worden onderworpen en binnen welke termijn. Indien dit het geval is, dient de niet-technische samenvatting van het project uiterlijk één maand na de afronding van de beoordeling achteraf te worden bijgewerkt met de resultaten daarvan.]1  § 3. [1 De Ethische Commissie dient de niet-technische projectsamenvattingen uiterlijk één maand na projectvergunning, evenals de eventuele aanvullingen hierop, in bij Leefmilieu Brussel via elektronische gegevensoverdracht met behulp van de door de Europese Commissie opgezette databank met het oog op publicatie. Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid niet-technische projectsamenvattingen en aanvullingen hierop terug te sturen indien deze niet voldoen aan de bepalingen vermeld in artikel 25, § 1.]1
  ----------
  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>


Art. 25_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.  § 2. [1 In de niet-technische samenvatting van een project wordt vermeld of het project aan een beoordeling achteraf, zijnde een retrospectieve analyse, wordt onderworpen en, zo ja, binnen welke termijn. In dergelijk geval wordt de niet-technische samenvatting van het project uiterlijk vier maanden na de afronding van de retrospectieve analyse geactualiseerd met de resultaten daarvan. Dit wil zeggen dat er een link wordt voorzien tussen de niet-technische samenvatting en de retrospectieve analyse waarbij de resultaten van de retrospectieve analyse kunnen worden opgehaald samen met deze van de niet-technische samenvatting.   § 3.[1 De Ethische Commissies bezorgen de niet-technische samenvattingen, eventuele aanvullingen daarop en de retrospectieve analyses via elektronische gegevensoverdracht aan de dienst en aan de Europese Commissie.   De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden uiterlijk vier maanden nadat de vergunning verleend is, respectievelijk vier maanden nadat de retrospectieve analyse afgerond is, bezorgd met het oog op de publicatie ervan. Om de gegevens te verzenden, wordt het gemeenschappelijke format gebruikt dat de Europese Commissie vaststelt.]1./ital}  ----------  (1)<BVR 2020-12-18/05, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26. § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd.  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.  § 3. De Ethische Commissie mag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. In dit geval licht de Ethische Commissie de Dienst hierover in.  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie.  Art. 26_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd. [1 Deze wijziging wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van [2 Leefmilieu Brussel]2.]1  [3 Kleine wijzigingen die geen negatieve gevolgen hebben op het dierenwelzijn dienen aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]3  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.  § 3. De Ethische Commissie [3 of Leefmilieu Brussel]3 mag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. [3 Indien de Ethische Commissie overgaat tot deze intrekking, stelt zij Leefmilieu Brussel hiervan binnen dertig dagen per post of per e-mail op de hoogte en vermeldt zij de redenen voor deze intrekking.]3  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie [3 door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De aanvraag bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel]3.  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 27. § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  Aan het einde van elke proef moet worden beslist of het proefdier in leven zal worden gehouden, dan wel zal worden gedood, met dien verstande dat het niet in leven mag worden gehouden wanneer het waarschijnlijk is dat het proefdier, ook al lijkt zijn gezondheidsstatus voor het overige weer normaal, blijvende pijn of letsel zal ondervinden.  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van de deskundige zoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  Art. 27_WAALS_GEWEST.   § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een aangewezen deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden]1.  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht [1 van de aangewezen deskundige]1 zoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 27_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.]1  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundige]1 en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 27_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.]1  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundige]1 en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 28. Een proefdier dat reeds aan één of meerdere dierproeven werd onderworpen, kan slechts hergebruikt worden in een nieuwe dierproef, wanneer ook een proefdier kan worden gebruikt dat nog niet eerder een dierproef heeft ondergaan :  1° indien de werkelijke ernst van de voorgaande dierproeven " licht " of " matig " was,  2° indien het vaststaat dat de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van het proefdier volledig is hersteld,  3° indien de volgende dierproef is ingedeeld als " licht ", " matig " dan wel " terminaal " en  4° indien de handeling in overeenstemming is met het diergeneeskundig advies dat verplicht dient ingewonnen te worden waarbij rekening wordt gehouden met de volledige levensloop van het proefdier.  In uitzonderlijke omstandigheden en nadat een dierenarts het proefdier heeft onderzocht, kan de Ethische Commissie het hergebruik van een proefdier toestaan indien het proefdier niet meer dan éénmaal is gebruikt in een dierproef die hevige pijn, angst of daarmee gelijkstaand lijden met zich meebrengt.  