Details





Titel:

15 JUNI 2011. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-07-2011 en tekstbijwerking tot 15-02-2021)



Inhoudstafel:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
Hoofdstuk 2. - Bepalingen inzake begrotingsboekhouding
Afdeling 1. - Begroting
Art. 3-4
Afdeling 2. - Begrotingsregels
Art. 5
Hoofdstuk 3. - Bepalingen inzake financiële boekhouding
Afdeling 1. - Boekhoudplan
Art. 6
Afdeling 2. - Boekhoudkundige regels
Art. 7-9
Hoofdstuk 4. - Financiële actoren
Afdeling 1. - Ordonnateur
Art. 10-13
Afdeling 2. - Rekenplichtige
Art. 14-15
Afdeling 3. - Beheerder van gelden ter goede rekening
Art. 16-17
Hoofdstuk 5. - Interne controle
Afdeling 1. - Interne controle in alle instellingen
Art. 18-19
Afdeling 2. - Interne controle in de diensten van het hoofdbestuur
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 20-23
Onderafdeling 2. - Minister van Begroting
Art. 24-25
Onderafdeling 3. - Inspecteur van Financiën
Art. 26-31
Hoofdstuk 6. - Diverse bepalingen
Art. 32
Hoofdstuk 7. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 33-39
BIJLAGEN.
Art. N1-N7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1985010003  2003033086  2004033009  2004033013  2008033039 





Artikels:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de instellingen vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder :
  1° financieel reglement : het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap;
  2° het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen : het koninklijk besluit van 10 november 2009 tot vaststelling van het boekhoudplan van toepassing op de federale Staat en op de gemeenschappen, de gewesten en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie;
  3° de diensten van het hoofdbestuur : de diensten van het hoofdbestuur overeenkomstig artikel 2, 2°, a), van het financieel reglement;
  4° de diensten met afzonderlijk beheer : de diensten met afzonderlijk beheer overeenkomstig artikel 2, 2°, b), en artikel 74 van het financieel reglement;
  5° de instellingen van openbaar nut : de instellingen van openbaar nut overeenkomstig artikel 2, 2°, c), en artikel 87 van het financieel reglement.

Hoofdstuk 2. - Bepalingen inzake begrotingsboekhouding
Afdeling 1. - Begroting
Art.3. § 1 - De diensten van het hoofdbestuur gebruiken het rooster vermeld in bijlage 1 van dit besluit om hun ontvangstenbegroting op te maken.
  De diensten van het hoofdbestuur gebruiken het rooster vermeld in bijlage 2 van dit besluit om hun algemene uitgavenbegroting op te maken en gebruiken het rooster vermeld in bijlage 3 om hun administratieve uitgavenbegroting op te maken.
  § 2 - De diensten met afzonderlijk beheer en de instellingen van openbaar nut gebruiken het rooster vermeld in bijlage 4 van dit besluit om hun ontvangstenbegroting op te maken.
  De diensten met afzonderlijk beheer en de instellingen van openbaar nut gebruiken het rooster vermeld in bijlage 5 van dit besluit om hun uitgavenbegroting op te maken.

Art.4. De begrotingsbedragen worden uitgedrukt in duizendsten.

Afdeling 2. - Begrotingsregels
Art.5. Overeenkomstig artikel 20 van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen bestaat een betalingsverplichting wanneer en vanaf het moment dat krachtens wettelijke en reglementaire bepalingen een schuld bestaat ten laste van een boekhoudkundige entiteit of een schuldvordering ten hare voordele, onafhankelijk van de vervaldatum van die schuld of die schuldvordering.
  Onverminderd de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen en artikel 32, § 3, van het financieel reglement wordt een betalingsverplichting inzonderheid geacht te bestaan vanaf het volgende tijdstip :
  1° voor wedden, pensioenen, incidentele premies en andere bijzondere uitkeringen : vanaf het moment waarop de prestatie werd verricht; en voor de achterstallen hierop : vanaf het moment waarop de prestatie werd verricht, ongeacht het jaar waarop ze betrekking hebben;
  2° voor werken, leveringen en diensten, met uitzondering van de huur- en abonnementsgelden : vanaf het moment waarop de opdracht betreffende de werken, leveringen en diensten uitgevoerd en aanvaard werd;
  3° voor de aan- en verkoop van onroerende goederen : vanaf het moment waarop de verkoop tussen partijen verwezenlijkt is;
  4° voor de toelagen waarvan de toekenning door organieke bepalingen wordt geregeld : vanaf het moment waarop ze volgens die organieke bepalingen zijn verschuldigd;
  5° voor de toelagen waarvan de toekenning niet door organieke bepalingen wordt geregeld : vanaf de datum waarop het besluit of de akte van toekenning in werking treedt;
  6° voor de bijdragen aan internationale instellingen ter uitvoering van verdragen : vanaf de datum van het verschuldigd zijn krachtens de contractuele verbintenis;
  7° voor de vrijwillige bijdragen aan internationale instellingen : vanaf de datum waarop het besluit of de akte van toekenning in werking treedt;
  8° voor de kredietverleningen en deelnemingen : vanaf de datum waarop het besluit of de akte van toekenning in werking treedt;
  9° voor vonnissen en arresten of andere daden waardoor aan geschillen een einde wordt gemaakt : vanaf de datum van uitvoerbaarheid van die uitspraken of daden;
  10° voor de fiscale ontvangsten : vanaf de datum van het bepalen van het invorderingsrecht overeenkomstig de geldende wetten, decreten en reglementaire beschikkingen; wanneer evenwel de storting de bepaling van het invorderingsrecht voorafgaat, wordt de datum van de ontvangst van de sommen in aanmerking genomen;
  11° voor de fiscale ontlastingen en terugvorderingen : vanaf de datum van het bepalen van het bedrag.

Hoofdstuk 3. - Bepalingen inzake financiële boekhouding
Afdeling 1. - Boekhoudplan
Art.6. § 1 - De instellingen gebruiken het eenvormig boekhoudplan vermeld in bijlage 6 van dit besluit om hun financiële boekhouding te voeren.
  Met het oog op de consolidatie van de rekeningen van alle entiteiten van de Staat wordt gewerkt met het eenvormig boekhoudplan vermeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen.
  § 2 - De Minister bevoegd voor Begroting en Financiën legt in voorkomend geval de nummers en de benamingen van de rekeningen na de derde punt vast in het boekhoudplan.

Afdeling 2. - Boekhoudkundige regels
Art.7. Overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen gebruiken de instellingen de indelings- en waarderingsprincipes vervat in bijlage 7 van dit besluit.

Art.8. De boeken en verantwoordingsstukken bedoeld in artikel 32, § 4, tweede lid, van het financieel reglement worden tien jaar bewaard.

Art.9. De diensten met afzonderlijk beheer en de instellingen van openbaar nut gebruiken voor het voeren van hun boekhouding hetzelfde gegevensverwerkingssysteem als de diensten van het hoofdbestuur.

Hoofdstuk 4. - Financiële actoren
Afdeling 1. - Ordonnateur
Art.10. Ter uitvoering van de artikelen 23, § 2, 69, tweede lid, 82 en 97 van het financieel reglement worden de gedelegeerde ordonnateurs :
  1° van de diensten van het hoofdbestuur aangewezen door de Regering;
  2° van de diensten met afzonderlijk beheer aangewezen door de bevoegde minister;
  3° van de instellingen van openbaar nut aangewezen door hun huishoudelijk reglement of door een besluit van de raad van bestuur dat is goedgekeurd door de Regering.
  Telkens als gedelegeerde ordonnateurs worden aangewezen, worden op zijn minst de volgende gegevens schriftelijk vastgelegd :
  1° de naam en de functie van de personen aan wie de ordonnanceringsbevoegdheid wordt gedelegeerd;
  2° het voorwerp van de gedelegeerde ordonnanceringsbevoegdheid;
  3° het plafond van de uitgaven die in het kader van de gedelegeerde ordonnanceringsbevoegdheid gedaan mogen worden.

Art.11. De gedelegeerde ordonnateurs van de instellingen van openbaar nut worden aangewezen telkens als de raad van bestuur overeenkomstig het desbetreffende organiek decreet volledig wordt vernieuwd. In voorkomend geval moet het huishoudelijk reglement dienovereenkomstig worden aangepast.

Art.12. De gesubdelegeerde ordonnateurs worden aangewezen door de ordonnateur van de instelling, onder dezelfde voorwaarden als de gedelegeerde ordonnateur.

Art.13. Het bedrag vermeld in artikel 24, § 6, 2°, van het financieel reglement beloopt 5.500 euro, btw niet inbegrepen.

Afdeling 2. - Rekenplichtige
Art.14. Ter uitvoering van artikel 25, § 1, van het financieel reglement worden de rekenplichtigen :
  1° van de diensten van het hoofdbestuur aangewezen door de Regering;
  2° van de diensten met afzonderlijk beheer aangewezen door de bevoegde minister;
  3° van de instellingen van openbaar nut aangewezen door de raad van bestuur.
  Een afschrift van het aanwijzingsbesluit wordt ter informatie overgezonden aan het Rekenhof.

Art.15. Indien de rekenplichtige overeenkomstig artikel 25, § 5, van het financieel reglement bepaalde taken delegeert aan onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden, geschiedt dit schriftelijk en wordt die delegatie goedgekeurd door het orgaan door wie de rekenplichtige is aangewezen.
  Telkens als taken gedelegeerd worden, worden op zijn minst de volgende gegevens schriftelijk vastgelegd :
  1° de naam van de personen aan wie bepaalde taken gedelegeerd worden;
  2° het voorwerp van de gedelegeerde taken;
  3° het plafond van de uitgaven die in het kader van de gedelegeerde taken gedaan mogen worden.
  Een afschrift van het delegatiebesluit wordt ter informatie overgezonden aan het Rekenhof.

Afdeling 3. - Beheerder van gelden ter goede rekening
Art.16. Indien de rekenplichtige overeenkomstig artikel 26 van het financieel reglement een beheer van gelden ter goede rekening instelt, geschiedt dit schriftelijk en wordt dit goedgekeurd door het orgaan door wie de rekenplichtige is aangewezen.
  Telkens als een beheer van gelden ter goede rekening wordt ingesteld, worden op zijn minst de volgende gegevens schriftelijk vastgelegd :
  1° de naam van de persoon die voor het beheer van gelden ter goede rekening verantwoordelijk is;
  2° het plafond van de betalingen die met de gelden ter goede rekening mogen worden gedaan, alsook het plafond van de ontvangsten andere dan eigen middelen die mogen worden aanvaard.
  Een afschrift van het besluit waarbij een beheer van gelden ter goede rekening wordt ingesteld, wordt ter informatie overgezonden aan het Rekenhof.

Art.17. De plafonds vermeld in artikel 16, tweede lid, 2°, mogen het bedrag van 1.000 euro voor betalingen en 5.000 euro voor aanvaarde ontvangsten niet overschrijden.
  Na een storting mogen de liquiditeiten het bedrag van 5.000 euro niet overschrijden.

Hoofdstuk 5. - Interne controle
Afdeling 1. - Interne controle in alle instellingen
Art.18. De instellingen gebruiken de INTOSAI-richtlijnen inzake interne controlenormen voor de overheidssector (INTOSAI GOV 9100) om hun interne controle te structureren.

Art.19. De termijn vermeld in artikel 44, § 4, van het financieel reglement waarover de gedelegeerde ordonnateur beschikt om op te treden voordat de ordonnateur wordt ingelicht, bedraagt 30 dagen.
  De in dezelfde paragraaf vermelde termijn waarover de ordonnateur beschikt om op te treden voordat het Rekenhof wordt ingelicht, bedraagt 45 dagen.

