13 FEBRUARI 2008. - Besluit van de Regering betreffende de opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-05-2008 en tekstbijwerking tot 13-05-2024)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Opleidingsmaatregelen voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen.
Afdeling 1. - Toelatingsvoorwaarden.
Art. 3-10
Afdeling 2. - Verplichtingen van de onderneming.
Art. 11-12
Afdeling 3. - Rol van de Dienst voor arbeidsbemiddeling.
Art. 13
Afdeling 4. - Aanvraagprocedure.
Art. 14-16
Afdeling 5. - Begeleiding en evaluatie.
Art. 17-21
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 22-25
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van voorliggend besluit verstaat men onder :
1° [3 ...]3;
2° Regering : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;
3° Minister : de Minister van Werkgelegenheid;
4° Bestuur : [1 het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor Werkgelegenheid]1;
5° Dienst voor arbeidsbemiddeling : de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap [3 ...]3;
6° Sociaal-Economische Raad : de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap, zoals opgericht bij het decreet van 26 juni 2000 houdende oprichting van een Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap;
7° onderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon die en economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm;
8° [2 kleine en middelgrote ondernemingen (KMO): de micro-ondernemingen, alsook de kleine en middelgrote ondernemingen gedefinieerd in bijlage I van de verordening;]2
9° [2 grote ondernemingen: ondernemingen die niet onder de definitie vermeld in bijlage I van de verordening vallen;]2
10° [2 werknemers: personeel dat tewerkgesteld wordt in het kader van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;]2
11° bedrijfszetel : plaats die bestendig over werknemers beschikt en waar recurrente activiteiten plaatsvinden i.v.m. het maatschappelijk doel en de activiteitssector van de onderneming;
[2 12° verordening: de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard [3 ;]3]2
[3 13° beheerscomité: het beheerscomité dat bevoegd is voor de bevordering van de werkgelegenheid en voor arbeidsbemiddeling.]3
----------
(1)<BDG 2015-11-26/11, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BDG 2020-09-17/20, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(3)<BDG 2023-12-21/41, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK II. - Opleidingsmaatregelen voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen.
Art.2.De volgende opleidingsmaatregelen die aan de voorwaarden van [1 hoofdstuk I en artikel 31 van de verordening]1 voldoen, vallen onder het toepassingsgebied van voorliggend besluit :
- de algemene opleidingen, waarvan de inhoud niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, echter door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemers op de arbeidsmarkt wezenlijk verbeterd wordt;
- de specifieke opleidingen, waarvan de inhoud direct op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, echter door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn.
De opleidingen m.b.t. de invoering van nieuwe managementsystemen worden slechts één keer per onderneming in aanmerking genomen, waarbij eventuele aanpassingen en ontwikkelingen van het betrokken systeem niet in aanmerking worden genomen.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK III. - Opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen.
Afdeling 1. - Toelatingsvoorwaarden.
Art.3.Met inachtneming van voorliggend besluit en binnen de perken van de specifieke middelen ingeschreven in zijn begroting kan de [2 Minister na voorafgaand advies van het beheerscomité]2 overeenkomstig de [1 verordening]1 aan een onderneming een opleidingssteun toekennen, ten einde een deel van de opleidingskosten te dekken die door de betrokken onderneming voor de door haar tewerkgestelde werknemers aangegaan zijn.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BDG 2023-12-21/41, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.4.§ 1. Een opleidingssteun wordt slechts aan ondernemingen toegekend die hun bedrijfszetel op het gebied van de Duitstalige Gemeenschap hebben. De verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de openbare inrichtingen hebben geen recht op opleidingssteun.
§ 2. De Minister kan ondernemingen die onder bepaalde sectoren of bepaalde bedrijfstakken vallen, van het recht op opleidingssteun uitsluiten. In dit geval dient zijn beslissing gegrond te worden op de jaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 19, lid 2.