Art. 29. Om duplicatie van proeven te vermijden, is elke dierproef om te voldoen aan nationale of Europese wetgeving verboden indien er gegevens bestaan die in een andere lidstaat werden verkregen met behulp van dierproeven die erkend worden door de wetgeving van de Unie, tenzij er in samenhang met die gegevens verdere dierproeven noodzakelijk zijn ter bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu.  Art. 30. De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  Art. 30_WAALS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1 bedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 30_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 30_VLAAMS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1 van dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 7. - Huisvesting en verzorging  Afdeling 1. - Verzorging  Art. 31. § 1. De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;  3° alle aanwezige proefdieren en hun huisvestingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;  4° onverminderd het bepaalde in artikel 23, § 2 van de wet, het welzijn en de gezondheidstoestand van de proefdieren regelmatig door een deskundige bekwaam in proefdierkunde worden gecontroleerd om pijn of onnodig blijvend lijden of letsel te voorkomen. Indien deze deskundige zelf geen dierenarts is, dient hij/zij voor deze taak onder toezicht te staan van een dierenarts bekwaam in proefdierkunde. De deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles ten behoeve van de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dit verslag wordt aan de Dienst bezorgd.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld het nodige te doen om de oorzaak op te sporen en passende maatregelen te nemen.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  Art. 31_WAALS_GEWEST.   § 1. [1 De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.   De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat:   1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;   2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;   3° alle aanwezige proefdieren en hun omgevingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;   4° het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige.   Wat punt 4° betreft, stelt de aangewezen deskundige minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de Dienst bezorgd]1.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen]1.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 31_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers en gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de goede uitvoering van die proeven.]1  [1 § 1/1.]1 De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° [3 alle aanwezige proefdieren huisvesting, een omgeving, voedsel, water en verzorging ontvangen die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41. De Ethische Commissie kan om wetenschappelijke redenen, of redenen van dierenwelzijn of diergezondheid, per project, afwijkingen hierop toestaan. De reden en de duur van deze afwijking dient vermeld te worden op het document vermeld in Art. 9. § 1. In het kader van de informatie over de vijfjaarlijkse statistieken verstrekt de Ethische Commissie jaarlijks aan Leefmilieu Brussel informatie omtrent de omstandigheden onder dewelke deze afwijkingen goedgekeurd werden;]3  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft. [3 De reden en de duur van deze inperking dient vermeld te worden op het document vermeld in artikel 9, § 1]3;  3° alle aanwezige proefdieren en [1 de fysieke omstandigheden waarin zij gefokt, vastgehouden of gebruikt worden]1 [3 ten minste]3 dagelijks worden gecontroleerd. [3 Indien zieke of gewonde dieren aangetroffen worden dienen passende maatregelen ondernomen te worden door de proefleider. De controles en maatregelen dienen geregistreerd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de identiteit van het personeel, te weten hun naam en voornaam]3;  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door een aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. [3 Het schriftelijk verslag wordt aan Leefmilieu Brussel overgemaakt per brief of via elektronische weg door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. Het formulier bevat de gegevens van de directeur van de inrichting, te weten de titel, naam, voornaam, het professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. Het vermeldt eveneens de naam, voornaam, functie en het diploma van de personen belast met het dagelijks opvolgen van de dieren evenals de naam, voornaam en functie van de aangestelde deskundige;]3]1  [3 5° de dieren onder behoorlijke omstandigheden worden vervoerd.]3  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan alle anomalieën of aan iedere pijn, lijden, angst of blijvende schade die vermijdbaar zijn]1.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2, aanneembare bewijzen van de in [1 § 1/1]1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 31_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.]1   [1 § 1/1.]1 De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;  3° alle aanwezige proefdieren en hun [1 omgevingsomstandigheden]1 dagelijks worden gecontroleerd;  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de dienst bezorgd.]1  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen]1.