Afdeling 2. - Interne controle in de diensten van het hoofdbestuur
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.20. De begrotingscontrole valt onder de bevoegdheid van de Regering en de Minister van Begroting. Zij worden bijgestaan door de Inspectie van Financiën.
  De begrotingscontrole heeft betrekking op de ontwerpen van beslissing van de Regering en haar ministers en op de diensten van het hoofdbestuur.

Art.21. De Minister van Begroting licht de Regering geregeld in over de geldelijke en budgettaire toestand en over de vooruitzichten inzake de uitvoering van de begroting.
  De Regering bepaalt haar houding ten opzichte van de decreetsvoorstellen en amendementen waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.

Art.22. Indien meerdere inspecteurs van Financiën bij de Regering geaccrediteerd zijn, kan de Regering na overleg met de korpschef van de Inspectie van Financiën bepaalde sectoren aan de verschillende inspecteurs toevertrouwen.

Art.23. In de aanhef van een besluit wordt verwezen naar het advies van de inspecteur van Financiën en de akkoordbevinding van de minister van Begroting, met vermelding van de datum ervan.
  Indien artikel 25, tweede lid, van toepassing is, wordt de akkoordbevinding van de Minister van Begroting niet in de aanhef vermeld.

Onderafdeling 2. - Minister van Begroting
Art.24. In samenwerking met de functioneel bevoegde ministers maakt de Minister van Begroting de voorontwerpen van de decreten houdende de begroting en de aanpassingen ervan op, alsook de amendementsvoorstellen m.b.t. deze ontwerpen van decreet en de ontwerpen van besluiten houdende de nieuwe verdeling van de basisallocaties.

Art.25. De akkoordbevinding van de Minister van Begroting is vereist voor :
  1° elk ontwerp van decreet of reglementair besluit dat de Regering ter beslissing moet worden voorgelegd en waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven. De bevoegde minister vraagt de Minister van Begroting om zijn akkoordbevinding en bezorgt hem daartoe het advies van de inspecteur van Financiën;
  2° elke aanschaffing of overdracht van een onroerend goed of voor de toekenning van een borg.
  Legt de Minister van Begroting als functioneel bevoegde minister zelf een ontwerp aan de Regering voor, geldt van rechtswege dat zijn akkoordbevinding voorhanden is.
  In afwijking van het eerste lid is de akkoordbevinding van de Minister van Begroting niet vereist wanneer de inspecteur van Financiën in zijn advies geen weerslag op de ontvangsten of op de uitgaven vaststelt.

Onderafdeling 3. - Inspecteur van Financiën
Art.26. § 1 - De inspecteur van Financiën vervult de functie van budgettaire en financiële raadgever van de Regering en van de ministers. In deze hoedanigheid kan hij, op eigen initiatief of op verzoek, de Regering en de ministers suggesties doen.
  Hij kan door de Regering en de ministers ermee belast worden adviezen uit te brengen m.b.t. budgettaire en financiële vraagstukken. Daarbij kunnen informatieopdrachten ook betrekking hebben op handelingen van rechtspersonen die onder de Duitstalige Gemeenschap ressorteren of op ontvangers van subsidies.
  § 2 - De inspecteur van Financiën controleert de uitvoering van de begroting namens de Minister van Begroting. Die controle geschiedt a priori in de gevallen bepaald in artikel 28 en artikel 29. Ze geschiedt a posteriori in de jaarlijks door de Minister van Begroting bepaalde sectoren.
  § 3 - De adviezen van de inspecteur van Financiën zijn uitsluitend gebaseerd op de volgende criteria : wettelijkheid, nuttigheid, werkzaamheid, kostenefficiëntie, budgettaire compatibiliteit. Hij onderzoekt bovendien de overeenstemming met de beslissingen, richtlijnen en programma's van de Regering.
  In het kader van zijn opdrachten heeft de inspecteur van Financiën een onbeperkt inzagerecht. Alle betrokkenen zijn ertoe verplicht hem inlichtingen te geven.
  De inspecteur van Financiën voert zijn opdrachten in alle onafhankelijkheid uit en neemt geen deel aan het regeringsbeleid, noch aan de leiding van het bestuur.

Art.27. De inspecteur van Financiën wordt betrokken bij het opmaken van de begroting en de aanpassingen ervan. Op verzoek van de Minister van Begroting brengt hij adviezen uit over de voorontwerpen van de decreten houdende de begroting en de aanpassingen ervan, de amendementsvoorstellen m.b.t. deze ontwerpen van decreet en de ontwerpen van besluit houdende de nieuwe verdeling van de basisallocaties.

Art.28. Het voorafgaande advies van de inspecteur van Financiën is vereist :
  1° als overeenkomstig artikel 25 de akkoordbevinding van de Minister van Begroting vereist is;
  2° voor alle andere ontwerpen van besluit, omzendbrieven of beslissingen die een weerslag zouden kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.
  Op verzoek van de bevoegde minister kan de Minister van Begroting in dringende gevallen eisen dat het advies binnen de door hem bepaalde termijn uitgebracht wordt.

Art.29.In afwijking van artikel 28, 2°, is het advies van de inspecteur van Financiën niet vereist voor :
  1° beslissingen i.v.m. het personeel die genomen worden met toepassing van het geldelijk en administratief statuut, met uitzondering van nieuwe aanwervingen en nieuwe benoemingen, voor zover het daarbij niet gaat om vervangingsovereenkomsten met een duur van minder dan één jaar;
  2° dienstopdrachten in België en in het buitenland;
  3° overheidsopdrachten voor aanneming van werken tot [1 30.000]1 euro, btw niet inbegrepen;
  4° overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten tot 10.000 euro, btw niet inbegrepen;
  5° subsidies of dotaties :
  a) waarvan het bedrag en de ontvanger nominatief in de begroting worden vermeld;
  b) die krachtens een decreet of een verordening worden toegekend door gebonden beslissingen zonder beoordelingsruimte;
  6° andere subsidies en uitgaven tot [1 10.000]1 euro, btw niet inbegrepen.
  De Minister van Begroting kan de nadere regels voor de toepassing van de voorschriften van het eerste lid bepalen en de daarin vermelde maximumbedragen wijzigen.
  In afwijking van het eerste lid, 3° en 4°, is het advies van de inspecteur van Financiën altijd vereist als bij een overheidsopdracht het geschatte bedrag zonder btw met meer dan 20 procent overschreden wordt.
  ----------
  (1)<BDG 2017-03-02/02, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 02-03-2017>

Art.30. De boekhoudkundige vastleggingen worden de inspecteur van Financiën maandelijks toegezonden. De opmerkingen van het Rekenhof worden ter kennisgeving overgezonden aan de inspecteur van Financiën.
  De lijst met de overheidsopdrachten waarvoor het advies van de inspecteur van Financiën met toepassing van artikel 29, eerste lid, 3° en 4°, niet vereist is, wordt om de drie maanden aan de inspecteur van Financiën bezorgd.

Art.31. Brengt de inspecteur van Financiën een ongunstig advies uit over een in artikel 28, 2°, vermelde aangelegenheid, dan kan de uitgave niet uitgevoerd worden, tenzij de Regering op verzoek van de bevoegde Minister beslist om toch haar toestemming te geven.

Hoofdstuk 6. - Diverse bepalingen
Art.32. De betalingsfaciliteiten vermeld in artikel 49 van het financieel reglement kunnen worden toegekend onder de volgende voorwaarden :
  1° ze worden door de debiteur aangevraagd;
  2° ze worden voorafgegaan door een uitdrukkelijke en onbetwistbare erkenning van de totale schuld door de debiteur;
  3° de instelling stelt een schuldaflossingsplan voor de debiteur op.
  Als de totale schuld minder dan 10.000 euro bedraagt, worden geen interesten berekend. Bij hogere bedragen worden de nalatigheidsinteresten berekend op basis van de wettelijke interest, overeenkomstig artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek.

Hoofdstuk 7. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen
Art.33. De artikelen 3, 5 tot 11, 12, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 14 september 2006, en de artikelen 13 tot 15 van het besluit van de Regering van 10 juli 2003 betreffende het budgettair, financieel en boekhoudkundig beheer alsmede de leiding van de dienst met autonoom beheer "gemeenschapscentra" worden opgeheven.

Art.34. De artikelen 3 en 5 tot 14 van het besluit van de Regering van 20 november 2003 betreffende het budgettair, financieel en boekhoudkundig beheer alsmede de leiding van het "Mediacentrum van de Duitstalige Gemeenschap", dienst met autonoom beheer, worden opgeheven.

Art.35.In artikel 24 van het besluit van de Regering van 13 februari 2008 betreffende de opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen worden de woorden "overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit" vervangen door de woorden "overeenkomstig het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap".

Art.36. Het koninklijk besluit van 29 december 1984 betreffende de diensten met afzonderlijk beheer in het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 17 juni 1992, 6 maart 1993, 21 juni 2001, 20 dezember 2001, 10 juli 2003 en 16 november 2005, wordt opgeheven.

Art.37. Het besluit van de Regering van 20 november 2003 tot regeling van de begrotingscontrole wordt opgeheven.

Art.38. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
  In afwijking van het eerste lid treedt artikel 9 voor elk van de instellingen in werking op het tijdstip dat door de Minister van Begroting wordt bepaald en uiterlijk op 1 januari 2012.

Art.39. De Minister bevoegd voor Begroting en Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Ontvangstenbegroting [jaar] per ontvangstartikel



  
  
Soort EEC EFC Omschrijving Ontvangsten
  
    

  Legende :
  - Soort : ofwel ALG. (algemene ontvangsten) ofwel TOEGEW. (toegewezen ontvangsten)
  - EEC : nummer volgens Europese economische classificatie
  - EFC : nummer volgens Europese functionele classificatie
  - Omschrijving : omschrijving van de oorsprong van de ontvangsten
  - Ontvangsten : bedrag van de ontvangsten in duizendsten

  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
  Eupen, 15 juni 2011.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  K.-H. LAMBERTZ,
  Minister-President, Minister van Lokale Besturen

Art. N2. Bijlage 2. - Algemene uitgavenbegroting [jaar ] per organisatieafdeling, programma en basisallocatie



  
  
OA PR Omschrijving VK [ jaar ] OK [ jaar ]
  
    

  Legende :
  - OA : nummer van de organisatieafdeling
  - PR : nummer van het programma
  - Omschrijving : omschrijving van het bestuurs- en activiteitsprogramma in het kader waarvan de uitgave wordt gedaan
  - VK [jaar ] : bedrag van het vastleggingskrediet in duizendsten
  - OK [jaar ] : bedrag van het ordonnanceringskrediet in duizendsten

  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
  Eupen, 15 juni 2011.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  K.-H. LAMBERTZ,
  Minister-President, Minister van Lokale Besturen

Art. N3. Bijlage 3. - Administratieve uitgavenbegroting [jaar] per organisatieafdeling, programma en basisallocatie



  
  
OA PR EEC EFC Omschrijving VK [ jaar ] OK [ jaar ] Fondsen
  
       

  Legende :
  - OA : nummer van de organisatieafdeling
  - PR : nummer van het programma
  - EEC : nummer volgens Europese economische classificatie
  - EFC : nummer volgens Europese functionele classificatie
  - Omschrijving : omschrijving van het bestuurs- en activiteitsprogramma in het kader waarvan de uitgave wordt gedaan
  - VK [jaar ] : bedrag van het vastleggingskrediet in duizendsten
  - OK [jaar ] : bedrag van het ordonnanceringskrediet in duizendsten
  - Fondsen : verwijzing naar de variabele kredieten

