Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 MEI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967122103 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 21quater van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 maart 2002 en 15 september 2006, wordt het derde lid vervangen als volgt :
  " Op de kennisgeving van de beslissing of op een erbij gevoegde bijlage vermeldt de Rijksdienst dat de aanvrager verplicht is mede te delen :
  - iedere wijziging inzake burgerlijke staat;
  - de uitoefening van iedere beroepsbezigheid, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien met het oog op de eerste betaling van een pensioen als werknemer;
  - de uitoefening van ieder mandaat, ambt of post door hemzelf en/of de echtgenoot, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;
  - de uitoefening door hemzelf en/of de echtgenoot van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, in het buitenland en een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;
  - het verlies van kinderlast;
  - het genot van een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of van een gelijkaardige uitkering bij toepassing van een andere Belgische of buitenlandse wetgeving, of van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet of vermindering van de prestaties of van werkloosheid met bedrijfstoeslag, door hemzelf en/of door de echtgenoot;
  - het genot van ieder pensioen of als dusdanig geldend voordeel verleend bij toepassing van een Belgische, buitenlandse of internationale pensioenregeling, andere dan deze voor werknemers door hemzelf en/of door de echtgenoot. ".

Art.2. Artikel 64 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 november 2002 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 2004, 5 maart 2006, 15 december 2006 en 21 augustus 2008, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 64. § 1. Voor de toepassing van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 50 en artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 en artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 dient onder beroepsarbeid te worden verstaan iedere bezigheid die, naargelang het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° of in artikel 228, § 2, 3° of 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992 beoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie.
  De afscheidsvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel toegekend aan de leden van de parlementen van de Federale Staat en van de Gemeenschappen en de Gewesten worden beschouwd als inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een in het eerste lid bedoelde activiteit.
  Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt een opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel geacht gelijkmatig gespreid te zijn over de duur van de opzeggingstermijn.
  § 2. A. De pensioengerechtigde mag met ingang van 1 januari van het kalenderjaar waarin hij één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden :
  1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het in het kalenderjaar betaald bruto beroepsinkomen, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldiging zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 21.865,23 EUR niet overschrijdt;
  2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van meewerkende echtgenoot, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 17.492,17 EUR niet overschrijdt.
  Onder beroepsinkomen van de in § 2, A, 2° beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met de beroepsverliezen, dat weerhouden werd door het bestuur der directe belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, dient de toegekende bezoldiging in aanmerking genomen te worden. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die niet onderworpen is aan het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, dient het deel van de beroepsinkomsten van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
  Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van inkomstenbelasting gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de meewerkende echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.
  In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijke besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.
  Indien de bezigheid als zelfstandige, als helper of als meewerkende echtgenoot in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.
  Indien de bezigheid als zelfstandige, als helper of als meewerkende echtgenoot, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend. Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden van werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar, tenzij de betrokkene het tegenbewijs levert. Dit tegenbewijs kan uitsluitend geleverd worden voor het jaar waarin het pensioen ingaat.
  3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldiging zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 21.865,23 EUR niet overschrijdt.
  B. De betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of op één of meer rust- en overlevingspensioenen en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt, mag onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij één van de in artikel 2 bedoelde leeftijden bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
  1° 7.570,00 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
  2° 6.056,01 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
  3° 7.570,00 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
  C. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet bereikt heeft, mag onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden en tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
  1° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
  2° 14.100,48 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
  3° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
  D. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet bereikt heeft, en die in de loop van het kalenderjaar gerechtigd wordt op één of meer rustpensioenen, mag in afwijking van § 2, B onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, tot 31 december van het kalenderjaar van het ingaan van het rustpensioen, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan :
  1° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ;
  2° 14.100,48 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ;
  3° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
