Details





Titel:

5 MAART 2009. - Ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-2009 en tekstbijwerking tot 12-05-2021)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
Doel.
Art. 2
Begripsomschrijvingen.
Art. 3
[1Uitoefening van bevoegdheden]1
Art. 3/1
[1Mede-eigendom]1
Art. 3/2
HOOFDSTUK II. - Identificatie van verontreinigde terreinen.
Afdeling I. - Aangifteplicht.
Aangifte.
Art. 4
Afdeling II. - Inventaris van de bodemtoestand.
Inhoud.
Art. 5
Vervollediging van de inventaris van de bodemtoestand.
Art. 6
Validatie van de gedetailleerde informatie
Art. 7
Wijziging van de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand
Art. 8
Afdeling III. - Toegang tot de informatie en kaart van de bodemtoestand.
Toegang tot de informatie.
Art. 9
Kaart van de bodemtoestand.
Art. 10
Afdeling IV. - Informatieplicht en bodemattest.
Bodemattest.
Art. 11
Informatieplicht.
Art. 12
Afdeling V. - Verkennend bodemonderzoek.
[1Onderafdeling I - Aanleidinggevende feiten]1
[1 Algemene bepaling]1
Art. 13
[1Onderafdeling II - Bijzondere aanleidinggevende feiten]1
[1Onteigening]1
Art. 13/1
[1Faillissement]1
Art. 13/2
[1Gedwongen verkoop]1
Art. 13/3
[1Onderafdeling III - Vrijstellingen ]1
[1Vrijstellingen om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren]1
Art. 13/4
[1Afwijking betreffende de gedwongen mede-eigendom]1
Art. 13/5
[1Onderafdeling IV - Inhoud en uitvoering van het verkennend bodemonderzoek ]1
Doel en inhoud
Art. 14
Uitvoering, kennisgeving en gelijkvormigheidsverklaring.
Art. 15
Gezamenlijke onderzoeken.
Art. 16
HOOFDSTUK III. - Behandeling van verontreinigde terreinen.
Afdeling I. - Beginselen.
Termijnen voor de behandeling van de verontreiniging.
Art. 17
Normen en waarden.
Art. 18
[1 Realisatie van een gedetailleerd onderzoek]1
Art. 19
Behandeling van de verontreiniging door middel van risicobeheer en houder van de verplichting
Art. 20
Behandeling van de verontreiniging door sanering en houder van de verplichting
Art. 21
Afwijkingen.
Art. 22
Vrijwillige behandeling van de verontreiniging en andere houders van verplichting
Art. 23
Aansprakelijkheid.
Art. 24
Afdeling II. - Gedetailleerd onderzoek.
Doel en inhoud.
Art. 25
Uitvoering en kennisgeving.
Art. 26
Gelijkvormigheidsverklaring.
Art. 27
Gezamenlijke onderzoeken.
Art. 28
HOOFDSTUK IV. - Risicobeheer.
Afdeling I. - Risico-onderzoek.
Doel en inhoud.
Art. 29
Uitvoering en kennisgeving.
Art. 30
Gelijkvormigheidsverklaring.
Art. 31
Geldigheidsduur.
Art. 32
Doel en inhoud.
Art. 33
Uitvoering en kennisgeving.
Art. 34
Gelijkvormigheidsverklaring.
Art. 35
Equivalentie.
Art. 36
Afdeling III. - Risicobeheersmaatregelen.
Uitvoering van de risicobeheersmaatregelen.
Art. 37
Aanpassing van de risicobeheersmaatregelen.
Art. 38
Eindbeoordeling.
Art. 39
Slotverklaring.
Art. 40
HOOFDSTUK V. - Sanering.
Afdeling I. - Saneringsvoorstel.
Doel en inhoud.
Art. 41
Uitvoering en kennisgeving.
Art. 42
Gelijkvormigheidsverklaring.
Art. 43
Equivalentie.
Art. 44
Afdeling II. - Saneringswerken.
Uitvoering van de saneringswerken.
Art. 45
Aanpassing van de saneringswerken.
Art. 46
Eindbeoordeling.
Art. 47
Slotverklaring.
Art. 48
HOOFDSTUK VI. - Overige maatregelen.
Veiligheidsmaatregelen.
Art. 49
Follow-upmaatregelen.
Art. 50
HOOFDSTUK VII. - Raadpleging en aanplakking.
Advies en openbaar onderzoek.
Art. 51
Aanplakking.
Art. 52
Gebruiksbeperkingen.
Art. 53
[1Controlecommissie]1
Art. 53/1
Rapportering aan de Regering en het Parlement.
Art. 54
HOOFDSTUK VIII. - Beroep.
Beroep bij het Milieucollege.
Art. 55
Beroep bij de Regering.
Art. 56
Termijn voor de indiening van het beroep.
Art. 57
HOOFDSTUK IX. - Bijzondere bepalingen.
Afdeling I. Bijzondere aanleidinggevende feiten}
Onteigening.
Art. 58
Faillissement.
Art. 59
Afdeling II.
Verkennend bodemonderzoek.
Art. 60
Gedwongen mede-eigendom.
Art. 61
Afdelingn III. Identificatie en specifieke behandeling van de verontreiniging
Onderafdeling I. [1 Minieme behandeling en behandeling van beperkte duur]1
[1 Minieme behandeling]1
Art. 62
[1 Behandeling van beperkte duur]1
Art. 63
[1 Vrijstelling]1
Art. 64
[1 Eindbeoordeling en slotverklaring]1
Art. 65
[1 Onderafdeling I/1. Gasolietank]1
[1 Toepassingsgebied]1
Art. 65/1
[1 Gasolietank gerelateerd bodemonderzoek]1
Art. 65/2
[1 Behandeling]1
Art. 65/3
[1 Vrijstelling]1
Art. 65/4
[1 Eindbeoordeling en slotverklaring]1
Art. 65/5
Onderafdeling II. Overige procedures en bijzondere doelstellingen.
Beperking van de risico's.
Art. 66
Herziening van de saneringsdoelstellingen.
Art. 67
Ingedeelde inrichtingen.
Art. 68
Afdeling IV. - Overige maatregelen.
Verspreiding van de verontreiniging.
Art. 69
[1Publieke behandeling]1
Art. 70
Financiële zekerheden.
Art. 71
Uitgegraven en aangevulde grond.
Art. 72
HOOFDSTUK IX. - Financiering.
[1 Fondsen, premies en subsidies]1
Art. 73
Sectorale overeenkomsten.
Art. 74
HOOFDSTUK X. - Sancties.
Strafrechtelijke sancties.
Art. 75
Nietigverklaring en niet-tegenstelbaarheid van de overdracht.
Art. 76
Aanvankelijke bodemtoestand.
Art. 77
Herstel.
Art. 78
HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling I. - Wijziging van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.
Art. 79
Afdeling II. - Wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu.
Art. 80
Afdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer.
Art. 81
HOOFDSTUK XIII. - Overgangsbepalingen, opheffingsbepaling en slotbepaling.
Inventarissen.
Art. 82
Vervreemding van zakelijke rechten.
Art. 83
Onderzoeken, werken en maatregelen.
Art. 84
Opheffing.
Art. 85
Inwerkingtreding.
Art. 86



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1989027314  1997031238  1999031155  2004031277 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Doel.
Art.2. Deze ordonnantie wil het ontstaan van bodemverontreiniging voorkomen, de potentiële bronnen van verontreiniging identificeren, de bodemonderzoeken voor het vaststellen van het bestaan van een verontreiniging regelen en de modaliteiten bepalen voor de sanering of het beheer van de verontreinigde bodems, teneinde de bodemverontreiniging te doen verdwijnen, te controleren, in te dijken of te beperken.
  Ze wil tevens de toegang tot informatie over bodemverontreiniging regelen.
  Deze ordonnantie doet geen afbreuk aan andere, strengere wetgevingen die deze materie regelen.

Begripsomschrijvingen.
Art.3.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder :
  1° bodem : vast gedeelte van de grond, met inbegrip van grondwater en overige aanwezige elementen en organismen;
  2° bodemverontreiniging : elke bodemaantasting die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk is of schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid of de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologische potentieel van de bodem en de watermassa's, doordat er rechtstreeks of onrechtstreeks stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen zijn aangebracht aan de oppervlakte of zijn binnengedrongen in de bodem;
  3° risicoactiviteit : de uitbating van een ingedeelde inrichting, geïdentificeerd als mogelijke bron van bodemverontreiniging; de Regering legt een lijst van de risicoactiviteiten vast;
  4° exploitant : iedere [2 huidige exploitant of]2 persoon die een ingedeelde inrichting overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen uitbaat of voor wiens rekening een dergelijke inrichting wordt uitgebaat;
  [2 4° /1 huidige exploitant : elke exploitant waarvan de uitbating nog steeds aan de gang is of die, hoewel hij zijn activiteiten heeft stopgezet :
   - de identificatieverplichting of verplichting inzake de behandeling van de bodemverontreiniging die hem desgevallend werden opgelegd, nog niet heeft vervuld, ongeacht of dit op grond van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems of op grond van deze ordonnantie is ;
   - of die de wettelijke verplichting nog niet heeft vervuld om de plaats van een inrichting opnieuw in een zodanige toestand te brengen dat er zich geen gevaar, hinder of ongemak voordoet, zoals vastgelegd door de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, wat door het Instituut op elk moment kan worden gecontroleerd; ]2
  5° instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
  [1 5° /1. de leidend ambtenaar van het Instituut : de directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 3/1, § 2;
   5° /2. de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut : de adjunct-directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 3/1, § 2, b) en c) en 3/1, § 4, b) [2 en c)]2; ]1
  6° gemachtigde ambtenaar : de gemachtigde ambtenaar bedoeld in artikel 5 van het BWRO;
  7° terrein : de bodem en/of de constructies en inrichtingen die rechtstreeks op of in de bodem zijn opgericht, begrensd door een perceel, een deel van een perceel of verschillende percelen; de Regering kan bepaalde constructies en inrichtingen uitsluiten;
  8° perceel : kadastraal perceel of, bij ontstentenis van een kadastrale referentie, zone afgebakend door elke andere door het Instituut bepaalde identificerende eenheid;
  9° site : de bodem begrensd door [2 ...]2 de kadastrale percelen [2 met risicoactiviteiten onderworpen aan ]2 een milieuvergunning;
  10° interventienormen : concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, vastgelegd per kwetsbaarheidszone, waarboven de risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu als niet te verwaarlozen beschouwd worden en een behandeling van de verontreiniging vereist is;
  11° saneringsnormen : concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, waaronder de risico's voor de volksgezondheid en het milieu als nihil beschouwd worden en de bodem al zijn functies kan vervullen;
  12° kwetsbaarheidszone : groepering van de zones die zijn afgebakend in de bodembestemmingsplannen, op basis van een gelijkwaardige gevoeligheid voor de risico's voor de volksgezondheid en het milieu. [2 Een aantal zones die zijn afgebakend in de bodembestemmingsplannen, kunnen, afhankelijk van hun situatie, in een verschillende kwetsbaarheidszone worden ondergebracht ;]2
  13° risicowaarde : concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, berekend via een risico-onderzoek, waarboven de risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu als niet toelaatbaar beschouwd worden en risicobeheer vereist is;
  14° inventaris van de bodemtoestand : register van de het Instituut beschikbare gegevens over bodemverontreiniging;
  15° bodemtoestandcategorie : onderverdeling van de percelen in de inventaris van de bodemtoestand :
  - categorie 0 : mogelijk verontreinigde percelen, d.w.z. percelen waarvoor een vermoeden van bodemverontreiniging bestaat, met inbegrip van de percelen waarop een risicoactiviteit wordt [2 of werd]2 uitgeoefend [2 en de percelen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een gebeurtenis die een bodemverontreiniging kan veroorzaken, zoals ongevallen, incidenten of verspreiding van verontreinigingen vanaf de naburige percelen;]2
  - categorie 1 : percelen die voldoen aan de saneringsnormen;
  - categorie 2 : percelen die voldoen aan de interventienormen, maar niet aan de saneringsnormen;
  - categorie 3 : percelen die niet voldoen aan de interventienormen en die onder risicobeheer zijn gesteld, d.w.z. percelen waarvan de risico's aanvaardbaar zijn of aanvaardbaar zijn gemaakt;
  - categorie 4 : percelen [2 ...]2 en die behandeld moeten worden of in behandeling zijn, d.w.z. percelen die worden onderzocht, waarvoor [2 een sanering, of een risicobeheer of een behandeling van beperkte duur wordt uitgevoerd of waarvoor dringende maatregelen uitgevoerd worden.]2 [2 In categorie 4 worden de volgende subcategorieën onderscheiden :
   - categorie 4a : percelen van categorie 4 die niet of nog niet het voorwerp zijn geweest van een risicobeheer, een sanering of een behandeling van beperkte duur ;
   - categorie 4b : percelen van categorie 4 waarvoor een risicobeheer, een sanering of een behandeling van beperkte duur aan de gang is ;
   - categorie 4c : percelen van categorie 4 die momenteel het voorwerp uitmaken van follow-upmaatregelen vóór de eindbeoordeling .]2
  [2 Wanneer een perceel opgenomen is in categorie 1, 2, 3 of 4 en er een risicoactiviteit wordt uitgeoefend of er een nieuwe verontreiniging wordt vermoed of ten minste één risicoactiviteit niet volledig kon worden onderzocht, dan wordt dit perceel respectievelijk opgenomen in categorie 0 gecombineerd met 1, 0 gecombineerd met 2, 0 gecombineerd met 3 of 0 gecombineerd met 4 ; ]2
  16° eenmalige verontreiniging : apart identificeerbare bodemverontreiniging, veroorzaakt door een [2 huidige]2 exploitant, een houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein of, indien de verontreiniging is veroorzaakt na 20 januari 2005, door een [2 ander]2 eenduidig geïdentificeerde persoon;
  17° gemengde verontreiniging : bodemverontreiniging veroorzaakt door verschillende personen in niet afzonderlijke identificeerbare proporties, onder wie een [2 huidige]2 exploitant, een houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein; of, indien de verontreiniging is veroorzaakt na 20 januari 2005, een [2 ander]2 eenduidig geïdentificeerde persoon;
  18° weesverontreiniging : bodemverontreiniging [2 andere dan degene]2 bedoeld in punten 16° en 17° [2 , met name een bodemverontreiniging die wordt veroorzaakt in één van volgende gevallen :
   - door één of meer personen die niet eenduidig kunnen worden geïdentificeerd ;
   - door één of meer eenduidig geïdentificeerde personen die evenwel niet meer bestaan ;
   - vóór 20 januari 2005, door één of meer eenduidig geïdentificeerde personen van wie er geen enkele houder van zakelijke rechten op het betrokken terrein of een huidige exploitant is;]2
  19° bodemverontreiniging veroorzaakt door één persoon : bodemverontreiniging waarvoor een objectief oorzakelijk verband kan worden aangetoond met één of meer activiteiten van deze persoon of een of meer gebeurtenissen die deze persoon heeft veroorzaakt, met uitzondering van marginale verontreiniging;
  20° behandeling van de bodemverontreiniging : de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek in overeenstemming met deze ordonnantie gepaard gaande met ofwel de uitvoering van een risico-onderzoek en eventueel het opstellen van een risicobeheersvoorstel en de toepassing van risicobeheersmaatregelen, ofwel het opstellen van een saneringsvoorstel en de uitvoering van saneringswerken [2 ofwel de uitvoering van een behandeling van beperkte duur, ofwel een behandeling zoals bedoeld in artikel 65/3 ]2;
  21° risicobeheer : behandeling van de bodemverontreiniging om de risico's voor de volksgezondheid en het milieu te beoordelen en deze te handhaven of aanvaardbaar te maken;
  22° sanering : behandeling van de bodemverontreiniging om aan de saneringsnormen te voldoen of om een toename van de verontreiniging uit te sluiten;
  23° [2 noodmaatregel ]2 : tijdelijke maatregel met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu in afwachting van de behandeling van de bodemverontreiniging, met inbegrip van de maatregelen voor gebruiksbeperking, toezicht op en indijking van de verontreiniging;
  24° follow-upmaatregel : maatregel voor het controleren en zonodig het handhaven van het aanvaardbaar karakter van de door bodemverontreiniging veroorzaakte risico's voor de volksgezondheid en het milieu, met inbegrip van de maatregelen voor gebruiksbeperking en toezicht op de verontreiniging;
  25° [2 toename van de verontreiniging : stijging van de concentratie van verontreinigende stoffen indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan :
   - de gemeten concentratie overschrijdt de saneringsnormen ;
   - de verontreiniging werd na 20 januari 2005 veroorzaakt door een huidige exploitant, een houder van zakelijke rechten op het betrokken terrein of een andere eenduidig geïdentificeerde persoon ;
   - de stijging werd vastgesteld door vergelijking met de resultaten van een door het Instituut goedgekeurd of gelijkvormig verklaard of geacht bodemonderzoek, met uitzondering van stijgingen van de concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem als gevolg van een verspreiding van een verontreiniging vanaf een naburig perceel of een herverspreiding van reeds bij het eerste bodemonderzoek in de grond aanwezige verontreinigende stoffen.
  De Regering kan maatregelen nemen die afwijken van deze definitie, in het kader van de voorwaarden die zijn vastgelegd in uitvoering van artikel 72; ]2
  26° eindbeoordeling : eindverslag opgemaakt door een bodemverontreinigingsdeskundige na de uitvoering van de [2 een risicobeheer, ]2 [2 van een sanering]2 of [2 ...]2 [2 van een behandeling van beperkte duur bedoeld in artikel 63 of een eindbeoordeling bedoeld in artikel 65/5 ;]2
  27° beste beschikbare technieken : de beste beschikbare technische saneringsoplossingen die met succes in de praktijk worden gebracht en waarvan de kostprijs niet onredelijk is in verhouding tot het bereikte resultaat voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu; de Regering legt de methodologie voor de identificatie van de beste beschikbare technieken vast; deze methodologie kan rekening houden met de bestemming die gedefinieerd is in de bodembestemmingsplannen;
  28° vervreemding van een zakelijk recht : iedere overdragende, vestigende, declaratieve of abdicatieve rechtshandeling onder levenden, onder bezwarende titel of om niet, met betrekking tot een zakelijk recht, met inbegrip van de inbreng en overdracht van vermogen in een vennootschap, en de vastlegging van de statuten van het gebouw als bedoeld in artikel 577-4 van het Burgerlijk Wetboek of de registratie van de instemming van de mede-eigenaars met de afwijking bedoeld in artikel 577-3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, met name in geval van een eenzijdige wilsverklaring, met uitsluiting van akten van familiale aard opgesomd door de Regering;
  [2 De fusies, overnemingen en splitsingen van vennootschappen die houder zijn van zakelijke rechten vormen een vervreemding van zakelijke rechten.
   Vormen geen vervreemding van zakelijke rechten in de zin van deze ordonnantie :
   1° de verlenging van erfpacht of rechten van opstal als ze zijn uitgeoefend vóór de vervaltermijn ;
   2° de tijdelijke vervreemdingen van zakelijke rechten opgelegd door een wettelijke bepaling uitsluitend voor openbare financieringsdoeleinden ;
   3° de verandering van lessor vóór de vervaltermijn van een contract van onroerende leasing ;
   4° de akte waarbij, na het verstrijken van het leasingcontract, de lessee, die de vereniging van mede-eigenaars is van het onroerend goed, voorwerp van de leasing, volle eigenaar wordt door overname van de zakelijke rechten van de lessor; ]2
  29° zakelijk recht : volle eigendom, blote eigendom, vruchtgebruik, opstal, erfpacht, recht van gebruik, onroerende leasing;
  30° bodemverontreinigingsdeskundige : erkende onafhankelijke deskundige, die voldoet aan de door de Regering vastgelegde voorwaarden, in overeenstemming met artikelen 70 tot 78 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, voor de uitvoering van de door deze ordonnantie omschreven opdrachten;
  31° bodemsaneringsaannemer : aannemer geregistreerd, die voldoet aan de door de Regering vastgelegde voorwaarden in overeenstemming met artikel 78/1 tot 78/7 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen voor de uitvoering van de door deze ordonnantie omschreven opdrachten;
  [2 32° samenwerkingsakkoord " gasolietanks " : samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations en gasolietanks voor verwarmingsdoeleinden;]2
  [2 33° gasoliefonds : de rechtspersoon erkend overeenkomstig artikel 14 van het samenwerkingsakkoord " gasolietanks " ; ]2
  [2 34° aanvrager van de tussenkomst : de eigenaar, de gebruiker, de exploitant of zijn gemandateerde die zich aanmeldt bij een sectoraal fonds voor de sanering van de bodem ;]2
  [2 35° gasolietank : elke opslagplaats voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55° C maar niet hoger dan 100° C, ongeacht het inhoudsvermogen, die gebruikt wordt of werd voor de verwarming van gebouwen en die gelegen is of was bij de eindverbruiker, met inbegrip van alle leidingen van en naar de tank en aansluitingen met de verwarmingsinstallatie ;]2
  [2 36° gedwongen verkoop : verkoop binnen het kader van een procedure van insolventie behalve die van faillissement. ]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/54, art. 136,§1, 003; Inwerkingtreding : 18-06-2014; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Uitoefening van bevoegdheden]1   ----------   (1)
Art. 3/1.[1 § 1. De bevoegdheden toevertrouwd aan het Instituut door de huidige ordonnantie worden uitgeoefend door de leidend ambtenaar van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig § 2.
   § 2. De bevoegdheden die worden toegewezen aan de leidend ambtenaar van het Instituut worden op de volgende wijze uitgeoefend :
   a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;
   b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft;
   c) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut en van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door een andere aangewezen directeur-hoofd van de dienst aangewezen door één van deze drie ambtenaren.
   § 3. De Regering stelt de gevallen vast waarin de bevoegdheden van de leidend ambtenaar van het Instituut, voorzien door huidige ordonnantie, en onder voorbehoud van toepassing van § 5, zullen worden uitgeoefend door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.
   § 4. De bevoegdheden die overeenkomstig de §§ 3 en 6 aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, worden toegewezen, worden als volgt uitgeoefend :
   a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;
   b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de leidend ambtenaar van het Instituut.
  [2 c) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut en van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door een andere directeur-hoofd van de dienst aangewezen door één van deze drie ambtenaren. ]2
   § 5. De leidend ambtenaar van het Instituut kan zich in de plaats stellen van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, in de uitoefening van de bevoegdheden vastgesteld krachtens § 3.
   § 6. De leidend ambtenaar van het Instituut is bevoegd om bepaalde bevoegdheden die door deze ordonnantie worden toegewezen aan het Instituut te delegeren aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2014-05-08/54, art. 136,§2, 003; Inwerkingtreding : 18-06-2014; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Mede-eigendom]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 3/2. [1 In het kader van deze ordonnantie richt het Instituut zich bij een gedwongen mede-eigendom zoals bepaald in de artikelen 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, tot de vereniging van mede-eigenaars voor de communicatie van elke beslissing die in uitvoering van de huidige ordonnantie wordt genomen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


