Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-07-2010 en tekstbijwerking tot 21-06-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-7, 7/1, 8-16
BIJLAGEN.
Art. N1-N6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2019013374 



Artikels:

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) [1 gewijzigd door Richtlijn (EU) 2017/845 van de Commissie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de indicatieve lijsten van elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorbereiding van mariene strategieën]1.
  ----------
  (1)<KB 2019-06-11/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " mariene strategie " : de strategie gericht op het ten laatste in 2020 bereiken of behouden van een goede milieutoestand, zonder dat deze strategie betrekking heeft op de chemische en ecologische toestand van de oppervlaktewateren;
  2° " kaderrichtlijn mariene strategie " : Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu;
  3° " milieutoestand " : de algemene toestand van het mariene milieu, rekening houdend met de structuur en functie van en de processen in de samenstellende mariene ecosystemen in combinatie met de natuurlijke fysiografische, geografische, biologische, geologische en klimatologische factoren alsmede de fysische, akoestische en chemische omstandigheden, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in of buiten het betrokken gebied;
  4° " goede milieutoestand " : de toestand van het mariene milieu wanneer deze leidt tot ecologisch verscheiden en dynamische oceanen en zeeën die schoon, gezond en, gelet op hun intrinsieke omstandigheden, productief zijn, en wanneer het gebruik van het mariene milieu op een duurzaam niveau is, aldus het potentieel voor gebruik en activiteiten door de huidige en toekomstige generaties veilig stellend;
  5° " oppervlaktewateren " : de kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook de territoriale zee;
  6° " kustwateren " : de wateren binnen de zeegebieden gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn;
  7° " CCIM " : het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid;
  8° " DG Leefmilieu " : het directoraat-generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;
  9° " criteria " : kenmerkende technische karakteristieken die nauw verband houden met kwalitatief beschrijvende elementen;
  10° " milieudoel " : een verklaring van kwalitatieve of kwantitatieve aard omtrent de gewenste toestand van de verschillende onderdelen van en de belastende en beïnvloedende factoren op het mariene milieu;
  11° " regionale samenwerking " : samenwerking en coördinatie van activiteiten met andere lidstaten en, wanneer mogelijk, met derde landen gelegen aan het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan of aan de Noordzee in ruime zin;
  12° " BMM " : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;
  13° " bevoegde federale diensten " : de BMM, de Marinecomponent, de Algemene Directie Energie en de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, het DG Leefmilieu, het directoraat-generaal Maritiem Vervoer van de FOD Mobiliteit en elke andere federale dienst met bevoegdheden die een impact hebben op het uiterlijk in 2020 bereiken of behouden van een goede milieutoestand;
  [1 14° "criteriumelementen": de elementen van een ecosysteem, met name de biologische elementen (soorten, habitats en de bijbehorende gemeenschappen), of aspecten van de belasting van het mariene milieu (biologisch, fysisch, stoffen, afval en energie), die onder elk criterium worden beoordeeld;
   15° "drempelwaarde": een waarde of bereik van waarden om het voor een bepaald criterium bereikte kwaliteitsniveau te kunnen beoordelen, waardoor wordt bijgedragen aan de beoordeling van de mate waarin de goede milieutoestand wordt bereikt;
   16° "besluit (EU) 2017/848": besluit (EU) 2017/848 van de Commissie van 17 mei 2017 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU.
   17° "lidstaten": lidstaten van de Europese Unie.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-06-11/05, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.3. § 1. De mariene strategie voor de Belgische zeegebieden omvat de volgende fasen :
  1° de initiële beoordeling van de bestaande milieutoestand en de milieueffecten van de menselijke activiteiten daarop, uiterlijk op 15 juli 2012;
  2° de omschrijving van de goede milieutoestand, uiterlijk op 15 juli 2012;
  3° de vaststelling van een reeks milieudoelen en daarmee samenhangende indicatoren, uiterlijk op 15 juli 2012;
  4° de vaststelling en uitvoering, tenzij anders bepaald in de desbetreffende gemeenschapswetgeving, van een monitoringprogramma voor een voortgaande beoordeling en periodieke actualisering van de doelen, uiterlijk op 15 juli 2014;
  5° de ontwikkeling van een maatregelenprogramma dat gericht is op het bereiken of behouden van een goede milieutoestand, uiterlijk op 15 juli 2015;
  6° de toepassing van het onder 5° genoemde maatregelenprogramma, uiterlijk op 15 juli 2016, met dien verstande dat de toepassing van dit maatregelenprogramma vervroegd kan worden en dat strengere beschermingsmaatregelen genomen kunnen worden ingeval de kritieke toestand van het mariene milieu daartoe noopt.
  Ingeval de kritieke toestand van het mariene milieu tot dringende maatregelen noopt, kunnen de bevoegde federale diensten het maatregelenprogramma op het terrein vervroegd toepassen of strengere beschermingsmaatregelen nemen, op voorwaarde dat dit niet verhindert dat een goede milieutoestand bereikt of behouden wordt in een andere mariene regio of subregio. Het DG Leefmilieu stelt, via de geëigende kanalen de Europese Commissie in kennis van het herziene tijdschema en verzoekt de Europese Commissie steun te verlenen voor de extra inspanningen, door van het betrokken gebied een proefproject te maken.
  § 2. Dit besluit is niet van toepassing op activiteiten die uitsluitend landsverdediging of nationale veiligheid betreffen. Voorzover zulks redelijk uitvoerbaar is, moeten deze activiteiten wel uitgevoerd worden op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van dit besluit.

