Details





Titel:

26 OKTOBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 6 juli 2012 betreffende het lokaal cultuurbeleid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-12-2012 en tekstbijwerking tot 10-07-2024)



Inhoudstafel:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
Hoofdstuk 2. - Het gemeentelijk cultuurbeleid
Art. 3-6
Hoofdstuk 3. - De openbare bibliotheek
Art. 7-10
Hoofdstuk 4. - Het cultuurcentrum
Art. 11-14
Hoofdstuk 5. - Organisaties met een specifieke opdracht
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 15-18
Afdeling 2.
Art. 19-20
Afdeling 3. - Voorzieningen voor bijzondere doelgroepen
Art. 21-23
Afdeling 4. - Het steunpunt voor het lokaal cultuurbeleid
Art. 24
Afdeling 5. - Sectoraal overleg
Art. 25-26
Hoofdstuk 6. - Intergemeentelijke samenwerking voor afstemming van het cultuuraanbod en de communicatie
Art. 27-28
Hoofdstuk 7. - Grootstedelijke gebieden
Afdeling 1. - Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad
Onderafdeling 1. - Het gemeentelijk cultuurbeleid
Art. 29-33
Onderafdeling 2.
Art. 34-42
Afdeling 2. - Grootstedelijke gebieden Antwerpen en Gent
Art. 43-44
Hoofdstuk 8. - Slotbepalingen
Art. 44/1, 45-46



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2014036513  2017010994  2019013699 



Artikels:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° cultuureducatie : de educatie die gericht is op persoonlijke en sociale ontwikkeling en bewustwording en op de verwerving van de competentie en de bereidheid om aan cultuur deel te nemen en er deel aan te hebben;
  2° decreet van 6 juli 2012 : het decreet van 6 juli 2012 betreffende het lokaal cultuurbeleid;
  3° gemeenschapsvorming : alle activiteiten die de kwaliteit en de samenhang van de lokale gemeenschap versterken, met bijzondere aandacht voor participatie van diverse kansengroepen en ondersteuning van verenigingen en vrijwilligers.
  Dit betekent dat de gemeente in de eerste plaats faciliteert wat door het middenveld wordt georganiseerd en in tweede instantie zelf gemeenschapsvormende activiteiten organiseert voor niet-vervulde behoeften.

Art.2.[1 De aanvraag van subsidies in dit besluit en de verantwoording voor de aanwending ervan door de steden en gemeenten gebeuren op de wijze, vermeld in het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd.
   Het jaarlijkse subsidiebedrag, vermeld in artikel 4, 8, 9, 12 en 43 van dit besluit wordt uitbetaald in twee delen. Een eerste schijf bedraagt 60% van de voorgestelde subsidie en wordt uitbetaald uiterlijk op 30 juni van het gesubsidieerde werkjaar. De tweede schijf van 40% wordt uitbetaald uiterlijk op 30 november van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkjaar.
   De subsidie, vermeld in artikel 62/1 van het decreet van 6 juli 2012, wordt uitbetaald in een voorschot en een saldo. Het voorschot bedraagt 60% van de voorgestelde subsidie en wordt uitbetaald uiterlijk op 30 juni van het gesubsidieerde werkjaar. Het saldo van 40% wordt uitbetaald uiterlijk op 30 november van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkjaar, nadat de administratie de financiële afrekening van het voorbije werkjaar en het voortgangsrapport heeft goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-07-04/19, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Hoofdstuk 2. - Het gemeentelijk cultuurbeleid
Art.3. De Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 1°, van het decreet van 6 juli 2012, wordt als volgt gespecificeerd : de gemeente ontwikkelt een integraal en duurzaam cultuurbeleid, met bijzondere aandacht voor gemeenschapsvorming, cultuureducatie en het bereiken van kansengroepen.