  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
  Eupen, 15 juni 2011.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  K.-H. LAMBERTZ,
  Minister-President, Minister van Lokale Besturen

Art. N4. Bijlage 4. - Ontvangstenbegroting [jaar] per ontvangstartikel



  
  
EEC EFC Omschrijving Ontvangsten
  
   

  Legende :
  - EEC : nummer volgens Europese economische classificatie
  - EFC : nummer volgens Europese functionele classificatie
  - Omschrijving : omschrijving van de oorsprong van de ontvangsten
  - Ontvangsten : bedrag van de ontvangsten in duizendsten

  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
  Eupen, 15 juni 2011.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  K.-H. LAMBERTZ,
  Minister-President, Minister van Lokale Besturen

Art. N5. Bijlage 5. - Uitgavenbegroting [jaar] per organisatieafdeling, programma en basisallocatie



  
  
OA PR EEC EFC Omschrijving VK [ jaar ] OK [ jaar ]
  
      

  Legende :
  - OA : nummer van de organisatieafdeling
  - PR : nummer van het programma
  - EEC : nummer volgens Europese economische classificatie
  - EFC : nummer volgens Europese functionele classificatie
  - Omschrijving : omschrijving van het bestuurs- en activiteitsprogramma in het kader waarvan de uitgave wordt gedaan
  - VK [jaar ] : bedrag van het vastleggingskrediet in duizendsten
  - OK [jaar ] : bedrag van het ordonnanceringskrediet in duizendsten

  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
  Eupen, 15 juni 2011.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  K.-H. LAMBERTZ,
  Minister-President, Minister van Lokale Besturen

Art. N6.[1 Bijlage 6 - Eenvormig boekhoudplan


<td colspan="3" valign="top">INSTELLINGEN VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP: <td colspan="3" valign="top">Eenvormig boekhoudplan <td colspan="3" valign="top">Balansklasse Omschrijving <td colspan="3" valign="top">Subklasse - Omschrijving <td colspan="3" valign="top">Klasse 1 Eigen middelen, voorzieningen en schulden op lange termijn <td colspan="3" valign="top">10 - Nettoactiva, nettopassiva <td colspan="3" valign="top">15 - Kapitaalsubsidies <td colspan="3" valign="top">16 - Voorzieningen <td colspan="3" valign="top">17 - Schulden op meer dan één jaar <td colspan="3" valign="top">Klasse 2 Vaste activa en vorderingen op lange termijn <td colspan="3" valign="top">21 - Immateriële vaste activa <td colspan="3" valign="top">22 - Terreinen en gebouwen <td colspan="3" valign="top">23 - Installaties, machines en uitrusting <td colspan="3" valign="top">24 - Meubilair, materieel en rollend materieel <td colspan="3" valign="top">25 - Leasing <td colspan="3" valign="top">27 - Materiële vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen <td colspan="3" valign="top">28 - Financiële vaste activa <td colspan="3" valign="top">29 - Vorderingen op meer dan één jaar <td colspan="3" valign="top">Klasse 3 Inventaris en voorraad<td colspan="3" valign="top">30 - Voorraden <td colspan="3" valign="top">Klasse 4 Vorderingen en schulden op korte termijn <td colspan="3" valign="top">40 - Vorderingen uit leveringen en diensten <td colspan="3" valign="top">41 - Overige vorderingen <td colspan="3" valign="top">42 - Schulden die binnen het jaar vervallen <td colspan="3" valign="top">43 - Financiële schulden <td colspan="3" valign="top">44 - Schulden uit leveringen en diensten <td colspan="3" valign="top">45 - Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten <td colspan="3" valign="top">48 - Diverse schulden <td colspan="3" valign="top">49 - Overlopende rekeningen <td colspan="3" valign="top">Klasse 5 Geldbeleggingen en liquide middelen <td colspan="3" valign="top">51 - Aandelen en deelnemingen <td colspan="3" valign="top">52 - Vastrentende effecten <td colspan="3" valign="top">53 - Termijndeposito's en spaarrekeningen <td colspan="3" valign="top">55 - Liquide middelen <td colspan="3" valign="top">58 - Interne overboekingen <td colspan="3" valign="top">Klasse 6 Kosten <td colspan="3" valign="top">60 - Grondstoffen, handelsgoederen, onderleveranciers <td colspan="3" valign="top">61 - Diverse diensten en goederen <td colspan="3" valign="top">62 - Loonkosten <td colspan="3" valign="top">63 - Afschrijvingen en waardeverminderingen <td colspan="3" valign="top">64 - Andere kosten <td colspan="3" valign="top">65 - Financiële kosten <td colspan="3" valign="top">66 - Uitzonderlijke kosten <td colspan="3" valign="top">68 - Bestemming van het resultaat <td colspan="3" valign="top">69 - Waardeverminderingen <td colspan="3" valign="top">Klasse 7 Opbrengsten <td colspan="3" valign="top">70 - Omzet <td colspan="3" valign="top">72 - Geactiveerde interne productie <td colspan="3" valign="top">74 - Andere opbrengsten <td colspan="3" valign="top">75 - Financiële opbrengsten <td colspan="3" valign="top">76 - Uitzonderlijke opbrengsten <td colspan="3" valign="top">77 - Belastingen <td colspan="3" valign="top">78 - Bestemming van het resultaat <td colspan="3" valign="top">79 - Meerwaarden
   
   
   
Rubriek Omschrijving  
   
   
101 Nettoactiva  
108 Nettopassiva (-)  
150 Kapitaalsubsidies  
163 Voorzieningen voor risico's en kosten  
176 Leasing en leningen > 1 jaar  
   
   
212 Concessies, octrooien, licenties, software, databanken  
220 Terreinen voor overheids- en schoolgebouwen  
222 Niet-bebouwde terreinen  
223 Overheids- en schoolgebouwen  
224 Onscheidbare terreinen en gebouwen  
230 Installaties  
231 Machines  
232 Uitrusting  
240 Rollend materieel  
243 Computermateriaal  
244 Kantoorbenodigdheden en -meubilair  
245 Diverse benodigdheden/meubilair  
246 Bibliotheek  
247 Kunstwerken  
248 Dieren  
250 Geleasede terreinen en gebouwen  
251 Geleasede installaties, machines en uitrusting  
252 Geleased materieel, meubilair en rollend materieel  
270 Materiële vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen  
280 Deelnemingen in verbonden ondernemingen  
281 Vorderingen op verbonden ondernemingen  
288 Borgtochten  
290 Vorderingen uit leveringen en diensten > 1 jaar  
291 Overige vorderingen > 1 jaar  
   
   
300-350 Voorraden  
360 Vooruitbetalingen op voorraden  
   
   
400 Klantenvorderingen  
403 Vorderingen op leveranciers  
404 Op te maken facturen en voorschotten  
406 Vooruitbetalingen  
411 Vorderingen ten aanzien van de btw-administratie  
412 Vorderingen op andere instellingen  
416 Overige vorderingen  
418 Betaalde borgtochten  
422 Kapitaalaflossing op leasing < 1 jaar  
423 Kapitaalaflossing op leningen < 1 jaar  
424 Kapitaalaflossing op alternatieve financieringen < 1 jaar  
430 Leningen op rekeningen met vaste termijn  
440 Leveranciersschulden  
443 Klantenschulden  
444 Te ontvangen facturen  
448 Overige leveranciersschulden  
451 Schulden ten aanzien van de btw-administratie  
452 Te betalen belastingen en taksen  
453 Ingehouden voorheffingen  
454 Rijksdienst voor sociale zekerheid  
455 Bezoldigingen/wedden  
456 Vakantiegeld  
459 Andere sociale schulden  
482 Schulden ten aanzien van andere instellingen  
483 Terugbetaling aan derden  
488 Borgtochten ontvangen in contanten  
489 Andere diverse schulden  
490 Over te dragen kosten  
491 Verkregen opbrengsten  
492 Toe te rekenen kosten  
493 Over te dragen opbrengsten  
   
   
510 Aandelen en deelnemingen  
520 Vastrentende effecten  
530 Termijndeposito's en spaarrekeningen  
550 - 554 Lopende rekeningen  
556 Kasboeken  
558 Geldbewegingen en overboekingen  
580 Interne overboekingen  
   
   
600 Aankoop van grondstoffen  
601 Aankoop van verbruiksgoederen voor de productie  
602 Aankoop van diensten  
604 Aankoop van handelsgoederen  
608 Af te trekken bedragen  
609 Voorraadwijzigingen  
610 Huurgelden en huurlasten  
611 Onderhouds- en herstelkosten  
612 Lopende kosten (energie, bijkomende kosten, kantoorbenodigdheden)  
613 Telefoon- en portokosten  
614 Verzekeringen  
615 Representatiekosten en bijdragen  
616 Reis- en vervoerkosten  
617 Uitzendkrachten  
618 Presentiegelden  
619 Erelonen en diverse kosten  
620 Bezoldigingen, vakantiegeld en eindejaarspremie  
621 Bijdragen voor de sociale zekerheid (werkgever)  
622 Werkgeversbijdragen (diverse)  
623 Andere personeelskosten  
629 Wedden onderwijs  
631 Afschrijving - immateriële vaste activa  
633 Afschrijving - gebouwen  
634 Afschrijving - installaties, machines en uitrusting  
635 Afschrijving - materieel, meubilair en rollend materieel  
636 Afschrijving - leasing en voorzieningen  
640 Belastingen en taksen  
643 Subsidies  
648 Studietoelagen  
650 Renten  
658 Bankkosten  
663 Verlies op vaste activa (minderwaarden)  
668 Overige uitzonderlijke kosten  
680 Bestemming van het resultaat  
694 Waardevermindering op terreinen en gebouwen  
696 Waardevermindering op financiële vaste activa  
697 Waardevermindering op vorderingen  
   
   
   
700 Maaltijden  
701 Verkoop via automaten, verkoop van drankjes en ijs  
703 Werken op aanvraag  
705 Verkoop van afval  
707 Huurinkomsten en huurlasten (verhuur op korte termijn)  
708 Overige omzet  
720 Geactiveerde interne productie  
740 Subsidies  
745 Rechten  
746 Huurinkomsten - immobiliën (verhuur op lange termijn)  
747 Huurinkomsten - roerende goederen (verhuur op lange termijn)  
748 Premies en terugbetaling van kosten derden  
749 Terugbetaling van kosten personeel en andere opbrengsten  
750 Opbrengsten uit financiële vaste activa  
751 Opbrengsten uit vlottende activa  
753 Kapitaalsubsidies  
756 Verkregen korting  
758 Rente op premies  
763 Meerwaarden op de realisatie van vaste activa  
768 Andere uitzonderlijke opbrengsten  
769 Sponsoring/giften  
771 Terugbetalingen van belastingen  
780 Bestemming van het resultaat  
794-795 Meerwaarden  
796 Meerwaarde op financiële vaste activa
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering 2392/EX/IX/B/I van 10 december 2020 tot wijziging van het besluit van de Regering van 15 juni 2011 tot uitvoering van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<BDG 2020-12-10/43, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2020>

