Details





Titel:

2 DECEMBER 2010. - Ministerieel besluit tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-12-2010 en tekstbijwerking tot 15-03-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Onderwerp en definities
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Instandhoudingsrassen
Afdeling 1. - Toelating van instandhoudingsrassen tot de rassenlijst van groentegewassen
Art. 4-10
Afdeling 2. - Productie en in de handel brengen van zaaizaad van instandhoudingsrassen
Art. 11-20
HOOFDSTUK 3. - Voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Afdeling 1. - Toelating van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Art. 21-25
Afdeling 2. - In de handel brengen van zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Art. 26-30
HOOFDSTUK 4. - Algemene en slotbepalingen
Art. 31-35
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2014200819  2015035284  2015035509  2018012266  2019011156 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Onderwerp en definities
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de omzetting van Richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen, hierna de richtlijn te noemen.

Art.2.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° instandhouding in situ : de instandhouding van genetisch materiaal in zijn natuurlijke omgeving en, in het geval van gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar ze hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld;
  2° genetische erosie : verlies, in de loop van de tijd, van genetische diversiteit tussen en binnen populaties of rassen van dezelfde soort, of verkleining van de genetische basis van een soort door menselijk ingrijpen of milieuveranderingen;
  3° landras : een stel populaties of klonen van een plantensoort die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de milieuomstandigheden van hun gebied;
  4° instandhoudingsrassen : landrassen en rassen in de landbouw die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd;
  5° voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen : rassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden;
  6° gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen : de lijst, opgesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op basis van de rassenlijsten van groentegewassen van de lidstaten;
  7° de rassenlijst van groentegewassen : de rassenlijst van groentegewassen, vermeld in artikel 1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de toelating van de rassen van landbouwgewassen en groentegewassen tot en het behoud ervan op de rassenlijsten van landbouwgewassen en groentegewassen;
  8° de bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen : het Comité voor het beheer van de rassenlijsten voor landbouwgewassen en groentegewassen, opgericht bij artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de toelating van de rassen van landbouwgewassen en groentegewassen tot en het behoud ervan op de rassenlijsten van landbouwgewassen en groentegewassen;
  9° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 : het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 houdende de reglementering van de handel in en de keuring van groentezaad en zaad van cichorei voor de industrie;
  10° het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 : het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de toelating van de rassen van landbouwgewassen en groentegewassen tot en het behoud ervan op de rassenlijsten van landbouwgewassen en groentegewassen;
  11° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij;
  12° bevoegde entiteit : [1 het Departement Landbouw en Visserij]1 van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij.
  ----------
  (1)<MB 2015-02-24/04, art. 51, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.3.§ 1. Met betrekking tot de soorten, vermeld in artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, worden in dit besluit bepaalde afwijkingen betreffende de instandhouding in situ en het duurzame gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen door teelt en in de handel brengen vastgesteld :
  1°) voor toelating voor opname in de rassenlijst van groentegewassen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008, van instandhoudingsrassen;
  2°) voor toelating van opname in de [1 in punt 1°]1 vermelde rassenlijst van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen;
  3°) voor het in de handel brengen van zaaizaad van instandhoudingsrassen, en van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen.
  § 2. Tenzij het in dit besluit anders wordt bepaald, zijn het besluit, vermeld in paragraaf 1, en het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 van toepassing.
  § 3. Dit besluit doet geen afbreuk aan de federale fytosanitaire bevoegdheden, vermeld in het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.
  § 4. De minister erkent organisaties die vertrouwd zijn met plantaardige genetische hulpbronnen, op voorstel van de bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen. Onderwijsinstellingen, onderzoeksinstellingen of organisaties die technische kennis of ervaring hebben aangaande instandhoudingsrassen of voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen, komen in aanmerking voor erkenning.
  ----------
  (1)<MB 2019-02-19/04, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 25-03-2019>