[1 § 3. Er wordt alleen opleidingssteun toegekend aan ondernemingen die, op het ogenblik van indiening van de aanvraag vermeld in artikel 14, hun verplichtingen ten aanzien van de Federale Overheidsdienst Financiën en ten aanzien van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid nakomen overeenkomstig artikel 14, § 2, 2°.]1
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.5. Deze opleidingssteun bestaat in het toekennen van een forfaitair bedrag per opleidingsuur gevolgd door de werknemer.
Art.6.§ 1. Met inachtneming van de in artikel 3 vastgelegde bepalingen kan de [3 Minister na voorafgaand advies van het beheerscomité]3 aan een onderneming een opleidingssteun toekennen ten bedrage van :
1° [2 10,70 euro]2 per opleidingsuur en per werknemer, als het om een kleine of middelgrote onderneming gaat;
2° [2 7,10 euro]2 per opleidingsuur en per werknemer, als het om een grote onderneming gaat.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [2 Vanaf de begindatum van de opleidingen is de opleidingssteun beperkt tot:
1° 17.900 euro per kleine en middelgrote onderneming (KMO) per jaar;
2° 23.800 euro per grote onderneming per jaar.]2
§ 4. De opleidingssteun wordt toegekend voor een gemiddelde opleidingsduur van honderd vijftig uren per opgeleide werknemer en per [2 overeenkomstig artikel 14 ingediende aanvraag]2.
[2 § 5. De Minister kan de bedragen vermeld in de § § 1 en 3, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, per 1 januari van elk jaar aanpassen door het indexcijfer van de maand maart van het vorige kalenderjaar te delen door het indexcijfer van de maand maart van het voorlaatste kalenderjaar en te vermenigvuldigen met de op het tijdstip van de indexering geldende bedragen.
De in § 1 vermelde en overeenkomstig het eerste lid geïndexeerde bedragen worden tot een veelvoud van 0,10 euro afgerond en dit naar boven of naar beneden, naargelang de tweede decimaal al dan niet 0,05 bereikt.
De in § 3 vermelde en overeenkomstig het eerste lid geïndexeerde bedragen worden afgerond tot een veelvoud van 100 euro en dit naar boven of naar beneden, naargelang de twee laatste cijfers al dan niet 50 bereiken.
Als basis voor de vergelijking van de indexcijfers dient de gezondheidsindex ingevoerd bij het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.]2
----------
(1)<BDG 2015-11-26/11, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BDG 2020-09-17/20, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(3)<BDG 2023-12-21/41, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.7.§ 1. Voor werknemers die op het einde van de opleiding een overeenkomst voor onbepaalde duur met een onderneming sluiten, dient de opleidingssteun om een deel van de kosten te dekken die verbonden zijn aan de maatregelen bedoeld in artikel 2.
[1 Als in aanmerking komende kosten die gedekt kunnen worden door de opleidingssteun voor opleidingsmaatregelen gelden alleen de kosten bepaald in artikel 31, lid 3 en lid 4, van de verordening.]1
§ 2. De opleidingssteun kan worden gecumuleerd met een andere overheids- of sectorale steun m.b.t. dezelfde opleiding, op voorwaarde dat het globaal bedrag der toegekende steun de werkelijke uurlonen niet overschrijdt. De financiële tegemoetkomingen en steunen toegekend in het kader van wettelijke en reglementaire bepalingen aangenomen door de Duitstalige Gemeenschap mogen niet gecumuleerd worden met de opleidingssteun.
§ 3. De subsidiëringsaanvragen voor algemene opleidingen mogen slechts in aanmerking worden genomen als ten minste 6 personen door de opleiding betrokken zijn.
§ 4. De bij de wet voorgeschreven opleidingen worden van het recht op de in artikel 6 bedoelde opleidingssteun uitgesloten.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.8. De werknemers bedoeld in artikel 7, § 1, moeten hun hoofdverblijfplaats in een land van de Europese Unie hebben en niet meer aan de schoolplicht onderworpen zijn.
Art.9._ De in artikel 7, § 1, bedoelde opleiding kan door een externe opleider of door de onderneming zelf worden verstrekt. In beide gevallen moet een opleidingsplan worden opgesteld, waarvan het model door de [1 Minister]1 wordt vastgelegd.