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in [1 paragraaf 1/1]1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Afdeling 2. - Personeel  Art. 32. § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  Art. 32_WAALS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders [1"zoals omschreven in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 32_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brussel]2 geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brussel]2 geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. [1 De proefleiders zoals gedefinieerd in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door [2 Leefmilieu Brussel]2 ,uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt [2 Leefmilieu Brussel]2 na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn. [3 Iedere persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde staat dient hiertoe, per brief of via elektronische weg, een aanvraag tot gelijkwaardigheid in bij Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de gegevens van de aanvrager en de opleidingsverantwoordelijke, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het mailadres en diploma van het personeelslid. Bij de aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd:   1° een kopie van het certificaat van de gevolgde opleiding(en);   2° een kopie van het studieprogramma met een beschrijving van de inhoud van de onderwerpen;   3° voor proefleiders, een kopie van het universitair diploma.   Een persoon met een getuigschrift, certificaat of diploma aanvaard door de bevoegde overheid van een ander gewest en wiens opleiding minstens gelijkwaardig is qua inhoud en aantal uren, mag tevens in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest diezelfde werkzaamheid uitoefenen.]3  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brussel]2 het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden. [3 Hiertoe dienen de proefleiders minstens één maal per jaar, de verzorgers of actieve deelnemers minstens één maal per drie jaar, een voordracht, demonstratie van technische handelingen, interactieve sessie of practicum gevolgd te hebben. Als bewijs van deze continue bijscholing dient het aanwezigheidscertificaat bijgehouden te worden.]3  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  [3 § 8. De aangewezen deskundige, zoals gedefinieerd in artikel 2, 9° van huidig besluit, mag geen deel uitmaken van het personeel van de erkende geregistreerde gebruiker, kweker of leverancier aan wie hij adviezen moet geven over het welzijn en de behandeling van de dieren.]3  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 32_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet [1 en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 33. § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  Art. 33_WAALS_GEWEST.   § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De personen die een opleiding volgen, staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 33_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brussel]2 eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt. [3 Het gebruik van een andere methode van doden dient per brief of via elektronische weg aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]3  [3 § 4. Het doden van dieren geviseerd in artikel 3, § 5, moet gemeld worden aan de Ethische Commissie waarbij de erkende inrichting is aangesloten of, indien dit niet van toepassing is, aan Leefmilieu Brussel door middel van een aangifteformulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]3  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 33_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 34.[Paragrafen 2 en 3 van artikel 33 van dit besluit zijn niet van toepassing wanneer een dier om redenen van dierenwelzijn, volksgezondheid, openbare veiligheid, dierengezondheid of het milieu, in een noodsituatie moet worden gedood]. <Erratum, B.St 26-07-2013, Ed.2, p. 47303>.  Afdeling 3. - Dierenwelzijnscel  Art. 35. De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met de bijzondere verzorging van de proefdieren en in voorkomend geval een vertegenwoordiger van de proefleiders. De deskundige geciteerd in artikel 31, § 1, 4° heeft een begeleidende taak in deze cel.  Art. 35_WAALS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  [1 De cel belast met het welzijn van de dieren omvat ten minste de persoon(personen) die verantwoordelijk is (zijn) voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige.]1.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 35_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige.]1 [2 De namen, voornamen en functies van deze personen worden meegedeeld aan Leefmilieu Brussel bij het aanvragen van een erkenning en bij het wijzigen van de gegevens van de erkenning.]2  [2 Kleine gebruikers, fokkers of leveranciers mogen zich aansluiten bij een Dierenwelzijnscel van een andere gebruiker, fokker of leverancier.]2  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2022-02-03/11, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 35_VLAAMS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De aangewezen deskundige heeft ook een inbreng in de Dierenwelzijnscel.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 36. De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden.  Art. 36_WAALS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden [1 en ter beschikking van de Dienst op eigen verzoek worden gesteld]1.  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 36_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat [3 het gebruik,]3 het fokken, [3 het identificeren en genotyperen,]3 de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken;  [3 7° bevorderen van een dierenwelzijnsgericht klimaat.]3  [3 Alle door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten dienen gedocumenteerd te worden. De voormelde documenten moeten ten minste drie jaar bewaard worden en worden desgevraagd ter beschikking gesteld van Leefmilieu Brussel.]3  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 36_VLAAMS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden. [1 De voormelde documenten worden desgevraagd ter beschikking gesteld van de dienst.