HOOFDSTUK 2. - Instandhoudingsrassen
Afdeling 1. - Toelating van instandhoudingsrassen tot de rassenlijst van groentegewassen
Art.4. § 1. De instandhoudingsrassen worden in de rassenlijst van groentegewassen toegelaten met inachtneming van de voorschriften van artikelen 5 en 6.
  § 2. Een instandhoudingsras wordt toegelaten tot de rassenlijst van groentegewassen als ras waarvan het zaaizaad hetzij kan worden gecertificeerd als "gecertificeerd zaad van een instandhoudingsras" hetzij kan worden gecontroleerd als "standaardzaad van een instandhoudingsras". Een dergelijk ras wordt in de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen opgenomen als "instandhoudingsras waarvan het zaad wordt gecertificeerd overeenkomstig artikel 11 van dit besluit of gecontroleerd overeenkomstig artikel 12 van dit besluit".
  § 3. Een instandhoudingras wordt toegelaten als ras waarvan het zaaizaad slechts kan worden gecontroleerd als standaardzaad van een instandhoudingsras. Een dergelijk ras wordt in de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen opgenomen als instandhoudingsras waarvan het zaad wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 12 van dit besluit.

Art.5. § 1. Om als instandhoudingsras te worden toegelaten, moet het instandhoudingsras van belang zijn voor de instandhouding van plantaardige genetische hulpbronnen.
  § 2. Voor instandhoudingsrassen gelden voor de onderscheidbaarheid en de bestendigheid tenminste de kenmerken die worden vermeld in
  1° de technische vragenlijsten die horen bij de in bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouw- en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek, opgenomen testprotocollen van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) die op die soorten van toepassing zijn, of
  2° de technische vragenlijsten van de in bijlage II bij het hetzelfde besluit opgenomen richtsnoeren van de Internationale Unie tot Bescherming van Kweekproducten (UPOV) die op die soorten van toepassing zijn.
  Voor de beoordeling van de homogeniteit is het besluit, vermeld in het eerste lid, van toepassing.
  Als het homogeniteitsniveau wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, worden een populatienorm van 10 % en een toelatingskans van ten minste 90 % toegepast.

Art.6. In afwijking van artikel 9, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 is geen officieel onderzoek vereist als de volgende informatie toereikend is om een besluit te nemen over de toelating van de instandhoudingsrassen :
  1° de beschrijving en de benaming van het instandhoudingsras;
  2° de resultaten van onofficiële tests;
  3° kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens de teelt, de vermeerdering en het gebruik, zoals door de aanvrager aan de bevoegde entiteit meegedeeld;
  4° andere informatie, met name van de bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen of van de organisaties die vertrouwd zijn met plantaardige genetische hulpbronnen en die erkend zijn overeenkomstig artikel 3, § 4.

Art.7. Een instandhoudingsras wordt niet toegelaten voor opname in de rassenlijst als :
  1° het al in de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen is opgenomen als een ander ras dan instandhoudingsras, of als het van de gemeenschappelijke lijst is afgevoerd tijdens de laatste twee jaar of tijdens de twee jaar na afloop van de uitlooptermijn van de gemeenschappelijke rassenlijst;
  2° het wordt beschermd door een communautair kwekersrecht als vermeld in Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, of door een nationaal kwekersrecht, of als een aanvraag voor een dergelijk recht in behandeling is.

Art.8. Met betrekking tot benamingen van instandhoudingsrassen die vóór 25 mei 2000 bekend waren, kan de bevoegde entiteit afwijkingen van Verordening (EG) nr. 637/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen toestaan, behalve als die afwijkingen inbreuk maken op oudere rechten van een derde die krachtens artikel 2 van die verordening beschermd zijn.
  Met behoud van de toepassing van artikel 12, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 kan meer dan één naam voor een ras toegelaten worden als de desbetreffende namen vanouds bekend zijn.

Art.9. § 1. Bij de toelating van een instandhoudingsras wordt door de bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen het gebied of de gebieden bepaald waarin het ras vanouds is geteeld en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft aangepast, hierna gebied van oorsprong te noemen. De bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen houdt rekening met informatie van de organisaties die door de minister erkend zijn overeenkomstig artikel 3, § 4.
  Het gebied van oorsprong kan in meer dan één gewest of lidstaat liggen. In dat geval wordt het door alle betrokkenen in gezamenlijk overleg bepaald.
  § 2. De bevoegde entiteit deelt het aangewezen gebied van oorsprong aan de Europese Commissie mee.

Art.10. Een instandhoudingsras wordt in zijn gebied van oorsprong systematisch in stand gehouden.