Het opleidingsplan is onderworpen aan het advies :
1° van de ondernemingsraad of
2° bij gebrek eraan, van het comité voor Preventie en Bescherming op het werk of
3° bij gebrek eraan, van de representatieve werknemersorganisatie.
Indien de voormelde organen in de onderneming niet bestaan, dan kan de [1 Minister na voorafgaand advies van het beheerscomité]1 direct over de aanvraag beslissen. In dit geval kan de aanvraag slechts in aanmerking worden genomen als het gebrek aan de voormelde organen niet te wijten is aan een niet-naleving van de wettelijke en reglementaire verplichtingen zijdens de werkgever qua vertegenwoordiging van de werknemers in de onderneming.
----------
(1)<BDG 2023-12-21/41, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.10.[1 De opleiding loopt over een periode van hoogstens 18 maanden. Die periode begint ten vroegste de dag waarop de Dienst voor arbeidsbemiddeling zijn ontvangstbewijs heeft verzonden overeenkomstig artikel 14, § 1, derde lid, of overeenkomstig artikel 14, § 1, vierde lid.]1
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Afdeling 2. - Verplichtingen van de onderneming.
Art.11.De begunstigde onderneming verplicht er zich toe :
1° [1 een opleidingsregister te houden met de aanwezigheden van de op te leiden werknemers en de duur van hun respectieve opleidingen. De aanwezigheden worden ondertekend door de op te leiden werknemers. Elektronische systemen om de opleidingstijden van iedereen afzonderlijk te berekenen worden gelijkgesteld met het opleidingsregister. Op het einde van de opleiding kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling de deelnemers vragen stellen over het verloop van de opleiding. Aan de hand van een [2 door de Minister vastgelegd]2 model bevestigt de onderneming hem de deelneming aan de voortgezette opleiding volgens de modules vastgelegd in de toekenning;]1
2° de individuele deelnemingsattesten van de werknemers die overeenkomstig [1 de toekenning]1 zijn opgeleid, aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling, ter medeondertekening voor te leggen;
3° zich aan de intermediaire controles te onderwerpen die met het verloop van de opleidingen en van de opleidingsopdrachten verband houden en door de Dienst voor arbeidsbemiddeling gevoerd worden;
4° met het oog op het eindcontrole de Dienst voor arbeidsbemiddeling tijdig te informeren van het einde van de betrokken opleidingen.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BDG 2023-12-21/41, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.12.§ 1. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 ...]1
§ 4. [1 Als de bedrijfszetel in de loop van de in artikel 10 bepaalde opleidingsperiode buiten het Duitse taalgebied wordt verplaatst, worden de gesubsidieerde opleidingsuren berekend in verhouding tot de duur dat ze op de betrokken vestigingsplaatsen gevestigd was.]1
§ 5. [1 ...]1
§ 6. Leeft de onderneming de in artikel 11 opgelegde verplichtingen niet na, dan moet ze het totaal bedrag der al verkregen sommen terugbetalen.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Afdeling 3. - Rol van de Dienst voor arbeidsbemiddeling.
Art.13. In het kader van dit besluit zal de Dienst voor arbeidsbemiddeling :
1° de onderneming bijstaan bij het bepalen van haar opleidingsbehoefte en het opstellen van een opleidingsplan, met inachtneming van de kansengelijkheid bij de toegang tot de opleiding;
2° de werknemers op hun verzoek bijstaan in het beheer van hun persoonlijke vaardigheden;
3° de in voorliggend besluit vastgelegde voorschriften bevorderen, uitvoeren en coördineren;
4° een jaarlijks verslag opstellen.
Afdeling 4. - Aanvraagprocedure.
Art.14.§ 1. [1 Voordat de opleidingen beginnen, dient de onderneming haar aanvraag elektronisch of in papiervorm in bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling.
De Dienst voor arbeidsbemiddeling controleert of die volledig is.