HOOFDSTUK II. - Identificatie van verontreinigde terreinen.
Afdeling I. - Aangifteplicht.
Aangifte.
Art.4.§ 1. Iedere ontdekking van een bodemverontreiniging moet door de persoon die de ontdekking gedaan heeft, zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij de houder van zakelijke rechten en de exploitant van het betreffede terrein of, als deze personen niet geïdentificeerd kunnen worden, bij het Instituut.
  Iedere ontdekking van een bodemverontreiniging moet zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij het Instituut door de houder van zakelijke rechten en de exploitant van een risicoactiviteit op het betreffende terrein, wanneer deze personen kennis hadden van de gebeurtenis of de ontdekking.
  § 2. Iedere gebeurtenis die kan leiden tot een dreigende bodemverontreiniging moet door degene die de gebeurtenis heeft veroorzaakt, zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij het Instituut, de houders van zakelijke rechten, indien deze geïdentificeerd kunnen worden, en de exploitant van het betreffende terrein.
  § 3. [1 Op het moment van de kennisneming van een bodemattest bedoeld in artikel 11, moeten de huidige exploitant en de houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein elke risicoactiviteit die niet wordt vermeld in dit attest en waarvan zij kennis hebben, zo spoedig mogelijk aangeven bij het Instituut. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdeling II. - Inventaris van de bodemtoestand.
Inhoud.
Art.5.§ 1. Het Instituut maakt een inventaris op van de bodemtoestand en houdt deze actueel. Deze inventaris bevat de gegevens die aan het Instituut werden doorgegeven of waarover het Instituut beschikt met betrekking tot de bodemverontreiniging en het beheer ervan.
  De geografische eenheid van de inventaris van de bodemtoestand is het perceel.
  § 2. De inventaris van de bodemtoestand bevat voor elk perceel dat erin is opgenomen, de volgende gedetailleerde informatie :
  1° de identificatie van het perceel : het postadres, de kadastrale referenties of, bij ontstentenis daarvan, de door het Instituut [2 ...]2;
  2° de kwetsbaarheidszone;
  [2 3 °]2 de risicoactiviteiten die erop worden uitgeoefend;
  [2 4 °]2 de risicoactiviteiten die erop werden uitgeoefend;
  [ 5 °]2 de identificatie van de exploitant(en) van de risicoactiviteiten uitgeoefend na 1 januari 1993 en de periode daarvoor indien deze gegevens beschikbaar zijn;
  [2 6 °]2 de gebeurtenissen die vallen buiten de uitbating van een risicoactiviteit en die een vermoeden van bodemverontreiniging rechtvaardigen of die een bewezen bodemverontreiniging hebben teweeggebracht;
  [2 7 °]2 de daders van deze gebeurtenissen, indien deze bekend zijn;
  [2 8 °]2 de bodemtoestandcategorie;
  [2 9 °]2 de door het Instituut gelijkvormig verklaarde of geachte verkennende bodemonderzoeken, gedetailleerde onderzoeken, risico-onderzoeken, saneringsvoorstellen [1 , de voorafgaande behandelingsaangiften bedoeld in artikelen 63 en 65/3]1 en risicobeheersvoorstellen;
  [2 10 °]2 De eindbeoordelingen en slotverklaringen [2...]2;
  [2 11 °]2 de krachtens deze ordonnantie opgelegde [1 nood]1 en follow-upmaatregelen.
  De Regering kan de bovenstaande lijst van de vereiste gedetailleerde informatie uitbreiden.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Vervollediging van de inventaris van de bodemtoestand.
Art.6.De overheden of administratieve diensten die vallen onder het Gewest, en de gemeenten bezorgen het Instituut op zijn eerste verzoek de informatie in hun bezit die kan helpen bij het opstellen van de inventaris van de bodemtoestand. Ze brengen het Instituut eveneens op de hoogte van [1 elke wijziging]1 van deze gegevens.
  [1 Via het platform Nova informeert het Instituut de vergunningafleverende overheden over de beslissingen die bij uitvoering van deze ordonnantie worden genomen met betrekking tot een terrein.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Validatie van de gedetailleerde informatie   en opname in de inventaris van de bodemtoestand
Art.7.§ 1. Het Instituut stelt de houders van zakelijke rechten en de [7 huidige]7 exploitanten van een risicoactiviteit op deze percelen, per aangetekend schrijven [3 of via elektronische weg]3 in kennis van zijn voornemen om één of meer percelen in de inventaris van de bodemtoestand op te nemen.
  [8 In toepassing van artikel 3/2 stelt het Instituut de vereniging van mede-eigenaars in kennis van dit voornemen, die alle mede-eigenaars binnen een termijn van tien dagen op de hoogte brengt.]8
  [8 De]8 kennisgeving vermeldt met name :
  - de gedetailleerde informatie waarover het Instituut beschikt;
   [8 De redenen die het Instituut ertoe hebben gebracht om een bodemverontreiniging te vermoeden ; ]8
  - de gevolgen van de opname in de inventaris van de bodemtoestand;
  - de validatieprocedure voor [8 De]8 gedetailleerde informatie en de mogelijke correctiewijzen.
  De gedetailleerde informatie bedoeld in artikel 5, § 2, 10° en 11°, hoeft niet integraal door het Instituut te worden doorgegeven, maar er moet melding van worden gemaakt, evenals van de datum waarop deze onderzoeken, voorstellen of beoordelingen werden uitgevoerd en de conclusies ervan.
  § 2. Binnen de 90 dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 1 kunnen de houders van zakelijke rechten en de [7 huidige]7 exploitanten van een risicoactiviteit het Instituut per aangetekend schrijven [2 , via elektronische weg]2 [4 ...]4 op de hoogte brengen van :
  - hetzij hun opmerkingen met betrekking tot de gedetailleerde informatie;
  - hetzij hun bereidheid een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. In dat geval wordt het verkennend bodemonderzoek betekend aan het Instituut per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 met bericht van ontvangst [5 ...]5, binnen de 180 dagen na de kennisgeving van het Instituut bedoeld in § 1.
  Bij niet-naleving van bovenvermelde termijnen neemt het Instituut het perceel of de percelen op in de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na het verstrijken van deze termijnen en ten laatste vóór de afgifte van bodemattesten voor deze percelen. Binnen dezelfde termijn brengt het Instituut de houder of houders van zakelijke rechten en de [6 huidige]6 exploitant van de risicoactiviteit op de hoogte van de opname [8 per aangetekend schrijven of via elektronische weg.]8.
  § 3. Binnen de 60 dagen [8 na ontvangst van het geheel van opmerkingen]8 zal het Instituut in voorkomend geval de gedetailleerde informatie wijzigen of aanvullen en de personen bedoeld in § 1 [8 , per aangetekend schrijven of via elektronische weg, ]8 in kennis stellen van zijn beslissing het perceel of de percelen al dan niet op te nemen in de inventaris van de bodemtoestand. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en vermeldt de bodemtoestandcategorie evenals de gevolgen van een dergelijke opname.
  Binnen de 10 dagen na deze kennisgeving en ten laatste voor de afgifte van bodemattesten voor de betreffende percelen actualiseert het Instituut de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand.
  § 4. In afwijking van de procedure bedoeld in § 1 tot § 3 neemt het Instituut het perceel of de percelen van de site waarvoor een milieuvergunning voor een risicoactiviteit is aangevraagd, op in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na de afgifte van de vergunning of de kennisgeving van deze afgifte door de gemeente. Binnen dezelfde termijn brengt het Instituut de houder(s) van zakelijke rechten en de [8 huidige]8 exploitant van de risicoactiviteit [8 , per aangetekend schrijven of via elektronische weg, ]8 op de hoogte van de opname.
  [8 § 4/1. In afwijking van de procedure bedoeld in §§ 1 tot 3 kan het Instituut zijn beslissing om het (de) perce(e)l(en) al dan niet op te nemen in de inventaris van de bodemtoestand kenbaar maken in een gelijkvormigheidsverklaring of een slotverklaring of bij het opleggen van dringende maatregelen.]8
  § 5. De verandering van bodemtoestandcategorie van een perceel in de inventaris van de bodemtoestand is onderworpen aan de bepalingen van artikel 8.
  § 6. De Regering kan de procedure bedoeld in dit artikel nader bepalen.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2011-02-03/01, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,7°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (7)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (8)<ORD 2017-06-23/23, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Wijziging van de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand
Art.8.§ 1. Het Instituut actualiseert de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na de betekening van een gelijkvormigsheidsverklaring, een slotverklaring of de oplegging van [1 noodmaatregelen]1, of binnen de 10 dagen na een stilzwijgende beslissing ten gevolge van de overschrijding van de termijnen die deze kennisgeving regelen, en ten laatste voor de afgifte van bodemattesten voor de betreffende percelen. [3 De bijwerking van de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand kan worden meegedeeld in een gelijkvormigheidsverklaring of in een slotverklaring of tijdens de oplegging van noodmaatregelen. ]3
  § 2. De houders van zakelijke rechten en de [2 huidige]2 exploitanten van een risicoactiviteit brengen het Instituut op de hoogte van alle wijzigingen of pertinente fouten in de gedetailleerde informatie die op hen betrekking heeft.
  Binnen de 30 dagen na ontvangst van deze informatie zal het Instituut in voorkomend geval de gedetailleerde informatie wijzigen of aanvullen en zal het deze personen in kennis stellen van zijn met redenen omklede beslissing.
  [3 § 3. Het Instituut actualiseert de gedetailleerde informatie van een in de inventaris van de bodemtoestand ingeschreven perceel op basis van de informatie die de validatie van de gedetailleerde informatie voorafgaat, uitsluitend indien deze voorafgaande informatie wordt overgemaakt door een derde en dat haar actualisatie door deze zelfde derde is gevraagd. ]3
  ----------
   (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdeling III. - Toegang tot de informatie en kaart van de bodemtoestand.
Toegang tot de informatie.
Art.9.De gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand is voor het publiek toegankelijk onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt. De Regering bepaalt onder andere de uurroosters, de prijs van de kopieën en de technische toegangsmodaliteiten tot de inventaris.
  De niet-technische samenvattingen van de bodemonderzoeken en de voorstellen ter uitvoering van deze ordonnantie zijn voor iedereen toegankelijk volgens de door de Regering vastgelegde modaliteiten.
  [1 Behalve indien het verzoek uitgaat van een houder van zakelijke rechten of een huidige exploitant of een plichthouder of eender welke vervanger op het betrokken terrein of een vergunningafleverende overheid of een Brusselse publieke speler, zijn de bodemonderzoeken en de voorstellen ter uitvoering van deze ordonnantie voor iedereen toegankelijk, mits het schriftelijk akkoord van de persoon die ze heeft laten uitvoeren, of de huidige plichthouder, of de houder van zakelijke rechten, of de huidige exploitant of de vervanger, overeenkomstig de door de Regering vastgelegde modaliteiten.
   In afwijking van het vorige lid deelt het Instituut aan de bodemverontreinigingsdeskundigen, op hun verzoek, de informatie mee waarover het beschikt en die nuttig is voor de voltooiing van hun opdrachten ter uitvoering van deze ordonnantie. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Kaart van de bodemtoestand.
Art.10. § 1. Het Instituut stelt een kaart van de bodemtoestand op en houdt deze actueel. Deze kaart is een grafische weergave van de percelen die in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen, ingedeeld in de door de Regering vastgelegde bodemtoestandcategorieën van de categorieën bedoeld in artikel 3, 15°.
  De geografische eenheid van de kaart van de bodemtoestand is het perceel.
  § 2. Voor elk perceel dat op de kaart van de bodemtoestand is opgenomen, wordt door het Instituut een identificatiefiche opgesteld en actueel gehouden met daarop een samenvatting van de meest recente gedetailleerde informatie betreffende dit perceel die is opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand.
  De Regering kan de type-inhoud van de identificatiefiche bepalen.
  § 3. Het Instituut publiceert de kaart van de bodemtoestand en de identificatiefiches op het internet.