Art. N7.[1 Bijlage 7 - Indelings- en waarderingsprincipes voor de jaarrekeningen van de financiële boekhouding van alle instellingen van de Duitstalige Gemeenschap.
   1.Immateriële vaste activa (balansklasse 21)
   1.1 Begrip..
   1.2 Waardering..
   1.3 Afschrijvingen..
   2. Materiële vaste activa.
   2.1 Begrip 'materiële vaste activa'
   2.2 Indeling van de materiële vaste activa.
   2.2.1 Terreinen en gebouwen (balansklasse 22)
   2.2.2 Installaties, machines en uitrusting (balansklasse 23)
   2.2.3 Meubilair, materieel en rollend materieel (balansklasse 24)
   2.2.4 Leasing (huurfinanciering)
   2.2.5 Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw (balansklasse 27)
   2.3 Tijdstip van de activering..
   2.4 Waardering..
   2.4.1 Begrip..
   2.4.2 Aanschaffingsprijs.
   2.4.3 Onderscheid tussen investeringsuitgaven en onderhoudsuitgaven..
   2.4.4 Economische goederen van geringe waarde.
   2.4.5 Herwaardering van terreinen en gebouwen.
   2.4.6 Afschrijvingen..
   3. Financiële vaste activa (balansklasse 28)
   3.1 Indeling..
   3.1.1 Overzicht.
   3.1.2 Indeling..
   3.2 Tijdstip van de activering..
   3.3 Waardering..
   3.3.1 Deelnemingen..
   3.3.2 Leningen..
   4. Voorraden..
   4.1 Indeling..
   4.1.1 Overzicht.
   4.1.2 Grondstoffen en hulpstoffen (balansklasse 30)
   4.1.3 Goederen in bewerking en diensten in uitvoering (balansklasse 32)
   4.1.4 Gereed product en handelsgoederen (balansklassen 33 en 34)
   4.1.5 Vooruitbetalingen (balansklasse 36)
   4.2 Tijdstip van de opneming in de balans.
   4.3 Waardering..
   5. Vorderingen..
   5.1 Begrip en indeling..
   5.1.1 Begrip..
   5.2 Tijdstip van de opneming in de balans.
   5.2.1 Te innen subsidies (kapitaalsubsidies, werkingssubsidies,...)
   5.2.2 Te innen dotaties.
   5.3 Waardering..
   5.3.1 Principe.
   5.3.2 Activering van te innen rente.
   5.4 Compensatie van vorderingen en schulden..
   5.5 Afwaarderingen..
   5.5.1 Begrip..
   5.5.2 Afzonderlijke afwaarderingen..
   6. Geldbeleggingen en liquide middelen (balansklasse 55)
   6.1 Begrip en indeling..
   6.1.1 Cheques.
   6.1.2 Kasgeld..
   6.1.3 Tegoeden bij kredietinstellingen..
   6.2 Waardering..
   7. Eigen vermogen..
   7.1 Overzicht.
   7.2 Indeling..
   7.2.1 Overgedragen resultaten (balansklasse 10)
   7.2.2 Kapitaalsubsidies (bij de ontvanger)(balansklasse 15)
   8. Voorzieningen (balansklasse 16)
   8.1 Begrip en indeling..
   8.1.1 Begrip..
   8.1.2 Indeling..
   8.2 Waardering..
   9. Schulden..
   9.1 Begrip en indeling..
   9.1.1 Begrip..
   9.1.2 Indeling..
   9.2 Tijdstip van de opneming in de balans.
   9.2.1 te betalen subsidies (kapitaalsubsidies, werkingssubsidies,...)
   9.2.2 Te betalen dotaties:
   9.3 Waardering..
   9.3.1 Principe.
   9.3.2 Schulden in vreemde valuta.
   9.3.3 Compensatie van schulden.
   10. Overlopende rekeningen..
   10.1 Begrip..
   10.2 Overlopende rekeningen (actief) (balansklassen 490 en 491)
   10.2.1 Kosten die na de balansdatum zijn betaald (= over te dragen kosten)
   10.2.2 Opbrengsten van het afgelopen boekjaar die eerst in het jaar daarop tot ontvangsten leiden (= verkregen opbrengsten)
   10.3 Overlopende rekeningen (passief) (balansklassen 492 en 493)
   10.3.1 Opbrengsten die na de balansdatum zijn geïnd (= over te dragen opbrengsten)
   10.3.2 De kosten van het afgelopen boekjaar die eerst in het jaar daarop tot uitgaven leiden (= toe te rekenen kosten)
   11. Winst- en verliesrekening: Kosten..
   11.1 Grondstoffen, handelsgoederen en onderleveranciers (balansklasse 60)
   11.2 Diverse diensten en goederen (balansklasse 61)
   11.3 Loonkosten (balansklasse 62)
   11.4 Afschrijvingen en voorzieningen (balansklasse 63)
   11.5 Andere kosten (balansklasse 64)
   11.6 Financiële kosten (balansklasse 65)
   11.7 Uitzonderlijke kosten (balansklasse 66)
   11.8 Waardeverminderingen (balansklasse 69)
   12. Winst- en verliesrekening: opbrengsten.
   12.1 Omzet (balansklasse 70)
   12.2 Geactiveerde interne productie (balansklasse 72)
   12.3 Andere opbrengsten (balansklasse 74)
   12.4 Financiële opbrengsten (balansklasse 75)
   12.5 Uitzonderlijke opbrengsten (balansklasse 76)
   12.6 Belastingen (balansklasse 77)
   12.7 Waardeverhogingen (balansklasse 79)
   13. Bestemming van het resultaat.
   1. Immateriële vaste activa (balansklasse 21)
   1.1 Begrip
   Hier moeten de volgende rechten gespecificeerd worden:
   concessies, octrooien, licenties (voor software, databanken enz.), merk-, auteur- en uitgeefrechten enz.
   1.2 Waardering
   De immateriële vaste activa worden gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs of vervaardigingsprijs, verminderd met de planmatige afschrijvingen en eventuele uitzonderlijke afschrijvingen.
   De aanschaffingsprijs omvat de niet-aftrekbare btw.
   1.3 Afschrijvingen
   Bij immateriële vaste activa met een beperkte levensduur moet rekening worden gehouden met de waardevermindering door planmatige afschrijvingen van de aanschaffings- of vervaardigingsprijs. Voor zover geen afwijkende duur in het contract staat, geldt hiervoor een veronderstelde levensduur van 4 jaar (d.i. een jaarlijks afschrijvingspercentage van 25 % ).
   2. Materiële vaste activa
   2.1 Begrip 'materiële vaste activa'
   Materiële vaste activa omvatten alleen materiële goederen die bestemd zijn om duurzaam (d.i. meer dan een jaar) voor de bedrijfsuitoefening te worden gebruikt.
   2.2 Indeling van de materiële vaste activa 2.2.1 Terreinen en gebouwen (balansklasse 22)
   Alle bebouwde en niet-bebouwde terreinen moeten afzonderlijk worden geboekt. Terreinen worden ook als bebouwd beschouwd als ze slechts gedeeltelijk bebouwd zijn. Terreinen waarop nieuwe gebouwen ontstaan, moeten reeds in die fase als bebouwd worden beschouwd in de balans. Een terrein wordt als niet-bebouwd beschouwd als het op zich, als zodanig, kan worden gewaardeerd.
   Gebouwen zijn bouwwerken op eigen terreinen of op terreinen van derden die:
   - mensen of zaken door middel van ruimtelijke omsluiting bescherming tegen invloeden van buitenaf bieden;
   - mensen een verblijf bieden;
   - in de grond verankerd,
   - duurzaam en
   - vast zijn.
   Onder de gebouwen valt alles wat tot de basisinstallatie behoort, zoals:
   - verlichting;
   - centrale verwarmingsinstallaties en warmwaterinstallaties;
   - beluchtings- en ontluchtingsinstallaties, d.w.z. installaties die het verblijf van mensen in ruimten mogelijk maken of aangenamer maken;
   - bewaterings- en ontwateringsinstallaties, d.w.z. installaties die tot de sanitaire inrichting behoren en
   - personenliften.
   Externe faciliteiten worden beschouwd als bebouwde terreinen. Daartoe behoren onder meer straten, bruggen, wegen, bestrating, aangelegde pleinen en parkeerterreinen, massieve omheiningen, scheidingsmuren, stutmuren, sportinstallaties, massieve funderingen, rioleringen, onderdoorgangen en ondergrondse verbindingsgangen.
   Bij ingebouwde gedeelten in huurobjecten wordt de aanschaffings- of vervaardigingsprijs van daarmee verband houdende verbouwingen ook hier geboekt. De aanschaffings- of vervaardigingsprijs van andere investeringen in huurobjecten, zoals bijvoorbeeld distributievoorzieningen, telefooninstallaties of technische installaties, komen in de begrotingspost 'meubilair en materieel'.
   2.2.2 Installaties, machines en uitrusting (balansklasse 23)
   De hier onder te brengen vermogensbestanddelen dienen voornamelijk voor de activiteiten van de instellingen. Daartoe behoren:
   - arbeidsmachines;
   - installaties voor energieproductie en -distributie;
   - voorraadvaten en alle fundamenten, ondersteuningen enz.
   - werktuigen;
   - ...
   Reserveonderdelen en toebehoren van een installatie, voor zover die tot de initiële investering behoren, moeten samen met de installatie geactiveerd worden.
   2.2.3 Meubilair, materieel en rollend materieel (balansklasse 24)
   Hieronder vallen:
   - het voertuigenpark;
   - de installaties voor gegevensverwerking;
   - de communicatiesystemen;
   - de kantoorinrichting;
   - de boeken in openbare bibliotheken,
   - ...
   2.2.4 Leasing (huurfinanciering) De toerekening van het lease-object is afhankelijk van het soort overeenkomst waarvoor de partijen hebben geopteerd en van de werkelijke uitvoering daarvan. Met inachtneming van alle omstandigheden moet van geval tot geval worden beslist aan wie het lease-object moet worden toegerekend.
   De classificatie geschiedt echter in alle gevallen volgens de regels van het Europees systeem van nationale rekeningen (financiële of operationele leasing) en moet door de leasinggever schriftelijk bevestigd worden. Die bevestiging bevat ten minste volgende gegevens:
   - aard van leasing
   - looptijd van de overeenkomst
   - aanschaffings- of vervaardigingsprijs van het lease-object
   - vermelding of het lease-object in de balans van de leasinggever geactiveerd moet worden.
   2.2.4.1 Financiële leasing: activering van het lease-object in de balans van de leasingnemer (balansklasse 25)
   De leasingnemer moet het lease-object activeren tegen de aanschaffings- of vervaardigingsprijs. De aanschaffings- of vervaardigingsprijs is die van de leasinggever.
   Ten belope van de geactiveerde aanschaffings- of vervaardigingsprijs wordt op de passiefzijde van de balans een schuld aan de leasinggever opgenomen onder de post 'schulden uit leveringen en diensten'.
   De leasebedragen moeten worden opgesplitst in 'interesten en kosten' en 'aflossing'.
   2.2.4.2 Operationele leasing/renting: activering van het lease-object in de balans van de leasinggever
   Voor de leasingnemer zijn de leasebedragen bedrijfsuitgaven en worden die bedragen in de resultatenrekening opgenomen als 'huur'.
   2.2.5 Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw (balansklasse 27)
   De materiële vaste activa in aanbouw hebben betrekking op alle te activeren uitgaven die tot op de balansdatum ontstaan zijn voor investeringen die nog niet rond zijn of nog niet in gebruik zijn genomen.
   Vooruitbetalingen op vaste activa die worden gedaan aan derden voor bestellingen waarvoor de levering van goederen of diensten nog niet plaatsgevonden heeft of nog niet gefactureerd is, worden ook hier geboekt.
   In principe moeten de materiële vaste activa in aanbouw bij voltooiing of ingebruikneming omgeboekt worden naar hun definitieve klasse.
   2.3 Tijdstip van de activering
   Voor het tijdstip van de activering is bij onroerende immateriële vaste activa het economische gezichtspunt en niet het formeel juridische (eigendomsovergang) gezichtspunt belangrijk. In de eerste plaats is doorslaggevend of het terrein/gebouw economisch gezien nog als vermogen van de verkoper of reeds als vermogen van de koper moet worden toegerekend.