Als de aanvraag volledig is, deelt de Dienst voor arbeidsbemiddeling dit binnen vijf dagen na ontvangst van de aanvraag mee aan de onderneming; bij dit schrijven voegt de Dienst voor arbeidsbemiddeling zijn model voor het opleidingsregister en zijn model voor het deelnemingsattest.
Als de onderneming niet alle, overeenkomstig § 2 noodzakelijke documenten indient, deelt de Dienst voor arbeidsbemiddeling haar binnen een termijn van vijf dagen na ontvangst van de aanvraag schriftelijk mee welke documenten zij moet indienen binnen een termijn van tien dagen na toezending van het schrijven waarbij die documenten worden aangevraagd. De Dienst voor arbeidsbemiddeling bevestigt binnen vijf dagen dat hij die later ingediende elementen heeft ontvangen. Als de aanvraag volledig is, voegt de Dienst voor arbeidsbemiddeling de documenten vermeld in het derde lid bij het schrijven.
Als de aanvullende documenten of inlichtingen niet bezorgd worden binnen de termijn vermeld in het vierde lid of, in voorkomend geval, binnen de overeenkomstig het zesde lid verlengde termijn, verklaart De Dienst voor arbeidsbemiddeling de aanvraag niet-ontvankelijk.
In afwijking van het derde en het vierde lid worden de daarin vermelde termijnen verdubbeld als het gaat om aanvragen die tussen 15 juni en 31 augustus bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling ingekomen zijn.]1
§ 2. [1 [2 De Minister stelt]2 een aanvraagformulier ter beschikking dat minstens de volgende elementen omvat:]1
1° de administratieve gegevens m.b.t. de onderneming :
a) de beschrijving van de onderneming (wettelijke benaming, vennootschapstype, adres van de bedrijfszetel en van de maatschappelijke zetel);
b) de identificatie van de onderneming bij de Rijksdienst voor sociale Zekerheid, bij het B.T.W.-controlekantoor, alsmede haar bankadres);
c) de economische activiteiten, uitgedrukt door de NACE-code;
d) het omzetcijfer en de balans van het laatste boekjaar [1 ...]1;
e) de contactpersoon binnen de onderneming alsmede haar e-mail adres.
2° [1 een verklaring op erewoord dat de onderneming haar verplichtingen ten aanzien van de Federale Overheidsdienst Financiën en ten aanzien van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid nakomt;]1
3° een verklaring op erewoord dat geen der opleidingen waarvoor een subsidiëringsaanvraag is ingediend door de wet voorgeschreven is;
4° [1 bij externe opleidingen: de reden waarom de opleiding georganiseerd wordt, de gegevens m.b.t. de opleidingsoperateurs en de reden waarom ze werden gekozen;]1
5° [1 bij interne opleidingen:
a) de reden waarom de opleiding georganiseerd wordt en de reden waarom de opleiders werden gekozen;
b) de naam van de opleider, zijn kwalificatie en, in voorkomend geval, zijn informeel verworven competenties;]1
6° het opleidingsplan en het advies bedoeld in artikel 9;
[1 7° de opleidingsperiode bedoeld in artikel 10.]1
§ 3. [1 ...]1
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BDG 2023-12-21/41, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15.[1 [2 Binnen 45 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag beslist de Minister na voorafgaand advies van het beheerscomité of hij een opleidingssteun al dan niet goedkeurt. Het beheerscomité bezorgt zijn advies binnen 35 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling. De Dienst voor arbeidsbemiddeling bezorgt de beslissing aan de onderneming.]2.
[2 ...]2.
[2 ...]2.