Art.4. § 1. De minister is belast met de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken of te behouden.
  Het DG Leefmilieu is belast met de administratieve voorbereiding van de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken of te behouden.
  Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten kunnen zich laten bijstaan door elke publieke of private natuurlijke persoon of rechtspersoon die zij nuttig achten bij de uitvoering van de hun door de wet en dit besluit toegewezen bevoegdheden.
  Het DG Leefmilieu verschaft, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie uiterlijk op 15 januari 2011 een lijst met de bevoegde federale diensten, de in bijlage II vermelde gegevens en de instanties bevoegd in de internationale organisaties waarin zij participeren en die voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn mariene strategie relevant zijn. Het DG Leefmilieu stelt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie in kennis van alle wijzigingen binnen de zes maanden nadat deze van kracht geworden zijn.
  § 2. De minister neemt de passende initiatieven binnen de Interministeriële Conferentie voor het Leefmilieu om voor alle wateren die onder Belgische jurisdictie vallen een geïntegreerde mariene strategie vast te stellen en uit te voeren.
  § 3. Het DG Leefmilieu neemt de passende initiatieven binnen het CCIM om voor alle wateren die onder Belgische jurisdictie vallen een geïntegreerde mariene strategie voor te bereiden en uit te voeren.

Art.5. § 1. Bij de uitwerking van de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden houden de bevoegde federale diensten rekening met het feit dat de Belgische zeegebieden een integraal deel uitmaken van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan als mariene regio. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de Belgische zeegebieden mogen de bevoegde federale diensten verwijzen naar onderverdelingen van voormelde mariene regio, op het passende niveau, op voorwaarde dat zij verenigbaar zijn met de Noordzee in ruime zin, met inbegrip van het Kattegat en het Kanaal.
  Het DG Leefmilieu brengt, via de geëigende kanalen de Europese Commissie uiterlijk op 15 juli 2010 in kennis van de onderverdeling waarnaar verwezen is.
  § 2. De bevoegde federale diensten werken, zoveel als mogelijk op basis van een nationaal gecoördineerde beslissing, samen met de andere lidstaten rond het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee opdat de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden in de mate van het mogelijke samenhang vertoont en wordt gecoördineerd met de mariene strategie van deze lidstaten.
  Voor zover passend en uitvoerbaar, wordt voor deze samenwerking gebruik gemaakt van de bestaande regionale institutionele samenwerkingsstructuren, waaronder het OSPAR-Verdrag, en wordt deze samenwerking gecoördineerd met derde landen gelegen aan het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee.
  Er wordt zoveel als mogelijk gebruikt gemaakt van de bestaande programma's en activiteiten binnen de bestaande regionale institutionele samenwerkingsstructuren, waaronder het OSPAR-Verdrag.
  Voor zover passend en uitvoerbaar, strekt de coördinatie en de samenwerking zich uit tot alle lidstaten in het gebied afwaterend naar het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee.

Art.6. § 1. Het DG Leefmilieu coördineert de uitvoering door de bevoegde federale diensten van een initiële beoordeling van het mariene milieu, rekening houdend met de al beschikbare gegevens en het volgende omvattend :
  1° een analyse van de essentiële kenmerken en eigenschappen alsook van de huidige milieutoestand, gebaseerd op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking hebbend op de fysisch-chemische kenmerken, de habitattypes, de biologische componenten en de hydromorfologie;
  2° een analyse van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op de milieutoestand, die :
  gebaseerd is op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de kwalitatieve en kwantitatieve mix van diverse belastende factoren, alsmede op waarneembare trends;
  betrekking heeft op de belangrijkste cumulatieve en synergetische effecten;
  rekening houdt met de desbetreffende beoordelingen die krachtens de toepasselijke Europese regelgeving zijn uitgevoerd;
  3° een economische en sociale analyse van het gebruik van het mariene milieu en de aan de aantasting van dit milieu verbonden kosten.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 bedoelde analyse wordt rekening gehouden met elementen in verband met het mariene milieu die onder het koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand vallen, alsook met andere relevante beoordelingen, die ook als basis kunnen dienen, zoals de beoordelingen die gezamenlijk in het kader van het OSPAR-Verdrag zijn uitgevoerd.
  § 3. Bij de voorbereiding van de in paragraaf 1 bedoelde beoordeling stellen de bevoegde federale diensten alles in het werk om ervoor te zorgen dat :
  1° de beoordelingsmethodes consistent zijn binnen het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee;
  2° rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende invloeden en kenmerken.

