Details





Titel:

17 DECEMBER 2009. - Besluit van de Regering tot vastlegging van de persoonlijke participatie in de inrichtingen en diensten van de Duitstalige Gemeenschap voor gehandicapten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-04-2010 en tekstbijwerking tot 29-03-2021)



Inhoudstafel:


Art. 1-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1996033033 



Uitvoeringsbesluit(en):

2011202519  2012033000  2016206032  2017206166  2019202536  2021201303 



Artikels:

Artikel 1.Voor de toepassing van voorliggend besluit verstaat men onder :
  1° [2 ...]2
  2° Dienst : [2 de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven]2, ingericht door het decreet;
  3° [3 ...]3
  4° [4 tehuis: ondersteuningsmaatregel in de zin van artikel 4, § 3, van het besluit van de Regering van 12 december 2019 betreffende de dienstverleningsovereenkomsten tussen de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven en de dienstverrichters]4;
  5° woonressource : de natuurlijke persoon erkend met toepassing van het besluit van de Regering van 13 juli 2006 betreffende de opname van gehandicapten in woonressources;
  6° [5 dagcentrum: ondersteuningsmaatregel in de zin van artikel 4, § 4, eerste lid, 1°, van het besluit van de Regering van 12 december 2019 betreffende de dienstverleningsovereenkomsten tussen de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven en de dienstverrichters]5;
  7° [6 kort verblijf: ondersteuningsmaatregel in de zin van artikel 4, § 5, van het besluit van de Regering van 12 december 2019 betreffende de dienstverleningsovereenkomsten tussen de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven en de dienstverrichters of een begeleidingsvorm in de zin van artikel 4, § 3, 2°, van het besluit van de Regering van 13 juli 2006 betreffende de opname van gehandicapten in woonressources;]6;
  8° [1 andere woonvorm: een andere structuur dan die vermeld in de bepalingen onder 4°, 5°, 7° en 10°, waar gehandicapten alleen of in gemeenschap wonen en die erkend is door de Dienst;]1
  9° [7 ...]7;
  10° trainingshuis en wooncentrum : dienstprestatie op het vlak van de huisvesting, aangeboden door de Dienst [2 ...]2;
  11° opleidingsstage : een stage die, met toepassing van het besluit van de Regering van 28 november 1995 betreffende de stages tot beroepsreadaptatie van gehandicapten, door de Dienst is goedgekeurd;
  12° rust- en verzorgingstehuis : de inrichtingen gedefinieerd in artikel 2, § 1, 1° van het decreet van 4 juni 2007 betreffende de woon-, begeleidings- en verzorgingsstructuren voor bejaarden en de psychiatrische verzorgingstehuizen;
  13° kind : een minderjarige in de zin van het burgerlijk wetboek;
  [2 woonzorgcentrum voor senioren: het aanbod bepaald in artikel 24 van het decreet van 13 december 2018 betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende de palliatieve zorg.]2
  ----------
  (1)<BDG 2016-10-28/23, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
  (2)<BDG 2019-04-25/48, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2018>
  (3)<BDG 2021-02-11/43, art. 1,1°, 007; Inwerkingtreding : 14-03-2021>
  (4)<BDG 2021-02-11/43, art. 1,2°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<BDG 2021-02-11/43, art. 1,3°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (6)<BDG 2021-02-11/43, art. 1,4°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (7)<BDG 2021-02-11/43, art. 1,5°, 007; Inwerkingtreding : 14-03-2021>

Art.2.§ 1. De persoonlijke participatie van de person en die door bemiddeling van erkende inrichtingen, diensten of hulpverleningen een beroep doen op de dienstprestaties aangeboden door de Dienst, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Voordat de betrokken persoon een beroep doet op een dienstprestatie, ondertekent ze een verdrag dat de persoonlijke participatie overeenkomstig dit besluit vastlegt.
  Als derden een betalingsplicht voor de handicap hebben, wordt ten eerste de regeling bepaald in § 2 toegepast.
  [2 Bestaat er een betalingsverplichting in hoofde van derden in de zin van artikel 50 van het decreet van 13 december 2016 tot oprichting van een Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven, dan wordt eerst de regeling vervat in § 2 toegepast]2
  § 2. Als derden een betalingsplicht voor de handicap hebben, vallen alle werkelijke kosten van de dienstprestatie, berekend door de Dienst, ten laste van de begeleide persoon. De toelagen en voordelen toegekend door openbare diensten alsmede de bedragen voor morele schadeloosstelling worden niet in aanmerking genomen.
  Deze regeling is beperkt tot het totaalbedrag van de verschuldigde bedragen, na aftrek van de bedragen gebruikt voor aanneembare en bewezen kosten die aangegaan werden voor de uit de schade voortvloeiende handicap.
  Als de verschuldigde bedragen vóór het begin resp. vóór het einde van de dienstprestaties betaald werden resp. worden, worden de krachtens deze regeling berekende werkelijke kosten de begeleide persoon onmiddellijk in rekening gesteld. Worden ze later uitbetaald, dan vindt een regularisatie plaats, met terugwerkende kracht op het begin van het beroep op de dienstprestaties. In dit geval kan de Dienst alle hem verschuldigde bedragen invorderen, en dit met alle middelen die hij te zijner beschikking heeft.
  § 3. Voor de invordering van verschuldigde bedragen kan zich de Dienst rechtstreeks tot de betrokken persoon wenden.
  [3 ...]3
  § 4. De toelage die door de Dienst aan de dienstverstrekker wordt toegekend, wordt verminderd met het bedrag van de in de §§ 1 en 2 bedoelde persoonlijke participatie dat aan de inrichting of dienst moet worden uitbetaald.
  ----------
  (1)<BDG 2011-04-21/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-03-2011>
  (2)<BDG 2021-02-11/43, art. 2,1°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<BDG 2021-02-11/43, art. 2,2°, 007; Inwerkingtreding : 11-02-2021>