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 8. - Statistische gegevens  Art. 37. § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  Art. 37_WAALS_GEWEST.   § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.]1  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 37_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [3 De Ethische Commissies verzamelen jaarlijks, van alle erkende inrichtingen die bij hen zijn aangesloten, de statistische gegevens over het gebruik van dieren in dierproeven tijdens het voorbije kalenderjaar en bezorgen deze, per brief of via elektronische weg, ten laatste op 31 januari van ieder jaar aan Leefmilieu Brussel.]3  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens vermeld in het tweede lid omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1  [3 § 1/1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere Ethische Commissie, per brief of via elektronische weg, informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken aan Leefmilieu Brussel.   Deze gegevens hebben onder meer betrekking op:   1° de evaluatie en verlening van vergunningen voor projecten;   2° niet-technische projectsamenvattingen en aanvullingen hierop;   3° voor gebruik in dierproeven gefokte dieren;   4° selectie van niet-menselijke primaten;   5° afwijkingen en ontheffingen;   6° beginsel van vervanging, vermindering en verfijning;   7° schorsingen en intrekkingen van (project)vergunningen;   8° retrospectieve analyses ;   9° het aantal dieren gekweekt en gedood zonder gebruikt te zijn geweest in dierproeven;   10° het aantal afgenomen weefselmonsters van genetisch gewijzigde dieren.]3  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren. [3 Het model voor de indiening van de informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken wordt bepaald door Leefmilieu Brussel.]3  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door [2 Leefmilieu Brussel]2 via publicatie op zijn website.]1  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 37_VLAAMS_GEWEST.   § 1. [2 Uiterlijk op 31 januari van elk jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Ethische Commissie. Uiterlijk op 15 februari van elk jaar bezorgen de Ethische Commissies de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in de aangesloten inrichtingen tijdens het voorbije kalenderjaar aan de dienst]2.  [2 § 1/1. Op verzoek van de dienst bezorgen de Ethische Commissies de informatie die ze beheren, en die nodig is voor de vijfjaarlijkse rapportering aan de Europese Commissie over de uitvoering van richtlijn 2010/63/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, aan de dienst.]2  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   (2)<BVR 2020-12-18/05, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>   HOOFDSTUK 9. - Deontologisch Comité  HOOFDSTUK 9. BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 - Brusselse Commissie voor dierproeven]1    ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      HOOFDSTUK 9. VLAAMS_GEWEST. [1 - Proefdierencommissie]1    ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 38. § 1. Het Deontologisch Comité wordt opgericht bij de Dienst.  § 2. Het Deontologisch Comité bestaat uit een voorzitter en volgende leden :  1° twee leden voorgedragen door de VZW Pharma.be;  2° een lid voorgedragen door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen;  3° een lid voorgedragen door het " Fonds national de la Recherche scientifique - FNRS ";  4° twee leden voorgedragen door de VZW Belgian Council for Laboratory Animal Science;  5° twee leden voorgedragen door de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België;  6° vier leden voorgedragen door de Raad voor dierenwelzijn;  7° vier leden voorgedragen door de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid;  8° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid;  9° een ambtenaar aangeduid door de Minister;  10° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid.  De leden en hun plaatsvervangers dienen voorgedragen te worden op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak en op basis van hun kennis van dierenwelzijn.  De leden en hun plaatsvervangers worden door de Minister benoemd voor een termijn van vier jaar. Zij kunnen door de Minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of op basis van een naar behoren gemotiveerd voorstel van de Dienst.  In geval van afwezigheid of van vroegtijdige beëindiging van een mandaat, worden de leden vervangen door hun plaatsvervanger.  Het voorzitterschap wordt waargenomen door een magistraat van de rechterlijke orde die, op voorstel van de Minister van Justitie, door de Minister wordt aangeduid voor een mandaat van vier jaar. De vice-voorzitter wordt gekozen onder de leden voor een mandaat van vier jaar.  Het secretariaat wordt waargenomen door de Dienst.  Art. 38_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. De Commissie wordt opgericht bij [2 Leefmilieu Brussel]2.   § 2. De Commissie bestaat uit minstens 13 leden en eenzelfde aantal plaatsvervangers.   De leden worden benoemd door de minister op basis van hun bekwaamheden inzake dierenwelzijn, diergedrag, soortspecifieke expertise, expertise op veterinair gebied, ethiek, wetenschap, alternatieven (de drie V's), het ontwerp van proeven, wetgeving met inbegrip van evaluatie van de regelgeving/veiligheid en dierenbescherming.Bij de samenstelling van de Commissie wordt rekening gehouden met de eerlijke vertegenwoordiging van de verschillende Brusselse instellingen die werken met proefdieren.   