Afdeling IV. - Informatieplicht en bodemattest.
Bodemattest.
Art.11.Het bodemattest vermeldt de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand met betrekking tot een perceel, naar behoren geactualiseerd op datum van zijn afgifte. [1 ...]1
  Het bodemattest vermeldt in voorkomend geval bovendien de verplichtingen en de houders van verplichtingen die volgen uit de toepassing van de ordonnantie en de door het Instituut toegekende afwijking bedoeld [1 in artikel 17, §§ 2 tot 5]1.
  De Regering kan de type-inhoud van het bodemattest nader bepalen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Informatieplicht.
Art.12.§ 1. [2 Bij elke vervreemding ]2 van een zakelijk recht op een terrein [2 zoals bepaald in artikel 3, 28°, met inbegrip van de uitzonderingen die erin worden vermeld, vraagt (vragen) de overdrager(s) per aangetekend schrijven ]2 of langs elektronische weg aan het Instituut een bodemattest voor het betreffende perceel of de betreffende percelen en bezorgt deze attesten [2 aan de overnemer(s) ]2 vóór [2 het afsluiten van de akte, ]2 van de overeenkomst of het aanbod betreffende de vervreemding van het zakelijk recht.
  De overeenkomst of het aanbod en, in voorkomend geval, de authentieke akte betreffende die vervreemding bevat :
  - de verklaring van de overnemer dat hij op de hoogte is gebracht van de inhoud van het bodemattest of de bodemattesten;
  - de verklaring van de overdrager dat hij niet beschikt over aanvullende informatie die de inhoud van de door het Instituut afgeleverde bodemattesten zou kunnen wijzigen.
  De overeenkomst of het aanbod betreffende de vervreemding van het zakelijk recht kan een opschortende voorwaarde bevatten betreffende de afl evering van het bodemattest en, in voorkomend geval, betreffende de verplichtingen inzake identificering en behandeling van de bodemverontreiniging.
  § 2. [2 De overdrager van een milieuvergunning voor een risicoactiviteit vraagt aan het Instituut per aangetekend schrijven of via elektronische weg een bodemattest voor het betreffende perceel of de betreffende percelen en bezorgt dit attest of deze attesten aan de overnemer vóór de overdracht. De aangifte van de overdracht aan de afleverende overheid bevat : ]2
  - de verklaring van de overnemer dat hij op de hoogte is van de inhoud van het bodemattest of de bodemattesten;
  - de verklaring van de overdrager dat hij niet beschikt over aanvullende informatie die de inhoud van de door het Instituut afgeleverde bodemattesten zou kunnen wijzigen.
  § 3. Het Instituut geeft een bodemattest af aan iedere persoon die een bodemattest aanvraagt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1.
  § 4. Het bodemattest wordt door het Instituut afgegeven per aangetekend schrijven of via electronische weg, binnen de 20 dagen na de aanvraag mits betaling van een vergoeding door de aanvrager.
  De Regering bepaalt de geldigheidsduur van het bodemattest, de aanvraag- en afgiftemodaliteiten evenals het bedrag van de vergoeding.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdeling V. - Verkennend bodemonderzoek.
[1Onderafdeling I - Aanleidinggevende feiten]1   ----------   (1)
[1 Algemene bepaling]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.13.§ 1. Vóór de vervreemding van een zakelijk recht op een terrein dat in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0 [3 of een categorie gecombineerd met 0]3 is opgenomen, moet er ten laste van de houder van zakelijke rechten een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd op de percelen die het terrein afbakenen.
  § 2. Er moet een verkennend bodemonderzoek ten laste van de [2 huidige]2 exploitant van een risicoactiviteit worden uitgevoerd op de site waar deze risicoactiviteit wordt uitgeoefend en dit :
  1°[3 uiterlijk zes maanden na de stopzetting van deze activiteit ;]3
  2° vóór de overdracht van de milieuvergunning voor deze risicoactiviteit;
  3° [3 in de gevallen voorzien door artikel 18 van het besluit van 21 november 2013 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële emissies, vóór de eerste actualisering van de voor de inrichting afgeleverde milieuvergunning na 7 januari 2013 ;]3
  4° [3 in het kader van een procedure van verlenging van de milieuvergunning voor een risicoactiviteit wanneer de afleverende overheid vaststelt dat de inrichting voor de volledige duur van haar exploitatie niet was uitgerust met preventiemaatregelen ter garantie van de bodembescherming of dat die maatregelen onvoldoende werden gecontroleerd en onderhouden. ]3
  § 3. Er moet een verkennend bodemonderzoek ten laste van de aanvrager van een milieuvergunning voor het uitoefenen van een risicoactiviteit of ten laste van de aanvrager van een uitbreiding van een milieuvergunning, indien het gaat om de toevoeging van een nieuwe risicoactiviteit aan de genoemde vergunning, worden uitgevoerd op de site waar deze risicoactiviteit zal worden uitgeoefend en dit vóór de afgifte van deze nieuwe of uitgebreide milieuvergunning.
  § 4. [3 Vóór de aflevering van de vergunning moet een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning voor handelingen of werken in contact met de bodem op meer dan 20m op een perceel dat in de inventaris van de bodemtoestand is opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0 en dat het voorwerp uitmaakt van deze aanvraag. ]3
  § 5. [3 Vóór de aflevering van de vergunning moet een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de aanvrager van een milieuvergunning voor handelingen of werken in contact met de bodem op meer dan 20 m2 op een perceel dat in de inventaris van de bodemtoestand is opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0 en dat het voorwerp uitmaakt van deze aanvraag.]3
  § 6. [3 Indien er bij de voorbereiding of de uitvoering van uitgravingswerken]3 een bodemverontreiniging wordt ontdekt moet er binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn op de percelen die het betreffende terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de persoon die de uitgravingswerken verricht of voor wiens rekening deze werken verricht worden, of, bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten.
  § 7. Wanneer er op een terrein een gebeurtenis plaatsvindt die bodemverontreiniging veroorzaakt, moet er binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn op de percelen die het terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de persoon die de gebeurtenis heeft veroorzaakt of, wanneer het onmogelijk blijkt deze persoon te identificeren, ten laste van de [1 huidige ]1 exploitant van het terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het terrein.
  [3 Vóór of tijdens de uitvoering van een in dit artikel vastgelegd verkennend bodemonderzoek kunnen overeenkomstig artikel 49 noodmaatregelen worden ingevoerd om de onmiddellijke risico's weg te nemen.]3
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,7°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,8°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Onderafdeling II - Bijzondere aanleidinggevende feiten]1   ----------   (1)
[1Onteigening]1   ----------   (1)
Art. 13/1. [1 § 1. De overheid die een terrein wenst te onteigenen, verzoekt het Instituut per aangetekend schrijven of via elektronische weg om een bodemattest voor elk betrokken perceel, en dit vóór het voorlopig vonnis. Het attest of de attesten worden verstrekt in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 12, §§ 3 en 4.
   § 2. Voor een terrein dat in de inventaris van de bodemtoestand is opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0, moet er op dit terrein een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de onteigenende overheid, vóór het voorlopig vonnis betreffende deze onteigening.
   De bepalingen van deze ordonnantie zijn naar analogie van toepassing, op voorwaarde dat de onteigenende overheid alle verplichtingen vervult inzake onderzoeken en behandeling van de verontreiniging. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1Faillissement]1   ----------   (1)
Art. 13/2.[1 § 1. Wanneer de huidige exploitant van een risicoactiviteit failliet wordt verklaard, brengt de curator het Instituut hiervan binnen 30 dagen na de uitspraak van het vonnis van faillietverklaring op de hoogte.
   § 2. Onverminderd andere wettelijke bepalingen die het faillissement regelen, moet er binnen de termijn die het Instituut heeft bepaald, op initiatief van de curator en ten laste van de boedel, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd op de site waar de risicoactiviteiten plaatsvonden.
   De bepalingen van deze ordonnantie zijn naar analogie van toepassing, doordat de curator de verplichtingen van de gefailleerde ten laste van de boedel vervult. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Gedwongen verkoop]1   ----------   (1)
Art. 13/3. [1 Artikel 13/3. In afwijking van artikel 13, § 1 kan het verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd binnen een termijn van 120 dagen na het ogenblik waarop de verkoop definitief is geworden ten laste van de koper of de schuldeiser, mits het stellen van een financiële zekerheid uiterlijk op het ogenblik waarop de prijs wordt betaald, indien een perceel dat is opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0 of in een categorie gecombineerd met 0, het voorwerp uitmaakt van een gedwongen verkoop.
   De situatie van het goed in de inventaris van de bodemtoestand wordt duidelijk vermeld in de akte van gedwongen verkoop, evenals het bedrag ter financiële zekerheid dat moet worden gesteld overeenkomstig artikel 71, § 1/1.
   De bepalingen van deze ordonnantie zijn naar analogie van toepassing, doordat de koper of de schuldeiser de verplichtingen van de verkoper ten laste neemt. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1Onderafdeling III - Vrijstellingen ]1   ----------   (1)
[1Vrijstellingen om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren]1   ----------   (1)
Art. 13/4.[1 § 1. Er moet geen nieuw verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens deze ordonnantie, worden uitgevoerd indien het betreffende perceel of de betreffende percelen het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkennend bodemonderzoek, of in voorkomend geval, van een risico-onderzoek dat concludeerde dat er geen risico's zijn of van een eindbeoordeling, die minder dan een jaar geleden door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht, en indien er zich intussen geen incident heeft voorgedaan dat een bodemverontreiniging zou kunnen veroorzaken en er geen wijziging van de kwetsbaarheidszone heeft plaatsgevonden die de interventienormen strikter zou maken.
   § 2. Er moet geen verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens artikel 13, § 3, worden uitgevoerd in de volgende gevallen :
   - indien het betrokken perceel of de betrokken percelen niet zijn opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand. Teneinde een eventuele toename van de verontreiniging door het uitoefenen van de risicoactiviteit te identificeren, wordt de bodemtoestand in dat geval op het betreffende perceel of de betreffende percelen bij de aanvang van de risicoactiviteit beschouwd als in overeenstemming met de saneringsnormen ;
   - indien het betrokken perceel of de betrokken percelen in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen in een andere categorie dan categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0. Teneinde een eventuele toename van de verontreiniging door het uitoefenen van een risicoactiviteit te identificeren, wordt de bodemtoestand van het betreffende perceel of de betreffende percelen in dat geval bij de aanvang van de risicoactiviteit vastgelegd door het Instituut, op basis van een recent gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek en, in voorkomend geval, op basis van een recent risico-onderzoek dat concludeerde dat er geen risico's zijn of van een recente eindbeoordeling waarvoor een slotverklaring is afgegeven door het Instituut ;
   - indien het betreffende perceel of de betreffende percelen in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0 en er minder dan vijftien jaar geleden een verkennend bodemonderzoek, of in voorkomend geval een risico-onderzoek dat concludeerde dat er geen risico's zijn of een eindbeoordeling, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht. Teneinde een eventuele toename van de verontreiniging door het uitoefenen van een risicoactiviteit te identificeren, wordt de bodemtoestand van het betreffende perceel of de betreffende percelen in dat geval bij de aanvang van de risicoactiviteit vastgelegd door het Instituut, op basis van het meest recent gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek en, in voorkomend geval, op basis van het meest recente risico-onderzoek dat concludeerde dat er geen risico's zijn, of van de meest recente eindbeoordeling waarvoor een slotverklaring is afgegeven door het Instituut.
   De persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13, § 3, moet uitvoeren, brengt het Instituut ten minste 30 dagen voor het bedoelde aanleidinggevende feit per aangetekend schrijven of via elektronische weg op de hoogte van zijn wens om de bepaling van het eerste lid toe te passen. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving kan de bepaling van het eerste lid niet worden toegepast. Het Instituut bevestigt de ontvangst van de kennisgeving per aangetekend schrijven of via elektronische weg binnen 15 dagen na de ontvangst ervan.
   § 3. Het Instituut kan een houder van verplichtingen vrijstellen van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek, vereist op grond van een aanleidinggevend feit bedoeld in artikel 13, uit te voeren of kan de inhoud van dit onderzoek beperken :
   - ofwel indien het betrokken perceel of de betrokken percelen in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen in categorie 4, eventueel gecombineerd met 0 ;
   - ofwel indien het betrokken perceel of de betrokken percelen in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0, waarvoor preventieve maatregelen ter bescherming van de bodem uitgevoerd, gehandhaafd en regelmatig gecontroleerd werden, sinds er een verkennend bodemonderzoek of, in voorkomend geval, een eindbeoordeling die het geheel van het betreffende perceel of de betreffende percelen omvat, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht en indien de exploitatie niet wordt stopgezet ;
   - ofwel indien het technisch niet mogelijk is de nodige boringen geheel of gedeeltelijk uit te voeren of dit wordt verhinderd door een onmogelijkheid in verband met een toegangs- of eigendomsrecht ;
   - ofwel indien de gedeeltelijke of volledige uitvoering van de nodige boringen een economische activiteit ernstig zou kunnen verstoren en de desbetreffende activiteit niet wordt stopgezet ;
   - ofwel indien het betrokken perceel of de betrokken percelen door meerdere huidige exploitanten worden gebruikt. In dat geval kan een huidige exploitant die het voorwerp uitmaakt van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, aan het Instituut vragen om de omvang van het verkennend bodemonderzoek te beperken tot zijn exploitatieperimeter.
   Om volledig te worden vrijgesteld van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, vraagt de persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13 moet uitvoeren per aangetekend schrijven of via elektronische weg de vrijstelling bedoeld in deze paragraaf aan bij het Instituut. In dat verband voegt hij bij zijn verzoek de nodige verantwoordings- en bewijsstukken.
   Als er een gedeeltelijke vrijstelling wordt gevraagd, moet de aanvraag om vrijstelling gelijktijdig met het verkennend bodemonderzoek worden ingediend, en een gedetailleerde door een erkende bodemverontreinigingsdeskundige opgestelde motivering en de nodige bewijsstukken omvatten. De beslissing van het Instituut over het verzoek om vrijstelling wordt gelijktijdig met de kennisgeving van zijn beslissing over de gelijkvormigheid van het verkennend bodemonderzoek betekend.
   Met uitzondering van de gevallen waar er om een gedeeltelijke vrijstelling wordt gevraagd, stelt het Instituut de aanvrager binnen 30 dagen na zijn aanvraag per aangetekend schrijven of via elektronische weg in kennis van zijn beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen of om al dan niet de inhoud van het onderzoek te beperken. De beslissing van het Instituut is met redenen omkleed en stipuleert, in voorkomend geval, de toekenningsvoorwaarden. Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het verzoek geacht te zijn goedgekeurd.
   § 4. In het kader van het Gasoliefonds kan het Instituut een houder van verplichtingen vrijstellen van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek, vereist op grond van een aanleidinggevend feit bedoeld in artikel 13, § 1, § 2, 1° en 2°, § 4 en § 5, uit te voeren indien aan volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan :
   1° het betrokken perceel of de betrokken percelen zijn in de inventaris van de bodemtoestand opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0, uitsluitend omwille van een huidige of vroegere uitbating van één of meerdere gasolietanks, zoals gedefinieerd in artikel 3, 35° ;
   2° de site maakt het voorwerp uit van een ontvankelijke en volledige aanvraag tot behandeling van deze tanks bij het Gasoliefonds ;
   3° de aanvrager van de tussenkomst verbindt er zich toe om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren in het geval het bodemonderzoek betreffende een gasolietank, om welke reden ook, niet door het Gasoliefonds zou worden uitgevoerd.
   De houder van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren stuurt per aangetekend schrijven of via elektronische weg aan het Instituut, de bewijzen van de bovengenoemde elementen, zijnde enerzijds de verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid door het sectoraal fonds voor de sanering van de bodem van de aanvraag tot tussenkomst en anderzijds van de verbintenis om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren indien het sectoraal fonds dit bodemonderzoek betreffende een gasolietank niet ten laste neemt. Het Instituut brengt de aanvrager binnen 30 dagen na de aanvraag per aangetekend schrijven of via elektronische weg op de hoogte van zijn beslissing om de vrijstelling al dan niet toe te kennen.
   § 5. Een verkennend bodemonderzoek, zoals vereist in artikel 13, § 1, dient niet uitgevoerd te worden indien het enige motief dat de inschrijving van het of de percelen in de categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0, in de inventaris van de bodemtoestand rechtvaardigt, de aflevering van een milieuvergunning is voor een risicoactiviteit die niet of nog niet in gebruik is genomen. In dat geval legt de overdrager van de zakelijke rechten hiervan een verklaring af voor de notaris die gelast is met het verlijden van de authentieke akte. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Afwijking betreffende de gedwongen mede-eigendom]1   ----------   (1)
Art. 13/5. [1 In afwijking van artikel 13, § 1 kan het Instituut een houder van zakelijke rechten op een kavel die deel uitmaakt van een gedwongen mede-eigendom, als gedefinieerd in artikel 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, vrijstelling verlenen van de verplichting een verkennend bodemonderzoek uit te voeren of de inhoud van dit onderzoek beperken, indien de mede-eigendom een terrein omvat dat in de inventaris van de bodemtoestand is opgenomen in categorie 0 of een categorie gecombineerd met 0, indien de aanwijzing op verontreiniging niet enkel deze kavel betreft.
   Elke aanvraag om vrijstelling moet per aangetekend schrijven of via elektronische weg aan het Instituut worden gericht. Het Instituut stelt de aanvrager binnen 30 dagen na de aanvraag per aangetekend schrijven of via elektronische weg in kennis van zijn met redenen omklede beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen of om al dan niet de inhoud van het onderzoek te beperken. Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het verzoek geacht te zijn goedgekeurd. Een vrijstelling, met inbegrip van degene die goedgekeurd is geacht, is slechts geldig als vooraf een geldig bodemattest werd afgeleverd door het Instituut.
   § 2. In het geval bedoeld in § 1, indien het vermoeden van verontreiniging niet enkel op een andere kavel betrekking heeft, kan het Instituut opleggen dat de verplichting tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek en de eventuele verplichtingen die daaruit zouden voortvloeien, ten laste zijn van de vereniging van mede-eigenaars. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en binnen 30 dagen na de vrijstellingsaanvraag betekend aan de vereniging van mede-eigenaars.
   § 3. De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bepalen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1Onderafdeling IV - Inhoud en uitvoering van het verkennend bodemonderzoek ]1   ----------   (1)
Doel en inhoud
Art.14.§ 1. Het verkennend bodemonderzoek bepaalt de toestand van de bodem door een eventuele bodemverontreiniging aan het licht te brengen. Het houdt een beperkte monsterneming in, rekening houdend met onder andere de vermoedelijke locatie van de verontreiniging, waarvan de analyseresultaten met de interventie- en saneringsnormen worden vergeleken.
  § 2. Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd op een zone waarvan de grenzen overeenstemmen met de grenzen van één of meer percelen [1 , behoudens bepaling zoals bedoeld in artikel 13/1, § 2.]1.
  [1 Onverminderd de bepalingen zoals bedoeld in artikel 13/4 kan het Instituut de omvang van de zone die het voorwerp uitmaakt van een verkennend bodemonderzoek beperken op basis van een met redenen omkleed verzoek dat per aangetekend schrijven of via elektronische weg werd overgemaakt. Het Instituut beslist over een dergelijk verzoek binnen 30 dagen.]1
  § 3. Het verkennend bodemonderzoek formuleert met redenen omklede conclusies per perceel wat betreft de raming van de omvang en de aard van de verontreiniging, de noodzaak om al dan niet een gedetailleerd onderzoek uit te voeren en in voorkomend geval de termijn waarbinnen een dergelijk onderzoek aan het Instituut betekend moet [1 worden ]1.
  Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid alsmede het gebruik van het terrein.
  [1 Het verkennend bodemonderzoek bepaalt eveneens het type of de types van verontreiniging (eenmalige verontreiniging, gemengde verontreiniging of weesverontreiniging) en in voorkomend geval de te nemen follow-up- of noodmaatregelen. Het onderscheidt eventueel de toename van de verontreiniging. Het kan de bodemverontreiniging afbakenen. ]1
  [1 § 3/1. Het verkennend bodemonderzoek geldt als gedetailleerd onderzoek indien het verkennend bodemonderzoek de bodemverontreiniging reeds heeft afgebakend. In dat geval bepaalt het de termijn waarbinnen een risico-onderzoek of een saneringsvoorstel aan het Instituut moet worden betekend.
   Het verkennend bodemonderzoek omvat een vereenvoudigde risicobeoordeling indien het gaat om een weesverontreiniging in de gevallen bedoeld in artikel 19, § 1, 2°, en deze beoordeling geldt als risico-onderzoek.]1
  § 4. De Regering bepaalt de type-inhoud en de algemene uitvoeringsmodaliteiten van het verkennend bodemonderzoek.
  § 5. De Regering bepaalt de criteria op basis waarvan een krachtens andere wetgevingen uitgevoerd bodemonderzoek kan worden gelijkgesteld met een verkennend bodemonderzoek krachtens deze ordonnantie.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitvoering, kennisgeving en gelijkvormigheidsverklaring.
Art.15.§ 1. Het verkennend bodemonderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd.
  § 2. Het verkennend bodemonderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3.
  § 3. Na ontvangst van het verkennend bodemonderzoek [6 ,waaronder ook de verkennende bodemonderzoeken volgens artikel 14, § 3/1]6 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om :
  - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren;
  - ofwel [5 aanvullingen]5 op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3 gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [5 aanvullingen]5 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het verkennend bodemonderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.
  In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.
  § 4. In de gelijkvormigheidsverklaring bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het verkennend bodemonderzoek de termijn waarbinnen het gedetailleerd onderzoek [6, het risico-onderzoek en het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel ]6 in voorkomend geval aan het Instituut betekend moet worden. De gelijkvormigheidsverklaring bepaalt [6 ...]6 het type of de types verontreiniging. Het Instituut kan eveneens [2 noodmaatregelen]2 voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekend aan de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de [4 huidige]4 exploitant van een risicoactiviteit op het terrein.
  § 5. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 3, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies goedgekeurd geacht en wordt het verkennend bodemonderzoek als gelijkvormig beschouwd.
  [6 § 6. - Indien een perceel in de inventaris van de bodemtoestand wordt opgenomen in categorie 2 naar aanleiding van een verkennend bodemonderzoek, blijft dit geldig zolang de elementen die in aanmerking worden genomen om de kwetsbaarheidszone en bijgevolg de interventienormen te bepalen, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, niet worden gewijzigd. Bij afgifte, na het verkennend bodemonderzoek, van een stedenbouwkundig attest, een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning voor dit perceel die er de kwetsbaarheidszone zodanig van wijzigt dat de interventienormen strikter worden, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, moet het verkennend bodemonderzoek vóór de handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van deze attesten, stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen, worden geactualiseerd ten laste van de aanvrager van het attest of de vergunning. ]6
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,8°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gezamenlijke onderzoeken.
Art.16.De persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, kan onmiddellijk na het verkennend bodemonderzoek voor eigen rekening een gedetailleerd onderzoek laten uitvoeren, zonder tussentijdse kennisgeving aan het Instituut van het eerste onderzoek. [1 De bodemverontreinigingsdeskundige moet de houder van verplichtingen informeren over de voordelen van deze combinatie van onderzoeken.]1
  In dat geval worden het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd onderzoek gezamenlijk betekend aan het Instituut. De bepalingen van artikelen 15, 26 en 27 zijn naar analogie van toepassing.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK III. - Behandeling van verontreinigde terreinen.
Afdeling I. - Beginselen.
Termijnen voor de behandeling van de verontreiniging.
Art.17.§ 1. De verplichte behandeling van de bodemverontreiniging die voortvloeit uit de conclusies van een door het Instituut gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek [2 of van een bodemonderzoek betreffende een sectoraal fonds voor de sanering van de bodem ]2, moet vervuld worden vóór :
  1° [2 de vervreemding van zakelijke rechten op het terrein waarop deze verplichting betrekking heeft, behalve in een van de volgende hypotheses :
   - de persoon die de zakelijke rechten vervreemdt heeft geen financiële, toezichts- of beheersband met de houder van een verplichting inzake behandeling van verontreiniging ;
   - de vervreemding van zakelijke rechten heeft betrekking op een kavel in een gedwongen mede-eigendom, zoals bepaald in artikelen 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en hetzij de verplichting tot behandeling niet enkel de houder van zakelijke rechten van deze kavel toekomt, hetzij deze kavel niet in contact is met de bodem ;
   - de vervreemding van zakelijke rechten gebeurt via een onteigeningsprocedure, als bedoeld in artikel 13/1 ; ]2
  2° [2 ...]2
  3° de uitvoering van handelingen en werken of de ingebruikneming van een inrichting die van dien aard zijn dat ze de behandeling of latere controle van de bodemverontreiniging belemmeren, of van dien aard zijn dat ze de blootstelling van personen of het milieu aan de door de bodemverontreiniging veroorzaakte risico's op het terrein waarop deze verplichting betrekking heeft, verhogen;
  § 2. In afwijking van § 1, 1°[2 ...]2°, [2 kan]2 de vervreemding van een zakelijk recht [2 ...]2 plaatsvinden vóór de behandeling van de bodemverontreiniging, indien aan volgende voorwaarden voldaan is :
  [2 ...]2
  [2 1°]2 de houder van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging heeft zich ertoe verbonden om deze binnen een door het Instituut goedgekeurd tijdschema te vervullen;
  [2 2°]2 er is een financiële zekerheid gesteld die deze verbintenis dekt in overeenstemming met artikel 71 [2 , § 1;]2
  [2 3° voor zover het onderstaande gelijkvormig verklaard of geacht werd :
   - een verkennend bodemonderzoek indien het gaat om weesverontreinigingen ;
   - een risico-onderzoek, indien het gaat om gemengde of eenmalige verontreinigingen die moeten worden behandeld door middel van risicobeheer ;
   - een gedetailleerd onderzoek, indien het gaat om gemengde of eenmalige verontreinigingen die moeten worden behandeld door middel van een sanering;]2
  De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut een voorstel betreffende het tijdschema van behandeling van de bodemverontreiniging en betreffende het bedrag van de financiële zekerheid. Na ontvangst van deze voorstellen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen.