Art.3.
  <Opgeheven bij BDG 2021-02-11/43, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 14-03-2021>

Art.4.§ 1. Voor het verblijf in een tehuis of in een eenvoudige, uitgebreide of externe woonressource [2 ...]2 of voor een verblijf in [3 een andere woonvorm]3 bedraagt de persoonlijke participatie van een kind of van een jongere onder 21 jaar twee derden van de gewone kinderbijslag toegekend voor die persoon plus de leeftijds- en de handicapbijslag. Voor de berekening van de gewone kinderbijslag worden noch het gezinsvakantiegeld noch de schoolbijslag in aanmerking genomen.
  § 2. Voor een weeskind, een kind van een invalide of van een werkloze mag de in § 1 bepaalde persoonlijke participatie niet hoger liggen dan die van een kind dat niet tot die categorieën behoort, onverminderd de toepassing van artikel 2, § 2, lid 1.
  § 3. [3 ...]3
  [2 § 4. Voor een kort verblijf van personen onder de 21 jaar wordt de persoonlijke participatie berekend overeenkomstig artikel 6, § 1, met dien verstande dat de maandelijkse persoonlijke participatie voor korte verblijven beperkt wordt tot maximaal 2/3 van de gewone kinderbijslag, verhoogd met de leeftijdsbijslag en de toeslag voor gehandicapten. In het kader van een overeenkomst tussen de Dienst en de aanbieder van mogelijkheden voor een kort verblijf kan een inkomensafhankelijk sociaal tarief vastgesteld worden voor personen die in precaire levensomstandigheden verkeren.]2
  ----------
  (2)<BDG 2011-12-15/38, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BDG 2016-10-28/23, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2017>

Art.5.Voor de begeleiding in een dagcentrum [1 ...]1 bedraagt de persoonlijke participatie van een persoon onder 21 jaar 4,91 EUR per dag aanwezigheid.
  Vanaf 21 jaar bedraagt de persoonlijke participatie [2 14,59 EUR]2. Een deel van dit bedrag, t.w. 1,64 EUR resp. [2 5,76 EUR]2, dekt het middageten resp. het vervoer. Wanneer die kosten met eigen geldmiddelen worden betaald, wat het individuele begeleidingsproject moet toelaten, wordt de persoonlijke participatie met het betrokken bedrag verminderd.
  De persoonlijke participatie is niet verschuldigd wanneer een persoon van een dagcentrum naar een opleidingsstage wordt georiënteerd. Wordt er echter een beroep gedaan op diensten van het dagcentrum, dan kunnen slechts de te dien einde bepaalde bedragen als persoonlijke participatie vereist worden.
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-15/38, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<BDG 2011-12-15/38, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art. 5.1.
  <Opgeheven bij BDG 2021-02-11/43, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 14-03-2021>