[2 Indien de goedkeuring wordt geweigerd,]2 kan de onderneming een klacht indienen bij de Minister. De onderneming zendt de met redenen omklede klacht met alle relevante stukken aan de Minister; dit geschiedt aangetekend of tegen ontvangstbewijs binnen een maand na ontvangst van de weigering. De Minister deelt de Dienst voor arbeidsbemiddeling mee dat klacht werd ingediend. Binnen een maand na ontvangst van de klacht zendt de Dienst voor arbeidsbemiddeling een schriftelijke stellingname toe aan de Minister. Binnen een maand na ontvangst van de schriftelijke stellingname van de Dienst voor arbeidsbemiddeling beslist de Minister over de toekenning.]1
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BDG 2023-12-21/41, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.16.De opleidingssteun wordt in twee schijven uitbetaald :
1° ten eerste wordt 50 % van de berekende tegemoetkoming [1 gestort na overzending van de positieve beslissing aan de onderneming overeenkomstig [2 artikel 15, eerste lid]2, of na overzending van de positieve beslissing van de Minister overeenkomstig [2 artikel 15, tweede lid]2]1;
2° [1 het saldo wordt uitbetaald nadat de opleiding is beëindigd en nadat de naleving van dit besluit is gecontroleerd. Daartoe zendt de onderneming de bewijzen en schuldvorderingsverklaring binnen een maand na het einde van het opleiding toe aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling. De eindcontrole door de Dienst voor arbeidsbemiddeling geschiedt binnen één maand na ontvangst van de schuldvorderingsverklaring.]1
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
(2)<BDG 2023-12-21/41, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 5. - Begeleiding en evaluatie.
Art.17. Het jaarlijks verslag opgesteld krachtens artikel 13, 4°, moet ten laatste op 1 maart aan de Minister en aan de Sociaal-Economische Raad worden toegezonden en de volgende elementen omvatten :
1° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de werknemers, naar geslacht, leeftijd, arbeidsovereenkomst en woonplaats;
2° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de onderneming, naar grootte, bedrijfszetel, activiteitssector, alsmede elke belangrijke inlichting m.b.t. de praktische opleiding;
3° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de georganiseerde opleidingen en de externe opleiders gekozen door de onderneming, naar opleidingstype, -oord en -duur;
4° een evaluatie met een tevredenheidsanalyse.
Art.18.
<Opgeheven bij BDG 2020-09-17/20, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.19. De Sociaal-Economische Raad is ermee belast de impact van voorliggend besluit in te schatten.
Te dien einde evalueert de Raad jaarlijks de georganiseerde opleidingen en hun efficiëntie. Deze evaluatie wordt ten laatste op 30 april aan de Regering medegedeeld.
Art.20.
<Opgeheven bij BDG 2020-09-17/20, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.21.
<Opgeheven bij BDG 2020-09-17/20, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.22.[1 De termijnen gesteld in dit besluit zijn volledige werkdagen. De termijn gaat in op de dag na de handeling. De dag waarop de termijn verstrijkt, wordt in de termijn meegerekend. Als die dag een zaterdag, zondag of feestdag is, valt hij op de eerstvolgende werkdag. Een kalenderweek telt vijf werkdagen.]1
In de zin van dit besluit worden de volgende dagen gelijkgesteld met een feestdag : 1 januari, Altweiberdonnerstag (oude wijven donderdag), Rozenmaandag, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december, alsook de bij decreet of bij besluit van de Regering vastgestelde dagen.
----------
(1)<BDG 2020-09-17/20, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.22.1. [1 Aanvragen die vóór 1 oktober 2020 bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling werden ingediend, vallen voor het bedrag van de opleidingssteun onder de toepassing van artikel 6, § § 1 en 3, zoals van kracht op 30 september 2020.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2020-09-17/20, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.23. Het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1993 tot instelling van tegemoetkomingen voor de oprichting, de uitbreiding en de omschakeling van bedrijven door de indienstneming en opleiding van werknemers wordt opgeheven, wat de Duitstalige Gemeenschap betreft, vanaf de datum van inwerkingtreding van voorliggend besluit.
Alle tegemoetkomingen die door de Minister en de Dienst voor arbeidsbemiddeling overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1993 reeds toegekend zijn, blijven geldig tot het einde van de betrokken conventie.
Art.24.Bij niet-naleving van de wettelijke bepalingen moet de Dienst voor arbeidsbemiddeling de al uitbetaalde opleidingssteun terugvorderen [1 overeenkomstig het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap]1.
----------
(1)<BDG 2011-06-15/08, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 25. Voorliggend besluit treedt in werking op 13 februari 2008.