  [2 § 3. In afwijking van § 1, 1° kan de vervreemding van een zakelijk recht plaatsvinden vóór de behandeling van de gemengde of eenmalige bodemverontreiniging, ongeacht het type van behandeling, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
   1° een verkennend bodemonderzoek werd gelijkvormig verklaard of geacht ;
   2° de houder van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging heeft zich ertoe verbonden om deze binnen een door het Instituut goedgekeurd tijdschema te vervullen ;
   3° er is een financiële zekerheid gesteld die deze verbintenis dekt in overeenstemming met artikel 71, § 1/1.
   De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven of via elektronische weg aan het Instituut een voorstel betreffende het tijdschema van behandeling van de bodemverontreiniging en betreffende het bedrag van de financiële zekerheid. Na ontvangst van deze voorstellen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen. Na het verstrijken van deze termijn wordt het voorstel geacht te zijn aanvaard.]2
  [2 § 4. In afwijking van § 1, 1° kan de vervreemding van een zakelijk recht plaatsvinden vóór de behandeling van de bodemverontreiniging die voortvloeit uit een bodemonderzoek betreffende een sectoraal fonds voor de sanering van de bodem, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
   1° de behandeling betreft uitsluitend een verontreiniging die ten laste wordt genomen door een sectoraal fonds voor de sanering van de bodem ;
   2° de houder van de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging, verbindt er zich solidair met de aanvrager van de tussenkomst toe om de behandeling van de verontreiniging uit te voeren in het geval deze, om welke reden dan ook, niet door het sectoraal fonds voor de sanering van de bodem zou worden uitgevoerd.
   De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven of via elektronische weg, de bewijzen van de bovengenoemde elementen, zijnde enerzijds de verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid door het sectoraal fonds voor de sanering van de bodem van de aanvraag tot tussenkomst en anderzijds van de verbintenissen, solidair genomen met de aanvrager van de tussenkomst, om de verontreiniging te behandelen indien het sectoraal fonds deze verontreiniging niet ten laste neemt.
   Na ontvangst van deze documenten heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen. Na het verstrijken van deze termijn wordt het voorstel geacht te zijn aanvaard.]2
  [2 § 5. Bij afwijking van § 1, 1°, kan de vervreemding van een zakelijk recht ook plaatsvinden vóór de behandeling van de bodemverontreiniging, wanneer de behandeling uitsluitend betrekking heeft op een verontreiniging die wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 70.]2
  [2 § 6. Wanneer de behandeling tezelfdertijd verontreinigingen beoogt die door een sectoraal fonds voor de sanering van de bodem ten laste worden genomen en andere niet, dan kunnen de bepalingen van § 2, § 3, § 4 en § 5 simultaan worden toegepast. ]2
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Normen en waarden.
Art.18.[2 § 1. De Regering definieert de kwetsbaarheidszones. ]2
  [2 § 2.]2 (§ 1 anc.)De Regering bepaalt de interventienormen per kwetsbaarheidszone waarboven een gedetailleerd onderzoek verplicht is.
  [2 § 3.]2 (§ 2 anc.)De Regering bepaalt de saneringsnormen die door de uitvoering van de [1 sanering]1 bereikt moeten worden, waarbij met name rekening gehouden wordt met de concentraties verontreinigende stoffen die van nature aanwezig zijn in de bodem op gewestelijk niveau.
  [2 § 4.]2 (§ 3 anc.) De Regering bepaalt de berekeningsmethode van de risicowaarden en de [2 verontreinigingsdrempels ]2 die bepalen of de risico's voor de volksgezondheid en het milieu al dan niet aanvaardbaar zijn.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,1°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Realisatie van een gedetailleerd onderzoek]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 29, 004; En vigueur : 23-07-2017>
Art.19.§ 1. Wanneer een verkennend bodemonderzoek wijst op ofwel een overschrijding van de interventienormen ofwel[1 ...]1 een toename van de verontreiniging, moet er een gedetailleerd onderzoek naar deze verontreiniging worden uitgevoerd [1 , tenzij het behoort tot een van de volgende uitzonderingen :
   1° de verontreiniging stemt overeen met een verontreiniging van natuurlijke oorsprong, zoals bepaald of erkend door het Instituut ;
   2° de verontreiniging heeft uitsluitend betrekking op zware metalen of polycyclische aromatische koolwaterstoffen die aanwezig zijn in aanvulgronden, en is een weesverontreiniging.]1
  § 2.[1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Behandeling van de verontreiniging door middel van risicobeheer en houder van de verplichting
Art.20.§ 1. [2 Wanneer een verkennend bodemonderzoek wijst op de aanwezigheid van een weesverontreiniging, moeten een gedetailleerd onderzoek en een risico-onderzoek worden uitgevoerd met betrekking tot deze verontreiniging ten laste van de houder van zakelijke rechten op het terrein getroffen door de verontreiniging. ]2
  § 2.[2 Wanneer een verkennend bodemonderzoek wijst op de aanwezigheid van een gemengde verontreiniging, moeten een gedetailleerd onderzoek en een risico-onderzoek met betrekking tot deze verontreiniging solidair worden uitgevoerd ten laste van :
   - de huidige exploitant die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt ;
   - de houder van zakelijke rechten die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt ;
   - de geïdentificeerde persoon die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt. ]2
  § 3. Wanneer het risico-onderzoek-3 wijst op een overschrijding van de risicowaarden, moeten de risico's aanvaardbaar voor de volksgezondheid en het milieu gemaakt worden door de [2 opstelling van risicobeheersvoorstel en de uitvoering van een risicobeheer ]2, of eventueel door de uitvoering van een saneringsvoorstel of saneringswerken ten laste van de persoon die het in §§ 1 en 2 bedoelde [2 risico-onderzoek]2 dient uit te voeren
  ----------
  (1) niet in nederlands
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Behandeling van de verontreiniging door sanering en houder van de verplichting
Art.21.§ 1. [1 Wanneer een verkennend bodemonderzoek wijst op de aanwezigheid van een eenmalige verontreiniging, moeten een gedetailleerd onderzoek, een saneringsvoorstel en een sanering betreffende deze verontreiniging worden uitgevoerd ten laste van :
   - de huidige exploitant die deze verontreiniging heeft veroorzaakt ;
   - de houder van zakelijke rechten die deze verontreiniging heeft veroorzaakt ;
   - de geïdentificeerde persoon die deze verontreiniging heeft veroorzaakt.]1
  § 2. [1 De sanering heeft]1 tot doel te voldoen aan de saneringsnormen.
  In geval van toename van de verontreiniging [1 kan de sanering]1 echter minstens tot doel hebben deze toename teniet te doen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afwijkingen.
Art.22.§ 1. In afwijking van artikel 20, § 2, indien [2 het verkennend bodemonderzoek of ]2 [2 gedetailleerd]2 onderzoek aangeeft dat de gemengde verontreiniging volledig werd veroorzaakt door de personen bedoeld in deze paragraaf, moeten de saneringswerken van deze verontreiniging solidair uitgevoerd worden door de personen die de verontreiniging hebben veroorzaakt.
  § 2. In afwijking van artikel 21, § 1, indien[2 het verkennend bodemonderzoek of ]2 het gedetailleerd onderzoek aantoont dat de verontreiniging volledig veroorzaakt werd [2 voor ]2 1 januari 1993, moet een behandeling van de verontreiniging door risicobeheer uitgevoerd worden ten laste van de [1 huidige]1 exploitant of de houder van zakelijke rechten die de verontreiniging veroorzaakt heeft.
  [2 § 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2, indien het onmogelijk is om vast te stellen dat de verontreiniging volledig werd veroorzaakt vóór 1 januari 1993 en indien wordt aangetoond dat de verontreiniging voornamelijk werd veroorzaakt vóór 1 januari 1993, kan een behandeling van deze verontreiniging door middel van risicobeheer worden uitgevoerd ten laste van de huidige exploitant, de houder van zakelijke rechten of de geïdentificeerde persoon die de verontreiniging heeft veroorzaakt. ]2
  [2 § 4. Wordt het type van een verontreiniging gewijzigd na de gelijkvormigheidsverklaring van een verkennend bodemonderzoek, dan zijn de personen bedoeld in de artikelen 20, 21 en 22, §§ 1 tot 3, naar analogie belast met de verdere behandeling van deze verontreiniging, rekening houdend met het nieuwe type verontreiniging. ]2
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,11°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Vrijwillige behandeling van de verontreiniging en andere houders van verplichting
Art.23.§ 1. Iedere persoon kan een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren en in voorkomend geval een bodemverontreiniging op zijn kosten laten behandelen, buiten de feiten die aanleiding geven tot de identificatieverplichting of verplichting tot behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van de onderhavige ordonnantie.
  § 2. Iedere persoon die verplicht is de bodemverontreiniging te behandelen door middel van [2 een risicobeheer ]2, mag deze verontreiniging behandelen door saneringswerken uit te voeren.
  § 3. Iedere persoon die houder is van een verplichting om bodemverontreiniging te behandelen, kan deze verplichting overdragen aan een derde persoon, indien aan de volgende voorwaarden voldaan is :
  - een verkennend bodemonderzoek werd gelijkvormig verklaard of geacht;
  - de overnemende derde persoon heeft zich ertoe verbonden om de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging binnen een door het Instituut goedgekeurd tijdschema te vervullen;
  - er is een financiële zekerheid gesteld die deze verbintenis dekt in overeenstemming met artikel 71.
  De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut een voorstel betreffende het tijdschema voor de behandeling van de bodemverontreiniging en betreffende het bedrag van de financiële zekerheid. Na ontvangst van deze voorstellen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen.
  Wanneer de voorwaarden van het eerste lid zijn vervuld, zal de derde die zich ertoe heeft verbonden om de verplichtingen inzake behandeling van de verontreiniging te vervullen, de houder van de verplichtingen in de zin van deze ordonnantie worden.
  De overdracht van de verplichting tot behandeling van de verontreiniging kan gezamenlijk gebeuren met de toepassing van de afwijking bedoeld in artikel 17, § 2 [2 tot § 5]2 .
  § 4. Indien een natuurlijke of rechtspersoon bij volmacht een aanzienlijke economische macht heeft verworven over de technische werking van een exploitatie, wordt deze persoon op dezelfde wijze als de exploitant geacht een verkennend bodemonderzoek uit te voeren of de bodemverontreiniging te behandelen.
  § 5. De in dit artikel bedoelde behandeling van de bodemverontreiniging moet in overeenstemming met de bepalingen van deze ordonnantie uitgevoerd worden.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Aansprakelijkheid.
Art.24.§ 1. Hij die een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt is aansprakelijk voor de kosten gemaakt voor de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek en voor de behandeling van de verontreiniging door de houder(s) van deze verplichtingen [1 , of door het Gewestelijk fonds voor de behandeling van weesverontreinigingen, ]1 in uitvoering van de onderhavige ordonnantie, evenals voor de schade die door deze onderzoeken, [1 behandelingen en andere ]1 maatregelen [1 ...]1wordt teweeggebracht.
  § 2. De exploitant van een inrichting die is onderworpen aan een milieuvergunning of een aangifte krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, is aansprakelijk voor de kosten bedoeld in de vorige paragraaf, indien de bodemverontreiniging werd veroorzaakt door de uitbating van deze inrichting.
  De exploitant is echter niet aansprakelijk voor deze kosten, indien hij kan bewijzen dat hij geen fout of nalatigheid heeft begaan en dat de bodemverontreiniging te wijten is aan een emissie die of een voorval dat uitdrukkelijk toegestaan is, met naleving van alle voorwaarden die verband houden met een op de datum van de emissie of het voorval van toepassing zijnde vergunning of aangifte die uitgereikt of verlengd werd krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.
  § 3. Wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde bodemverontreiniging, zijn ze solidair aansprakelijk.
  § 4. De bepalingen van deze ordonnantie doen geen afbreuk aan het recht van de aansprakelijke persoon om andere rechtsmiddelen aan te wenden om verhaal te zoeken.
  § 5. De bepalingen van deze ordonnantie doen geen afbreuk aan de andere rechten die de benadeelde personen of personen die kosten aangaan, inroepen tegen de aansprakelijke of andere personen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdeling II. - Gedetailleerd onderzoek.
Doel en inhoud.
Art.25.§ 1. Het gedetailleerd onderzoek bakent de bodemverontreiniging die door een verkennend bodemonderzoek aan het licht is gebracht, verticaal en horizontaal af [2 , en onderscheidt, bevestigt of vernietigt eventueel de toename van de verontreiniging ]2 en het type of de types verontreiniging : eenmalige, wees- of gemengde verontreiniging.
  [2 Voor de weesverontreinigingen moet de afbakening niet verder gaan dan de zone die wordt afgebakend door het perceel of de percelen die het voorwerp hebben uitgemaakt van het verkennend bodemonderzoek.]2
  § 2. Het gedetailleerd onderzoek bevat met redenen omklede conclusies [2 per perceel]2 betreffende de omvang en de aard van de verontreiniging, het type of de types verontreiniging en de termijn waarbinnen een risico-onderzoek of een saneringsvoorstel aan het Instituut moet worden betekend. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid alsmede het gebruik van het terrein. Het gedetailleerd onderzoek bepaalt eveneens, in voorkomend geval, welke [1 noodmaatregelen]1 er genomen moeten worden.
  § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud en de algemene uitvoeringsmodaliteiten van het gedetailleerd onderzoek.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitvoering en kennisgeving.
Art.26.§ 1. Het gedetailleerd onderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd.
  § 2. Het gedetailleerd onderzoek wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.
  Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven [2 , via elektronische weg]2 [3 ...]3. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd.
  § 3. Het gedetailleerd onderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [4 ...]4.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gelijkvormigheidsverklaring.
Art.27.§ 1. Na ontvangst van het gedetailleerd onderzoek heeft het Instituut 30 dagen de tijd om :
  - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren;
  - ofwel [5 aanvullingen]5 op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3 gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [5 aanvullingen]5 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het gedetailleerd onderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.
  In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon belast met het gedetailleerd onderzoek, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen
  § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring [6 bevestigt of vernietigt]6 het [6 Instituut]6 op basis van de conclusies van het gedetailleerd onderzoek het type of de types bodemverontreiniging [6 bepaalt ]6 de termijn waarbinnen het risico-onderzoek en/of het saneringsvoorstel aan het Instituut betekend moeten worden. Het Instituut kan eveneens [2 noodmaatregelen ]2 voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekend aan de persoon die het gedetailleerd onderzoek moet uitvoeren, de personen die het risico-onderzoek moeten uitvoeren en/of het saneringsvoorstel moeten opstellen, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de [4 huidige]4 exploitant van een risicoactiviteit op het terrein.
  § 3. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt het gedetailleerd onderzoek als gelijkvormig beschouwd.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,8°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gezamenlijke onderzoeken.
Art.28.Binnen de termijn bedoeld in artikel 15, § 4, kan de persoon die het gedetailleerd onderzoek moet uitvoeren, onmiddellijk na het gedetailleerd onderzoek voor eigen rekening een risico-onderzoek laten uitvoeren, zonder tussentijdse kennisgeving aan het Instituut van het eerste onderzoek. [1 De bodemverontreinigingsdeskundige moet de houder van verplichtingen informeren over de voordelen van deze combinatie van onderzoeken.]1
  In dat geval worden het gedetailleerd onderzoek en het risico-onderzoek gezamenlijk betekend aan het Instituut. De bepalingen van artikelen 26, 27, 30 en 31 zijn naar analogie van toepassing.
  Indien het verkennend bodemonderzoek, het gedetailleerd onderzoek en het risico-onderzoek gezamenlijk betekend worden, worden de in artikel 31 bedoelde termijnen toegekend aan het Instituut verlengd tot 60 dagen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK IV. - Risicobeheer.
Afdeling I. - Risico-onderzoek.
Doel en inhoud.
Art.29.§ 1. Het risico-onderzoek beoordeelt de risico's die een bodemverontreiniging met zich [2 meebrengt]2 voor de volksgezondheid en het milieu.
  § 2. De risicobeoordeling omvat de volgende drie aspecten : het risico van blootstelling voor de mens, het risico van aantasting van de ecosystemen en het risico van verspreiding van verontreinigende stoffen.
   [2 De risicobeoordeling onderzoekt :
   1° de huidige risico's, rekening houdend met het huidige geoorloofd feitelijk gebruik van het terrein ; en
   2° de potentiële risico's, rekening houdend met het huidige geoorloofd feitelijk gebruik van het terrein en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen ; en
   3° de toekomstige risico's, als ze gekend zijn, rekening houdend met de bestemming, volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein die nog niet uitgevoerd zijn. ]2
  De Regering kan voor elke zone die vastgelegd wordt in de bodembestemmingsplannen, opgeven met welke bestemmingen er rekening gehouden moet worden.
  § 3. Het risico-onderzoek formuleert met redenen omklede conclusies [2 per perceel]2 betreffende de aanvaardbaarheid van de risico's van de verontreiniging, de dringendheid van risicobeheer, de noodzaak een risicobeheersvoorstel of eventueel een saneringsvoorstel op te stellen en de termijnen waarbinnen dergelijke voorstellen aan het Instituut betekend moeten worden. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van het risicobeheer en het gebruik van het terrein. Het risico-onderzoek bepaalt in voorkomend geval eveneens welke [1 nood]1- of followupmaatregelen er genomen moeten worden.
  § 4. De Regering [2 kan de type-inhoud van het risico-onderzoek bepalen.]2.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitvoering en kennisgeving.
Art.30.§ 1. Het risico-onderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd.
  § 2. Het risico-onderzoek wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.
  Er kan een verlenging van de termijn toegekend worden indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven [5 of]5 [2 , via elektronische weg]2 [3 ...]3. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd.
  § 3. Het risico-onderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [4 ...]4.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gelijkvormigheidsverklaring.
Art.31.§ 1. Na ontvangst van het risico-onderzoek heeft het Instituut 30 dagen de tijd om :
  - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren;
  - ofwel [5 aanvullingen]5n op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3 gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [5 aanvullingen]5 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het risico-onderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.
  - In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon belast met het risico-onderzoek, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.
  § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring bepaalt het Instituut, in voorkomend geval, op basis van de conclusies van het risico-onderzoek, de termijn waarbinnen het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel aan het Instituut betekend moet worden. Het Instituut kan eveneens [2 nood]2 follow-upmaatregelen voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekend aan de persoon die het risico-onderzoek moet uitvoeren, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de [4 huidige]4 exploitant van een risicoactiviteit op het terrein.
  § 3. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt het risico-onderzoek als gelijkvormig beschouwd.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,8°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Geldigheidsduur.
Art.32.§ 1. Een risico-onderzoek is geldig zolang er zich geen wijziging heeft voorgedaan in de elementen waarmee rekening is gehouden in dit onderzoek om de risico's van blootstelling voor de mens, aantasting van de ecosystemen en verspreiding van verontreinigende stoffen te bepalen, met inbegrip van de gegevens van het gedetailleerd onderzoek en het bodembestemmingsplan die voor het onderzoek gebruikt werden. [1 Een risico-onderzoek is niet meer geldig als een stedenbouwkundig attest, een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning voor het terrein wordt afgeleverd na dit onderzoek en een van de door dit onderzoek in aanmerking genomen elementen wijzigt.]1
  [1 Wanneer een risico-onderzoek betreffende een perceel niet langer geldig is, moet er door de personen bedoeld in de artikelen 20 tot 22 of door de aanvrager van de afgeleverde, maar nog niet uitgevoerde stedenbouwkundige vergunning een bijwerking van het onderzoek betreffende dat perceel worden uitgevoerd vóór de feiten bedoeld in artikel 17, § 1. Als het risico-onderzoek wordt geactualiseerd om de toekomstige risico's te beoordelen, rekening houdend met de bestemming volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, en als dit risico-onderzoek hetzij een onaanvaardbaar risico, hetzij geen onaanvaardbaar risico maar wel een vermindering van de huidige gebruiksbeperkingen vaststelt, moet een risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel worden opgesteld om ofwel het beoogde risico te beheren, ofwel het risicobeheer te beschrijven dat de wijziging van de gebruiksbeperkingen beoogt. Het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel en hun uitvoering zijn ten laste van de persoon die het risico-onderzoek actualiseert .]1
  § 2. [1 Het Instituut bepaalt of, desgevallend, bevestigt of vernietigt, op basis van de vorige onderzoeken en de resultaten van de follow-upmaatregelen, of de gegevens van het gedetailleerd onderzoek of zelfs van het verkennend bodemonderzoek die in het kader van een risico-onderzoek worden gebruikt nog voldoende actueel zijn om een exact beeld te geven van de actuele staat van bodemverontreiniging. Worden deze gegevens niet langer als voldoende actueel beschouwd, dan dient het nieuwe risico-onderzoek, vereist krachtens § 1, te worden voorafgegaan door een bijwerking van dit gedetailleerd onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig afdeling II van hoofdstuk III of zelfs door een bijwerking van het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd overeenkomstig afdeling V van hoofdstuk II.]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Doel en inhoud.
Art.33.§ 1. Het risicobeheersvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van [3 het risicobeheer]3 [6 ...]6 om de [5 huidige]5 via een risico-onderzoek geïdentificeerde risico's [6 , overeenkomstig artikel 29, § 2, tweede lid, 1°, ]6 aanvaardbaar te maken voor de volksgezondheid en het milieu.
  [6 Het risicobeheersvoorstel bepaalt eveneens het type en de uitvoeringswijze van het risicobeheer om de toekomstige risico's geïdentificeerd door een risico-onderzoek, overeenkomstig artikel 29, § 2, tweede lid, 2° en 3°, aanvaardbaar te maken voor de volksgezondheid en het milieu indien het geoorloofd feitelijk gebruik van het terrein zal worden gewijzigd, rekening houdend met :
   - de bestemming, volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein ;
   - een afgeleverd en geldig, maar nog niet uitgevoerd(e) stedenbouwkundig attest of stedenbouwkundige vergunning ;
   - andere bestemmingen die zijn toegestaan volgens de bodembestemmingsplannen.
   Het risicobeheersvoorstel wordt opgesteld door de personen bedoeld in de artikelen 20 tot 22 of door de aanvrager van de afgeleverde, maar nog niet uitgevoerde stedenbouwkundige vergunning. ]6
   § 2. Het risicobeheersvoorstel beschrijft [6 het gekozen risicobeheer]6,[6 ]na het te hebben vergeleken]6 [6[4 met andere denkbare risicobeheren]6 ]4 doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Op basis van dezelfde criteria vergelijkt het risicobeheersvoorstel op beknopte wijze [6 het gekozen risicobeheer ]6 met [1 een sanering]1 volgens een aan de situatie op het terrein aangepaste techniek. Het risicobeheersvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van [6 het gekozen risicobeheer]6 de geboekte resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn [6 waarbinnen dit risicobeheer uitgevoerd moet worden]6. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van het risicobeheer en het gebruik van het terrein. Het risicobeheersvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke [2 nood]2- of follow-upmaatregelen er genomen moeten worden.
   De effecten van het ontwerp worden beoordeeld onverminderd de andere wetgevingen op dat gebied.
   § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,2°; 2,15°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,14°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,15°, 004; Inwerkingtreding : : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitvoering en kennisgeving.
Art.34.§ 1. Het risicobeheersvoorstel wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige opgesteld.
  § 2. Het risicobeheersvoorstel wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken. [6 Het kan eveneens gelijktijdig met een risico-onderzoek worden betekend, dat eventueel wordt gecombineerd met een gedetailleerd onderzoek, alleen of in combinatie met een verkennend bodemonderzoek.]6
  Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven [6 of]6 [2 , via elektronische weg]2 [4 ...]4. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd.
  § 3. Het risicobeheersvoorstel wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 met bericht van ontvangst [5 ...]5.
  [6 Vanaf de datum van ontvangst van het risicobeheersvoorstel en voor zover de voorafgaande onderzoeken gelijkvormig werden verklaard, heeft het Instituut 15 dagen de tijd ]6 om aan de persoon die het risicobeheersvoorstel moet opstellen, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekening te doen van ofwel een ontvangstbewijs voor het volledige dossier, ofwel een verzoek om aanvullingen, die binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [3 , via elektronische weg]3 [4 ...]4.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2011-02-03/01, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gelijkvormigheidsverklaring.
Art.35.§ 1. Na ontvangst van de ontvangstbewijs voor het volledige dossier of, desgevallend, de adviezen bedoeld in artikel 51 of na het verstrijken van de in artikelen 34, § 3 en 51 gestelde termijnen om de adviezen in te dienen, heeft het Instituut 45 dagen de tijd om :
  - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren;
  - ofwel [6 aanvullingen]6 op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3 gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [6 aanvullingen]6 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het risicobeheersvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.
  Indien het Instituut geen gelijkvormigheidsverklaring kan betekenen volgens de binnen deze bepaling toegestane termijn, richt het aan de persoon die het risicobeheer uitvoert een voorstel van verlenging van een maximum van 30 dagen van deze termijn. In dit voorstel zijn de in artikelen 55 tot 57 georganiseerde beroepen vermeld.
  § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het risicobeheersvoorstel, de milieueffecten ervan en de ontvangen adviezen, [7 overeenkomstig welke voorwaarden het risicobeheer uitgevoerd moet worden, welke resultaten behaald moeten worden met de uitvoering van dit beheer en binnen welke termijn dit beheer moet zijn uitgevoerd. Het Instituut kan eveneens nood- of follow-upmaatregelen voorschrijven. ]7
  § 3. De gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan de volgende personen betekend :
  1° de persoon die [5 het risicobeheer ]5moet uitvoeren;
  2° de houders van zakelijke rechten en de [4 huidige]4 exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;
  3° het College van Burgemeester en Schepenen;
  4° de afgevaardigd ambtenaar, indien deze om advies gevraagd werd ter uitvoering van artikel 51.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (7)<ORD 2017-06-23/23, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Equivalentie.
Art.36. Indien het risicobeheersvoorstel inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvat die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning geldt de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel als de vereiste vergunning of aangifte.