Art.6.§ 1. [1 Voor het verblijf in een tehuis en/of voor een kort verblijf of voor een verblijf in een andere woonvorm]1bedraagt de persoonlijke participatie 37,76 EUR per dag aanwezigheid, vanaf 21 jaar tot de volle leeftijd van [2 65]2 jaar, en 47,92 EUR vanaf de [2 66ste]2 verjaardag.
  [2 In afwijking van het eerste lid is het maximumbedrag van de persoonlijke participatie voor een gebruiker die 21 jaar of ouder is en die een opleidingsmaatregel in een andere woonvorm bezoekt, beperkt tot zijn inkomen, na aftrek van het zakgeld vermeld in § 5.
   Onder het inkomen van de persoon vermeld in het tweede lid moeten het vervangingsinkomen en een eventuele opleidingspremie worden verstaan.]2
  § 2. Voor het verblijf in een eenvoudige of uitgebreide woonressource en/of voor een kortverblijf bedraagt de persoonlijke participatie [2 30,75 euro vanaf 21 jaar en 40,91 euro vanaf de 66ste verjaardag]2.
  § 3. Een deel van de in de §§ 1 en 2 bepaalde persoonlijke participatie, t.w. 1,96 EUR, 0,33 EUR resp. 0,98 EUR dekt het kleden, de hygiëne en de kapperdienst, resp. de individuele vrijetijdsbesteding. Wanneer die kosten met eigen geldmiddelen worden betaald, wat het individuele begeleidingsproject moet toelaten, wordt de in de §§ 1 en 2 bepaalde persoonlijke participatie met het betrokken bedrag verminderd.
  § 4. Voor de begeleiding door een externe woonressource worden de volgende persoonlijke participaties, naargelang van de gewenste begeleiding, van de gebruikers vereist die ten minste 21 jaar oud zijn :
  1° forfait voormiddag (morningpack) : 1,65 EUR
  2° forfait namiddag (afternoonpack) : 1,65 EUR
  3° forfait "bijzonder" namiddag (afternoon special pack) : 2,75 EUR
  4° forfait volledige dag (full day pack) : 4,41 EUR
  5° forfait 24 uur per dag (around the clock pack) : 5,52 EUR.
  § 5. Vanaf 21 jaar moet de gehandicapte een minimumbedrag van 176,76 EUR per maand als zakgeld ter beschikking hebben. Dit bedrag wordt desgevallend met de in § 3 bedoelde deelbedragen verhoogd.
  Voor de gehandicapten onder 21 jaar geldt één derde van de in artikel 4 vermelde kinderbijslag als zakgeld.
  ----------
  (1)<BDG 2016-10-28/23, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
  (2)<BDG 2017-10-12/17, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.7. Voor een trainingshuis of wooncentrum bedraagt de persoonlijke participatie ten minste 225,00 EUR per maand. Zij wordt individueel in een tussen de deelnemer en de Dienst afgesloten verdrag vastgelegd en houdt rekening met de werkelijke kosten.

Art.8. Indien een in een tehuis of in kort verblijf opgenomen persoon tegelijk een dagcentrum bezoekt, dan moet de overeenkomstig artikel 6 berekende persoonlijke participatie aan het tehuis of kort verblijf betaald worden. Het tehuis of kort verblijf stort dan 4,58 EUR aan het dagcentrum per dag aanwezigheid.

Art.9.Indien een in een woonressource of een rust- en verzorgingstehuis opgenomen gehandicapte tegelijk een dagcentrum bezoekt, dan is de in artikel 5 bedoelde, aan het dagcentrum te betalen persoonlijke participatie niet verschuldigd.
  [1 Als een persoon die in een tehuis en/of in een woonressource woont en een dagopvang in een rust- en verzorgingstehuis of in een woonzorgcentrum voor ouderen bezoekt, wordt de persoonlijke participatie vastgelegd in artikel 6, § § 1 en 2, verminderd met de persoonlijke participatie die aan het rust- en verzorgingstehuis resp. aan het woonzorgcentrum voor ouderen wordt betaald.]1
  ----------
  (1)<BDG 2019-04-25/48, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2018>

Art.10. Indien meer dan 5 uren per dag een beroep wordt gedaan op de prestaties bedoeld in de artikelen 5, 6, §§ 1, 2, 3, 5, en 8, dan is de in deze artikelen bedoelde persoonlijke participatie volledig verschuldigd. Wordt er ten hoogste 5 uren per dag een beroep op deze prestaties gedaan en wordt er een maaltijd genomen, dan wordt de persoonlijke participatie gehalveerd.

Art.11.[1 [2 Alle in dit besluit vermelde bedragen worden]2]1 geïndexeerd met toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
  Het spilindexcijfer baseert zich op de gezondheidsindex met basis 2004 = 100.
  De in dit besluit vermelde bedragen stemmen overeen met de waarde van het spilindexcijfer op 1 oktober 2008, t.w. 110,51.
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<BDG 2011-12-15/38, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<BDG 2021-02-11/43, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 14-03-2021>

Art.12. Het besluit van de Regering van 21 februari 1996 tot vastlegging van de persoonlijke participatie in de inrichtingen en diensten van de Duitstalige Gemeenschap voor gehandicapten, gewijzigd bij de besluiten van 5 juni 1998, 10 oktober 2002, 28 maart 2003 en 23 december 2004 is opgeheven.

Art.13. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Art. 14. De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.