   Er wordt aangenomen dat het tot het vermogen van de koper behoort zodra de koper, volgens de wil van de partijen, economisch gezien over het terrein kan beschikken, voor zover niets meer eraan in de weg staat dat de akte bij het hypotheekkantoor wordt verleden of geregistreerd.
   Voor het tijdstip van de activering van roerende immateriële vaste activa is de ontvangstdatum doorslaggevend.
   Gedeeltelijke leveringen of dienstverleningen, waarvoor geen vooruitbetalingen zijn gedaan, moeten worden geboekt op de rekening "vaste activa in aanbouw".
   Bij interne productie is het tijdstip van de uitgaven doorslaggevend voor de activering.
   2.4 Waardering 2.4.1 Begrip
   De materiële vaste activa worden als volgt gewaardeerd:
   2.4.1.1 Balansklasse 22 (terreinen en gebouwen)
   Aanschaffings- of vervaardigingsprijs, verminderd met planmatige afschrijvingen en eventuele herwaarderingsmeerwaarden of herwaarderingsminderwaarden.
   2.4.1.2 Balansklasse 23 (installaties, machines en uitrusting) - balansklasse 24 (meubilair, materieel en rollend materieel) - balansklasse 25 (financiële leasing)
   Aanschaffings- of vervaardigingsprijs, verminderd met planmatige afschrijvingen en eventuele uitzonderlijke afschrijvingen.
   2.4.1.3 Balansklasse 27 (vooruitbetalingen en vaste activa in aanbouw)
   Aanschaffings- of vervaardigingsprijs.
   2.4.2 Aanschaffingsprijs
   2.4.2.1 Begrip 'aanschaffingsprijs'
   De aanschaffingsprijs omvat alle uitgaven voor de aanschaffing (= aankoopprijs) van een goed, met inbegrip van alle bijkomende kosten die ontstaan tot het goed in gebruik kan worden genomen, verminderd met alle kortingen.
   2.4.2.2 Bijkomende aanschaffingskosten
   De bijkomende aanschaffingskosten omvatten onder meer:
   - de niet-aftrekbare btw;
   - vracht, vervoer, verpakking;
   - verzekering, inklaringskosten;
   - commissielonen, makelaarskosten, vergoedingen voor tussenpersonen;
   - kosten i.v.m. koopovereenkomsten;
   - notariskosten;
   - vergoedingen voor opzegging van huurovereenkomsten of erfdienstbaarheden bij aangekochte terreinen;
   - montagekosten;
   - planningskosten voor materiële vaste activa;
   - infrastructuurkosten;
   - ...
   2.4.2.3 Vermindering van de aanschaffingsprijs
   Kortingen bij contante betaling, rabatten, boni of andere reducties verlagen de aanschaffingsprijs. In principe moeten de kortingen bij contante betaling of boni die door leveranciers worden toegekend, van de aanschaffingsprijs worden afgetrokken.
   2.4.3 Onderscheid tussen investeringsuitgaven en onderhoudsuitgaven
   2.4.3.1 Investeringsuitgaven
   a) Principe
   Een investeringsuitgave moet geactiveerd worden wanneer de substantie van de vaste activa wordt vergroot, de aard ervan wordt gewijzigd of de kwaliteit ervan aanzienlijk beter wordt dan oorspronkelijk het geval was. De verlenging van de levensduur op zich is niet voldoende om te besluiten dat het om investeringsuitgaven gaat. Moderniseringsuitgaven zijn geen investeringsuitgaven.
   b) Voorbeelden van investeringsuitgaven
   Onder investeringsuitgaven worden inzonderheid uitgaven voor het vergroten of verbouwen van gebouwen verstaan.
   c) Waardegrenzen
   Tot een bedrag van 8.500 euro hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen investeringsuitgaven en onderhoudsuitgaven. Die uitgaven worden altijd als onderhoudsuitgaven beschouwd.
   2.4.3.2 Onderhoudsuitgaven
   a) Principe
   Er is gewoonlijk een onderhoudsuitgave wanneer de uitgaven dienen om vaste activa in redelijke staat te houden, voor zover het om verbeteringen gaat waardoor de substantie van het economisch goed niet wordt vergroot, de aard ervan niet wordt gewijzigd en de kwaliteit ervan niet beter wordt dan oorspronkelijk het geval was. Ook een technische verbetering of een modernisering wordt als een onderhoudsuitgave beschouwd.
   b) Voorbeelden van onderhoudsuitgaven
   - Uitgaven voor verbouwingen en uitbreidingen, voor zover die werkzaamheden niet op een nieuwbouw lijken, bijvoorbeeld werkzaamheden voor het verplaatsen van scheidingswanden, het vervangen van ramen en deuren;
   - Uitgaven voor veranderingen die moeten worden aangebracht wegens verkeerde maatregelen;
   - Uitgaven voor tuinaanplantingen (herbeplantingen);
   - Kosten voor de montage van verplaatste machines (niet de kosten voor de eerste installatie);
   - Herstellingskosten;
   - Uitgaven voor het vernieuwen van basisvoorzieningen, zoals het vervangen van een centrale verwarming door een andere verwarmingsbron, ook als de vervangen verwarmingsinstallatie technisch nog in orde was. Het vervangen van be- en verluchtingssystemen; Het vervangen, nazien en moderniseren van personenliften.
   2.4.4 Economische goederen van geringe waarde
   Economische goederen van geringe waarde zijn bestanddelen van de vaste activa die gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moeten:
   - verslijtbaar zijn,
   - roerend zijn,
   - op zichzelf gebruikt kunnen worden.
   De aanschaffings- of vervaardigingsprijs mag niet hoger zijn dan 500 euro. Voor de waardegrens moet worden uitgegaan van de brutowaarde (d.i. inclusief niet-aftrekbare btw, maar na aftrek van rabatten of kortingen bij contante betaling). Met het oog op vereenvoudiging kunnen economische goederen die aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen, in het jaar van aanschaf of vervaardiging volledig en rechtstreeks als uitgave worden geboekt. Boeken van openbare bibliotheken vallen daar niet onder en moeten geactiveerd worden.
   2.4.5 Herwaardering van terreinen en gebouwen
   Terreinen en gebouwen kunnen geherwaardeerd worden als de waarde ervan wezenlijk veranderd is. Als vermoed wordt dat de waarde wezenlijk veranderd is, kan de instelling op de balansdatum een onderzoek op bijzondere waardevermindering (impairment test) uitvoeren.https://de.wikipedia.org/wiki/Werthaltigkeitstest Indien die test op een herwaardering wijst, mag die herwaardering alleen plaatsvinden als de waardevermindering blijvend blijkt te zijn en door een extern advies of een mededeling van een andere overheidsinstantie gestaafd kan worden.
   De berekende meerwaarden/waardeverminderingen worden
   - in principe niet in de balans opgenomen onder de rekeningen voor de vaste activa zelf, maar onder de rekeningen voor de gecorrigeerde waarde (meerwaarde/waardevermindering) die worden opgesplitst overeenkomstig de rekeningen voor de vaste activa;
   - in de resultatenrekening ofwel als meerwaarde (balansklasse 79), ofwel als waardevermindering (balansklasse 69) ingeschreven.
   Zonder afbreuk te doen aan het bovenvermelde en aan de afschrijvingsregels beschreven in punt 2.4.6.2 worden de waardecorrecties uitgevoerd tot en met 31 december 2014 aangerekend op de aanschafwaarde van het betrokken onroerend goed en worden de tot dan toe uitgevoerde afschrijvingen als zodanig geboekt.
   2.4.6 Afschrijvingen
   2.4.6.1 Begrip 'afschrijvingen'
   Onder 'afschrijvingen' worden de bedragen verstaan die in de resultatenrekening (balansklasse 63) als uitgave worden ingeschreven om de waardevermindering van vaste activa te registreren.
   Afschrijvingen worden in principe niet gecrediteerd onder de rekeningen voor de vaste activa zelf, maar onder de rekeningen voor de afwaarderingen die overeenkomstig de rekeningen voor de vaste activa worden opgesplitst.
   2.4.6.2 Normale afschrijvingen
   Voor economische goederen met beperkte levensduur moet rekening worden gehouden met de waardevermindering door planmatige afschrijvingen van de aanschaffings- of vervaardigingsprijs. De volgende levensduren zijn van toepassing:
   Gebouwen 50 jaar
   Installaties, machines en uitrusting 10 jaar
   Meubilair, materieel en rollend materieel 5 jaar
   Rollend materieel 5 jaar
   2.4.6.3 Specifieke problematiek van de afschrijvingen
   a) Uitzonderlijke afschrijvingen
   Uitzonderlijke afschrijvingen zijn mogelijk om de volgende redenen:
   - buitengewone technische slijtage van een goed;
   - schade aan een economisch goed;
   - het niet of niet langer gebruiken van een goed.
   b) Lineaire afschrijving
   Afschrijvingen worden lineair berekend.
   c) Afschrijvingen in het slotjaar
   In het slotjaar worden geen afschrijvingen geboekt.
   d) Afschrijvingen van kosten die na de aanschaffing of vervaardiging gedaan zijn
   De uitgaven die na de aanschaffing of vervaardiging ontstaan, moeten lineair worden afgeschreven over de resterende levensduur van het hoofdobject.
   e) Afschrijvingen van tweedehandsgoederen
   Wanneer tweedehandsgoederen van derden worden verworven, wordt de afschrijving over de vermoedelijke resterende levensduur gespreid. Die afschrijving moet telkens geval voor geval worden bepaald.
   f) Aanvang van de afschrijvingen van vaste activa in aanbouw
   Bij voltooiing of ingebruikneming is een omboeking op de desbetreffende rekening voor vaste activa noodzakelijk. De afschrijving begint op de datum van voltooiing of ingebruikneming.
   g) Onroerende goederen
   Terreinen - ongeacht of ze bebouwd of niet-bebouwd zijn - worden niet afgeschreven. Gebouwen worden afgeschreven tot een restboekwaarde van 24 % van de aanschafwaarde.
   h) Kunstwerken
   Schilderijen en andere kunstwerken die duurzaam voor de werking van de instelling dienen, worden geactiveerd tegen aanschaffingsprijs en worden niet afgeschreven. Als de aanschaffingsprijs niet bekend is en er geen betrouwbare evaluatie bestaat, kunnen schilderijen en kunstwerken geboekt worden tegen een symbolische waarde van 1 euro.
   3. Financiële vaste activa (balansklasse 28)
   3.1 Indeling 3.1.1 Overzicht
   Tot de financiële vaste activa behoren financiële deelnemingen en vorderingen op lange termijn.
   3.1.2 Indeling
   3.1.2.1 Deelnemingen
   Deelnemingen zijn belangen in het kapitaal van ondernemingen die tot doel hebben de werking van de instelling te bevorderen door een duurzame band met die onderneming te scheppen.
   3.1.2.2 Vorderingen uit leningen aan ondernemingen of instellingen
   Leningen zijn financiële vorderingen of geldvorderingen (in tegenstelling tot vorderingen voor levering van goederen en diensten). Leningen ontstaan dus regelmatig door voor een bepaalde tijd kapitaal te verstrekken met de verplichting, voor de ontvanger, om het bedrag onder de overeengekomen voorwaarden terug te betalen, doorgaans met rente.
   Afhankelijk van de bestemming van de financiële vaste activa moet worden bepaald of deze activa geboekt moeten worden als vaste activa op lange termijn onder 'leningen', dan wel als financiële vordering op korte termijn onder 'andere vermogensbestanddelen'.
   3.2 Tijdstip van de activering