Art.4.§ 1. De gemeente die of het samenwerkingsverband van gemeenten dat op 31 december 2013 gesubsidieerd werd op basis van artikel 21 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, met uitzondering van de grootstedelijke gebieden, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 1°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op de subsidie waarop ze in het werkjaar 2013 recht had. Die subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012.
  Een gemeente die op 31 december 2013 niet gesubsidieerd werd op basis van artikel 21 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 1°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op een forfaitaire enveloppensubsidie van :
  1° 56.000 euro op jaarbasis voor gemeenten en voor samenwerkingsverbanden van gemeenten vanaf 10 000 inwoners, aangevuld met een subsidie van één euro per inwoner;
  2° 28.000 euro op jaarbasis voor gemeenten met minder dan 10 000 inwoners, aangevuld met een subsidie van één euro per inwoner.
  [1 Als de bevolkingscijfers van de gemeenten of het samenwerkingsverband van gemeenten, vermeld in het eerste lid, 10.000 inwoners overschrijden, wordt de subsidie vergeleken met het bedrag, vermeld in het tweede lid, 1°, en kan de gemeente aanspraak maken op het hoogste bedrag.]1
  § 2. De enveloppensubsidie van de gemeenten die voor hun gemeentelijk cultuurbeleid een structurele subsidie hebben ontvangen van de provincie, wordt verhoogd met de bedragen die de provincies in 2011 hebben toegekend. De subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012.
  ----------
  (1)<BVR 2014-07-04/19, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.5. Een gemeenschapscentrum moet beschikken over de volgende infrastructuur met het oog op cultuurparticipatie, gemeenschapsvorming en cultuurspreiding :
  1° een polyvalente zaal van ten minste 200 m2 of een schouwburg met ten minste 250 vaste of verankerbare zitplaatsen én een polyvalente zaal van ten minste 100 m2, waarin de andere activiteiten dan de schouwburgactiviteiten kunnen plaatsvinden;
  2° een totale oppervlakte van ten minste 100 m2 aan tentoonstellingsruimte;
  3° drie lokalen voor cultureel gebruik.
  Op voorwaarde dat de gemeente grondig kan motiveren hoe ze met haar culturele infrastructuur kan inspelen op de behoeften van de lokale bevolking, kan er voor maximaal 20 % worden afgeweken van het vereiste aantal vierkante meter, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, als de totale oppervlakte minimaal 300 m2 bedraagt.

Art.6. De gemeente stelt op verzoek van de minister de beleidsrelevante gegevens over het gemeentelijk cultuurbeleid, vermeld in artikel 7, 5°, van het decreet van 6 juli 2012, jaarlijks voor 1 mei ter beschikking.

Hoofdstuk 3. - De openbare bibliotheek
Art.7. De Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 2°, van het decreet van 6 juli 2012, wordt als volgt gespecificeerd : de gemeente beschikt over een openbare bibliotheek die :
  1° de cultuureducatie en de leesmotivatie stimuleert;
  2° inzet op de bevordering van e-inclusie bij moeilijk bereikbare doelgroepen en op de verhoging van informatiegeletterdheid en mediawijsheid;
  3° inzet op een aangepaste dienstverlening voor personen met beperkte mobiliteit en voor moeilijk bereikbare doelgroepen op cultureel, educatief en sociaaleconomisch gebied;
  4° inzet op samenwerking met onderwijsinstellingen.

Art.8.De gemeente die of het samenwerkingsverband van gemeenten dat op 31 december 2013 gesubsidieerd werd op basis van artikel 38 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, met uitzondering van de grootstedelijke gebieden, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 2°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op de subsidie waarop ze in het werkjaar 2013 recht had. Die subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012.
  Een gemeente die op 31 december 2013 niet gesubsidieerd werd op basis van artikel 38 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 2°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op een forfaitaire enveloppensubsidie van :
  1° 56.000 euro op jaarbasis voor gemeenten met minder dan 10 000 inwoners;
  2° 6,5 euro per inwoner van de gemeente op jaarbasis voor gemeenten en voor samenwerkingsverbanden van gemeenten vanaf 10 000 inwoners.
  [1 Als de bevolkingscijfers van de gemeenten of het samenwerkingsverband van gemeenten, vermeld in het eerste lid, 10.000 inwoners overschrijden, wordt de subsidie vergeleken met het bedrag, vermeld in het tweede lid, 2°, en kan de gemeente aanspraak maken op het hoogste bedrag.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-07-04/19, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.9. De gemeente of het samenwerkingsverband van gemeenten die, op basis van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 2°, van het decreet van 6 juli 2012, met haar openbare bibliotheek participeert aan het interbestuurlijk project Bibliotheekportalen dat wordt ontwikkeld door de organisatie, vermeld in artikel 20 van het decreet van 6 juli 2012, in samenwerking met de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie en dat aan het publiek een uniforme toegang biedt tot de collectie van alle Vlaamse openbare bibliotheken, ontvangt jaarlijks een subsidie van 0,17 euro per inwoner van de gemeente.