Afdeling 2. - Productie en in de handel brengen van zaaizaad van instandhoudingsrassen
Art.11. § 1. In afwijking van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, kan zaaizaad van een instandhoudingsras gecertificeerd worden als gecertificeerd zaad van een instandhoudingsras als het voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragrafen 2, 3 en 4 van dit artikel.
  § 2. Het zaad is afkomstig van zaad dat volgens welomschreven praktijken voor de instandhouding van het ras is geproduceerd.
  § 3. Het zaad moet voldoen aan de certificeringsvoorschriften voor gecertificeerd zaaizaad, vermeld in artikel 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, met uitzondering van de voorschriften betreffende de minimale raszuiverheid en de voorschriften betreffende het officiële onderzoek of het onderzoek onder officieel toezicht.
  § 4. Het zaad is voldoende raszuiver.

Art.12. § 1. In afwijking van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, kan zaaizaad van een instandhoudingsras gecontroleerd worden als standaardzaad van een instandhoudingsras als het voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragrafen 2 en 3.
  § 2. Het zaad voldoet aan de voorwaarden voor het in de handel brengen van standaardzaad, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 met uitzondering van de voorschriften betreffende de minimale raszuiverheid.
  § 3. Het zaad is voldoende raszuiver.

Art.13. § 1. De bevoegde entiteit zorgt ervoor dat tests worden uitgevoerd om na te gaan of het zaaizaad van instandhoudingsrassen voldoet aan de voorschriften van artikelen 11 en 12.
  Die tests worden uitgevoerd volgens de gangbare internationale methoden of, als die niet bestaan, volgens geschikte methoden.
  § 2. De bevoegde entiteit zorgt ervoor dat voor de tests, vermeld in paragraaf 1, monsters van homogene partijen worden genomen. Ze zorgt ervoor dat de voorschriften voor het gewicht van de partijen en het gewicht van de monsters, vermeld in artikel 21, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, worden toegepast.

Art.14. § 1. Zaaizaad van een instandhoudingsras mag alleen in het gebied van oorsprong worden geproduceerd.
  Als het zaad wegens een specifiek milieuprobleem niet in dat gebied kan worden geproduceerd, kunnen aanvullende zaadteeltgebieden goedgekeurd worden door de bevoegde instantie, waarbij rekening gehouden wordt met de informatie van ter zake erkende organisaties. Het in die aanvullende gebieden geproduceerde zaaizaad mag echter uitsluitend in de gebieden van oorsprong worden gebruikt.
  § 2. De bevoegde entiteit stelt de Europese Commissie,de andere lidstaten en de andere gewesten in kennis van de aanvullende gebieden die ze krachtens paragraaf 1 voor zaadteelt wil goedkeuren. Als noch de Europese Commissie, noch andere lidstaten een verzoek tot voorleggen van de aanvraag voor het Permanent Comité voor Teeltmateriaal voor Land-, Tuin- en Bosbouw indienen, kan de bevoegde entiteit de aanvullende zaadteeltgebieden waarvan hij kennisgeving heeft gedaan, goedkeuren.

Art.15. § 1. Zaaizaad van een instandhoudingsras mag alleen onder de volgende voorwaarden in de handel worden gebracht :
  1° het is geproduceerd in zijn gebied van oorsprong of in een gebied als vermeld in artikel 14;
  2° het wordt in zijn gebied van oorsprong in de handel gebracht.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, 2°, mag de bevoegde instantie voor plantaardige genetische hulpbronnen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest aanvullende gebieden goedkeuren om zaaizaad van een instandhoudingsras in de handel te brengen, als die gebieden met het gebied van oorsprong vergelijkbaar zijn wat de natuurlijke en seminatuurlijke habitat van dat ras betreft.
  Als aanvullende gebieden als vermeld in het eerste lid, goedgekeurd worden, zorgt de bevoegde entiteit ervoor dat de hoeveelheid zaaizaad die nodig is voor de productie van ten minste de hoeveelheid zaaizaad, vermeld in artikel 16, wordt gereserveerd voor de instandhouding van het ras in zijn gebied van oorsprong.
  De bevoegde entiteit stelt de Europese Commissie, de andere lidstaten en de andere gewesten in kennis van de goedkeuring van aanvullende gebieden als vermeld in het eerste lid.
  § 3. Als overeenkomstig artikel 14 aanvullende gebieden voor de zaadteelt goedgekeurd worden, kan geen gebruik worden gemaakt van de afwijking, vermeld in paragraaf 2.