   Deelnemingen die niet volledig betaald zijn, worden slechts ten belope van het werkelijk betaalde bedrag geactiveerd. Voor zover voor het niet-gestorte kapitaal tot een storting besloten is en een stortingsdatum bepaald is, moet de storting op de actiefzijde geboekt worden onder 'verwerving van deelnemingen' en op de passiefzijde tegengeboekt worden onder 'schulden'.
   3.3 Waardering 3.3.1 Deelnemingen
   3.3.1.1 Aanschaffingsprijs
   Deelnemingen worden gewaardeerd op basis van de aanschaffingsprijs. De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende aanschaffingskosten.
   3.3.1.2 Waardevermindering
   Een waardevermindering moet geboekt worden wanneer het om een blijvende waardevermindering gaat. De reden voor zo'n waardevermindering kunnen bijvoorbeeld aanhoudende verliezen zijn die ertoe leiden dat het eigen kapitaal moet worden aangesproken.
   3.3.2 Leningen
   3.3.2.1 Aanschaffingsprijs
   Leningen worden geboekt op basis van de aanschaffingsprijs.
   Als aanschaffingsprijs gelden de bedragen die telkens voor de leningen zijn aangewend. In de regel gaat het om de geldsom die aan de kredietnemer is gegeven.
   3.3.2.2 Waardevermindering
   Een waardevermindering moet geboekt worden wanneer het om een blijvende waardevermindering gaat. Punt 5.5 verderop is van overeenkomstige toepassing.
   4. Voorraden
   4.1 Indeling 4.1.1 Overzicht
   De voorraden omvatten alle goederen die bestemd zijn om in het kader van de activiteiten verwerkt, bewerkt en/of verkocht te worden. Alleen de bestemming van een goed, en niet de aard ervan, is bepalend om het goed te boeken en in te delen in de rubriek 'voorraden'.
   De voorraden omvatten de grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking en diensten in uitvoering, gerede producten en handelsgoederen, alsook vooruitbetalingen op goederen in voorraad.
   4.1.2 Grondstoffen en hulpstoffen (balansklasse 30)
   Hiertoe behoren de grondstoffen, hulpstoffen, onderdelen en producten voor fabricage die aangekocht zijn bij derde leveranciers en verbonden ondernemingen.
   Grondstoffen zijn alle materialen die rechtstreeks voor het eindproduct worden gebruikt en het hoofdbestanddeel ervan vormen.
   Hulpstoffen worden eveneens voor het eindproduct gebruikt, maar zijn een ondergeschikt bestanddeel ervan. Daartoe behoort ook het verpakkingsmateriaal dat van essentieel belang is om het eindproduct te kunnen verkopen en dat in de verkoopprijs inbegrepen is.
   Verbruiksgoederen worden niet in de goederenvoorraad opgenomen. Daartoe behoren onder meer:
   - energie- en brandstoffen;
   - kantoor- en publiciteitsmateriaal;
   - schoonmaakproducten;
   - andere economische goederen van geringe waarde.
   4.1.3 Goederen in bewerking en diensten in uitvoering (balansklasse 32)
   Goederen in bewerking zijn producten in het productiestadium waarop na be- of verwerking reeds lonen en algemene kosten van toepassing zijn, zonder dat het productieproces afgesloten is. Het gaat om voorwerpen die geen grondstof of hulpstof meer zijn, maar nog geen eindproduct zijn.
   Diensten in uitvoering zijn bestellingen in uitvoering of nog niet gefactureerde prestaties. Vanuit een louter juridisch oogpunt moeten deze diensten op basis van een overeenkomst van opdracht voor leveringen of diensten beschouwd worden als vorderingen. Bij de opname in de balans naast de goederen in bewerking wordt echter rekening gehouden met de bijzondere structuur van dienstverleningsondernemingen.
   De activering van goederen in bewerking/diensten in uitvoering valt onder het materialiteitsbeginsel, met andere woorden: producten en diensten met een aanschaf- of vervaardigingswaarde van minder dan 5.000 euro worden niet op de balans genoteerd.
   4.1.4 Gereed product en handelsgoederen (balansklassen 33 en 34)
   Gereed zijn zelf vervaardigde producten eerst wanneer ze klaar zijn voor verzending en wanneer er geen be- of verwerkingskosten meer bijkomen. Een gereed product moet dus aan twee voorwaarden voldoen:
   - het moet uit eigen productie komen en
   - het productieproces moet afgesloten zijn voor het goed dat in de balans wordt opgenomen.
   Het aanbrengen van de zogenaamde buitenverpakking valt niet meer onder het productieproces, maar onder de commercialisering.
   Bij een langdurig productieproces kan er ook sprake zijn van gerede producten, wanneer gedeelten afzonderlijk geleverd en gefactureerd worden.
   Bestelde gerede producten die op de balansdatum klaar zijn om geleverd te worden, maken nog deel uit van de voorraden. Zodra de risico's op de cliënt zijn overgedragen, worden ze onder de vorderingen geboekt.
   Handelsgoederen zijn gerede producten die men niet zelf geproduceerd, bewerkt of verwerkt heeft. Het zijn ingekochte handelsartikelen die bestemd zijn om te worden doorverkocht.
   4.1.5 Vooruitbetalingen (balansklasse 36)
   Onder 'vooruitbetalingen' worden alleen voorschotten geboekt die betaald zijn in het kader van bestellingen van grondstoffen, hulpstoffen en handelsgoederen. Als de leverancier reeds bij de vooruitbetaling btw verlangt en factureert en die btw aftrekbaar is, wordt hier het nettobedrag van de vooruitbetaling geboekt. Als de btw die bij de vooruitbetaling betaald is niet aftrekbaar is, maakt ook die btw deel uit van de aanschaffingsprijs die voor de vooruitbetaling geactiveerd moet worden.
   4.2 Tijdstip van de opneming in de balans
   De ontvangstdatum of het tijdstip waarop over de goederen kan worden beschikt, is bepalend voor het tijdstip waarop van derden gekochte grondstoffen, hulpstoffen of handelsgoederen in de balans worden opgenomen.
   4.3 Waardering
   De voorraden worden gewaardeerd tegen aanschaffings- of vervaardigingsprijs. Als de beurs- of marktprijs op de afsluitingsdag lager is, wordt die prijs in de balans opgenomen. Als de beurs- of marktprijs niet kan worden bepaald, wordt met de waarschijnlijke vervangings- of reproductiewaarde gewerkt. Door dit principe, waarbij de laagste waarde in aanmerking wordt genomen, wordt rekening gehouden met verliezen die op de referentiedatum herkenbaar, maar nog niet gerealiseerd zijn.
   5. Vorderingen
   5.1 Begrip en indeling 5.1.1 Begrip
   Onder 'vorderingen" worden de rechten geboekt voor diensten die in het kader van wederzijdse overeenkomsten reeds zijn geleverd, maar waar nog geen tegenprestatie (d.i. betaling) van de debiteur tegenover staat.
   5.1.1.1 Vorderingen uit leveringen en diensten (balansklasse 40)
   Tot de vorderingen uit leveringen en diensten behoren alle vorderingen die voortvloeien uit opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en uit soortgelijke overeenkomsten met derden.
   Indien vóór de balansdatum leveringen en diensten hebben plaatsgehad die nog niet gefactureerd zijn op het ogenblik dat de jaarrekening wordt opgemaakt, moet een vordering in de vorm van 'op te maken factuur' in de balans verschijnen.
   Vorderingen op meer dan één jaar moeten afzonderlijk worden geboekt (balansklasse 29).
   5.1.1.2 Overige vorderingen (balansklasse 41)
   Onder 'overige vorderingen' vallen alle vorderingen en overige vermogensbestanddelen, voor zover ze nergens anders kunnen worden geboekt.
   Hiertoe behoren onder meer:
   - kortlopende leningen;
   - gestorte vooruitbetalingen die geen betrekking hebben op vaste activa of voorraden;
   - voorschotten op lonen en wedden;
   - voorschotten op reiskosten, onkosten en dergelijke;
   - te innen vergoedingen die door de verzekering moeten worden betaald;
   - te innen schadevergoedingen;
   - te innen rente;
   - terug te vorderen belastingen;
   - te innen subsidies of dotaties;
   - ....
   5.2 Tijdstip van de opneming in de balans
   Vorderingen uit leveringen en diensten moeten worden geboekt wanneer de leveringen en diensten hebben plaatsgehad en gefactureerd zijn.
   Overige vorderingen uit schadevergoedingen, verzekeringsvergoedingen, terug te betalen belastingen en bijdragen moeten worden geboekt zodra de situatie is ingetreden waarin de dienst krachtens een wet of een overeenkomst moet worden verleend.
   Overige vorderingen wegens te innen subsidies en dotaties (bij de ontvanger)
   5.2.1 Te innen subsidies (kapitaalsubsidies, werkingssubsidies,...)
   De te innen subsidies worden aan de actiefzijde van de balans als vordering geboekt, wanneer de materiële voorwaarden voor de toekenning op de balansdatum vervuld zijn en de subsidie uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar zonder betalingsvoorbehoud toegekend is, wat betekent dat de ontvanger een schriftelijke definitieve toezegging van de gever (Europese Unie, staat, gewest, gemeenschap,...) heeft ontvangen.
   5.2.2 Te innen dotaties
   De boeking van de vordering/opbrengst geschiedt op basis van gelijke maandelijkse schijven van het recht dat voor het lopende boekjaar is vastgesteld. Als vastgestelde rechten gelden de bedragen die de dotatiegever voor het lopende boekjaar schriftelijk heeft meegedeeld, in voorkomend geval met inbegrip van de rechtzettingen die de dotatiegever wegens een wijziging van de berekeningsbasis in de dotaties van de vorige jaren heeft aangebracht.
   Bij het opstellen van een balans over minder dan één jaar moeten - in voorkomend geval - de reeds ontvangen bedragen (werkingssubsidies, dotaties) onderscheiden worden die voor de periode na de balansdatum als opbrengst in de balans verschijnen (overlopende rekeningen - passief).
   Vorderingen ten aanzien van instellingen die onder de werkingssfeer van de voorliggende indelings- en waarderingsprincipes vallen, mogen alleen worden geboekt na onderlinge afstemming.
   Bij vorderingen ten aanzien van instellingen die onder de werkingssfeer van de voorliggende indelings- en waarderingsprincipes vallen, moeten telkens tegen 31 december voor alle posten saldobevestigingen worden opgevraagd. De saldi moeten op elkaar worden afgestemd.
   Een vordering moet wegens oninbaarheid uit de boeken geschrapt (d.w.z. gestorneerd) worden wanneer de vordering naar alle waarschijnlijkheid niet meer geïnd kan worden. Geheel of gedeeltelijk uit de boeken schrappen is echter (afhankelijk van de instelling) alleen toegestaan na voorafgaande toestemming van de raad van bestuur, de minister of de Regering (zie artikel 51 van het decreet van 25 mei 2009).
   Een vordering uit vorige jaren wordt daarbij in de resultatenrekening als 'uitzonderlijke kosten' afgeboekt. In de begrotingsboekhouding wordt de terugneming van een vordering uit vorige jaren weergegeven als een uitgave voor het begrotingsjaar.
   Indien bij de jaarlijkse inventaris een vordering wordt ontdekt die betrekking heeft op een vorig boekjaar en die nog niet geboekt is, moet die vordering - naargelang van de aard ervan - geregistreerd worden als vordering uit leveringen en diensten of als overige vorderingen en tegengeboekt worden als 'uitzonderlijke opbrengst' (balansklasse 76).