Art.10. De gemeente stelt op verzoek van de minister de beleidsrelevante gegevens over de openbare bibliotheek, vermeld in artikel 9, 7°, van het decreet van 6 juli 2012, jaarlijks vóór 1 mei ter beschikking.

Hoofdstuk 4. - Het cultuurcentrum
Art.11. De Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 3°, van het decreet van 6 juli 2012, wordt als volgt gespecificeerd : de gemeente beschikt over een cultuurcentrum dat :
  1° een eigen cultuuraanbod met een lokale en regionale uitstraling realiseert dat inspeelt op de vragen en behoeften van diverse bevolkingsgroepen en aandacht heeft voor een spreiding van en wisselwerking met door de Vlaamse overheid gesubsidieerde en ondersteunde gezelschappen;
  2° actief ondersteuning biedt aan amateurkunsten en (sociaal-)culturele verenigingen;
  3° inzet op een aangepast aanbod van kunst- en cultuureducatie in samenwerking met relevante actoren.

Art.12. § 1. De gemeente die op 31 december 2013 gesubsidieerd werd op basis van artikel 30, 30bis en 76 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, met uitzondering van de grootstedelijke gebieden, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 3°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op de subsidie waarop ze in het werkjaar 2013 recht had. Die subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012.
  Een gemeente die op 31 december 2013 niet gesubsidieerd werd op basis van artikel 30 en 30bis van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, kan voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteit, vermeld in artikel 5, tweede lid, 3°, van het decreet van 6 juli 2012, en naargelang van de categorie waarin de gemeente wordt ingeschaald, aanspraak maken op een jaarlijkse forfaitaire enveloppensubsidie van :
  1° 400.000 euro per cultuurcentrum, ingeschaald in de categorie A;
  2° 210.000 euro per cultuurcentrum, ingeschaald in de categorie B;
  3° 130.000 euro per cultuurcentrum, ingeschaald in de categorie C.
  § 2. Als de subsidie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, lager ligt dan de bedragen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, kan de gemeente voor de lokale invulling van de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 5, tweede lid, 3°, van het decreet van 6 juli 2012, aanspraak maken op het hoogste subsidiebedrag.
  § 3. De enveloppensubsidie van de gemeenten die voor hun cultuurcentrum een structurele subsidie hebben ontvangen van de provincie, wordt verhoogd met de bedragen die de provincies in 2011 hebben toegekend. De subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012.

Art.13. Het cultuurcentrum moet, naargelang de categorie waarin het wordt opgenomen in de lijst in de bijlage bij het decreet van 6 juli 2012, beschikken over de volgende infrastructuur :
  1° categorie C :
  a) een schouwburg met ten minste 300 zitplaatsen of een polyvalente zaal met 300 zitplaatsen waarvan ten minste 150 op een uitschuifbare tribune of op vaste gradinen;
  b) een andere polyvalente ruimte van ten minste 150 m2;
  c) een of meer tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 150 m2;
  d) vier lokalen voor cultureel gebruik;
  2° categorie B :
  a) een schouwburg met ten minste 350 zitplaatsen of een polyvalente zaal met 350 zitplaatsen waarvan ten minste 200 op een uitschuifbare tribune;
  b) een andere polyvalente ruimte van ten minste 200 m2;
  c) een of meer tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 200 m2;
  d) vijf lokalen voor cultureel gebruik;
  3° categorie A :
  a) een schouwburg met ten minste 400 zitplaatsen en een toneeltoren;
  b) een polyvalente ruimte van ten minste 250 m2;
  c) een of meer tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 300 m2;
  d) zes lokalen voor cultureel gebruik.

Art.14. De gemeente stelt op verzoek van de minister de beleidsrelevante gegevens over het cultuurcentrum, vermeld in artikel 11, 3°, van het decreet van 6 juli 2012, jaarlijks vóór 1 mei ter beschikking.