Afdeling III. - Risicobeheersmaatregelen.
Uitvoering van de risicobeheersmaatregelen.
Art.37.§ 1. [1 Het risicobeheer ]1 [3 wordt uitgevoerd]3 door een bodemsaneringsaannemer, onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige, binnen de termijnen die het Instituut heeft gesteld in de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel.
  § 2. [1 Het risicobeheer ]1 [3 wordt uitgevoerd]3 in overeenstemming met de bepalingen in het risicobeheersvoorstel en de voorwaarden vastgelegd in de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel.
  § 3. De Regering kan een standaardprocedure vastleggen voor de uitvoering van [2 het risicobeheer ]2.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,15°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,18°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Aanpassing van de risicobeheersmaatregelen.
Art.38.§ 1. Indien [6 na de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel, en uiterlijk]6 tijdens de uitvoering van [4 het risicobeheer]4 blijkt dat [6 dit]6 [6 niet de verwachte resultaten zal opleveren ]6, dat de uitvoeringsvoorwaarden niet langer geschikt zijn om milieuhinder te voorkomen of te verminderen of dat de resultaten behaald kunnen worden door de toepassing van [4 het risicobeheer ]4 tegen lagere kostprijs,[6 kan het risicobeheer aangepast worden]6 door wijzigingen of aanvullingen, op verzoek van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren of op [6 verzoek]6 zoek van het Instituut, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel.
   § 2. Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van [4 het risicobeheer]4 moet worden opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige die is aangesteld door de persoon die moet instaan voor het risicobeheer, en moet [6 in voorkomend geval ]6 vergezeld zijn van het advies van een bodemsaneringsaannemer. De kennisgeving aan het Instituut gebeurt per aangetekend schrijven [6 of]6 [2 , via elektronische weg]2 [3 ...]3.
   Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van [4 het risicobeheer]4 moet de aard en de gevolgen stipuleren van deze aanpassing gelet op de criteria die in het gelijkvormig verklaarde of geachte risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden. Indien het verzoek om aanpassing uitgaat van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, moeten in het verzoek ook de redenen van de aanpassing toegelicht worden.
   § 3. De persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, betekent zijn verzoek om aanpassing van [4 het risicobeheer]4 aan het Instituut [6 per aangetekend schrijven of via elektronische weg ]6.
   Binnen de 15 dagen na ontvangst van het verzoek stelt het Instituut de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 ervan in kennis :
   - ofwel dat het Instituut niet akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, wanneer het meent dat deze niet overeenstemt met de voorwaarden beschreven in § 1 of dat deze een toename van de risico's voor de volksgezondheid of het milieu kan veroorzaken;
   - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden;
   - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden;
   - ofwel dat het Instituut verzoekt om [5 aanvullingen]5, die per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de [5 aanvullingen]5 heeft het instituut 15 dagen de tijd om de gevraagde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk.
   Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn, wordt het verzoek om aanpassing van [4 het risicobeheer]4 geacht [6 ...]6 te zijn goedgekeurd.
   § 4. Het Instituut deelt aan de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, de redelijke termijn mee waarbinnen een voorstel tot aanpassing van [4 het risicobeheer]4, ten laste van deze persoon, moet worden betekend aan het Instituut. Het verzoek van het Instituut is met redenen omkleed.
   Binnen de 15 dagen na ontvangst van het voorstel stelt het Instituut de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 ervan in kennis :
   - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de voorgestelde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden;
   - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden;
   - ofwel dat het Instituut verzoekt om [5 aanvullingen]5, die per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de [5 aanvullingen]5 aanvullingen heeft het Instituut 15 dagen de tijd om de voorgestelde aanpassing al dan niet goed te keuren of te eisen dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk.
   Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het voorstel tot aanpassing van de [3 het risicobeheer]]3 [6 ...]6 goedgekeurd geacht.
   § 5. De Regering kan de lijst vastleggen van de aanpassingen waarvoor vanwege hun minieme belang geen voorafgaande kennisgeving aan het Instituut vereist is, alsmede de lijst van de aanpassingen waarvoor vanwege hun aanzienlijke belang een nieuw risicobeheersvoorstel moet worden opgesteld.
   ----------
   (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
   (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°; 44 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 15°; 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,20°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Eindbeoordeling.
Art.39.§ 1. Na de uitvoering van [3 het risicobeheer ]3 wordt er door een bodemverontreinigingdeskundige een eindbeoordeling [4 ...]4 gemaakt ten laste van de persoon [4 die het moet uitvoeren ]4. De eindbeoordeling wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [2 ...]2.
  § 2. Deze eindbeoordeling omvat minstens de volgende elementen :
  - een gedetailleerde omschrijving van de uitgevoerde risicobeheersmaatregelen;
  - de verkregen resultaten wat betreft de blootstelling van personen en het milieu op basis van de in het gelijkvormig verklaard of geacht risicobeheersvoorstel beschreven procedure;
  - de aard en de duur van de eventuele follow-upmaatregelen.
  § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Slotverklaring.
Art.40.§ 1. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling betekent het Instituut, op basis van deze eindbeoordeling en de volgens de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel vereiste resultaten, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [5 ...]5 :
  [5 1°]5 ofwel [5 aan de personen bedoeld in artikel 35, § 3]5 een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie voldaan is, eventueel onder voorwaarde van follow-upmaatregelen;
  [5 2°]5 [5 ofwel aan de persoon bedoeld in artikel 35, § 3, 1° :]5
  - ofwel een verzoek om aanvulling [3 van het risicobeheer ]3. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 38, § 1, § 2 en § 4, naar analogie van toepassing. De eindbeoordeling wordt geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvulling, ten laste van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 39;
  - ofwel een verzoek om [4 aanvullingen]4 aan de eindbeoordeling die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [2 ...]2 binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [4 aanvullingen]4 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring te betekenen.
  [5 In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.]5
  § 2. Bij ontstentenis van een slotverklaring van het Instituut binnen de termijn [5 ...]5 bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies goedgekeurd geacht en wordt de slotverklaring als gelijkvormig beschouwd.
  § 3. De Regering kan de type-inhoud van de eindbeoordeling bepalen.
  [5 § 4 - Indien een perceel in de inventaris van de bodemtoestand wordt opgenomen in categorie 2 naar aanleiding van een eindbeoordeling, blijft dit geldig zolang de elementen die in aanmerking worden genomen om de kwetsbaarheidszone en bijgevolg de interventienormen te bepalen, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, niet worden gewijzigd. Bij afgifte, na de eindbeoordeling, van een stedenbouwkundig attest, een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning voor dit perceel die er de kwetsbaarheidszone zodanig van wijzigt dat de interventienormen strikter worden, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, moet de eindbeoordeling vóór de handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van deze stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen, worden geactualiseerd ten laste van de aanvrager van het attest of de vergunning. ]5
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,16°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK V. - Sanering.
Afdeling I. - Saneringsvoorstel.
Doel en inhoud.
Art.41.§ 1. Het saneringsvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van [1 een sanering]1 die uitgevoerd moeten worden om aan de saneringsnormen te voldoen of om een toename van de verontreiniging uit te sluiten.
  § 2. Het saneringsvoorstel beschrijft de gekozen saneringstechnieken, na ze te hebben vergeleken met andere denkbare saneringstechnieken wat betreft doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Het saneringsvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van de gekozen saneringswerken de resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn waarbinnen [3 deze sanering uitgevoerd moet worden ]3. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van de sanering en het gebruik van het terrein. Het saneringsvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke [2 nood]2- en followupmaatregelen er genomen moeten worden.
  De effecten van het ontwerp worden beoordeeld onverminderd de andere wetgevingen op dat gebied.
  § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van het saneringsvoorstel.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,1°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 47, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitvoering en kennisgeving.
Art.42.§ 1. Het saneringsvoorstel wordt opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige.
  § 2. Het saneringsvoorstel wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken. [6 Het kan eveneens gelijktijdig met een gedetailleerd onderzoek worden meegedeeld, dat eventueel wordt gecombineerd met een verkennend bodemonderzoek.]6
  Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het voorstel moet opstellen, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven [6 of]6 [2 via elektronische weg]2 [4 ...]4.
  Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd.
  § 3. Het saneringsvoorstel wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [5 ...]5.
  [6 Vanaf de datum van ontvangst van het saneringsvoorstel en voor zover de voorafgaande onderzoeken gelijkvormig werden verklaard, heeft het Instituut 15 dagen de tijd ]6 om aan de persoon die het saneringsvoorstel moet opstellen, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekening te doen van ofwel een ontvangstbewijs voor het volledige dossier, ofwel een verzoek om aanvullingen, die binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [ of][3 , via elektronische weg]3 [4 ...]4,
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2011-02-03/01, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,5°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gelijkvormigheidsverklaring.
Art.43.§ 1. Na ontvangst van de ontvangstbewijs voor het volledige dossier of, desgevallend, de adviezen bedoeld in artikel 51 of na het verstrijken van de in artikelen 42, § 3 en 51 gestelde termijnen om de adviezen in te dienen, heeft het Instituut 45 dagen de tijd om :
  - ofwel het saneringsvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren;
  - ofwel [6 aanvullingen]6 op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [4 ...]4 gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de [6 aanvullingen]6 heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het saneringsvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.
  Indien het Instituut geen gelijkvormigheidsverklaring kan betekenen volgens de binnen deze bepaling toegestane termijn, richt het aan de persoon die de sanering uitvoert een voorstel van verlenging van een maximum van 30 dagen van deze termijn. In dit voorstel zijn de in artikelen 55 tot 57 georganiseerde beroepen vermeld.
  § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het saneringsvoorstel, de milieueffecten ervan, de saneringsnormen en de ontvangen adviezen, op welke voorwaarden [7 de sanering uitgevoerd moet worden]7, welke resultaten behaald moeten worden met de uitvoering van [7 deze sanering]7 en binnen welke termijnen [7 de sanering voltooid moet zijn]7. Het Instituut kan eveneens [3 noodmaatregelen]3 voorschrijven.
  § 3. De gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan de volgende personen betekend :
  1° de persoon die [2 de sanering]2 moet uitvoeren;
  2° de houders van zakelijke rechten en de [5 huidige]5 exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;
  3° het College van Burgemeester en Schepenen;
  4° de afgevaardigd ambtenaar, indien deze om advies gevraagd werd ter uitvoering van artikel 51.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,3°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,6°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,19°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (7)<ORD 2017-06-23/23, art. 49, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Equivalentie.
Art.44. Indien het saneringsvoorstel inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvat die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning, geldt de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel als de vereiste vergunning of aangifte.