Art.7. § 1. Het DG Leefmilieu coördineert, op basis van de initiële beoordeling, de vaststelling door de bevoegde federale diensten van een reeks kenmerken van een goede milieutoestand, met inachtneming van de in bijlage I bedoelde kwalitatief beschrijvende elementen.
  De bevoegde federale diensten houden daarbij rekening met :
  1° de in tabel 1 van bijlage III vermelde indicatieve lijsten en, in het bijzonder, met de fysische en chemische kenmerken, de habitattypes, de biologische kenmerken en de hydromorfologie;
  2° de belastende of beïnvloedende factoren van menselijke activiteiten binnen het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee, met inachtneming van de in tabel 2 van bijlage III opgenomen indicatieve lijsten.
  § 2. Het DG Leefmilieu brengt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie in kennis van de beoordeling overeenkomstig artikel 6, § 1, en de vaststelling van de kenmerken van de goede milieutoestand overeenkomstig paragraaf 1, uiterlijk drie maanden na de voltooiing van deze vaststelling.
  § 3. Een goede milieutoestand, zoals vermeld in paragraaf 1, wordt bepaald op het niveau van de mariene regio of subregio en veronderstelt dat :
  1° door hun structuur, functies en processen, de samenstellende mariene ecosystemen, in combinatie met de daarmee verbonden fysiografische, geografische, geologische en klimatologische factoren optimaal kunnen functioneren en hun veerkracht behouden tegenover door de mens teweeggebrachte milieuveranderingen; de mariene soorten en habitats beschermd worden, de door de mens veroorzaakte achteruitgang van de biodiversiteit voorkomen wordt en de verschillende biologische componenten in evenwicht functioneren;
  2° de hydromorfologische, fysische en chemische eigenschappen van de ecosystemen, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in het betrokken gebied, de ecosystemen ondersteunen;
  3° de door de mens in het mariene milieu ingebrachte stoffen en energie, met inbegrip van lawaai, geen verontreinigingseffect teweeg brengen.