Art.16. De bevoegde entiteit zorgt ervoor dat voor elk instandhoudingsras de hoeveelheid zaaizaad die per jaar in de handel gebracht wordt, niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die nodig is om groenten te telen op het aantal hectaren dat in bijlage 1, die bij dit besluit gevoegd is, voor de desbetreffende soort wordt aangegeven.

Art.17. § 1. De producent stelt vóór het begin van elk teeltseizoen de bevoegde entiteit in kennis van de grootte en de ligging van het gebied voor de teelt van zaad dat bestemd is voor de handel.
  § 2. Als de hoeveelheden, vermeld in artikel 16, op grond van de kennisgevingen, vermeld in paragraaf 1, waarschijnlijk zullen worden overschreden, wijst de bevoegde entiteit aan elke betrokken producent de hoeveelheid toe die hij in het desbetreffende teeltseizoen in de handel mag brengen.

Art.18. De bevoegde entiteit zorgt er door officieel toezicht tijdens de productie en het in de handel brengen voor dat het zaaizaad voldoet aan de bepalingen van dit besluit, waarbij ze bijzondere aandacht besteedt aan het ras, de teeltplaatsen en de hoeveelheden.

Art.19. Zaaizaad van instandhoudingsrassen mag alleen in gesloten verpakkingen met een sluitingssysteem in de handel worden gebracht.
  Verpakkingen die zaaizaad bevatten, worden door de leverancier op zodanige wijze gesloten dat ze niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of zonder dat het etiket van de leverancier of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.
  Voor een goede sluiting als vermeld in het tweede lid, moet tenminste het etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt of moet op de sluiting een zegel worden aangebracht.

Art.20. De verpakkingen of recipiënten die zaaizaad van instandhoudingsrassen bevatten, worden voorzien van een etiket van de leverancier of een gedrukte of gestempelde tekst met de volgende gegevens :
  1° de woorden "EG-voorschriften en -normen";
  2° de naam en het adres of het identificatiemerk van de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten;
  3° het jaar van sluiting, aangegeven als volgt : "gesloten in ..." (jaar) of het jaar van de laatste monstername voor het testen van de kiemkracht, aangegeven als volgt : "monster genomen in ..." (jaar);
  4° de soort;
  5° de benaming van het instandhoudingsras;
  6° de vermelding "gecertificeerd zaad van een instandhoudingsras" of "standaardzaad van een instandhoudingsras";
  7° het gebied van oorsprong;
  8° als het zaadteeltgebied niet het gebied van oorsprong is, de aanduiding van het zaadteeltgebied;
  9° het referentienummer van de partij, toegekend door de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten;
  10° het opgegeven netto- of brutogewicht of het opgegeven aantal zaden;
  11° als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de aard van de chemische behandeling of het toevoegingsmiddel, alsook de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de kluwens zuivere zaden en het totale gewicht.

HOOFDSTUK 3. - Voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Afdeling 1. - Toelating van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Art.21. § 1. Voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen zijn toegelaten met inachtneming van de voorschriften van artikelen 22 en 23.
  § 2. Voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen zijn toegelaten als rassen waarvan het zaaizaad alleen kan worden gecontroleerd als "standaardzaad van een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras".
  Een dergelijk ras wordt in de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen opgenomen als "voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras, waarvan het zaad wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 27 van dit besluit".

Art.22. § 1. Om te worden toegelaten als voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras als vermeld in artikel 2, 5°, mag een ras geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen, maar moet het ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden.
  Een ras wordt beschouwd als zijnde ontwikkeld voor teelt onder bijzondere omstandigheden als het is ontwikkeld voor teelt onder bijzondere landbouwtechnische, klimatologische of pedologische omstandigheden.
  § 2. Voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen gelden voor de onderscheidbaarheid en de bestendigheid tenminste de kenmerken die worden vermeld in :
  1° de technische vragenlijsten die horen bij de in bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouw- en groentegewassen zich ten- minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek, opgenomen in de testprotocollen van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) die op die soorten van toepassing zijn, of
  2° de technische vragenlijsten van de in bijlage II bij het hetzelfde besluit opgenomen richtsnoeren van de Internationale Unie tot Bescherming van Kweekproducten (UPOV) die op die soorten van toepassing zijn.
  Voor de beoordeling van de homogeniteit is het besluit, vermeld in het eerste lid, van toepassing.
  Als het homogeniteitsniveau echter wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, worden een populatienorm van 10 % en een toelatingskans van ten minste 90 % toegepast.