  E. In afwijking van deze paragraaf, A en B, wordt het grensbedrag voor de betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of één of meer rust- en overlevingspensioenen, tijdens het jaar waarin de gerechtigde één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden bereikt, voor dat kalenderjaar geproratiseerd vastgesteld. Het beroepsinkomen mag voor dat kalenderjaar niet hoger zijn dan de som van een pro rata van de in deze paragraaf, B bedoelde bedragen en een pro rata van de in A bedoelde bedragen.
  Het pro rata van de in deze paragraaf, B bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaande kalenderjaar en de eerste van de maand die volgt op de geboortemaand van de gerechtigde.
  Het pro rata van de in deze paragraaf A bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de geboortemaand en 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.
  F. De pensioengerechtigde en/of zijn echtgenoot mag, mits een loutere voorafgaande verklaring, een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel.
  § 3. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 percent van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 17.492,17 EUR, 6.056,01 EUR of 14.100,48 EUR, naargelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, B, of beoogd in § 2, C of D. Voor de in § 2, E, beoogde pensioengerechtigden mag het inkomen niet hoger zijn dan de som van 6.056,01 EUR, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf E, tweede lid bedoelde pro rata, en van 17.492,17 EUR, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf E, derde lid bedoelde pro rata.
  Het in § 2, B, 1° en 3° beoogde bedrag wordt met 3.785,02 EUR verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A, 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 48, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt. Wanneer die gerechtigde een in § 2, A, 2° of een in het eerste lid, beoogde bezigheid uitoefent, wordt het in § 2, B, 2° en het in het eerste lid, beoogde bedrag verhoogd met 3.028,00 EUR. Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, A, worden de bedragen verhoogd met respectievelijk 4.731,27 EUR en 3.785,00 EUR. Voor de toepassing van dit lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarden worden voldaan. Voor de betrokkenen bedoeld in § 2, C en D, worden de bedragen verhoogd met respectievelijk 4.406,40 EUR en 3.525,12 EUR.
  Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt.
  § 4. Indien de pensioengerechtigde de leeftijd van 65 bereikt en op de ingangsdatum van het rustpensioen een loopbaan in de zin van artikel 4, § 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bewijst van ten minste 42 jaren, zijn de inkomsten uit de beroepsbezigheid niet aan enige restrictie onderworpen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van zijn 65e verjaardag.
  § 5. De echtgenoot van de in § 2, A, B en E beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt of deze in de loop van het betrokken kalenderjaar zal bereiken, mag onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen.
  De echtgenoot van de in § 2, A, B en E beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die één van de in de artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt en deze in de loop van het betrokken kalenderjaar niet zal bereiken, mag onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, B of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen.
  § 6. Indien het beroepsinkomen van de pensioengerechtigde, naargelang van het geval, de in § § 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt :
  1° wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar volledig geschorst indien die bedragen met ten minste 25 percent worden overschreden;
  2° wordt de betaling van het pensioen, indien die bedragen met minder dan 25 percent worden overschreden, voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het pensioenbedrag dat gelijk is aan het percentage waarmee de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen worden overschreden.
  Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.
  Het rustpensioen toegekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen, wordt op 60 percent van die lonen herberekend wanneer de echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent waarvan het inkomen, naargelang het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt.
  § 7. Indien de pensioengerechtigde en/of de echtgenoot, wanneer het rustpensioen wordt toegekend op basis van 75 procent van het brutoloon, zoals bedoeld door de artikels 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996, binnen een termijn van 45 kalenderdagen geen gevolg geeft aan de door de Rijksdienst voor pensioenen gevraagde inlichtingen ingeval van een onderzoek naar inkomsten ingevolge de uitoefening van een beroepsactiviteit of het genot van sociale uitkeringen, wordt het pensioen geschorst voor het gecontroleerde jaar en de daaropvolgende jaren tot zolang de gevraagde gegevens niet worden verstrekt.
  § 8. De in de §§ 2 en 3 beoogde jaarbedragen zijn van toepassing op de beroepsinkomsten verworven in 2013. Vanaf 2014 zullen deze bedragen op 1 januari van elk jaar aangepast worden in functie van het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester van het voorafgaande jaar volgens volgende formule : de nieuwe bedragen zijn gelijk aan de basisbedragen vermenigvuldigd met het nieuw indexcijfer en gedeeld door de startindex. Het bekomen resultaat wordt afgerond tot de naast hogere eenheid wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  Voor de toepassing van het vorige lid dient te worden verstaan onder :
  1° : het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden : het indexcijfer dat bepaald wordt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg, op basis van de berekening van het gemiddelde loon van de volwassen bedienden van de privé-sector, vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst;
  2° : basisbedragen : de bedragen die van kracht zijn op 1 januari 2013;
  3° : nieuwe index : de index van het derde trimester 2013 en van de volgende jaren;
  4° : startindex : het indexcijfer van het derde trimester 2012.
  § 9. Zodra het rustpensioen als werknemer is ingegaan leidt iedere beroepsactiviteit waarop de betalingsvoorwaarden zoals gesteld in dit artikel van toepassing zijn, niet tot de opbouw van bijkomende pensioenrechten. Deze beroepsactiviteit wordt evenmin in aanmerking genomen voor de loopbaanvoorwaarde van 42 jaren zoals voorzien in § 4.
  § 10. Op initiatief van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de in dit artikel beoogde jaarbedragen worden aangepast. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. "