Art. 7/1. [1 § 1. De bevoegde federale diensten gebruiken voor de vaststelling van de kenmerken van een goede milieutoestand, zoals vermeld in artikel 7, de primaire criteria en bijbehorende methodologische standaarden, specificaties en gestandaardiseerde methoden vermeld in de bijlage bij besluit (EU) 2017/848.
   De bevoegde federale diensten kunnen oordelen dat het niet passend is om een of meer primaire criteria te gebruiken, op voorwaarde dat:
   1° het een gerechtvaardigd geval is;
   2° de Europese Commissie ervan in kennis gesteld wordt;
   3° de andere lidstaten binnen het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan op voorhand in kennis gesteld zijn dat het primaire criterium niet gebruikt zal worden.
   § 2. De bevoegde federale diensten kunnen voor de vaststelling van de kenmerken van een goede milieutoestand, zoals vermeld in artikel 7, gebruik maken van een of meerdere secundaire criteria en bijbehorende methodologische standaarden, specificaties en gestandaardiseerde methoden vermeld in de bijlage bij het besluit (EU) 2017/848 als aanvulling op een primair criterium of wanneer het mariene milieu het risico loopt de goede milieutoestand niet te bereiken of te behouden voor dat specifieke criterium, tenzij dat in de bijlage bij het besluit (EU) 2017/848 anders is bepaald.
   § 3. Ingeval in de bijlage bij het besluit (EU) 2017/848 geen criteria, methodologische standaarden, specificaties of gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, onder meer voor de ruimtelijke en temporele aggregatie van gegevens, worden vastgesteld, bouwen de bevoegde federale diensten, voor zover passend en uitvoerbaar, voort op die welke op internationaal, regionaal of subregionaal niveau zijn ontwikkeld, zoals die welke zijn overeengekomen binnen het OSPAR-verdrag.
   § 4. Totdat er uniale, internationale, regionale of subregionale lijsten van criteriumelementen, methodologische standaarden en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling zijn vastgesteld, kunnen de bevoegde federale diensten gebruikmaken van die welke op nationaal niveau zijn vastgesteld, op voorwaarde dat samenwerking wordt nagestreefd zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6.
   § 5. De uniale, internationale, regionale of subregionale lijsten van criteriumelementen, methodologische standaarden en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling:
   1° maken deel uit van de reeks kenmerken die de lidstaten gebruiken bij de omschrijving van de goede milieutoestand;
   2° zijn in overeenstemming zijn met de regelgeving van de Europese Unie;
   3° onderscheiden, waar van toepassing, het kwaliteitsniveau dat het belang van een nadelig effect op een criterium weerspiegelt en worden vastgesteld ten opzichte van een referentievoorwaarde;
   4° worden op een passende geografische schaal voor de beoordeling vastgesteld om de verschillende biotische en abiotische kenmerken van de regio's, subregio's en onderverdelingen daarvan te weerspiegelen;
   5° worden vastgesteld op basis van het voorzorgsbeginsel, waardoor de potentiële risico's voor het mariene milieu worden weerspiegeld;
   6° zijn consistent tussen de verschillende criteria als ze betrekking hebben op hetzelfde ecosysteemelement;
   7° zijn gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis;
   8° zijn gebaseerd op lange tijdreeksen van gegevens, indien beschikbaar, om de meest geschikte waarde te kunnen bepalen;
   9° weerspiegelen de dynamiek van de natuurlijke ecosystemen, waaronder de relaties tussen predator en prooi, en hydrologische en klimatologische variaties, waarbij ook wordt erkend dat een verslechterd ecosysteem, of delen daarvan, kan herstellen tot een toestand die de heersende fysiografische, geografische, klimatologische en biologische omstandigheden weerspiegelt, in plaats van terug te keren naar een specifieke toestand uit het verleden;
   10° voor zover passend en uitvoerbaar, in overeenstemming zijn met de relevante waarden in het kader van de regionale institutionele samenwerkingsstructuren, waaronder het OSPAR-Verdrag.
   § 6. Totdat drempelwaarden zijn vastgesteld, kunnen de bevoegde federale diensten de volgende waarden gebruiken om aan te geven in welke mate de goede milieutoestand is bereikt:
   1° nationale drempelwaarden, op voorwaarde dat aan de verplichting tot regionale samenwerking voldaan is;
   2° directionele tendensen van de waarden;
   3° op belasting gebaseerde drempelwaarden als benadering.
   Deze moeten, indien mogelijk, de beginselen zoals omschreven in paragraaf 5, 1° tot 9°, volgen.
   § 7. Indien drempelwaarden, met inbegrip van die welke overeenkomstig het besluit (EU) 2017/848 door de lidstaten zijn vastgesteld, voor een bepaald criterium niet in de mate worden gehaald die de bevoegde federale diensten hebben vastgesteld als een goede milieutoestand, gaan de bevoegde federale diensten, indien van toepassing, na of er maatregelen moeten worden genomen op grond van artikel 10, dan wel of verder onderzoek moet worden uitgevoerd.
   § 8. De overeenkomstig het besluit (EU) 2017/848 door de lidstaten, waaronder de bevoegde federale diensten, vastgestelde drempelwaarden kunnen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang periodiek opnieuw worden bekeken en, indien nodig, op tijd voor de toetsing als bedoeld in artikel 13 aangepast worden.
   § 9. Het DG Leefmilieu tracht de drempelwaarden, lijsten van criteriumelementen of methodologische standaarden, door middel van uniale, regionale of subregionale samenwerking, vast te stellen binnen de termijn voor de eerste toetsing van de initiële beoordeling en omschrijving van de goede milieutoestand, met name 15 juli 2018. Indien dit niet lukt, doet het DG Leefmilieu dit zo spoedig mogelijk erna, op voorwaarde dat dit uiterlijk op 15 oktober 2018 bij de Europese Commissie gemotiveerd wordt in de kennisgeving ingevolge de artikelen 7, § 2 of 13, § 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-06-11/05, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.8. Het DG Leefmilieu coördineert, op basis van de initiële beoordeling, de vaststelling van een uitvoerige reeks milieudoelen en bijhorende indicatoren voor het mariene milieu.
  De bevoegde federale diensten houden daarbij rekening met :
  1° de in tabel 2 van bijlage III opgenomen lijsten van belastende en beïnvloedende factoren;
  2° de in bijlage IV opgenomen indicatieve kenmerken;
  3° de verenigbaarheid van de in lid 1 vermelde milieudoelen met de ononderbroken toepassing van de bestaande milieudoelen die op nationaal, communautair of internationaal niveau met betrekking tot het mariene milieu zijn vastgesteld;
  4° de relevante grensoverschrijdende effecten en kenmerken.
  Het DG Leefmilieu brengt, via de geëigende kanalen, de milieudoelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Europese Commissie.

Art.9. De BMM stelt de monitoringprogramma's voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand op en voert deze uit. De FOD Economie, onder de bevoegdheid van de Minister bevoegd voor Ondernemen, voert het deel van deze monitoringsprogramma's uit dat betrekking heeft op de zand- en grindwinning.
  De BMM en de FOD Economie baseren zich hiervoor op de in bijlage III opgenomen lijst van elementen en de in bijlage V opgenomen lijst, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen.
  De monitoringmethodes binnen het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee :
  1° zijn consistent en nemen de relevante bepalingen inzake beoordeling en monitoring welke gelden krachtens het gemeenschapsrecht, met inbegrip van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en haar uitvoeringsbesluiten, of krachtens internationale overeenkomsten als basis;
  2° zijn, zoveel als mogelijk, consistent met de monitoringmethodes van de andere landen die daarvan deel uitmaken, teneinde de monitoringresultaten gemakkelijk te kunnen vergelijken;
  3° houden, zoveel als mogelijk, rekening met de relevante grensoverschrijdende invloeden en kenmerken.
  De BMM en de FOD Economie plegen overleg met het DG Leefmilieu teneinde de monitoringprogramma's af te stemmen op de andere fasen van de mariene strategie.
  De BMM stelt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie in kennis van de monitoringprogramma's, ten laatste drie maanden na de vaststelling ervan.