Afdeling II. - Saneringswerken.
Uitvoering van de saneringswerken.
Art.45.§ 1. [2 De sanering wordt uitgevoerd]2 door een bodemsaneringsaannemer, onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige, binnen de termijnen die het Instituut heeft gesteld in de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel.
  § 2. [1 De sanering wordt uitgevoerd]1 in overeenstemming met de bepalingen in het saneringsvoorstel en de voorwaarden vastgelegd in de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel.
  § 3. De Regering kan een standaardprocedure vastleggen voor de uitvoering van de [2 saneringen ]2.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,3°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 50, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Aanpassing van de saneringswerken.
Art.46.§ 1. Indien [6 na de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel, en uiterlijk ]6 tijdens de uitvoering van [3 een sanering]3 blijkt dat [6 die]6 niet de verwachte resultaten [6 zal]6 opleveren of dat de uitvoeringsvoorwaarden niet langer geschikt zijn om milieuhinder te voorkomen of te verminderen of dat de resultaten behaald [6 kan]6 worden door de uitvoering van [6 een sanering]6 tegen lagere kostprijs, met inbegrip van het gebruik van de beste beschikbare technieken, [6 kan de sanering aangepast worden]6 aangepast worden door wijzigingen of aanvullingen, op verzoek van de persoon die de sanering moet uitvoeren of op verzoek van het Instituut, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel.
  § 2. Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van [4 de sanering]4 moet worden opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige die is aangesteld door de persoon die de sanering moet uitvoeren, en moet [6 in voorkomend geval ]6 vergezeld zijn van het advies van een bodemsaneringsaannemer. De kennisgeving aan het Instituut gebeurt per aangetekend schrijven [6 of]6 [2 , via elektronische weg]2 [6 ...]6.
  Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van [4 de sanering]4 moet de aard en de gevolgen stipuleren van deze aanpassing gelet op de criteria die in het gelijkvormig verklaarde of geachte saneringsvoorstel geanalyseerd worden. Indien het verzoek om aanpassing uitgaat van de persoon die de sanering moet uitvoeren, moeten in het verzoek ook de redenen van de aanpassing toegelicht worden.
  § 3. De persoon die de sanering moet uitvoeren, betekent zijn verzoek om aanpassing van [4 de sanering]4 aan het Instituut [6 per aangetekend schrijven of via elektronische weg]6.
  Binnen de 15 dagen na ontvangst van het verzoek stelt het Instituut de persoon die de sanering moet uitvoeren, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 ervan in kennis :
  - ofwel dat het Instituut niet akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, wanneer het meent dat deze niet overeenstemt met de voorwaarden beschreven in § 1 of dat deze een toename van de risico's voor de volksgezondheid of het milieu kan veroorzaken;
  - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden;
  - ofwel dat het Instituut verzoekt dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden;
  - ofwel dat het Instituut verzoekt om [5 aanvullingen ]5, die per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de [5 aanvullingen ]5 heeft het instituut 15 dagen de tijd om de gevraagde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk.
  Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het verzoek om aanpassing van [4 de sanering]4 geacht [6 ...]6 te zijn goedgekeurd.
  § 4. Het Instituut deelt aan de persoon die de sanering moet uitvoeren, de redelijke termijn mee waarbinnen een voorstel tot aanpassing van [4 de sanering]4, ten laste van deze persoon, moet worden betekend aan het Instituut.
  Het verzoek van het Instituut is met redenen omkleed.
  Binnen de 15 dagen na ontvangst van het voorstel stelt het Instituut de persoon die de sanering moet uitvoeren, per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 ervan in kennis :
  - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de voorgestelde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden;
  - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden;
  - ofwel dat het Instituut verzoekt om [5 aanvullingen ]5, die per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de [5 aanvullingen ]5 heeft het Instituut 15 dagen de tijd om de voorgestelde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk.
  Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het voorstel tot aanpassing van [4 de sanering]4 geacht [6 ...]6 te zijn goedgekeurd.
  § 5. De Regering kan de lijst vastleggen van de aanpassingen waarvoor vanwege hun minieme belang geen voorafgaande kennisgeving aan het Instituut vereist is, alsmede de lijst van de aanpassingen waarvoor vanwege hun aanzienlijke belang een nieuw saneringsvoorstel opgesteld moet worden.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2011-02-03/01, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,1°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,3°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,20°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 51, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Eindbeoordeling.
Art.47.§ 1. Na de uitvoering van de [2 sanering]2 wordt er door een bodemverontreinigingdeskundige een eindbeoordeling van [3 deze sanering ]3 gemaakt ten laste van de persoon die de maatregelen moet uitvoeren. De eindbeoordeling wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [3 ...]3.
  § 2. De eindbeoordeling omvat minstens de volgende elementen :
  - een gedetailleerde omschrijving van [3 de uitgevoerde sanering]3;
  - de resultaten wat betreft de blootstelling van personen en het milieu op basis van de procedure die beschreven wordt in het gelijkvormig verklaard of geacht saneringsvoorstel.
  § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,1°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 52, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Slotverklaring.
Art.48.§ 1. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling betekent het Instituut op basis van deze eindbeoordeling en de volgens de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel vereiste resultaten per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 [2 ...]2 :
  [2 1°]2 ofwel [2 aan de personen bedoeld in artikel 43, § 3]2 een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie voldaan is;
  [2 2°ofwel aan de persoon bedoeld in artikel 43, § 3, 1° :
   - ofwel een verzoek om aanvulling van de sanering. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 46, § 1, § 2 en § 4, naar analogie van toepassing. De eindbeoordeling wordt geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvulling, ten laste van de persoon die de sanering moet uitvoeren, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 47.
   - ofwel een verzoek om aanvullingen aan de eindbeoordeling, dat aan het Instituut meegedeeld moet worden per aangetekend schrijven of via elektronische weg binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring mee te delen.
   In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die de sanering moet uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.]2
  In dat geval zijn de bepalingen van artikel 46, § 1, § 2 en § 4, naar analogie van toepassing. De eindbeoordeling wordt geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvulling, ten laste van de persoon die de saneringswerken moet uitvoeren, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 47;
  - ofwel een verzoek om wijzigingen of aanvullingen aan de eindbeoordeling, die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring te betekenen.
  § 2. Bij ontstentenis van een slotverklaring van het Instituut binnen de termijn [2 ...]2 bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt de slotverklaring als gelijkvormig beschouwd.
  § 3. De Regering kan de type-inhoud van de eindbeoordeling bepalen.
  [2 § 4 - Indien een perceel in de inventaris van de bodemtoestand wordt opgenomen in categorie 2 naar aanleiding van een eindbeoordeling, blijft dit geldig zolang de elementen die in aanmerking worden genomen om de kwetsbaarheidszone en bijgevolg de interventienormen te bepalen, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, niet worden gewijzigd. Bij afgifte, na de eindbeoordeling, van een stedenbouwkundig attest, een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning voor dit perceel die er de kwetsbaarheidszone zodanig van wijzigt dat de interventienormen strikter worden, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, moet de eindbeoordeling vóór de handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van deze stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen, worden geactualiseerd ten laste van de aanvrager van het attest of de vergunning. ]2
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 53, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK VI. - Overige maatregelen.
Veiligheidsmaatregelen.
Art.49.§ 1. Indien het Instituut van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu, kan het op elk ogenblik de uitvoering van [2 noodmaatregelen]2 opleggen ten laste van de houder van de verplichting om een bodemverkennend onderzoek of behandeling van de verontreiniging uit te voeren of, bij ontstentenis van dergelijke geïdentificeerde persoon of wanneer het onmogelijk blijkt deze persoon te identificeren, ten laste van de [3 huidige ]3 exploitant van het betreffende terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein, binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Deze bevoegdheid doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van andere overheden om [2 noodmaatregelen]2 te nemen.
  De door het Instituut opgelegde [2 noodmaatregelen]2 zijn met redenen omkleed en worden per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekend aan de volgende personen :
  1° de persoon die ze moet uitvoeren;
  2° de houders van zakelijke rechten en de [4 huidige]4 exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;
  3° het College van Burgemeester en Schepenen.
  De [2 noodmaatregelen]2, met uitzondering van de gebruiksbeperkingen, worden uitgevoerd onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige.
  Indien de door het Instituut opgelegde [2 noodmaatregelen]2 inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvatten die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning, geldt de beslissing van het Instituut als de vereiste vergunning of aangifte.
  § 2. Indien een bodemverontreinigingsdeskundige bij de uitvoering van een opdracht krachtens deze ordonnantie van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu en dat er [2 noodmaatregelen]2 nodig zijn, moet hij het Instituut daarvan zo snel mogelijk op de hoogte stellen. In dat geval deelt de bodemverontreinigingsdeskundige aan het Instituut mee welke [2 noodmaatregelen]2n hij aanbeveelt rekening houdend met de situatie van het terrein.
  § 3. Zodra er zich een bodemverontreiniging voordoet of ontdekt wordt, moet de [3 huidige ]3 exploitant van het betreffende terrein of, bij ontstentenis van deze, de houder van zakelijke rechten op dit terrein, onmiddellijk op eigen initiatief en te zijnen laste alle eerste [2 noodmaatregelen]2 nemen die nodig zijn om de bodemverontreiniging te beperken en de risico's voor de volksgezondheid en het milieu te beperken of te voorkomen.
  De persoon bedoeld in het eerste lid stelt het Instituut zo snel mogelijk op de hoogte van de maatregelen die hij getroffen heeft, in voorkomend geval op het moment van de aangifte bedoeld in artikel 4.
  § 4. Onverminderd artikel 13, § 7 kan het Instituut, indien het van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu, de termijn bepalen waarbinnen een verkennend bodemonderzoek ten laste van de [3 huidige ]3 exploitant van het betreffende terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein, aan het Instituut moet worden betekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 15. De beslissing van het Instituut is met redenen omkleed en wordt per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 betekend aan de volgende personen :
  1° de persoon die het verkennend onderzoek moet uitvoeren;
  2° de houders van zakelijke rechten en de [4 huidige ]4 exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;
  3° het College van burgemeester en schepenen.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,7°; 54, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Follow-upmaatregelen.
Art.50.Het Instituut kan in [2 elke gelijkvormigheidsverklaring, slotverklaring of beslissing van het Instituut betreffende de voorafgaande aangifte bedoeld in artikelen 63, § 4 en 65/3, § 2]2, de uitvoering van follow-upmaatregelen opleggen ten laste van de persoon die moet instaan voor [2 de behandeling]2. In voorkomend geval vermeldt het Instituut de termijnen waarbinnen een verslag van de resultaten van de opgelegde followupmaatregelen per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 aan het Instituut betekend moeten worden.
  De follow-upmaatregelen, met uitzondering van de gebruiksbeperkingen, worden uitgevoerd onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige. Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK VII. - Raadpleging en aanplakking.
Advies en openbaar onderzoek.
Art.51.§ 1. Binnen de 5 dagen na kennisgeving van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier bezorgt het Instituut een kopie van het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel voor advies aan het College van burgemeester en schepenen van de gemeente waar zich het perceel of de percelen bevinden waarop het voorstel betrekking heeft.
  [1 Het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel kan via elektronische weg aan het college van burgemeester en schepenen bezorgd worden.]1
  [3 Het College van burgemeester en schepenen betekent]3 zijn advies aan het Instituut binnen de 30 dagen na ontvangst van het voorstel. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.
  [3 § 2. Indien het voorstel de realisatie van een bovengrondse inrichting met permanent karakter omvat of betrekking heeft op gevrijwaard erfgoed in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.]3, bezorgt het Instituut eveneens binnen de 5 dagen na de betekening van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier, een kopie van het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel aan de afgevaardigd ambtenaar voor advies.
  Binnen de 30 dagen na ontvangst van het voorstel betekent de afgevaardigd ambtenaar zijn advies aan het Instituut en het College van burgemeester en schepenen.
  Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn [3 tenzij het gaat om gevrijwaard erfgoed in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in welkdanig geval het advies wordt geacht ongunstig te zijn. In dit laatste geval stuurt het Instituut een herinnering naar de gemachtigde ambtenaar binnen de 10 dagen na het overschrijden van de termijn. Deze laatste heeft dan opnieuw 30 dagen de tijd om zijn advies te verlenen. Bij gebrek aan reactie op deze nieuwe termijn wordt het advies van de gemachtigde ambtenaar geacht gunstig te zijn.]3
  [1 Het advies van het college van burgemeester en schepenen kan via elektronische weg worden betekend.
   Het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel kan via elektronische weg aan de afgevaardigd ambtenaar bezorgd worden.
   Het advies van de afgevaardigd ambtenaar kan via elektronische weg worden betekend.]1
  [3 ...]3
  [3 § 3.]3 Binnen dezelfde termijn van 5 dagen na de betekening van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier brengt het Instituut de houders van zakelijke rechten en de [2 huidige]2 exploitanten van een risicoactiviteit op de percelen ervan op de hoogte dat er een dergelijk voorstel aan het Instituut betekend is.
  [1 Die inkennisstelling kan via elektronische weg gebeuren.]1
  Deze personen kunnen het voorstel inkijken bij het gemeentebestuur.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,10°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Aanplakking.
Art.52.De persoon die het risicobeheer of de sanering moet realiseren, moet de afgifte van een gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel [1 of ]1 het saneringsvoorstel [1 ...]1 bekendmaken door aanplakking op de plaats [1 waar de behandeling zal plaatsvinden.]1 [1 In geval van een behandeling van beperkte duur bedoeld in artikel 63 of een behandeling bedoeld in artikel 65/3, moet de persoon die de behandeling moet uitvoeren, de verzending van een voorafgaande aangifte, bedoeld in artikel 63, § 4 of 65/3 § 2, bekendmaken door aanplakking. ]1
  Als er beroep wordt aangetekend tegen de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel, het saneringsvoorstel,[1 tegen de beslissing van het Instituut betreffende de voorafgaande aangifte of tegen het ontbreken van beslissing betreffende de voorafgaande aangifte binnen de termijnen zoals bedoeld in de artikelen 63 en 65/3 ]1 of tegen de beslissing van het Instituut om de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie te beperken, is deze persoon er eveneens toe gehouden de beslissing van het Milieucollege en in voorkomend geval van de Regering aan te plakken.
  [1 De bekendmaking door aanplakking dient plaats te vinden vóór de uitvoering van het risicobeheer, de sanering of de behandeling van beperkte duur, bedoeld in artikelen 63 en 65/3 en uiterlijk hetzij binnen de 15 dagen vanaf de kennisgeving van de gelijkvormigheidsverklaring van het voorstel, hetzij op de dag zelf van de voorafgaande aangifte van behandeling zoals bedoeld in artikel 63 § 4 of artikel 65/3 § 2. De bekendmaking door aanplakking dient te worden gehandhaafd tot de datum van kennisgeving van de slotverklaring. ]1
  De Regering kan de modaliteiten bepalen voor de aanplakking bedoeld in dit artikel.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 57, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gebruiksbeperkingen.
Art.53.Indien de door het Instituut voorgeschreven [1 nood]1- of follow-upmaatregelen gebruiksbeperkingen inhouden, brengt de persoon die belast is met de uitvoering ervan, de houders van personenrechten op de betreffende percelen schriftelijk op de hoogte. Het instituut kan eveneens aanplakking van de gebruiksbeperkingen op de plaats waar ze van toepassing zijn verplicht stellen.
  De Regering kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen voor de aanplakking bedoeld in dit artikel.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Controlecommissie]1   ----------   (1)
Art. 53/1.[1 § 1. Er wordt een commissie opgericht voor de controle van de prestaties van de bodemverontreinigingsdeskundigen en van de bodemsaneringsaannemers.
   § 2. De commissie heeft als opdracht om, op verzoek van het Instituut, een gemotiveerd en niet-bindend advies te formuleren bij elke klacht van een verplichtinghouder [2 of van Leefmilieu Brussel]2 tegen een bodemverontreinigingsdeskundige of tegen een bodemsaneringsaannemer die verband houdt met de toepassing van deze ordonnantie en van het besluit van 15 december 2011 betreffende de erkenning van de bodemverontreinigings-deskundigen en de registratie van de bodemsaneringsaannemers.
   § 3. De commissie heeft tevens als opdracht om, op verzoek van het Instituut, een gemotiveerd en niet-bindend advies te verstrekken in het kader :
   1° van een procedure tot schorsing of intrekking van de erkenning van een bodemverontreinigingsdeskundige als bedoeld in Titel II, Hoofdstuk V van voornoemd besluit van 15 december 2011 ;
   2° van een procedure tot schorsing of intrekking van de erkenning van een bodemsaneringsaannemer als bedoeld in Titel III, Hoofdstuk V van voornoemd besluit van 15 december 2011.
   § 4. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de oprichting, de organisatie en de werking van de commissie.
   § 5. De Regering kan bijkomende taken toewijzen aan de commissie in zoverre die taken verband houden met voorliggende ordonnantie. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 58, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2021-05-06/01, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 22-05-2021>