Art.3. Artikel 64bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1995, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 64bis. § 1. Met het oog op de eerste betaling van een pensioen in de werknemersregeling is de pensioengerechtigde die een in artikel 64 beoogde beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet of wiens echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet, gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen.
  § 2. De pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde beoogd in artikel 64, § 5, die een in artikel 64 beoogd mandaat, ambt, post uitoefent of een beroepsbezigheid in het buitenland uitoefent of sociale uitkeringen in het buitenland geniet is gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen.
  § 3. De verklaringen van uitoefening, van herneming of van stopzetting van een beroepsbezigheid of sociale uitkeringen, afgelegd bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en bij de Pensioendienst voor de openbare sector, zijn geldig ten opzichte van de Rijkdienst voor pensioenen.
  § 4. De in § 2 beoogde verklaring door de gerechtigde of door de echtgenoot moet vóór de aanvang van de bezigheid of het genot van de sociale uitkering in die hoedanigheid geschieden. Zij wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd wanneer zij ingediend wordt binnen de dertig dagen volgend op de aanvang van de bezigheid of de sociale uitkering of op de datum van de betekening van de beslissing houdende toekenning van het pensioen. ".

Art.4. Artikel 64ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 oktober 1992, 8 augustus 1997 en 11 juli 2006, wordt opgeheven.

Art.5. Artikel 64quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 64quinquies. In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, kunnen de vergoedingen wegens ziekte of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of met een vergoeding wegens invaliditeit bij toepassing van een Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid of een uitkering wegens loopbaanonderbreking, wegens tijdskrediet of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties of een vergoeding, toegekend in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in hoofde van de pensioengerechtigde gedurende een eenmalige periode van maximaal twaalf al dan niet opeenvolgende kalendermaanden, gecumuleerd worden met uitsluitend een overlevingspensioen.
  Na verloop van de in het vorige lid bedoelde periode wordt, voor de daarop volgende periode waarin betrokkene vergoedingen geniet zoals bedoeld in artikel 25 van voormeld koninklijk besluit nr. 50, het genot van het overlevingspensioen geschorst, tenzij betrokkene afstand doet van voormelde vergoedingen. ".

Art.6. Artikel 64sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 64sexies. Wanneer de gerechtigde op een overlevingspensioen en een in artikel 64quinquies bedoelde vergoeding, gerechtigd wordt of is op een rustpensioen ten laste van een Belgische of buitenlandse regeling dat niet cumuleerbaar is met de voormelde vergoeding, zijn de bepalingen van artikel 64quinquies vanaf de ingangsdatum van het rustpensioen niet langer van toepassing. ".

Art.7. Artikel 64septies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 wordt vervangen als volgt :
  " Art. 64septies. Wanneer het in toepassing van artikel 64quinquies betaalbaar overlevingspensioen hoger is dan 7.934,87 EUR per jaar wordt het overlevingspensioen tot dit bedrag teruggebracht.
  Het in het vorig lid vermelde jaarbedrag is gekoppeld aan spilindex 136,09 en zal worden aangepast conform met de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. "

Art.8. De artikelen 64octies en 64nonies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, worden opgeheven.

Art.9. De in toepassing van artikel 64quinquies vóór 1 januari 2013 opgenomen kalendermaanden worden na 31 december 2012 in mindering gebracht van de eenmalige periode van 12 kalendermaanden.

Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013, en is voor het eerst van toepassing op de beroepsinkomsten van het jaar 2013, met uitzondering van de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2.
  De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015.
  De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2, die ten vroegste een aanvang nemen op 1 januari 2015, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ingaan vóór 1 januari 2015.

Art. 11. De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Brussel, 28 mei 2013.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Pensioenen,
  A. DE CROO