Art.10. § 1. Het DG Leefmilieu coördineert de administratieve voorbereiding van de opstelling van een federaal ontwerp van programma van maatregelen teneinde een goede toestand van het mariene milieu, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 7, te bereiken of te behouden. Vervolgens leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister ter ondertekening.
  Die maatregelen worden afgeleid op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 6, en met inachtneming van de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen.
  § 2. Het programma van maatregelen houdt rekening met :
  1° de relevante maatregelen die vereist zijn krachtens :
  a) gemeenschapswetgeving, met name uitgevoerd door de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en haar uitvoeringsbesluiten;
  b) internationale overeenkomsten;
  2° de duurzame ontwikkeling en in het bijzonder de sociale en economische gevolgen van de voorstellen van maatregelen;
  3° de gevolgen van het programma van maatregelen op wateren buiten de Belgische zeegebieden om het risico op schade aan deze wateren tot een minimum te beperken en, indien mogelijk, er een positieve invloed op te hebben.
  De in bijlage VI opgesomde typen maatregelen worden in aanmerking genomen bij de opstelling van een programma van maatregelen.
  De maatregelen zijn kosteneffectief en technisch haalbaar en vormen het onderwerp van een effectenbeoordeling, inclusief een kostenbatenanalyse.
  § 3. Het programma van maatregelen omvat ruimtelijke beschermingsmaatregelen, die bijdragen aan samenhangende en representatieve netwerken van beschermde mariene gebieden, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat gedekt is.
  Indien een bevoegde federale dienst van oordeel is dat het beheer van een menselijke activiteit op communautair of internationaal niveau vermoedelijk een aanzienlijke invloed zal hebben op het mariene milieu, met name op de beschermde mariene gebieden, richt deze dienst zich, via de geëigende kanalen, tot de bevoegde instantie of betrokken internationale organisatie teneinde maatregelen te overwegen en eventueel goed te keuren die nodig kunnen zijn om ten laatste in 2020 een goede milieutoestand te bereiken of te behouden.
  Het DG Leefmilieu maakt de relevante informatie openbaar met betrekking tot de beschermde mariene gebieden, en dit ten laatste op 31 december 2013.
  § 4. Het programma van maatregelen geeft aan hoe de maatregelen zullen worden uitgevoerd en hoe zij zullen bijdragen tot het bereiken van de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen.
  De minister ziet erop toe dat het programma van maatregelen uiterlijk één jaar na de vaststelling ervan operationeel is.
  § 5. Het DG Leefmilieu stelt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie en elke andere betrokken lidstaat in kennis betreffende het programma van maatregelen, uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan.

Art.11. § 1. Het programma van maatregelen identificeert de gevallen waar :
  1° de milieudoelstellingen of de goede milieutoestand niet in alle opzichten kunnen worden bereikt;
  2° de milieudoelstellingen of de goede milieutoestand niet binnen het vooropgestelde tijdsschema kunnen worden bereikt.
  § 2. Het geval vermeld in paragraaf 1, 1° moet het gevolg zijn van :
  1° maatregelen of het uitblijven van maatregelen waarvoor de bevoegde federale diensten, noch de Gewesten verantwoordelijk zijn;
  2° natuurlijke oorzaken;
  3° overmacht;
  4° wijzigingen of veranderingen in de fysische kenmerken van het mariene milieu veroorzaakt door maatregelen die werden genomen om redenen van dwingend openbaar belang die zwaarder wegen dan de negatieve milieueffecten, inclusief grensoverschrijdende effecten, zonder dat dit het bereiken van een goede milieutoestand op het niveau van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, van de Noordzee of van het mariene milieu in andere kuststaten voorgoed uitsluit of in het gedrang brengt.
  Het geval vermeld in paragraaf 1, 2°, moet het gevolg zijn van natuurlijke omstandigheden.
  Het programma van maatregelen omschrijft omstandig welk van de voormelde gevallen van toepassing is, met inachtneming van de gevolgen voor de andere kuststaten
  § 3. In de gevallen vermeld in paragraaf 1, komt de minister met de andere bevoegde federale ministers passende ad-hoc maatregelen overeen om het nastreven van de milieudoelen voort te zetten, een verdere verslechtering van de toestand van het getroffen mariene milieu door de in paragraaf 2, 2°, 3° en 4° vermelde redenen te voorkomen en de negatieve gevolgen op het niveau van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Noordzee te verlichten. Deze maatregelen worden, voor zover zulks haalbaar is, geïntegreerd in de programma's van maatregelen.
  § 4. Met uitzondering van de initiële beoordeling, zoals beschreven in artikel 6, moeten geen specifieke acties ondernomen worden wanneer er geen significant risico voor het mariene milieu bestaat of wanneer de kosten onevenredig zijn in verhouding met het risico voor het mariene milieu, en op voorwaarde dat er geen verdere achteruitgang is.
  § 5. Het DG Leefmilieu verschaft de nodige gegevens tot staving van het besluit aan de Europese Commissie ingeval toepassing gemaakt wordt van paragraaf 1 of paragraaf 4.