   5.3 Waardering 5.3.1 Principe
   Vorderingen moeten worden geboekt tegen aanschaffingsprijs (nominale waarde), btw inbegrepen.
   5.3.2 Activering van te innen rente
   Te innen rente moet worden geactiveerd in verhouding tot de verstreken tijd, voor zover op de balansdatum een recht op te innen rente ontstaan is. Daartoe behoren ook nalatigheidsinteresten wanneer die in een overeenkomst vastgelegd zijn. De activering van de te innen rente geschiedt los van het tijdstip van de opeisbaarheid en geschiedt in balansklasse 491 - Verkregen opbrengsten.
   5.4 Compensatie van vorderingen en schulden
   Vorderingen mogen niet gecompenseerd worden door schulden (niet-compensatiebeginsel).
   5.5 Afwaarderingen 5.5.1 Begrip
   Afwaarderingen zijn louter boekhoudkundige correctieposten die betrekking hebben op vorderingen. In de balansen worden deze afwaarderingen op de actiefzijde van de desbetreffende vordering afgetrokken (rekening 'geboekte waardeverminderingen').
   5.5.2 Afzonderlijke afwaarderingen
   Afzonderlijke afwaarderingen moeten overeenstemmen met het bedrag in kwestie of met het bedrag waarvan de inning twijfelachtig lijkt. Afwaarderingen moeten overeenstemmen met de risicobedragen. Voor de berekening van de afwaardering moet de btw die in het brutobedrag vervat is, afgetrokken worden van het bedrag van de vordering, voor zover die btw aftrekbaar is.
   Voor zover in specifieke omstandigheden geen andere benadering vereist is, gelden voor de hierna opgesomde risico's de in de tabel vermelde correctiepercentages voor nettovorderingen (zonder aftrekbare btw):
   - gerechtelijk akkoord: 100 %
   - gerechtelijke aanmaning: 50 %,
   - verzuim van betaling, uitstel van betaling, slechte financiële omstandigheden: 25 % .
   Er is sprake van verzuim van betaling wanneer de betaling na opeisbaarheid en na herhaalde aanmaningen uitblijft.
   Forfaitaire afwaarderingen zijn niet toegestaan.
   6. Geldbeleggingen en liquide middelen (balansklasse 55)
   6.1 Begrip en indeling
   Hieronder vallen: cheques, kasgeld en tegoeden bij kredietinstellingen.
   Onder de banktegoeden worden bijvoorbeeld ook de termijnbeleggingen geboekt.
   6.1.1 Cheques
   Hier moeten alle cheques worden geboekt die ingekomen zijn, maar nog niet ter creditering aan een bank of aan derden doorgegeven zijn. Daartoe behoren ook cheques die weliswaar al doorgegeven zijn, maar nog niet door de bank gecrediteerd zijn.
   6.1.2 Kasgeld
   Tot het kasgeld behoort het geld in contanten. Tot de geldvoorraad behoren ook de vreemde valuta. Zegels - bijvoorbeeld postzegels - worden alleen bij het kasgeld meegerekend als ze als wettelijke betaalmiddel erkend zijn.
   6.1.3 Tegoeden bij kredietinstellingen
   Tegoeden moeten als vorderingen ten aanzien van binnenlandse of buitenlandse banken voortvloeien uit lopende en regelmatige handelsbetrekkingen. Hier moeten de tegoeden op rekening-courant worden geboekt, alsook de zogenaamde termijndeposito's.
   Het verrekenen van tegoeden en schulden bij verscheidene kredietinstellingen is niet toegestaan.
   6.2 Waardering
   Cheques moeten als vorderingen worden gewaardeerd. Kasgeld en banktegoeden moeten tegen nominale waarde worden gewaardeerd.
   Liquide middelen in vreemde valuta moeten worden geboekt tegen de laagste koers op de balansdatum (31 december).
   7. Eigen vermogen
   7.1 Overzicht
   Tot het eigen vermogen behoren de overgedragen resultaten (winst of verlies), alsook de kapitaalsubsidies.
   7.2 Indeling 7.2.1 Overgedragen resultaten (balansklasse 10)
   Het gaat om de gecumuleerde winsten of verliezen van de instelling op de balansdatum (31 december).
   7.2.2 Kapitaalsubsidies (bij de ontvanger)(balansklasse 15)
   Investeringssubsidies voor vaste activa moeten in de balans worden opgenomen wanneer bij de aanschaf van materiële vaste activa niet-terugbetaalbare subsidies en dotaties worden toegekend door derden (bijvoorbeeld de staat, een gewest, gemeenschap,...). Boeken op de passiefzijde is echter alleen mogelijk bij duidelijk toegewezen subsidies of dotaties. Indien een algemene kapitaaldotatie voor de aanschaf van investeringsgoederen op lange termijn ter beschikking wordt gesteld van de instelling en de instelling daarover vrij mag beschikken, dan moet die kapitaaldotatie volledig geboekt worden als opbrengst van het lopende jaar.
   Die post moet worden gedebiteerd op basis van de resterende levensduur van de economische goederen waarvoor subsidie is toegekend, voor zover die goederen afgeschreven worden. Het debiteren geschiedt dan in de resultatenrekening onder de begrotingspost 'overige financiële opbrengsten'. Indien investeringssubsidies betrekking hebben op terreinen/gebouwen die niet afgeschreven worden, blijven deze subsidies onveranderd geboekt als kapitaalsubsidies in het eigen vermogen.
   Bij subsidies die onder bepaalde voorwaarden terugbetaald moeten worden, moet worden nagegaan of een economische kost bestaat, rekening houdend met het feit of de opgelegde voorwaarden al dan niet zijn vervuld. Voor zover erop gerekend moet worden dat de terugbetalingsplicht werkzaam wordt, moet die terugbetalingsplicht als schuld worden geboekt.
   N.B. Ontvangen werkingssubsidies moeten rechtstreeks in de resultatenrekening worden geboekt onder 'overige opbrengsten'. Een verrekening met de uitgaven voor de dekking waarvan die subsidies toegekend zijn, is principieel niet toegestaan (compensatieverbod).
   8. Voorzieningen (balansklasse 16)
   8.1 Begrip en indeling 8.1.1 Begrip
   Voorzieningen dienen om toekomstige kosten te boeken die in het lopende of in een vroeger boekjaar veroorzaakt zijn, maar op de balansdatum nog geen aanleiding gegeven hebben tot het boeken van een schuld. De aard van de kosten moet nauwkeurig omschreven kunnen worden en het bestaan van die kosten moet op de balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn. Het bedrag van de kosten is bij de opneming in de balans nog onzeker.
   Voorzieningen worden alleen aangelegd als er geen middelen ten laste van de vastleggingskredieten zijn vastgelegd op grond van verplichtingen die in het begrotingsjaar ontstaan of aangegaan zijn.
   8.1.2 Indeling
   8.1.2.1 Voorzieningen voor sociale verplichtingen
   De verplichting om voorzieningen aan te leggen vloeit voort uit de algemene verplichting om voorzieningen aan te leggen voor onzekere schulden.
   Hier moeten de voorzieningen voor ontslagvergoedingen worden geboekt.
   Overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 november 2009 hoeven geen voorzieningen voor pensioenen te worden aangelegd.
   8.1.2.2 Voorzieningen voor belastingen, met inbegrip van uitgestelde belastingen
   Er moeten voorzieningen worden aangelegd ten belope van de bedragen die uit het oogpunt van het belastingrecht tot het einde van het boekjaar ontstaan zijn. Rechtsgeldig geheven belastingen moeten worden geboekt als schulden.
   8.1.2.3 Overige voorzieningen
   Er moeten voorzieningen aangelegd worden voor:
   - grote herstellings- en onderhoudswerken;
   - lopende geschillen;
   - garanties.
   De garanties vloeien doorgaans voort uit koop- of aannemingsovereenkomsten. De garanties berusten op:
   - wettelijke garantieverplichtingen;
   - contractuele garantieverplichtingen.
   8.2 Waardering
   De voorzieningen moeten in de balans worden opgenomen ten belope van het bedrag dat redelijkerwijs noodzakelijk is. Het bedrag van de voorziening moet overeenstemmen met het bedrag dat nodig is om het risico te dekken of dat waarschijnlijk moet worden betaald.
   9. Schulden
   9.1 Begrip en indeling 9.1.1 Begrip
   De verplichtingen van de instelling waarvan het bedrag en de vervaldatum op de balansdatum vaststaan, worden als schulden geboekt. Het moet gaan om lasten die op het vermogen van de instelling drukken en dus om een schuld die in de balans verschijnt.
   Schulden op meer dan één jaar moeten afzonderlijk worden geboekt (balansklasse 17).
   9.1.2 Indeling
   9.1.2.1 Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen (balansklasse 42)
   Het gaat hier om het kortetermijngedeelte van langetermijnleningen aan de instelling.
   9.1.2.2 Financiële schulden (balansklasse 43)
   Hier moeten alle bankschulden worden geboekt, alsook alle financiële schulden ten aanzien van derden.
   9.1.2.3 Schulden uit leveringen en diensten (balansklasse 44)
   Als schulden uit leveringen en diensten moeten de rechten worden geboekt waarvoor in het raam van bilaterale overeenkomsten al leveringen/diensten hebben plaatsgehad, maar nog geen betalingen zijn gedaan. Daartoe behoren de schulden die ontstaan uit opdrachten voor de aanneming van werken, leveringen en diensten en soortgelijke overeenkomsten met derden.
   Indien vóór de balansdatum leveringen en diensten verkregen zijn waarvoor op het tijdstip van de opmaak van de jaarrekeningen nog geen factuur ontvangen is, moet in de balans een schuld in de vorm van een 'te ontvangen factuur' verschijnen.
   9.1.2.4 Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten (balansklasse 45) Als belastingen gelden niet alleen die welke in de resultatenrekening als zodanig moeten worden geboekt, maar ook die welke de instelling voor derden betaalt of die voor haar wachtrekeningen vormen (bv. btw, bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing).
   De schulden in het raam van bezoldigingen en sociale lasten omvatten onder meer:
   - nog te betalen lonen en wedden;
   - sociale lasten, bijdragen voor de sociale zekerheid;
   - voorzieningen voor vakantiegeld, premies, dertiende maand en andere vergoedingen;
   - ...
   9.1.2.5 Diverse schulden (balansklasse 48)
   Tot de diverse schulden behoren alle schulden die nergens anders kunnen worden geboekt.
   Hiertoe behoren onder meer:
   - de ontvangen voorschotten;
   - de schulden uit subsidies of dotaties;
   - ...
   9.2 Tijdstip van de opneming in de balans
   Schulden uit leveringen en diensten moeten in de balans worden opgenomen wanneer de leveringen en diensten hebben plaatsgehad en gefactureerd zijn.
   Diverse schulden wegens toegezegde subsidies en dotaties (bij de subsidiërende overheid):
   9.2.1 te betalen subsidies (kapitaalsubsidies, werkingssubsidies,...)
   De schuld die uit de toezegging van subsidies ontstaat, moet worden geboekt wanneer de materiële voorwaarden voor de toekenning op de balansdatum vervuld zijn en de subsidie uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar zonder betalingsvoorbehoud toegekend is, wat betekent dat de subsidiërende instantie een schriftelijke definitieve toezegging heeft gegeven.
   9.2.2 Te betalen dotaties:
   De boeking van de schuld/kost geschiedt op basis van gelijke maandelijkse schijven van de schuld die voor het lopende boekjaar is vastgesteld. Als vastgestelde schulden gelden de bedragen die de dotatiegever voor het lopende boekjaar schriftelijk aan de dotatieontvanger heeft meegedeeld, in voorkomend geval met inbegrip van de rechtzettingen die de dotatiegever wegens een wijziging van de berekeningsbasis in de dotaties van de vorige jaren heeft aangebracht.
   Bij het opmaken van een balans over minder dan één jaar moeten - in voorkomend geval - de reeds gedane uitgaven (werkingssubsidies, dotaties) onderscheiden worden die voor de periode na de balansdatum als kosten in de balans verschijnen (overlopende rekeningen - actief).
   Schulden ten aanzien van instellingen die onder de werkingssfeer van de voorliggende indelings- en waarderingsprincipes vallen, mogen alleen na onderlinge afstemming geboekt worden.
   Bij schulden ten aanzien van instellingen die onder de werkingssfeer van de voorliggende indelings- en waarderingsprincipes vallen, moeten telkens tegen 31 december voor alle posten saldobevestigingen worden opgevraagd. De saldi moeten op elkaar worden afgestemd.
   Indien bij de jaarlijkse inventaris een schuld wordt ontdekt die betrekking heeft op een vorig boekjaar en die nog niet geboekt is, moet die schuld - naargelang van de aard ervan - op de passiefzijde van de balans worden opgenomen als schuld uit leveringen en diensten of als overige schulden en tegengeboekt worden als 'uitzonderlijke kosten' (balansklasse 66).
   Het annuleren van een geboekte schuld uit vorige jaren wordt in de resultatenrekening als 'uitzonderlijke kosten' geboekt. In de begrotingsboekhouding wordt het annuleren van een vastgesteld recht van een uitgave uit vorige jaren weergegeven als een ontvangst voor het begrotingsjaar.
   9.3 Waardering 9.3.1 Principe
   Schulden moeten worden gewaardeerd tegen aflossingswaarde. De aflossingswaarde stemt in de regel overeen met het bedrag waarvoor de schuld is aangegaan.
   9.3.2 Schulden in vreemde valuta
   In de regel wordt de op de balansdatum geldende afsluitingskoers als basis gebruikt.
   9.3.3 Compensatie van schulden
   Schulden mogen principieel niet gecompenseerd worden met vorderingen.
   10. Overlopende rekeningen
   10.1 Begrip
   Volgende posten worden als overlopende rekeningen opgenomen:
   - de posten die uitgaven en ontvangsten van vóór de balansdatum bevatten, voor zover ze een kost of een opbrengst voor een bepaalde periode na die datum vertegenwoordigen;
   - opbrengsten en kosten van het afgelopen boekjaar die pas later tot ontvangsten of uitgaven leiden.
   Overlopende rekeningen ten aanzien van instellingen die onder de werkingssfeer van de voorliggende indelings- en waarderingsprincipes vallen, moeten in aanmerking worden genomen in de saldobevestigingen van de vorderingen/schulden op 31 december.
   Er wordt alleen met overlopende rekeningen gewerkt als die als afzonderlijk bedrag de waarde van 500 euro overschrijden en als hun som de drempel van 1 % ten opzichte van de som van de balans overschrijdt en die rekeningen aldus een wezenlijke invloed op het getrouwe beeld van de balans hebben.
   10.2 Overlopende rekeningen (actief) (balansklassen 490 en 491)
   Hier moeten onder meer de volgende posten worden ondergebracht:
   10.2.1 Kosten die na de balansdatum zijn betaald (= over te dragen kosten) . rente (kredietnemer);
   - huur- en pachtgelden (huurder);
   - verzekeringspremies;
   - werkingssubsidies;
   - dotaties;
   - ...
   Eenmalige hogere uitgaven voor de spreiding van bijvoorbeeld publiciteitskosten mogen niet worden opgenomen, aangezien zulke kosten niet op een bepaalde periode na de balansdatum slaan.
   10.2.2 Opbrengsten van het afgelopen boekjaar die eerst in het jaar daarop tot ontvangsten leiden (= verkregen opbrengsten) . rente (kredietgever);
   - huur- en pachtgelden (verhuurder);
   - ...
   10.3 Overlopende rekeningen (passief) (balansklassen 492 en 493)
   Hier moeten onder meer de volgende posten worden ondergebracht:
   10.3.1 Opbrengsten die na de balansdatum zijn geïnd (= over te dragen opbrengsten) . ontvangen rente (kredietgever);
   - huur- en pachtgelden (verhuurder);
   - werkingssubsidies;
   - dotaties;
   - ...
   10.3.2 De kosten van het afgelopen boekjaar die eerst in het jaar daarop tot uitgaven leiden (= toe te rekenen kosten) . rente (kredietnemer);
   - ontvangen huur- en pachtgelden (huurder);
   - verzekeringspremies;
   - ...
   11. Winst- en verliesrekening: Kosten 11.1 Grondstoffen, handelsgoederen en onderleveranciers (balansklasse 60)
   Onder 'materiaalkosten' wordt het materiaal gefactureerd dat in het kader van het productie- of dienstverleningsproces wordt verbruikt of ingezet. Ontvangen diensten zijn diensten van derden die, net zoals het materiaalverbruik, in het productieproces vloeien, bijvoorbeeld materiaalbewerking.
   Indien overeenkomstig punt 4 van deze waarderingsprincipes een voorraad wordt bijgehouden, moet de wijziging van de voorraden ten opzichte van het vorige jaar ook minstens één keer per jaar op 31 december in die balansklasse worden vermeld.
   11.2 Diverse diensten en goederen (balansklasse 61)
   Hier worden alle andere exploitatiekosten geboekt die nog voor de dienstverlening of voor de productie nodig zijn en die in de regel van derden komen.
   Voorbeelden van andere diensten en goederen zijn:
   - huurgelden en huurlasten;
   - onderhouds- en herstelkosten;
   - lopende kosten (energie, bijkomende kosten, kantoorbenodigdheden);
   - telefoon- en portokosten;
   - verzekeringspremies;
   - representatiekosten;
   - reis- en vervoerkosten;
   - uitzendkrachten en presentiegelden;
   - erelonen en diverse kosten.
   11.3 Loonkosten (balansklasse 62)
   Tot de loonkosten behoren onder meer:
   - de brutoloonkost, met inbegrip van alle sociale uitkeringen die aan de personeelsleden van de instelling worden betaald;
   - kosten van voortgezette opleidingen voor het personeel en in voorkomend geval examen- en inschrijvingsgeld;
   - verzekeringskosten die betrekking hebben op het personeel;
   - uitgaven voor werk- en veiligheidskledij;
   - kosten voor personeelswerving.
   Onder de loonkosten wordt alleen het personeel van de instelling geboekt, maar geen uitzendkrachten, mensen die onder een aannemingsovereenkomst werken, zelfstandigen of bijvoorbeeld consultants.
   11.4 Afschrijvingen en voorzieningen (balansklasse 63)
   Hier worden de afschrijvingen geboekt die onder de punten 1 en 2 van deze waarderingsprincipes worden beschreven.
   Hier worden de voorzieningen voor toekomstige kosten geboekt die onder punt 8 van deze waarderingsprincipes worden beschreven, met uitzondering van de voorzieningen voor vakantiegeld en andere sociale verplichtingen.
   Boekingen in deze balansklasse hebben in de regel geen uitwerking op de begrotingsboekhouding die wordt beschreven in hoofdstuk III van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.
   11.5 Andere kosten (balansklasse 64)
   De andere kosten omvatten alle operationele kosten van de instelling die niet onder de balansklassen 60 tot 63 vallen.
   Voorbeelden van andere kosten zijn:
   - belastingen en taksen;
   - toegekende toelagen en subsidies.
   11.6 Financiële kosten (balansklasse 65)
   De financiële kosten omvatten alle rentelasten en bankkosten. Ook de kortingen bij contante betaling van klantenfacturen worden hier geboekt.
   11.7 Uitzonderlijke kosten (balansklasse 66)
   Tot het uitzonderlijk resultaat behoren alle kosten en opbrengsten die geen rechtstreeks verband houden met de eigenlijke activiteit van de instelling.
   11.8 Waardeverminderingen (balansklasse 69)
   Overeenkomstig punt 2.4.5 van deze waarderingsprincipes worden in deze klasse de niet-gerealiseerde waardeverminderingen door herwaarderingen geboekt. Hier worden ook de niet-gerealiseerde waardeverminderingen op financiële vaste activa en de waardeverminderingen op klanten en overige vorderingen geboekt.
   12. Winst- en verliesrekening: opbrengsten
   12.1 Omzet (balansklasse 70)
   In deze balansklasse worden opbrengsten geboekt die door de verkoop van goederen of diensten ontstaan. Voorbeelden van omzetopbrengsten zijn:
   - verkoop van maaltijden of levensmiddelen;
   - verkoop van afval;
   - huurinkomsten (verhuur op korte termijn).
   12.2 Geactiveerde interne productie (balansklasse 72)
   Interne productie verwijst naar de prestaties van een instelling die niet aan derden verkocht worden (externe prestaties of prestaties door derden), maar intern gebruikt worden. Geactiveerde interne productie wordt alleen geboekt indien overeenkomstig de punten 1 en 2 van deze waarderingsprincipes kosten geactiveerd moeten worden en het bedrag met bewijsstukken verantwoord kan worden.
   12.3 Andere opbrengsten (balansklasse 74)
   De andere opbrengsten omvatten de operationele opbrengsten van de instelling die niet door de verkoop van goederen en diensten zijn ontstaan en die niet als geactiveerde interne productie worden beschouwd.
   Voorbeelden van andere opbrengsten zijn:
   - subsidies;
   - rechten;
   - huurinkomsten (verhuur op lange termijn);
   - premies;
   - terugbetaling van kosten door derden.
   12.4 Financiële opbrengsten (balansklasse 75)
   De financiële opbrengsten omvatten alle opbrengsten uit effecten, deelnemingen, geldbeleggingen, toegekende leningen en banktegoeden. Hier worden ook de kortingen bij betaling van leveranciersrekeningen en de opbrengsten uit kapitaalsubsidies geboekt.
   12.5 Uitzonderlijke opbrengsten (balansklasse 76)
   Tot de uitzonderlijke opbrengsten behoren de opbrengsten die geen rechtstreeks verband houden met de eigenlijke activiteit van de instelling.
   Voorbeelden van uitzonderlijke opbrengsten zijn:
   - Gerealiseerde meerwaarden op vaste activa;
   - giften en sponsoring;
   - verzekeringsvergoedingen.
   12.6 Belastingen (balansklasse 77)
   In deze klasse worden alle belastingopbrengsten en terugbetalingen van belastingen geboekt.
   12.7 Waardeverhogingen (balansklasse 79)
   Overeenkomstig punt 2.4.5 van deze waarderingsprincipes worden in deze klasse de niet-gerealiseerde herwaarderingsmeerwaarden geboekt. Hier worden ook de niet-gerealiseerde meerwaarden op financiële vaste activa geboekt.
   13. Bestemming van het resultaat
   Het resultat van het boekjaar wordt berekend door alle kosten en opbrengsten van een jaar te compenseren. Het zo berekende jaaroverschot of jaartekort moet tegen 31 december op het nettoactief van de instelling worden geboekt door een omboeking via de balansklassen 68 of 78.]1
  ----------
  (1)<BDG 2020-12-10/43, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2020>