Hoofdstuk 5. - Organisaties met een specifieke opdracht
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.15.[1 Ter uitvoering van artikel 18 van het decreet van 6 juli 2012 zijn de organisaties met een batig saldo in de resultatenrekening verplicht om een financiële reserve op te bouwen. Die reserve wordt aangewend ter financiering van uitgaven die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de organisatie.]1
  ----------
  (1)<BVR 2017-02-03/07, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2016>

Art.16.De organisaties [1 vermeld in artikel 20, 22, 28 en 31 van het decreet van 6 juli 2012]1 beschikken uiterlijk op 31 december 2016 over een website waaraan het AnySurfer-label is toegekend.
  ----------
  (1)<BVR 2019-04-26/53, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.17.De organisaties [1 vermeld in artikel 20, 22, 28 en 31 van het decreet van 6 juli 2012]1 zullen in hun werking de basisprincipes van duurzaamheid en ecologisch bewustzijn inbouwen. Dat behelst onder meer constante aandacht voor de ecologische impact van de ontwikkelde producten, het gebruik van energie en uitrusting voor algemene werking, de promotie van en communicatie over de activiteiten en het kantoorbeheer. Het behelst ook een duurzame werking, met kennisborging naast kennisdeling.
  ----------
  (1)<BVR 2019-04-26/53, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.18.Bij de uitvoering van de opdrachten zullen de organisaties [1 vermeld in artikel 20, 22, 28 en 31 van het decreet van 6 juli 2012]1 de steun van de Vlaamse Gemeenschap duidelijk vermelden door het gebruik van de standaardlogo's en de bijbehorende tekst, zoals ze door de Vlaamse Regering zijn vastgelegd op alle publicaties, mededelingen, verklaringen en presentaties ongeacht de drager.
  ----------
  (1)<BVR 2019-04-26/53, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Afdeling 2.   
Art.19.
  <Opgeheven bij DVR 2023-06-23/11, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.20.
  <Opgeheven bij DVR 2023-06-23/11, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Afdeling 3. - Voorzieningen voor bijzondere doelgroepen
Art.21. Voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 23 van het decreet van 6 juli 2012, kent de Vlaamse Regering aan de speciale bibliotheek, vermeld in artikel 22, eerste lid, van het voormelde decreet, met ingang van 1 januari 2013 een jaarlijkse subsidie toe van 1.086.000 euro.

Art.22. Voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 26 van het decreet van 6 juli 2012, kent de Vlaamse Regering aan de speciale bibliotheek, vermeld in artikel 22, tweede lid, van het voormelde decreet, met ingang van 1 januari 2013 een jaarlijkse subsidie toe van 720.000 euro.

Art.23. Voor de aanmaak van lectuur in aangepaste leesvormen kent de Vlaamse Regering aan de organisaties, vermeld in artikel 28 van het decreet van 6 juli 2012, een jaarlijkse personeels- en werkingssubsidie toe van 1.455.000 euro op basis van de begrotingen, vermeld in artikel 16 van het voormelde decreet, en de overeenkomsten, vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet.
  Van dat subsidiebedrag maakt 40 % het voorwerp uit van de overeenkomsten die de speciale bibliotheek, vermeld in artikel 22, eerste lid, van het voormelde decreet, sluit met de organisaties, vermeld in artikel 28 van het voormelde decreet, met het oog op de uitbouw van haar collectie.

Afdeling 4. - Het steunpunt voor het lokaal cultuurbeleid
Art.24.
  <Opgeheven bij BVR 2017-02-03/07, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2016>

Afdeling 5. - Sectoraal overleg
Art.25.
  <Opgeheven bij BVR 2019-04-26/53, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Art.26.
  <Opgeheven bij BVR 2019-04-26/53, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 24-08-2019>

Hoofdstuk 6. - Intergemeentelijke samenwerking voor afstemming van het cultuuraanbod en de communicatie
Art.27. Een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in artikel 38 van het decreet van 6 juli 2012, kan vóór 1 december bij de administratie een aanvraag voor subsidiëring indienen ter ondersteuning van de afstemming van het cultuuraanbod en de cultuurcommunicatie, op basis van een dossier waarin wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel 38, tweede lid, 1°, 2° en 3°, van het voormelde decreet.
  De minister aanvaardt of weigert de subsidieaanvraag en deelt zijn beslissing mee aan het intergemeentelijk samenwerkingsverband uiterlijk op 31 maart van het jaar na de indiening van de subsidieaanvraag. Als binnen die termijn geen beslissing is verstuurd, wordt de minister geacht de subsidieaanvraag te aanvaarden en zal de administratie dit meedelen aan het intergemeentelijk samenwerkingsverband.
  De subsidiëring gaat in op 1 januari van het jaar na de indiening van de subsidieaanvraag en heeft betrekking op een periode die loopt tot en met het eerste jaar van een nieuwe gemeentelijke legislatuur.