Rapportering aan de Regering en het Parlement.
Art.54. Vanaf de inwerkingtreding van de ordonnantie legt het Instituut elke drie jaar een rapport over de toepassing van deze ordonnantie voor aan de Regering en het Parlement.

HOOFDSTUK VIII. - Beroep.
Beroep bij het Milieucollege.
Art.55.§ 1. Er kan beroep worden aangetekend bij het Milieucollege tegen :
  1° de inschrijving door het Instituut van een perceel op te nemen in de inventaris van de bodemtoestand bedoeld in artikel 7 § 2, tweede lid, artikel 7, § 3, eerste lid en art. 7, § 4;
  2° de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van een verkennend bodemonderzoek bedoeld in artikel 15, § 3, of tegen de stilzwijgende gelijkvormigheid resulterend uit het overschrijden van de termijnen bedoeld in artikel 15, § 5, [6 ...]6;
  3° de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van een gedetailleerd onderzoek bedoeld in artikel 27, § 1, of tegen de stilzwijgende gelijkvormigheid resulterend uit het overschrijden van de termijnen bedoeld in artikel 27, § 3, indien het type verontreiniging [6 ...]6 vastgesteld door het verkennend bodemonderzoek dat hieraan voorafging [6 werd gewijzigd]6;
  4° de verklaring van gelijkvormigheid of van niet-gelijkvormigheid van een risicobeheerproject, bedoeld in artikel 35, § 1, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in artikel 35, § 1, tweede lid, bedoelde termijnen;
  5° de verklaring van gelijkvormigheid of van niet-gelijkvormigheid van een [6 [saneringsvoorstel]6, bedoeld in artikel 43, § 1, eerste lid, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in artikel 43, § 1, tweede lid, bedoelde termijnen;
  6° de [6 beslissing van het Instituut]6, bedoeld in [6 artikel 63, § 4, derde lid]6, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in [6 artikel 63, § 4, derde lid]6, bedoelde termijnen;
  7° het akkoord of het niet-akkoord van het Instituut met betrekking tot een verzoek of voorstel tot aanpassing van [5 het risicobeheer ]5 of [3 sanering]3 bedoeld in artikel 38, § 3, tweede lid, artikel 38, § 4, tweede lid, artikel 46, § 3, tweede lid en artikel 46, § 4, tweede lid, of de stilzwijgende [6 aanvaarding]6 bedoeld in artikel 38, § 3, derde lid, artikel 38, § 4, derde lid, artikel 46, § 3, derde lid en artikel 46, § 4, derde lid;
  8° het verzoek van het Instituut om aanpassing van[4 het risicobeheer]4 of [2 de sanering]2 bedoeld in artikel 38, § 4, eerste lid en artikel 46, § 4, eerste lid;
  9° de beslissing van het Instituut om de inhoud van de verplichtingen krachtens deze ordonnantie bij toepassing van artikel 66 te beperken.
  Volgende personen kunnen beroep instellen :
  - de houder van de verplichtingen resulterend uit de akte waartegen beroep wordt aangetekend;
  - iedere natuurlijke of rechtspersoon die getroffen wordt of kan worden door de gevolgen van de uitvoering van de handelingen bedoeld in het 1e lid;
  - elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen.
  Elke vereniging die ijvert voor de bescherming van het milieu op het grondgebied van het Gewest, wordt geacht een belang te hebben, op voorwaarde dat :
  a) de vereniging een VZW is;
  b) de VZW reeds bestond vóór de datum van de kennisgeving door het Instituut bedoeld in artikel 7, § 1, 1e lid, vóór de datum van de kennisgeving aan het Instituut van het bodemonderzoek waarvan de gelijkvormigheidsverklaring het voorwerp van het beroep is, of vóór de datum van de kennisgeving van het Instituut dat de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie beperkt wordt;
  c) in de statuten van de VZW bepaald is dat het doel van de VZW de bescherming van het milieu is;
  d) het geschonden belang dat aangevoerd wordt in het beroep, kadert in het statutaire doel van de VZW, zoals het is op de datum van de kennisgeving door het Instituut bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, op de datum van de kennisgeving aan het Instituut van het bodemonderzoek waarvan de gelijkvormigheidsverklaring het voorwerp van het beroep is, of op de datum van de kennisgeving van het Instituut dat de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie beperkt wordt.
  § 2. De eiser of zijn raadsman, alsook het Instituut of zijn afgevaardigde, worden op hun verzoek door het Milieucollege gehoord. Als één partij vraagt om gehoord te worden, worden ook de andere partijen uitgenodigd om te verschijnen.
  § 3. De beslissing van het Milieucollege wordt betekend aan de eiser, aan het Instituut, aan de houder van de zakelijke rechten en de [3 huidige]3 exploitant van een risico-activiteit op het betrokken terrein en, naargelang de akte die het voorwerp van het beroep is, aan de andere personen en overheden bedoeld in artikelen 15, § 4, 27, § 2, 35, § 3, 43, § 3 en 63, § 5. De beslissingen betreffende een van de akten bedoeld in artikel 38 en 46 worden eveneens betekend aan de andere personen en overheden bedoeld in respectievelijk artikelen 35, § 3 en 43, § 3. De beslissing betreffende een beslissing van het Instituut bedoeld in artikel 66 wordt eveneens betekend aan de houder van de beperkte verplichting.
  [1 Het Milieucollege deelt zijn beslissing mee binnen 60 dagen vanaf de datum van de ter post ingediende aangetekende zending met het eerste beroep. Indien meermaals beroep wordt ingediend tegen eenzelfde akte, wordt de termijn van 60 dagen verlengd met het aantal dagen tussen de data van indiening ter post van de aangetekende zending met het eerste en het laatste beroep; dat aantal wordt niettemin beperkt tot 25. In dat geval, deelt het Milieucollege de partijen de datum mee waarop de kennisgevingstermijn ingaat. Wanneer de partijen gehoord worden, wordt de termijn verlengd met 15 dagen. [6 ...]6]1
  Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen deze termijn wordt de akte die het voorwerp van het beroep uitmaakt, als bevestigd beschouwd.
  [6 § 3/1. Een dossierrecht waarvan de opbrengst integraal en rechtstreeks aan het Gewestelijk fonds voor bodemsanering wordt gestort, wordt geheven ten laste van elke natuurlijke of rechtspersoon die beroep aantekent bij het Milieucollege. Het bedrag van het dossierrecht wordt vastgelegd op 125 euro.]6
  § 4. De Regering kan de procedure voor het beroep bedoeld in dit artikel nader bepalen.
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/54, art. 137, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,3°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,8° 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,13°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,15°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (6)<ORD 2017-06-23/23, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Beroep bij de Regering.
Art.56.§ 1. De personen bedoeld in artikel 55, § 1, kunnen bij het Instituut bij de Regering beroep instellen tegen de beslissing van het Milieucollege of tegen de stilzwijgende beslissing van bevestiging bedoeld in artikel 55, § 3, derde lid.
  § 2. De eiser of zijn raadsman, alsook het Milieucollege of zijn afgevaardigde, worden op hun verzoek gehoord door de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt. Als één partij vraagt om gehoord te worden, worden ook de andere partijen uitgenodigd om te verschijnen.
  [1 § 2/1. Een dossierrecht waarvan de opbrengst integraal en rechtstreeks aan het Gewestelijk fonds voor bodemsanering wordt gestort, wordt geheven ten laste van elke natuurlijke of rechtspersoon die beroep aantekent bij de Regering. Het bedrag van het dossierrecht wordt vastgelegd op 125 euro.]1
  § 3. De beslissing van de Regering wordt betekend aan de eiser, aan het Milieucollege, aan het Instituut en, naargelang de akte die het voorwerp van het beroep is, aan de personen en overheden bedoeld in artikel 55, § 3, binnen een termijn van 60 dagen na de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende zending met het beroep. Wanneer de partijen gehoord worden, wordt de termijn verlengd met 15 dagen.
  Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen de gestelde termijn kan de houder van de verplichtingen resulterend uit de akte waartegen beroep is aangetekend, per aangetekend schrijven een aanmaning richten aan de Regering. Indien bij het verstrijken van een nieuwe termijn van 30 dagen na de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende zending met de aanmaning deze persoon geen beslissing heeft ontvangen, wordt de beslissing die het voorwerp van het beroep uitmaakt, ook al was ze stilzwijgend, als bevestigd beschouwd.
  § 4. De Regering kan de procedure voor het beroep bedoeld in dit artikel nader bepalen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Termijn voor de indiening van het beroep.
Art.57. § 1. Het beroep moet per aangetekend schrijven aan de bevoegde overheid worden gericht binnen de 30 dagen na :
  1° ontvangst van de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring, indien het beroep bij het Milieucollege uitgaat van een persoon aan wie deze beslissing betekend moet worden;
  2° het verstrijken van de termijn voor het betekenen van de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet gelijkvormigheidsverklaring, indien het beroep bij het Milieucollege uitgaat van een persoon aan wie deze beslissing betekend had moet worden;
  3° ontvangst van de beslissing van het Milieucollege, indien het beroep bij de Regering uitgaat van een van de personen aan wie deze beslissing werd betekend krachtens artikel 55, § 3;
  4° aanplakking van het bericht of de beslissing bedoeld in artikel 52.
  § 2. In geval van ernstig gevaar of onherstelbare schade, kan de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring binnen een periode van 5 werkdagen na het indienen van het beroep opgeschort worden door de voorzitter van het Milieucollege of het lid dat hij daartoe aanstelt.
  § 3. De Regering kan de procedure voor de opschorting bedoeld in dit artikel nader bepalen.

HOOFDSTUK IX. - Bijzondere bepalingen.
Afdeling I. Bijzondere aanleidinggevende feiten}   
Onteigening.   
Art.58.
  <Opgeheven bij ORD 2017-06-23/23, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Faillissement.   
Art.59.
  <Opgeheven bij ORD 2017-06-23/23, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdeling II.   
Verkennend bodemonderzoek.   
Art.60.
  <Opgeheven bij ORD 2017-06-23/23, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Gedwongen mede-eigendom.   
Art.61.
  <Opgeheven bij ORD 2017-06-23/23, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Afdelingn III. Identificatie en specifieke behandeling van de verontreiniging
Onderafdeling I. [1 Minieme behandeling en behandeling van beperkte duur]1   ----------   (1)
[1 Minieme behandeling]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.62.[1 § 1. De minieme behandeling bestaat uit de uitvoering van een afgebakende behandeling van een verontreiniging over een minieme oppervlakte die aan het licht wordt gebracht door de resultaten van de bodemonderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van een lopend verkennend bodemonderzoek, door te voldoen aan de saneringsnormen of de toename van de verontreiniging uit te sluiten, voor de door middel van een sanering te behandelen verontreinigingen, en door de concentraties van de bodemverontreiniging onder de interventienormen te brengen voor de door middel van risicobeheer te behandelen verontreinigingen.
   De deskundige die belast is met het verkennend bodemonderzoek moet de persoon die een verkennend bodemonderzoek laat uitvoeren, informeren over de voordelen van de minieme behandeling.
   De minieme behandeling die voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 62 en 65, geldt als behandeling van de bodemverontreiniging, met inbegrip van de eindbeoordeling.
   § 2. De persoon die een verkennend bodemonderzoek laat uitvoeren met toepassing van de artikelen 13 en 13/1 tot 13/3 kan een minieme behandeling laten uitvoeren indien de deskundige die belast is met het verkennend bodemonderzoek concludeert dat er sprake is van een overschrijding van de interventie- of saneringsnormen en hij, na de afbakening van de verontreiniging, van mening is dat de behandeling van de verontreiniging betrekking zou moeten hebben op een zone met een oppervlakte van minder dan 20 m.
   § 3. De minieme behandeling wordt als volgt uitgevoerd :
   1° ze wordt uitgevoerd tijdens het verkennend bodemonderzoek : in aansluiting op de conclusies van de deskundige betreffende de concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem, overeenkomstig artikel 14, § 3, en vóór de kennisgeving van het verkennend bodemonderzoek aan het Instituut, overeenkomstig artikel 15, § 2 ;
   2° ze wordt uitgevoerd door een bodemsaneringsaannemer, onder het toezicht van de bodemverontreinigingsdeskundige en volgens de codes van goede praktijk ;
   3° ze bestaat uitsluitend uit grondafgravingen en aanaardingen zonder wijziging van het oorspronkelijke reliëf, met onmiddellijke verwijdering van de afvalstoffen en zonder lozing van vloeistoffen of gassen op of in de omgeving van het behandelde terrein ;
   4° ze voldoet aan de saneringsnormen en sluit de toename van de verontreiniging uit voor de door middel van een sanering te behandelen verontreinigingen of brengt de concentraties terug onder de interventienormen voor de door middel van risicobeheer te behandelen verontreinigingen. Het bepalen van de uitvoering van een behandeling van de verontreiniging door sanering of door risicobeheer gebeurt naar analogie met de artikelen 20 tot en met 22 ;
   5° ze wordt uitgevoerd volgens complementaire voorwaarden die de Regering mag bepalen ter bescherming van het milieu en de personen die bij een dergelijke behandeling betrokken zijn.
   De minieme behandeling wordt uitgevoerd ten laste van de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Behandeling van beperkte duur]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.63.[1 § 1. De behandeling van beperkte duur bestaat in de uitvoering van een behandeling, over een beperkte looptijd, van een verontreiniging die aan het licht wordt gebracht door een bodemverontreinigingsdeskundige, door middel van risicobeheer of een sanering.
   De bodemverontreinigingsdeskundige moet de houder van verplichtingen informeren over de voordelen van de behandeling van beperkte duur.
   De behandeling van beperkte duur die voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 63 en 65, geldt als behandeling van de bodemverontreiniging. In het geval zoals voorzien in § 2, 1°, a) geldt de behandeling van beperkte duur die overeenstemt met de voorwaarden van de artikelen 63 en 65 als verkennend bodemonderzoek voor het betrokken perceel of de betrokken percelen die het voorwerp uitmaken van een behandeling van beperkte duur.
   § 2. De behandeling van beperkte duur kan worden uitgevoerd in de gevallen die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden :
   1° ze wordt uitgevoerd op vraag van een van de volgende personen :
   a)de persoon die een verkennend bodemonderzoek moet laten uitvoeren, met toepassing van de artikelen 13, § 6 en § 7, of 49, § 4 ;
   b)de persoon die een risicobeheersvoorstel of een saneringsvoorstel moet laten uitvoeren ;
   c)de houder van een uit te voeren stedenbouwkundige vergunning ;
   2° indien de interventie- of saneringsnormen worden overschreden en de uitvoeringstermijn van de werken en de eindbeoordeling van de behandeling lager is dan of gelijk is aan 180 dagen, volgens de bodemverontreinigingsdeskundige ;
   3° voor zover is voldaan aan de volgende voorwaarden, naargelang het geval :
   a)in het geval bedoeld in § 2, 1°, a), indien de bodemverontreinigingsdeskundige concludeert dat de behandeling van beperkte duur zal bestaan in een sanering als de behandeling van beperkte duur wordt uitgevoerd in het kader van een verkennend bodemonderzoek op grond van artikel 13, § 7 en, in elk geval, indien de behandeling van beperkte duur zal volstaan opdat de lopende handelingen en werken de latere behandeling van het deel niet belemmeren waarop de behandeling van beperkte duur geen betrekking heeft en dat nog het voorwerp moet uitmaken van een verkennend bodemonderzoek ;
   b)in het geval bedoeld in § 2, 1°, b), indien de bodemverontreinigingsdeskundige concludeert dat de doelstellingen van de behandeling van beperkte duur identiek zijn aan degene van het risicobeheers- of saneringsvoorstel waarvan wordt afgeweken ;
   c)in het geval bedoeld in § 2, 1°, c), indien het perceel dat het voorwerp zal uitmaken van de behandeling van beperkte duur, het terrein is waarop de vergunning betrekking heeft, en indien het in de inventaris van de bodemtoestand is opgenomen in categorie 3, eventueel gecombineerd met 0 ;
   4° met inachtneming van de voorwaarden die zijn opgenomen in de §§ 3 en volgende.
   § 3. In het geval van een bovengrondse inrichting met permanent karakter moet deze laatste vóór de behandeling van beperkte duur worden toegestaan op grond van het BWRO. Heeft de behandeling van beperkte duur betrekking op gevrijwaard erfgoed in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dan moet ze ook van tevoren worden toegestaan met toepassing van het BWRO.
   § 4. De personen die gebruik wensen te maken van een behandeling van beperkte duur, bezorgen een voorafgaande aangifte aan het Instituut vóór de behandeling van beperkte duur en binnen de volgende termijn :
   1° in het geval bedoeld in § 2, 1°, a), tijdens het verkennend bodemonderzoek : in aansluiting op de conclusies van de deskundige betreffende de concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem, overeenkomstig artikel 14, § 3 en uiterlijk op de vervaldag van de termijn waarbinnen het verkennend bodemonderzoek aan het Instituut zou moeten meegedeeld zijn, overeenkomstig artikel 15, § 2 ;
   2° in het geval bedoeld in § 2, 1°, b), in aansluiting op de conclusies van de deskundige betreffende het type van behandeling van de verontreiniging in de bodem en uiterlijk op de vervaldag van de termijn waarbinnen het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel aan het Instituut zou moeten meegedeeld zijn.
   De aangifte gebeurt aan de hand van een formulier dat per aangetekend schrijven of via elektronische weg naar het Instituut wordt gestuurd. De Regering legt het model en de inhoud van dit formulier vast, waarin ten minste het bewijs wordt uiteengezet dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden bedoeld in § 2, 1° tot 3°.
   Na ontvangst van de voorafgaande aangifte heeft het Instituut 10 dagen de tijd om per aangetekend schrijven of via elektronische weg, desgevallend, het volgende te sturen :
   - ofwel een beslissing waaruit blijkt dat de aangifte onvolledig is en waarin de aangever wordt verzocht om ze te vervolledigen, in welk geval de in deze paragraaf vermelde procedure wordt hervat ;
   - ofwel een beslissing die zich verzet tegen de behandeling van beperkte duur wegens niet-naleving van de §§ 2 tot 4 ;
   - ofwel een beslissing die per aangetekend schrijven of via elektronische weg wordt verstuurd en aan de aangever aanvullende voorwaarden oplegt bij de uitvoering van de behandeling van beperkte duur.
   § 5. De behandeling van beperkte duur wordt als volgt uitgevoerd :
   1° ze kan worden aangevat na ontvangst van de eventuele beslissing van het Instituut tot het opleggen van voorwaarden aan de aangever of vanaf de dag na het verstrijken van de termijn waarover het Instituut beschikt om een van de in § 4, derde lid, opgenomen beslissingen te versturen, als de aangever geen enkele beslissing heeft ontvangen ;
   2° ze wordt uitgevoerd door een bodemsaneringsaannemer, onder het toezicht van de bodemverontreinigingsdeskundige en volgens de codes van goede praktijk ;
   3° ze brengt de concentraties terug onder de risicowaarden voor de door middel van risicobeheer te behandelen verontreinigingen en voldoet aan de saneringsnormen of sluit de toename van de verontreiniging uit bij een behandeling door middel van een sanering ;
   4° de behandeling volstaat opdat de lopende handelingen of werken de latere behandeling van het deel niet belemmeren waarop de behandeling van beperkte duur geen betrekking heeft en dat nog het voorwerp moet uitmaken van een verkennend bodemonderzoek, en vóór het einde van de behandeling van beperkte duur bakent de expert belast met het toezicht op de werken het type van verontreiniging af ten minste voor de zone waar de lopende handelingen en werken een latere behandeling kunnen belemmeren en verduidelijkt het ;
   5° ze wordt uitgevoerd volgens complementaire voorwaarden die de Regering mag bepalen ter bescherming van het milieu en de personen die bij een dergelijke behandeling betrokken zijn.
   De behandeling van beperkte duur wordt uitgevoerd ten laste van de persoon die gebruik kan maken van de behandeling van beperkte duur. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Vrijstelling]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.64.[1 De minieme behandeling of behandeling van beperkte duur kan plaatsvinden zonder de milieuaangifte, de milieuvergunning of de krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater vereiste vergunning die eventueel vereist zijn voor de handelingen of werken die ze omvat. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Eindbeoordeling en slotverklaring]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.65.[1 § 1. Na afloop van de uitvoering van de minieme behandeling bevat het verkennend bodemonderzoek een vermelding van de overschrijding van de interventie- of saneringsnormen voorafgaand aan de minieme behandeling, een vermelding van de overschrijding van de interventie- en saneringsnormen na de minieme behandeling, en omvat het een beschrijving van de minieme behandeling.
   § 2. Na afloop van de behandeling van beperkte duur voert een bodemverontreinigingsdeskundige een eindbeoordeling uit ten laste van de persoon die ze moet uitvoeren.
   De eindbeoordeling wordt per aangetekend schrijven of via elektronische weg aan het Instituut meegedeeld binnen een periode van 180 dagen na de kennisgeving van de voorafgaande aangifte van de behandeling van beperkte duur.
   Deze eindbeoordeling omvat ten minste de volgende elementen :
   1° een gedetailleerde beschrijving van de uitgevoerde behandeling ;
   2° de verkregen resultaten in termen van blootstelling van personen of het milieu ;
   3° de aard en de duur van de eventueel te nemen follow-upmaatregelen ;
   4° in geval van een behandeling van beperkte duur uitgevoerd met toepassing van artikel 63, § 2, 1°, a), een verkennend bodemonderzoek voor het betrokken perceel of de betrokken percelen die niet het voorwerp uitmaken van de behandeling van beperkte duur.
   De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.
   § 3. Bij ontstentenis van de kennisgeving van de eindbeoordeling binnen de in § 2 vastgelegde termijn kan het Instituut de volgende maatregelen opleggen :
   1° in geval van een behandeling van beperkte duur uitgevoerd met toepassing van artikel 63, § 2, 1°, a), de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek voor het betrokken perceel of de betrokken percelen die het voorwerp uitmaken van de behandeling van beperkte duur ;
   2° in geval van een behandeling van beperkte duur uitgevoerd met toepassing van artikel 63, § 2, b) of c), de uitvoering van een risicobeheersvoorstel of een saneringsvoorstel.
   Het verkennend bodemonderzoek, het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel moeten aan het Instituut worden meegedeeld binnen een door het Instituut vastgelegde redelijke termijn.
   § 4. Binnen 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling van een behandeling van beperkte duur deelt het Instituut op basis van deze eindbeoordeling en de voorafgaande aangifte, overeenkomstig artikel 63, per aangetekend schrijven of via elektronische weg mee :
   - ofwel, aan de persoon die de behandeling van beperkte duur heeft laten uitvoeren, de houder van zakelijke rechten en de huidige exploitant, een slotverklaring waarin wordt bevestigd dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie is voldaan ;
   - ofwel, aan de persoon die de behandeling van beperkte duur heeft laten uitvoeren, een verzoek om een gedetailleerd onderzoek uit te voeren ten laste van de persoon bedoeld in de artikelen 20 tot 22, dat aan het Instituut meegedeeld moet worden binnen een door het Instituut vastgelegde redelijke termijn ;
   - ofwel, aan de persoon die de beperkte behandeling heeft laten uitvoeren, een verzoek om aanvullingen aan de eindbeoordeling, die aan het Instituut meegedeeld moet worden per aangetekend schrijven of via elektronische weg binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring mee te delen.
   In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die de behandeling van beperkte duur heeft laten uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.
   Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de in deze paragraaf vastgelegde termijnen worden de conclusies van de bodemverontreinigingsdeskundige geacht te zijn goedgekeurd en wordt de eindbeoordeling als gelijkvormig beschouwd.
   § 5. De Regering kan de type-inhoud van de slotverklaring bepalen.
   § 6. Indien een perceel in de inventaris van de bodemtoestand wordt opgenomen in categorie 2 naar aanleiding van een eindbeoordeling, blijft dit geldig zolang de elementen die in aanmerking worden genomen om de kwetsbaarheidszone en bijgevolg de interventienormen te bepalen, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, niet worden gewijzigd. Bij afgifte, na de eindbeoordeling, van een stedenbouwkundig attest, een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning voor dit perceel die er de kwetsbaarheidszone zodanig van wijzigt dat de interventienormen strikter worden, overeenkomstig artikel 3, 10° en 12°, moet de eindbeoordeling vóór de handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van deze stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen, worden geactualiseerd ten laste van de aanvrager van het attest of de vergunning. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Onderafdeling I/1. Gasolietank]1   ----------   (1)
[1 Toepassingsgebied]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 65/1. [1 De bepalingen van deze onderafdeling zijn uitsluitend van toepassing op bodemverontreinigingen waarvoor een aanvraag tot tussenkomst bij het Gasoliefonds werd gedaan, die ontvankelijk en volledig werd verklaard in het kader van titel III van het Samenwerkingsakkoord " gasolietanks ". ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1 Gasolietank gerelateerd bodemonderzoek]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 65/2.[1 § 1. Nadat het Gasoliefonds een aanvraag tot tussenkomst volledig en ontvankelijk heeft verklaard, wordt een gasolietank gerelateerd bodemonderzoek uitgevoerd op het betrokken terrein ten laste van het Gasoliefonds.
   Het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de Regering vastgelegde type-inhoud. Bij het ontbreken van een dergelijke type-inhoud wordt het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek uitgevoerd volgens de codes van goede praktijk.
   Het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek brengt een eventuele bodemverontreiniging aan het licht op basis van een beperkte monsterneming en beoordeelt desgevallend de omvang en de aard van de bodemverontreiniging.
   § 2. Indien de interventienormen worden overschreden of er een toename van de verontreiniging is en de uitvoeringstermijn van de werken en de eindbeoordeling van de behandeling volgens de bodemverontreinigingsdeskundige lager is dan of gelijk is aan 180 dagen, omvat het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek eveneens de uitvoeringswijze en -termijn van de sanering of het risicobeheer, rekening houdend met de beste beschikbare technieken, de procedure om de geboekte resultaten inzake blootstelling van personen en het milieu te meten, de doelstellingen, de sanerings- of risicobeheersmaatregelen betreffende de bodemverontreiniging en de uitvoeringstermijnen ervan.
   Het bepalen van de uitvoering van een behandeling van de verontreiniging door sanering of door risicobeheer gebeurt naar analogie met artikelen 20 tot en met 22.
   § 3. Indien de interventienormen worden overschreden of er een toename van de verontreiniging is en de uitvoeringstermijn van de werken en de eindbeoordeling van de behandeling volgens de bodemverontreinigingsdeskundige hoger is dan 180 dagen, wordt het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek samen met het overeenkomstig artikel 65/3, § 1 opgesteld saneringsvoorstel of risicobeheersvoorstel aan het Instituut overgemaakt.
   § 4. Indien de interventienormen niet worden overschreden en het gaat om een gasolietank van meer dan 10.000 liter, maakt het Gasoliefonds aan het Instituut, via elektronische weg, een kopie over van het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek om de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand te kunnen actualiseren.
   § 5. Binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek spreekt het Gasoliefonds zich uit over de toepassing van de §§ 2, 3 of 4 op de bodemverontreiniging waarvoor het verzoek tot tussenkomst werd geformuleerd en deelt het mee aan de aanvrager van de tussenkomst. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1 Behandeling]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 65/3. [1 § 1. In het geval bedoeld in artikel 65/2, § 3, wordt het saneringsvoorstel of het risicobeheersvoorstel uitgevoerd naar analogie met de artikelen 33 tot 48. Het bepalen van de uitvoering van een behandeling van de verontreiniging door sanering of door risicobeheer gebeurt naar analogie met de artikelen 20 tot en met 22.
   § 2. In het geval bedoeld in artikel 65/2, § 2, doet het Gasoliefonds een voorafgaande aangifte aan het Instituut vóór de aanvang van de behandeling.
   De aangifte gebeurt aan de hand van een formulier dat per aangetekend schrijven of via elektronische weg wordt verstuurd. De Regering legt het model en de inhoud van dit formulier vast, waarin ten minste het bewijs wordt uiteengezet dat is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 65/2, § 2 en deze paragraaf. Het formulier wordt per aangetekend schrijven of via elektrische weg naar de zetel van het Instituut gestuurd.
   Na ontvangst van de voorafgaande aangifte heeft het Instituut 10 dagen de tijd om per aangetekend schrijven of via elektronische weg, desgevallend, het volgende te sturen :
   - ofwel een beslissing waaruit blijkt dat de aangifte onvolledig is en waarin de aangever wordt verzocht om ze te vervolledigen, in welk geval de in deze paragraaf vermelde procedure van de voorafgaande aangifte wordt hervat ;
   - ofwel een beslissing die zich verzet tegen de behandeling wegens niet-naleving van artikel 65/2, § 2 en van deze paragraaf ;
   - ofwel een beslissing die per aangetekend schrijven of via elektronische weg wordt verstuurd en aan de aangever aanvullende voorwaarden oplegt bij de uitvoering van de behandeling.
   § 3. De behandeling bedoeld in § 2 wordt als volgt uitgevoerd ten laste van het Gasoliefonds :
   1° ze kan worden aangevat na ontvangst van de eventuele beslissing van het Instituut tot het opleggen van voorwaarden aan de aangever of vanaf de dag na het verstrijken van de termijn waarover het Instituut beschikt om een van de in § 2, vierde lid, opgenomen beslissingen te versturen, als de aangever geen enkele beslissing heeft ontvangen ;
   2° ze wordt uitgevoerd door een bodemsaneringsaannemer, onder het toezicht van de bodemverontreinigingsdeskundige en volgens de codes van goede praktijk ;
   3° ze brengt de concentraties terug onder de risicowaarden voor de door middel van risicobeheer te behandelen verontreinigingen en voldoet aan de saneringsnormen of sluit de toename van de verontreiniging uit bij een behandeling door middel van een sanering ;
   4° ze wordt uitgevoerd volgens complementaire voorwaarden die de Regering mag bepalen ter bescherming van het milieu en de personen die bij een dergelijke behandeling betrokken zijn.
   De behandeling wordt uitgevoerd ten laste van het Gasoliefonds. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1 Vrijstelling]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 70, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 65/4. [1 De behandeling bedoeld in artikel 65/3, § 2, kan plaatsvinden zonder de milieuaangifte, de milieuvergunning of de krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater vereiste vergunning die eventueel vereist zijn voor de handelingen of werken die ze omvat. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 70, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


