Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 MAART 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, tot wijziging van artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, tot opheffing van hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot instelling van bepaalde rundvleespremies, en tot opheffing van diverse regelingen



Inhoudstafel:


Art. 1-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2005035917  2006035199  2006035501  2006036377  2006036611  2007035539  2008202820  2010035716 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " De steun voor eiwithoudende gewassen wordt in de bedrijfstoeslag opgenomen op basis van het gemiddelde van de geconstateerde oppervlakte eiwithoudende gewassen (in hectare) van de landbouwer in de referentiejaren 2005 en 2006, vermenigvuldigd met 55,57 euro per hectare. Het bedrag van de steunenveloppe voor eiwithoudende gewassen dat overblijft na de integratie van de steun voor eiwithoudende gewassen, wordt aan de reserve toegewezen. ".

Art.2. In artikel 2quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " De verwerkingssteun voor vezelvlas en -hennep wordt in de bedrijfstoeslag opgenomen op basis van het gemiddelde van de geconstateerde hoeveelheid korte en lange vlasvezel (in ton) van de landbouwer die voor steun in aanmerking kwam in de referentiejaren 2005 en 2008, vermenigvuldigd met een steunbedrag van 90 euro per ton voor korte vlasvezel en van 160 euro per ton voor lange vlasvezel. Het bedrag van de steunenveloppe voor vezelvlas en -hennep dat overblijft, na de integratie van de steun voor vezelvlas en -hennep, wordt aan de reserve toegewezen. ".

Art.3. Aan artikel 2quinquies, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt de volgende zin toegevoegd :
  " Het bedrag van de steunenveloppe voor de slachtpremie voor kalveren dat overblijft na integratie van de slachtpremie, wordt aan de reserve toegewezen. ".

Art.4. Artikel 2decies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 2decies. De ongebruikte middelen waarnaar wordt verwezen in artikel 69, lid 7, van verordening (EG) nr. 73/2009, worden in de kalenderjaren 2012 en 2013 ingezet voor specifieke steunmaatregelen met toepassing van artikel 68, lid 1, a), v), van voormelde verordening. Die specifieke steunmaatregelen worden 'specifieke steun voor groenbedekkers' en 'specifieke steun voor de instandhouding van het Piétrainras in de varkenssector' genoemd.
  De minister bepaalt de beschikbare enveloppe voor de specifieke steunmaatregelen, vermeld in het eerste lid, op basis van de totale ongebruikte middelen. ".