Art.28.Ter verantwoording van de subsidie moet het intergemeentelijk samenwerkingsverband jaarlijks vóór 1 mei de volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie :
  1° een begroting van het lopende jaar met alle begrotingsposten die betrekking hebben op het samenwerkingsverband;
  2° een goedgekeurde financiële afrekening van het voorbije jaar;
  3° [1 een voortgangsrapport;]1
  4° alle statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht, op de wijze die de administratie bepaalt.
  [1 De subsidie, vermeld in artikel 38, tweede lid, van het decreet van 6 juli 2012, wordt uitbetaald in een voorschot en een saldo. Het voorschot bedraagt 60% van de voorgestelde subsidie en wordt uitbetaald uiterlijk op 30 juni van het gesubsidieerde werkjaar. Het saldo van 40% wordt uitbetaald uiterlijk op 30 november van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkjaar, nadat de administratie de financiële afrekening en het voortgangsrapport heeft goedgekeurd.]1
  Als de uitbetaalde subsidie hoger is dan de verantwoorde uitgaven, wordt het verschil in mindering gebracht van de subsidie die in de toekomst nog verschuldigd is.
  ----------
  (1)<BVR 2014-07-04/19, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Hoofdstuk 7. - Grootstedelijke gebieden
Afdeling 1. - Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad
Onderafdeling 1. - Het gemeentelijk cultuurbeleid
Art.29.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.30.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.31.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.32.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.33.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Onderafdeling 2.   
Art.34.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.35.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.36.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.37.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.38.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.39.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.40.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.41.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Art.42.
  <Opgeheven bij BVR 2024-04-26/63, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 20-07-2024>

Afdeling 2. - Grootstedelijke gebieden Antwerpen en Gent
Art.43. Voor het lokaal cultuurbeleid in de grootstedelijke gebieden Antwerpen en Gent kan de stad Antwerpen aanspraak maken op een jaarlijkse enveloppensubsidie van 6.800.000 euro en kan de stad Gent aanspraak maken op een jaarlijkse enveloppensubsidie van 3.200.000 euro.

Art.44. Om de subsidie te verkrijgen, moeten de steden Antwerpen en Gent lokale invulling geven aan de volgende Vlaamse beleidsprioriteit.
  De stad voert een integraal lokaal cultuurbeleid, met aandacht voor alle culturele sectoren, waarbij ze :
  1° vertrekt vanuit de demografische samenstelling van de stad met het oog op de participatie van alle mogelijke doelgroepen in de stad;
  2° een beleid ontwikkelt op het vlak van cultuureducatie dat minstens inzet op levenslang leren, mediageletterdheid en de bevordering van de culturele competentie;
  3° een kunstenbeleid ontwikkelt dat inzet op het brede spectrum van amateurkunstenaars, individuele kunstenaars en professionele kunsteninstellingen op het grondgebied.

Hoofdstuk 8. - Slotbepalingen
Art.44/1. [1 Voor het werkingsjaar 2016 wordt een totaalbedrag van 3.889.000 euro toegekend aan de organisaties die tot en met 30 juni 2016 gesubsidieerd werden op basis van artikel 20 en 31 van het decreet van 6 juli 2012, zoals van kracht tot en met 30 juni 2016, en aan de organisatie die vanaf 1 juli 2016 wordt opgenomen in artikel 11, § 1, van het decreet van 18 december 2015 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2016. De reeds uitgekeerde voorschotten aan de organisaties die tot en met 30 juni 2016 gesubsidieerd werden op basis van artikel 20 en 31 van het decreet van 6 juli 2012, zoals van kracht tot en met 30 juni 2016, worden in mindering gebracht op het totaalbedrag van de subsidie die nog verschuldigd is aan de organisatie die vanaf 1 juli 2016 wordt opgenomen in artikel 11, § 1, van het decreet van 18 december 2015 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2016.
   In afwijking van artikel 21, derde lid, van het decreet van 6 juli 2012 loopt de eerste overeenkomst van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2018.
   Met toepassing van artikel 21, vierde en vijfde lid, van het decreet van 6 juli 2012 wordt het eerste meerjarenplan van de organisatie, vermeld in artikel 20 van het decreet van 6 juli 2012, na het sluiten van de overeenkomst ingediend bij de administratie. De looptijd van dat meerjarenplan wordt beperkt tot en met 31 december 2018.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-02-03/07, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2016>


Art.45. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van artikelen 1, 3, 5, 7, 11, 13 en 44, die in werking treden op 30 oktober 2012, en artikel 15 tot en met 26, die in werking treden op 1 januari 2013.

Art. 46. De Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.