Art.23. In afwijking van artikel 9, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 is geen officieel onderzoek vereist als de volgende informatie toereikend is om een besluit te nemen over de toelating van de voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen :
  1° de beschrijving en de benaming van het voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde ras;
  2° de resultaten van onofficiële tests;
  3° kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens de teelt, de vermeerdering en het gebruik, zoals door de aanvrager aan de betrokken lidstaat medegedeeld;
  4° andere informatie, van de bevoegde instanties of van de organisaties, erkend overeenkomstig artikel 3, § 4.

Art.24. Een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras wordt niet toegelaten voor opname in de rassenlijst van groentegewassen als :
  1° het al in de gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen is opgenomen als ander ras dan voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras, of als het tijdens de laatste twee jaar van die gemeenschappelijke rassenlijst van groentegewassen is afgevoerd, of tijdens de twee jaar na afloop van de uitlooptermijn van de gemeenschappelijke rassenlijst, of;
  2° het wordt beschermd door een communautair kwekersrecht als vermeld in Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, of door een nationaal kwekersrecht, of als een aanvraag voor een dergelijk recht in behandeling is.

Art.25. § 1. Met betrekking tot benamingen van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen die vóór 25 mei 2000 bekend waren, kan de bevoegde entiteit afwijkingen van Verordening (EG) nr. 637/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen toestaan, behalve als die afwijkingen inbreuk maken op oudere rechten van een derde die krachtens artikel 2 van die verordening beschermd zijn.
  § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 12, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 kan meer dan één naam voor een ras toegelaten worden als de desbetreffende namen vanouds bekend zijn.

Afdeling 2. - In de handel brengen van zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen
Art.26.§ 1. In afwijking van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 [1 ...]1 wordt het zaad van een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras gecontroleerd als standaardzaad van een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras als het voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragrafen 2 en 3 van dit artikel.
  § 2. Het zaad voldoet aan de voorwaarden voor het in de handel brengen van standaardzaad die zijn vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005,- met uitzondering van de voorschriften betreffende de minimale raszuiverheid.
  § 3. Het zaad is voldoende raszuiver.
  ----------
  (1)<MB 2019-02-19/04, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 25-03-2019>

Art.27. § 1. Er worden tests uitgevoerd om na te gaan of het zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen voldoet aan de voorschriften van artikel 26.
  § 2. De tests, vermeld in het eerste lid, worden uitgevoerd volgens de gangbare internationale methoden of, als die niet bestaan, volgens geschikte methoden.

Art.28. Het zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen wordt in de handel gebracht in kleine verpakkingen waarbij het per soort aangegeven maximale nettogewicht, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, niet wordt overschreden.

Art.29. § 1. Zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen wordt alleen in gesloten verpakkingen met een sluitingssysteem in de handel gebracht.
  § 2. Verpakkingen die zaaizaad bevatten, worden door de leverancier op zodanige wijze gesloten dat ze niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of zonder dat het etiket van de leverancier of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.
  § 3. Voor een goede sluiting overeenkomstig het tweede lid moet ten minste het etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt of moet op de sluiting een zegel worden aangebracht.

Art.30. Verpakkingen die zaaizaad van voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen bevatten, worden voorzien van een etiket van de leverancier of van een gedrukte of gestempelde tekst met de volgende gegevens :
  1° de woorden "EG-voorschriften en -normen";
  2° de naam en het adres of het identificatiemerk van de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten;
  3° het jaar van sluiting, aangegeven als volgt : "gesloten in ..." (jaar), of het jaar van de laatste monstername ten behoeve van het testen van de kiemkracht, aangegeven als volgt : "monster genomen in ..." (jaar);
  4° de soort;
  5° de benaming van het ras;
  6° de woorden "voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras";
  7° het referentienummer van de partij, toegekend door de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten;
  8° het opgegeven netto- of brutogewicht of het opgegeven aantal zaden;
  9° als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de aard van de chemische behandeling of het toevoegingsmiddel, alsook de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de kluwens zuivere zaden en het totale gewicht.