Art.12. Wanneer het DG Leefmilieu of een andere bevoegde federale dienst, binnen het kader van zijn bevoegdheidspakket, een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand en dat niet door middel van maatregelen in het mariene milieu kan worden aangepakt of dat verband houdt met een ander communautair beleid of met een internationale overeenkomst, informeert deze dienst, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie, met opgave van de redenen.

Art.13.§ 1. Het DG Leefmilieu coördineert het federale ontwerp van actualisering van de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden, alvorens de bevoegde ministers dit bekrachtigen.
  § 2. De volgende elementen van de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden worden om de zes jaar na de eerste vaststelling op gecoördineerde manier getoetst :
  1° de initiële beoordeling en vaststelling van de goede milieutoestand, in overeenstemming met artikel 6, respectievelijk artikel 7;
  2° de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen;
  3° het overeenkomstig artikel 9 vastgestelde monitoringsprogramma;
  4° het overeenkomstig artikel 10 vastgestelde programma van maatregelen.
  § 3. Ingeval de toepassing van paragraaf 2 geleid heeft tot de actualisering van één of meerdere elementen van de mariene strategie, zendt het DG Leefmilieu nadere bijzonderheden uiterlijk drie maanden na de bekendmaking, overeenkomstig artikel 10, § 5, toe aan de Europese Commissie, aan de lidstaten van het OSPAR-Verdrag en aan alle andere betrokken lidstaten.
  [1 § 4. Het DG Leefmilieu zendt aan de Europese Commissie de door middel van uniale, regionale of subregionale samenwerking vastgestelde criteriumelementen, drempelwaarden en methodologische standaarden die gebruikt zullen worden als onderdeel van de reeks kenmerken voor de bepaling van de goede milieutoestand.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-06-11/05, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.14. Het DG Leefmilieu coördineert de opstelling van het beknopt tussentijds verslag waarin de bij uitvoering van het programma van maatregelen geboekte vooruitgang wordt beschreven. DG Leefmilieu maakt, via de geëigende kanalen, dit verslag binnen de drie jaar na de bekendmaking van dat programma of van een actualisering ervan over aan de Europese Commissie.

Art.15. § 1. Het DG Leefmilieu maakt een samenvatting van de volgende elementen van de mariene strategie alsook de actualisering daarvan bekend aan het publiek en biedt het de gelegenheid om commentaar te geven :
  1° de eerste beoordeling en vaststelling van de goede milieutoestand, in overeenstemming met artikel 6, respectievelijk artikel 7;
  2° de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen;
  3° het overeenkomstig artikel 9 vastgestelde monitoringsprogramma;
  4° het overeenkomstig artikel 10 vastgestelde programma van maatregelen.
  § 2. Te dien einde wordt een publieksraadpleging aangekondigd, uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang ervan, door middel van een bij het Belgisch Staatsblad gevoegd bericht en een bericht op de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, DG Leefmilieu. De publieksraadpleging duurt dertig dagen en wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus. De bekendmaking in het Belgisch Staatsblad vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn adviezen en opmerkingen kan kenbaar maken.
  § 3. Het DG Leefmilieu stelt een verklaring op die samenvat of en hoe de publieksadviezen en -opmerkingen werden geïntegreerd in het voorgelegde element van de mariene strategie. Deze verklaring wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt gepubliceerd op de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
  § 4. Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten verlenen toegang aan het publiek tot de milieu-informatie in het kader van de mariene strategie, overeenkomstig de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.
  § 5. Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten verlenen de Europese Commissie toegangs- en gebruiksrechten met betrekking tot de gegevens en informatie die afkomstig zijn van de krachtens artikel 6 verrichte initiële beoordelingen en van de krachtens artikel 9 opgestelde monitoringprogramma's, overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire).
  § 6. Uiterlijk zes maanden nadat de gegevens en informatie afkomstig van de krachtens artikel 6 uitgevoerde initiële beoordeling en de krachtens artikel 9 opgestelde monitoringprogramma's beschikbaar zijn, stelt het DG Leefmilieu, via de geëigende kanalen, deze ook beschikbaar aan het Europees Milieuagentschap ter uitvoering van zijn taken.