Art.5. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 december 2010, worden een artikel 2undecies en 2duodecies ingevoegd, die luiden als volgt :
  " Art. 2undecies. § 1. De specifieke steun voor groenbedekkers, vermeld in artikel 2decies, eerste lid, wordt per kalenderjaar toegekend aan landbouwers in de vorm van een extra betaling per subsidiabele hectare groenbedekker.
  Een landbouwer die voor specifieke steun voor groenbedekkers in aanmerking wil komen, dient jaarlijks een steunaanvraag en betalingsaanvraag in via de verzamelaanvraag.
  § 2. Om de specifieke steun te kunnen krijgen moet, een landbouwer aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° minimaal één subsidiabele hectare groenbedekker, met bijbehorende minimaal vereiste hoeveelheid gecertificeerd zaaizaad per hectare, tot en met 15 oktober inzaaien en ten minste tot en met 1 februari van het daaropvolgende jaar behouden;
  2° de percelen in kwestie in eigen gebruik hebben vanaf de datum van inzaai tot en met 15 oktober.
  In afwijking van het eerste lid, 1°, wordt de groenbedekker in de landbouwstreek 'de Polders' ingezaaid voor 1 september en ten minste tot en met 15 oktober behouden, en wordt de groenbedekker in de landbouwstreek 'de Leemstreek' ingezaaid voor 1 september en ten minste tot en met 15 december behouden. De minister kan beslissen dat in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden de groenbedekker in die landbouwstreken mag worden ingezaaid tot 10 september van hetzelfde jaar.
  In afwijking van het eerste lid, 2°, moet de landbouwer de percelen in kwestie die in de landbouwstreken 'de Polders' en 'de Leemstreek' liggen in eigen gebruik hebben vanaf de datum van inzaai tot en met 1 september.
  § 3. De specifieke steun voor groenbedekkers wordt niet toegekend voor :
  1° percelen die in hetzelfde kalenderjaar in de verzamelaanvraag worden aangegeven als blijvend of tijdelijk grasland, grassen in natuurbeheer, klaver of grasklaver;
  2° percelen waarop in hetzelfde kalenderjaar een subsidie voor de 'Agromilieumaatregel vlinderbloemige gewassen' wordt aangevraagd;
  3° percelen waarop in hetzelfde kalenderjaar een graangewas als hoofdteelt staat en een subsidie voor de 'Beheerovereenkomst verminderde bemesting voor een betere waterkwaliteit' wordt aangevraagd;
  4° percelen waarop in hetzelfde kalenderjaar een vergoeding voor groenbedekkers aangevraagd wordt in het kader van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening);
  5° percelen waarop in hetzelfde kalenderjaar de inzaai van een vanggewas verplicht is in het kader van derogatie als vermeld in artikel 5, eerste lid, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2011 betreffende de voorwaarden tot het verkrijgen van een derogatie aan de bemestingsnormen als vermeld in artikel 13 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
  6° percelen waarop in hetzelfde kalenderjaar de inzaai van een nateelt verplicht is in het kader van de overschrijding van de nitraatresidudrempelwaarde als vermeld in artikel 14, § 5, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
  § 4. Het steunbedrag wordt bepaald door de totale beschikbare enveloppe te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat na controle effectief in aanmerking komt voor de specifieke steun. De premie bedraagt ten hoogste 100 euro per subsidiabele hectare.
  § 5. De minister bepaalt de lijst van subsidiabele groenbedekkers en de minimaal vereiste hoeveelheid gecertificeerd zaaizaad per hectare die overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid, 1°, ingezaaid moet worden.
  De minister kan bijkomende uitvoeringsvoorwaarden vaststellen voor de steunaanvraag, de betalingsaanvraag en de vereiste bewijsstukken.
  Art. 2duodecies. § 1. De specifieke steun voor de instandhouding van het Piétrainras in de varkenssector, vermeld in artikel 2decies, eerste lid, wordt per kalenderjaar toegekend aan landbouwers in de vorm van een extra betaling per subsidiabele Piétrainzeug, hierna premie te noemen.
  Alleen Piétrainzeugen die tijdens het jaar voorafgaand aan het jaar van de steunaanvraag opgenomen zij in de hoofdafdeling van het stamboek voor het Piétrainras, bijgehouden door vzw Vlaams Varkensstamboek, en waarvan in hetzelfde jaar minstens één gemerkte Piétrainworp geregistreerd is in het stamboek, kunnen als subsidiabele Piétrainzeugen beschouwd worden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
  1° Piétrainzeug : vrouwelijk fokvarken dat voldoet aan de omschrijving van raszuiver dier, vermeld in artikel 11, § 2, eerste lid, van het Fokkerijbesluit van 19 maart 2010, en dat als raszuiver fokdier ingeschreven is in de hoofdafdeling van het stamboek van het Piétrainras;
  2° vzw Vlaams Varkensstamboek : organisatie van fokkers erkend in artikel 1, 1°, van het ministerieel besluit van 27 september 2011 tot erkenning van verenigingen, organisaties en ondernemingen ter uitvoering van artikel 4, 5, 6, 7 en 59, § 1, van het Fokkerijbesluit van 19 maart 2010, voor het bijhouden van een stamboek voor het Piétrainras;
  3° gemerkte Piétrainworp : worp waarbij minstens één Piétrainbig individueel gemerkt wordt door de tatoeage van een nummer in het oor, en dat geregistreerd wordt met het oog op de inschrijving in de hoofdafdeling van het stamboek voor het Piétrainras, zoals beschreven in het technisch reglement van vzw Vlaams Varkensstamboek.
  Een landbouwer die voor specifieke steun voor de instandhouding van het Piétrainras in de varkenssector in aanmerking wil komen, dient per kalenderjaar een steunaanvraag en een betalingsaanvraag in via de verzamelaanvraag.
  § 2. Als het aantal subsidiabele Piétrainzeugen van een landbouwer die in het jaar van de steunaanvraag minstens één keer werpen, meer dan 10 % lager ligt dan het aantal in het jaar voorafgaand aan het jaar van de steunaanvraag, heeft die landbouwer geen recht op de specifieke steun.
  § 3. Het totaal aantal subsidiabele Piétrainzeugen van een landbouwer dat in aanmerking komt voor een premie, is beperkt tot een maximum, dat wordt bepaald door het aantal gemerkte worpen van Piétrainzeugen in het stamboek, geregistreerd in het jaar voorafgaand aan de steunaanvraag, te delen door twee. Het verkregen resultaat wordt naar boven afgerond als het cijfer na de komma vijf of meer bedraagt. Als het verkregen resultaat hoger is dan 100, dan wordt het maximum beperkt tot 100.
  § 4. Tot een aantal van 50 subsidiabele Piétrainzeugen krijgt een landbouwer de volledige premie per zeug uitgekeerd. Bij een hoger aantal Piétrainzeugen wordt de premie per zeug die dat aantal overschrijdt, beperkt tot 50 % van een volledige premie per zeug.
  § 5. Het steunbedrag wordt bepaald door de totale beschikbare enveloppe te verdelen over het totaal aantal subsidiabele Piétrainzeugen, na toepassing van paragraaf 3 en 4 op alle landbouwers die overeenkomstig paragraaf 1, vierde lid de steun hebben aangevraagd en die niet uitgesloten zijn van de steunregeling overeenkomstig paragraaf 2. De premie per zeug bedraagt ten hoogste 200 euro per subsidiabele Piétrainzeug.
  § 6. De minister kan bijkomende uitvoeringsvoorwaarden voor de steunaanvraag, de betalingsaanvraag en de vereiste bewijsstukken vaststellen. ".