De Commissie bestaat uit :   1° 5 leden verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied   2° 5 leden niet verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied of daarmee verbonden   3° een vertegenwoordiger van [2 Leefmilieu Brussel]2   4° twee leden voorgedragen door de Brusselse Raad voor dierenwelzijn.   De Commissie duidt een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder haar leden.   De leden en hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor een termijn van [4 vijf jaar]4. Zij kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Commissie in het gedrang brengen.  [3 In het geval van een vroegtijdige beëindiging van het mandaat worden de leden vervangen door een plaatsvervanger.]3   Ten minste een derde van de leden van de Commissie behoort tot de kleinste taalgroep.   Het secretariaat wordt verzorgd door [2 Leefmilieu Brussel]2.   De zetel van de Commissie is gelegen in [2 Leefmilieu Brussel]2. [2 Leefmilieu Brussel]2 houdt de archieven van de Commissie bij.   De leden worden niet vergoed. De leden van de Commissie hebben evenwel recht op terugbetaling van hun verplaatsingskosten, volgens de modaliteiten voorzien voor de personeelsleden van [2 Leefmilieu Brussel]2.]1  [3 § 3. De leden, uitgezonderd de vertegenwoordiger van Leefmilieu Brussel, ontvangen een zitpenning voor de deelname aan vergaderingen van de Commissie. Het bedrag van de zitpenningen wordt vastgelegd door de Minister. De leden van de Commissie hebben recht op vergoeding van de verplaatsingskosten, conform de modaliteiten die voorzien worden voor de personeelsleden van Leefmilieu Brussel.]3  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2019-04-04/12, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (4)<BESL 2021-09-02/06, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2021>   Art. 38_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie bestaat uit achttien leden.   De leden worden geselecteerd op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak, en op basis van hun kennis van dierenwelzijn. Ten minste twaalf leden zijn verbonden aan de proefdiersector. Twee leden worden voorgedragen door de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn.   De minister benoemt de leden voor een termijn van vier jaar en wijst onder hen een voorzitter en ondervoorzitter aan. De leden kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Proefdierencommissie in het gedrang brengen. In die gevallen of bij vroegtijdige beëindiging van een mandaat kan de minister een opvolger voor dat mandaat benoemen.   Het lidmaatschap is onbezoldigd. De leden van de Proefdierencommissie hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten conform het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.   Het secretariaat wordt waargenomen door de dienst.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 39. Het Deontologisch Comité heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie het raadpleegt. Het kan hen voorstellen doen.  Het Deontologisch Comité zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en projectevaluatie, en staat in voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit met nationale comités van andere Lidstaten van de Europese Unie.  Op verzoek van de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie, brengt het Deontologisch Comité bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen. Het Deontologisch Comité kan daaromtrent eveneens voorstellen doen.  Art. 39_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 De Commissie heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de minister, [2 Leefmilieu Brussel]2 of een Ethische Commissie hen raadpleegt. De Commissie geeft advies aan de bevoegde overheid en de cellen belast met het welzijn van de dieren over vragen in verband met de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in [3 dierproeven]3.]   De Commissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt deze uit binnen de Unie. De Commissie wisselt eveneens informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en over de projectevaluatie.   De Commissie formuleert adviezen in geval van deontologische of ethische problemen. Op verzoek van de minister, [2 Leefmilieu Brussel]2 of een Ethische Commissie, brengt de Commissie bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en de toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen en te vervangen. De Commissie kan daaromtrent eveneens voorstellen formuleren.   Bij de uitvoering van haar opdrachten, dient de Commissie te verzekeren dat zij geen belangenconflicten kent en er desgevallend over te waken dat zij onpartijdig oordeelt.]1  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   (3)<BESL 2022-02-03/11, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 39_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie heeft als opdracht advies uit te brengen over dierproeven in alle gevallen die zijn opgenomen in de wet en in dit besluit, of na raadpleging door de minister, de dienst of een ethische commissie. De Proefdierencommissie kan op eigen initiatief binnen haar opdracht voorstellen formuleren voor de minister, de dienst of een ethische commissie.   De Proefdierencommissie geeft advies over de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in procedures, en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en de projectevaluatie.   De Proefdierencommissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken, wisselt informatie uit met nationale comités van andere lidstaten van de Europese Unie en brengt advies uit over de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 40. De voorzitter roept het Deontologisch Comité bijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet het Deontologisch Comité eveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.  Het Deontologisch Comité beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is of vertegenwoordigd is door zijn plaatsvervangers. Is de meerderheid niet aanwezig dan kan het Deontologisch Comité na een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.  Het Deontologisch Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast binnen de twee maanden na de benoeming van zijn leden en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.  Art. 40_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 De voorzitter roept de Commissie samen en stelt de agenda vast.   De Commissie beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van haar leden aanwezig is [2 ...]2. Wordt de meerderheid niet bereikt, dan kan de Commissie, na een nieuwe bijeenroeping, op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden.   De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, deze van de vicevoorzitter, beslissend.   De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op binnen de drie maanden na de benoeming van haar leden. Dit reglement bevat onder meer regels betreffende de taken van de voorzitter en zijn plaatsvervanger, de regelmaat en de data van de vergaderingen, de uitnodigingen voor de vergaderingen, de verslagen, de agenda, de goedkeuring van de agenda en het verslag evenals een gedetailleerde beschrijving van de te volgen procedures.]1  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   (2)<BESL 2019-04-04/12, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   Art. 40_VLAAMS_GEWEST.   De voorzitter roept [1 de Proefdierencommissie]1 bijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet [1 de Proefdierencommissie]1 eveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.  [1 De Proefdierencommissie]1 beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is [1 ...]1. Is de meerderheid niet aanwezig dan kan [1 de Proefdierencommissie]1 na een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.  [2 Op verzoek van de voorzitter of de dienst kunnen de leden stemmen per e-mail, dit voorzover de meerderheid hierop reageert.]2  [2 De Proefdierencommissie stelt een huishoudelijk reglement op en legt dat ter goedkeuring voor aan de minister.]2  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   (2)<BVR 2020-12-18/05, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>   HOOFDSTUK 10. - Overgangsbepalingen  Art. 41. Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. De Dienst deelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.  Art. 41_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. [1 Leefmilieu Brussel]1 deelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.  ----------  (1)<BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>      Art. 42. De bepalingen van artikelen 18 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  Art. 42_WAALS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 de in artikel 17, § 2, bedoelde vergunning zijn verkregen.]1  ----------  (1)<BWG 2017-11-30/09, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 42_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die voor 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.]1  ----------  (1)<BESL 2017-09-07/01, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 42_VLAAMS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.]1  ----------  (1)<BVR 2017-02-17/11, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen  Art. 43. De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.  Art. 43_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.  [1 Leefmilieu Brussel en de Minister zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling van de persoonlijke gegevens die ingezameld worden via de formulieren geviseerd in de artikelen 4 tot 8, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 23, 24, 26 en 31 tot 33 van huidig besluit. De gegevens ingezameld via voormelde formulieren worden door Leefmilieu Brussel bewaard voor vijf jaar te rekenen vanaf het einde van het project, de proef of de betrokken erkenning.]1  ----------  (1)<BESL 2022-02-03/11, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>      Art. 43bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 Leefmilieu Brussel wordt belast met het uitwerken van de modellen van de formulieren waarvan sprake in huidig besluit en met het online zetten ervan op haar website / portaal.]1  ----------  (1)<Ingevoegd bij BESL 2022-02-03/11, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>      Art. 44. Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet.  Art. 45. Het koninklijk besluit van 6 april 2010 betreffende de bescherming van proefdieren wordt opgeheven.  Art. 46. Het tweede en derde lid van artikel 1sexies van het koninklijk besluit van 30 november 2001 houdende verbod op sommige dierproeven, worden opgeheven.  Art. 47. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.  Art. 48. De minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.  BIJLAGEN.  Art. N. Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   Art. N_WAALS_GEWEST.   Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>       Art. N_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BESL 2017-09-07/01, art. 29-31, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>  <BESL 2022-02-03/11, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>