Art.16. De Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de Minister bevoegd voor Landsverdediging, de Minister bevoegd voor Leefmilieu, de Minister bevoegd voor Ondernemen, de Minister bevoegd voor Mobiliteit en het Mariene Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. - Kwalitatief beschrijvende elementen voor de omschrijving van de goede milieutoestand
  1. De biologische diversiteit wordt behouden. De kwaliteit en het voorkomen van habitats en de verspreiding en dichtheid van soorten zijn in overeenstemming met de heersende fysiografische, geografische en klimatologische omstandigheden.
  2. Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet-inheemse soorten komen voor op een niveau waarbij het ecosysteem niet verandert.
  3. Populaties van alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren blijven binnen veilige biologische grenzen, en vertonen een opbouw qua leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand.
  4. Alle elementen van de mariene voedselketens, voor zover deze bekend zijn, komen voor in normale dichtheden en diversiteit en op niveaus die de dichtheid van de soorten op lange termijn en het behoud van hun volledige voortplantingsvermogen garanderen.
  5. Door de mens teweeggebrachte eutrofiëring is tot een minimum beperkt, met name de schadelijke effecten ervan zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke algenbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren.
  6. Integriteit van de zeebodem is zodanig dat de structuur en de functies van de ecosystemen gewaarborgd zijn en dat met name bentische ecosystemen niet onevenredig worden aangetast.
  7. Permanente wijziging van de hydrografische eigenschappen berokkent de mariene ecosystemen geen schade.
  8. Concentraties van vervuilende stoffen zijn zodanig dat geen verontreinigingseffecten optreden.
  9. Vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten voor menselijke consumptie overschrijden niet de grenzen die door communautaire wetgeving of andere relevante normen zijn vastgesteld.
  10. De eigenschappen van, en de hoeveelheden zwerfvuil op zee veroorzaken geen schade aan het kust- en mariene milieu.
  11. De toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid, is op een niveau dat het mariene milieu geen schade berokkent.
  Om de kenmerken van een goede milieutoestand van een mariene regio of subregio overeenkomstig artikel 7, te omschrijven, houden de bevoegde federale diensten rekening met elke van de in deze bijlage opgenomen kwalitatief beschrijvende elementen, teneinde na te gaan welke van die beschrijvende elementen moeten worden gebuikt om de goede milieutoestand voor die mariene regio of subregio vast te stellen. Wanneer het niet passend is een of meer van deze beschrijvende elementen te gebruiken, verschaft het DG Leefmilieu, via de geëigende kanalen de Commissie een motivering in het kader van de kennisgeving als bedoeld in artikel 7, § 1.

Art. N2. Bijlage II. - Bevoegde instanties
  1. Naam en adres van de bevoegde instantie of instanties - officiële naam en officieel adres van de aangewezen bevoegde instantie/instanties.
  2. Bevoegdheden - een korte omschrijving van de juridische en administratieve bevoegdheden van de bevoegde instantie of instanties.
  3. Verantwoordelijkheden - een korte omschrijving van de juridische en administratieve verantwoordelijkheden van de bevoegde instantie of instanties en van haar of hun rol ten aanzien van de betrokken mariene wateren.
  4. Lidmaatschap - indien de bevoegde instantie of instanties optreedt als coördinerend orgaan voor andere bevoegde instanties, is een lijst van die organisaties vereist, evenals een samenvatting van de institutionele verhoudingen die met het oog op de coördinatie zijn vastgesteld.
  5. Regionale of subregionale coördinatie - er is een samenvatting vereist van de mechanismen die zijn ingesteld met het oog op de coördinatie tussen de lidstaten wier mariene wateren deel uitmaken van dezelfde mariene regio of subregio.

Art. N3.[1 Bijlage III. - Indicatieve lijst van ecosysteemelementen...]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-06-2019, p. 64007)
  ----------
  (1)<KB 2019-06-11/05, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art. N4. Bijlage IV. - Indicatieve lijst van kenmerken die bij de vaststelling van milieudoelen van belang zijn
  1. Adequate dekking van de elementen die karakteristiek zijn voor de mariene wateren in de mariene regio of subregio die onder de Belgische soevereiniteit of jurisdictie vallen.
  2. Noodzaak om vast te stellen : a) doelen overeenstemmend met de gewenste omstandigheden, op basis van de definitie van de goede milieutoestand; b) meetbare doelen en daarmee samenhangende indicatoren die monitoring en beoordeling mogelijk maken, en c) operationele doelen in samenhang met concrete uitvoeringsmaatregelen ter ondersteuning van het bereiken ervan.
  3. Specificatie van de te bereiken of te behouden milieutoestand en omschrijving van die toestand in termen van meetbare eigenschappen van de karakteristieke elementen van de Belgische mariene wateren in de mariene regio of subregio.
  4. Onderlinge consistentie van de doelen; afwezigheid van conflicten daartussen.
  5. Specificatie van de middelen die nodig zijn voor het bereiken van de doelen.
  6. Omschrijving van de doelen, inclusief eventuele tussentijdse doelen, met een tijdschema voor het bereiken ervan.
  7. Specificatie van indicatoren ter bewaking van de geboekte voortgang en ter sturing van de beslissingen in het beheer om de doelen te bereiken.
  8. Waar passend, specificatie van referentiewaarden (streefwaarden en grenswaarden).
  9. Passende inachtneming van sociale en economische overwegingen bij de vaststelling van de doelen.
  10. Onderzoek van het geheel van milieudoelen en de daarmee samenhangende indicatoren en grens- en streefwaarden die zijn ontwikkeld in het licht van het bereiken of behouden van een goede milieutoestand uiterlijk in 2020, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in de onder de Belgische soevereiniteit of jurisdictie vallende mariene wateren in een mariene regio een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.
  11. Verenigbaarheid van de doelen met de doelstellingen waartoe de Gemeenschap en haar lidstaten zich krachtens relevante internationale en regionale overeenkomsten hebben verbonden, door die te gebruiken welke voor de betrokken mariene regio of subregio het meest passend zijn voor het bereiken of behouden van een goede milieutoestand uiterlijk in 2020.
  12. Wanneer de reeks van doelen en indicatoren is samengesteld, dient het geheel te worden getoetst aan het bereiken of behouden van een goede milieutoestand uiterlijk in 2020,, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in het mariene milieu een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.