HOOFDSTUK 4. - Algemene en slotbepalingen
Art.31. De bevoegde entiteit zorgt ervoor dat het zaaizaad door steekproefsgewijze keuringen aan officiële nacontrole op rasechtheid en raszuiverheid wordt onderworpen.
  De officiële nacontrole, als vermeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd, volgens de gangbare internationale methoden, of als die niet bestaan, volgens geschikte methoden.

Art.32. De bevoegde entiteit is belast met de controle op de naleving van dit besluit.

Art.33. De leveranciers die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest opereren, brengen voor elk teeltseizoen verslag uit aan de bevoegde entiteit op hun verzoek, over de in de handel gebrachte hoeveelheid zaaizaad van elk instandhoudingsras en van elk voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras.
  Over de in de handel gebrachte hoeveelheid zaaizaad van elk instandhoudingsras en van elk voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras brengt de bevoegde entiteit op verzoek aan de Europese Commissie, de andere lidstaten en de andere gewesten verslag uit.

Art.34. De bevoegde entiteit stelt de Europese Commissie in kennis van de erkende organisaties, vermeld in artikel 3, § 4, en in artikel 14.

Art.35. Dit besluit treedt in werking op 31 december 2010.


BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Kwantitatieve beperkingen voor het in de handel brengen van zaaizaad van instandhoudingsrassen als vermeld in [2 artikel 16]2


Botanische benamingMaximumaantal hectare per lidstaat voor de teelt van groente per instandhoudingsras
  
Allium cepa L. - Cepa-groep
  Brassica oleracea L.
  Brassica rapa L.
  Capsicum annuum L.
  Cichorium intybus L.
  Cucumis melo L.
  Cucurbita maxima Duchesne
  Cynara cardunculus L.
  Daucus carota L.
  Lactuca sativa L.
  [<font color="red">1</font> Solanum lycopersicum L.]<font color="red">1</font>
  Phaseolus vulgaris L.
  Pisum sativum L. (partim)
  Vicia faba L. (partim)
40
  
Allium cepa L. - Aggregatum-groep
  Allium porrum L.
  Allium sativum L.
  Beta vulgaris L.
  Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai
  Cucumis sativus L.
  Cucurbita pepo L.
  Foeniculum vulgare Mill.
  Solanum melongena L.
  Spinacia oleracea L.
20
  
Allium fistulosum L.
  Allium schoenoprasum L.
  Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.
  Apium graveolens L.
  Asparagus officinalis L.
  Cichorium endivia L.
  Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill
  Phaseolus coccineus L.
  Raphanus sativus L.
  Rheum rhabarbarum L.
  Scorzonera hispanica L.
  Valerianella locusta (L.) Laterr.
  Zea mays L. (partim)
10
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2014011710" target="_blank">2014-01-17/10</a>, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-03-2014>

  (2)<MB 2019-02-19/04, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 25-03-2019>

Art. N2. Bijlage 2. - Maximaal nettogewicht per verpakking als vermeld in artikel 28


Botanische benamingMaximaal nettogewicht per verpakking, uitgedrukt in g
  
Phaseolus coccineus L.
  Phaseolus vulgaris L.
  Pisum sativum L. (partim)
  Vicia faba L. (partim)
  Spinacia oleracea L.
  Zea mays L. (partim)
250
  
Allium cepa L. (Cepa-groep, Aggregatum-groep)
  Allium fistulosum L.
  Allium porrum L.
  Allium sativum L.
  Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.
  Beta vulgaris L.
  Brassica rapa L.
  Cucumis sativus L.
  Cucurbita maxima Duchesne
  Cucurbita pepo L.
  Daucus carota L.
  Lactuca sativa L.
  Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill
  Raphanus sativus L.
  Scorzonera hispanica L.
  Valerianella locusta (L.) Laterr.
25
  
Allium schoenoprasum L.
  Apium graveolens L.
  Asparagus officinalis L.
  Brassica oleracea L. (alle)
  Capsicum annuum L.
  Cichorium endivia L.
  Cichorium intybus L.
  Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai
  Cucumis melo L.
  Cynara cardunculus L.
  [<font color="red">1</font> Solanum lycopersicum L.]<font color="red">1</font>
  Foeniculum vulgare Mill.
  Rheum rhabarbarum L.
  Solanum melongena L.
5
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2014011710" target="_blank">2014-01-17/10</a>, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 31-03-2014>