Art.6. Aan artikel 4, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 7° een clausule in privaatrechtelijke verkoopcontracten als vermeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1120/2009. ".

Art.7. Artikel 11, 4°, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt :
  " Op grasland moet verstruiking met ongewenste vegetatie voorkomen worden. De minister kan nadere regels bepalen omtrent de te bestrijden soorten vegetatie, het groeistadium en de te voorkomen omvang van ongewenste vegetatie. ".

Art.8. In artikel 11ter, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 december 2010, wordt de zin " Als tijdens een jaar op een perceel aardappelen zijn geteeld, mogen gedurende de twee daaropvolgende jaren op hetzelfde perceel geen aardappelen meer geteeld worden. " vervangen door de zin " De landbouwer mag alleen op een perceel aardappelen telen als tijdens geen van de twee voorgaande jaren op dat perceel aardappelen zijn geteeld. ".

Art.9. In artikel 4, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in punt 3° wordt de zinsnede " in titel IV, bijlage I en V van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad " vervangen door de zinsnede " in titel III, bijlage I en VI van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ";
  2° er wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt :
  " 5° de steunaanvraag of de uitbetalingsaanvraag voor de volgende maatregelen, als de Vlaamse Regering heeft beslist dat de verzamelaanvraag voor die maatregelen als steunaanvraag of betalingsaanvraag gebruikt wordt :
  a) steunmaatregelen als vermeld in voormelde Verordening (EG) nr. 73/2009, andere dan de steunmaatregelen vermeld in punt 1° tot en met 3° ;
  b) steunmaatregelen als vermeld in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). ".

Art.10. In het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot instelling van bepaalde rundvleespremies wordt hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 6 en 7, opgeheven.

Art.11. De volgende regelingen worden opgeheven :
  1° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot instelling van een steunregeling voor de erkende eerste verwerkers in de sector vezelvlas en vezelhennep;
  2° het ministerieel besluit van 18 januari 2006 houdende uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling voor wat betreft de vaststelling van het ontkoppelingspercentage voor de sector ruwe tabak;
  3° het ministerieel besluit van 28 juli 2006 betreffende de bepaling en herziening van de referentiegegevens ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling in de sector ruwe tabak;
  4° het ministerieel besluit van 15 september 2006 betreffende de erkenning van de eerste bewerkers van ruwe tabak;
  5° het ministerieel besluit van 25 juli 2008 betreffende de steun voor energiegewassen.

Art.12. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012, met uitzondering van artikel 11, 1°, dat in werking treedt op 1 januari 2014.

Art. 13. De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij, is belast met de uitvoering van dit besluit.

  Brussel, 23 maart 2012.
  De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid,
  K. PEETERS