Art. N5. Bijlage V. - Monitoringprogramma's
  1. Noodzaak om informatie te verstrekken met het oog op het beoordelen van de milieutoestand en een schatting van de afstand tot en voortgang in de richting van de goede milieutoestand overeenkomstig bijlage III en de criteria en methodologische standaarden die krachtens artikel 9, lid 3, van de kaderrichtlijn mariene strategie worden vastgesteld.
  2. Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om passende indicatoren te selecteren voor de milieudoelen waarin artikel 8 voorziet.
  3. Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om het effect van de in artikel 10 bedoelde maatregelen te beoordelen.
  4. Noodzaak om te voorzien in activiteiten om de oorzaak van veranderingen te achterhalen en zodoende - in voorkomend geval - de bijsturingsmaatregelen te kunnen nemen die nodig zijn om terug te keren naar een goede milieutoestand, indien afwijkingen van het gewenste toestandsbereik zijn vastgesteld.
  5. Noodzaak om informatie te verschaffen over de chemische verontreinigingen in door de mens geconsumeerde vissoorten in gebieden waar commerciële visserij wordt beoefend.
  6. Noodzaak om te voorzien in activiteiten om te controleren of de bijsturingsmaatregelen de gewenste veranderingen teweegbrengen en geen ongewenste neveneffecten veroorzaken.
  7. Noodzaak om de informatie op het niveau van de mariene regio's of subregio's samen te voegen overeenkomstig artikel 5.
  8. Noodzaak om ten aanzien van de beoordeling te zorgen voor binnen en tussen mariene regio's en/of subregio's vergelijkbare benaderingen en methoden.
  9. Noodzaak om op Gemeenschapsniveau technische specificaties en gestandaardiseerde monitoringmethoden uit te werken met het oog op de vergelijkbaarheid van informatie.
  10. Noodzaak om een zo groot mogelijke afstemming tot stand te brengen met bestaande regionale en internationale programma's, teneinde de samenhang tussen die programma's te bevorderen en overlappingen te vermijden, door gebruik te maken van de richtsnoeren voor monitoring die voor de betrokken mariene regio's of subregio's het meest passend zijn.
  11. Noodzaak om in het kader van de in artikel 6 bedoelde initiële beoordeling te voorzien in een beoordeling van belangrijke veranderingen in de milieuomstandigheden alsook, in voorkomend geval, van nieuwe en in belang toenemende problemen.
  12. Noodzaak om in het kader van de in artikel 6 bedoelde initiële beoordeling aandacht te besteden aan de in bijlage III opgesomde betrokken elementen en de natuurlijke variabiliteit daarvan en om het geleidelijk bereiken van de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde milieudoelen te beoordelen, voor zover passend met gebruikmaking van de reeks indicatoren en de bijbehorende grens- en streefwaarden.

Art. N6. Bijlage VI. - Programma's van maatregelen
  1. Beheersing van de ingrepen : beheermaatregelen met betrekking tot de omvang van de toegestane menselijke activiteiten.
  2. Beheersing van de effecten : beheermaatregelen met betrekking tot de mate van verstoring van ecosysteemcomponenten die toelaatbaar wordt geacht.
  3. Beheersing van de verdeling van activiteiten in ruimte en tijd : beheermaatregelen die helpen bepalen waar en wanneer bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden.
  4. Coördinatie van beheermaatregelen : instrumenten die de coördinatie van het beheer garanderen.
  5. Maatregelen om, waar mogelijk, de traceerbaarheid van mariene verontreiniging te verbeteren.
  6. Economische prikkels : beheermaatregelen die het voor de gebruikers van het mariene ecosysteem economisch interessant maken om zich zo te gedragen dat het bereiken van de goede milieutoestand wordt bevorderd.
  7. Mitigerende en herstelmaatregelen : beheerinstrumenten die ervoor zorgen dat menselijke activiteiten bijdragen tot het herstel van beschadigde componenten van mariene ecosystemen.
  8. Communicatie, participatie van de belanghebbende partijen en publieke bewustwording.