[1 Eindbeoordeling en slotverklaring]1   ----------   (1)< Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art. 65/5. [1 § 1. Na afloop van de sanering of de uitvoering van het risicobeheer voert een bodemverontreinigingsdeskundige een eindbeoordeling van deze sanering of van de uitvoering van het risicobeheer uit ten laste van de persoon die ze moet uitvoeren of toepassen.
   De eindbeoordeling wordt per aangetekend schrijven of via elektronische weg aan het Instituut meegedeeld binnen een periode van 180 dagen na de voorafgaande aangifte.
   Deze eindbeoordeling heeft enkel betrekking op de zone die het voorwerp uitmaakt van de studies en de behandeling van de bodemverontreiniging met betrekking tot de gasolietank. Deze eindbeoordeling omvat ten minste de volgende elementen :
   1° een gedetailleerde beschrijving van de uitgevoerde behandeling ;
   2° de verkregen resultaten met betrekking tot de blootstelling van personen en het milieu op basis van de procedure beschreven in ofwel aan een gasolietank gerelateerd bodemonderzoek, ofwel het gelijkvormig verklaard saneringsvoorstel of risicobeheersvoorstel ;
   3° de aard en de duur van de eventueel te nemen follow-upmaatregelen.
   De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.
   § 2. Bij ontstentenis van de kennisgeving van de eindbeoordeling binnen de in § 1 vastgelegde termijn, kan het Instituut de uitvoering van een risicobeheersvoorstel of een saneringsvoorstel opleggen, dat aan het Instituut meegedeeld moet worden binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn.
   § 3. Binnen 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling deelt het Instituut op basis van deze eindbeoordeling, de voorafgaande aangifte en de doelstellingen vermeld et in het gasolietank gerelateerd bodemonderzoek mee, overeenkomstig artikel 65/2, § 2, per aangetekend schrijven of via elektronische weg, aan de aanvrager van de tussenkomst en het Gasoliefonds :
   - ofwel een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging ter uitvoering van deze ordonnantie voldaan is ;
   - ofwel een verzoek om aanvullingen van de behandeling. In dat geval wordt de eindbeoordeling geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvullingen, in overeenstemming met § 1 ;
   - ofwel een verzoek om aanvullingen aan de eindbeoordeling, dat aan het Instituut meegedeeld moet worden per aangetekend schrijven of via elektronische weg binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring mee te delen of een nieuw verzoek tot aanvullingen aan de slotverklaring mee te delen.
   In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die de behandeling heeft laten uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen.
   Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de in deze paragraaf vastgelegde termijnen worden de conclusies van de bodemverontreinigingsdeskundige geacht te zijn goedgekeurd en wordt de eindbeoordeling als gelijkvormig beschouwd.
   § 4. De Regering kan de type-inhoud van de slotverklaring bepalen.
   § 5. Op basis van de eindbeoordeling en de slotverklaring actualiseert het Instituut de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2017-06-23/23, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>


Onderafdeling II. Overige procedures en bijzondere doelstellingen.
Beperking van de risico's.
Art.66. Het Instituut kan de inhoud van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening, beperken indien het, op basis van de conclusies van een bodemverontreinigingsdeskundige, van mening is dat de vervulling van de verplichtingen zou leiden tot een blijvende verhoging van de risico's voor de volksgezondheid en het milieu.
  Het Instituut vermeldt de aard van de beperkingen, met name in de gelijkvormigheidsverklaringen en in de bodemattesten die het afgeeft.

Herziening van de saneringsdoelstellingen.
Art.67.§ 1. Indien het vanwege de kenmerken van de bodemverontreiniging of het verontreinigd terrein plaatselijk niet mogelijk is de saneringsnormen te halen met gebruik van de beste beschikbare technieken, moeten in de betreffende zones van het terrein minstens de van toepassing zijnde interventienormen bereikt worden met de bodemsanering.
  In afwijking van artikel 41, § 1, moet het saneringsvoorstel of, in voorkomend geval, het verzoek of het voorstel met betrekking tot de aanpassing van de [1 sanering]1 bedoeld in artikel 46, in dat geval de herziene saneringsdoelstellingen vermelden en motiveren op basis van de methodologie bedoeld in artikel 3, 27°. [2 De herziening van de saneringsdoelstellingen kan in het kader van een behandeling van beperkte duur aangekondigd worden in de voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 63, § 4, of indien het gaat om een behandeling door middel van een sanering, in de voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 65/3. ]2
  In afwijking van artikel 46, §§ 3 en 4, bedraagt de antwoordtermijn van het Instituut in dat geval 30 dagen na ontvangst van het verzoek om of voorstel tot aanpassing van de [1 sanering]1.
  § 2. Indien het vanwege de kenmerken van de bodemverontreiniging of het verontreinigd terrein plaatselijk niet mogelijk is de van toepassing zijnde interventienormen te halen of de toename van de verontreiniging uit sluiten met gebruik van de beste beschikbare technieken, moeten in de betreffende zones van het terrein door de bodemsanering concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en het grondwater gehaald worden die een aanvaardbaar risico voor de volksgezondheid en het milieu vormen.
  In afwijking van artikel 41, § 1, moet het saneringsvoorstel of, in voorkomend geval, het verzoek of het voorstel met betrekking tot de aanpassing van de [1 sanering]1 bedoeld in artikel 46, in dat geval de herziene saneringsdoelstellingen vermelden en motiveren op basis van de methodologie bedoeld in artikel 3, 27°, en een risico-onderzoek. Het risico-onderzoek wordt uitgevoerd in overeenstemming met artikelen 29 en 32. [2 De herziening van de saneringsdoelstellingen kan in het kader van een behandeling van beperkte duur aangekondigd worden in de voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 63, § 4, of indien het gaat om een behandeling door middel van een sanering, in de voorafgaande aangifte bedoeld in artikel 65/3. ]2
  In afwijking van artikel 46, § 3 en § 4, bedraagt de antwoordtermijn van het Instituut in dat geval 30 dagen na ontvangst van het verzoek om of voorstel tot aanpassing van de [1 sanering]1.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,1°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 72, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Ingedeelde inrichtingen.
Art.68. De Regering kan voor bepaalde ingedeelde inrichtingen die uitgebaat worden of werden een specifieke procedure bepalen voor de identificatie of de behandeling van de bodemverontreiniging, op voorwaarde dat deze procedure minstens voldoet aan de doelstellingen en de resultaten van deze ordonnantie.

Afdeling IV. - Overige maatregelen.
Verspreiding van de verontreiniging.
Art.69.§ 1. Indien [2 na de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek of ]2 tijdens de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek blijkt dat de bodemverontreiniging niet beperkt is tot het perceel of de percelen van het terrein of de site waarvoor er een verplichting om de verontreiniging te behandelen bestaat, [2 ...]2 moet het gedetailleerd onderzoek het geheel van de verontreinigde zone dekken ten laste van de persoon die dit onderzoek moet uitvoeren, teneinde de verontreiniging in haar geheel af te bakenen.
  [2 In dat geval wordt de verplichting inzake de behandeling van de verontreiniging volgend uit het gedetailleerd onderzoek uitgevoerd ten laste van de houder van de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging voor het betreffende terrein of de betreffende site, voor het geheel van de verontreinigde zone, ongeacht de kadastrale grenzen.]2
  [2 §2. Indien na de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek of tijdens de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek blijkt dat de weesverontreiniging niet beperkt is tot het perceel of de percelen van het terrein of de site waarvoor er een verplichting om de verontreiniging te behandelen bestaat, wordt de behandeling van de verontreiniging, met inbegrip van het gedetailleerd onderzoek, uitgevoerd voor elk betrokken perceel ten laste van de houder van zakelijke rechten op dit perceel. ]2
  § 3. In afwijking van § 1 en § 2 moet de behandeling van de verontreiniging op een perceel dat grenst aan het betreffende terrein of de betreffende site niet uitgevoerd worden ten laste van de personen bedoeld in deze paragrafen, indien de houder van zakelijke rechten op dit perceel zich hiertegen verzet. In dat geval wordt het bedoelde perceel opgenomen in [2 de inventaris van de bodemtoestand, in de categorie 0 of in een categorie gecombineerd met 0 indien het perceel reeds was ingeschreven in een andere categorie dan de categorie 0.]2.
  § 4. Als een vermoeden bestaat dat [2 de oorsprong van ]2 de bodemverontreiniging [2 die zich verspreidt op de aangrenzende percelen zich op een geïdentificeerd terrein bevindt ]2, kan het Instituut [2 ambtshalve te zijnen laste een verkennend bodemonderzoek uitvoeren op dit terrein ]2.
  In dat geval verhaalt het Instituut de kosten op de persoon die de verontreiniging veroorzaakt heeft of op de persoon die verantwoordelijk is krachtens artikel 24, indien de veroorzaker niet geïdentificeerd kan worden. De bepalingen van artikel 70, § 2, zijn van toepassing. Een maand voor de toepassing van deze bepaling, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de [1 huidige ]1 exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,7°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 73, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

[1Publieke behandeling]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.70.§ 1. Het Instituut op elk ogenblik de plaats innemen van een in gebreke gebleven houder van verplichtingen en ambtshalve uit diens naam een verkennend bodemonderzoek, een behandeling van de bodemverontreiniging, [2 noodmaatregelen]2 of follow-upmaatregelen laten uitvoeren. In diezelfde omstandigheden kan het Instituut eveneens de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53 vervullen.
  Tijdens de drie voorafgaande maanden betekent het Instituut per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 minstens één waarschuwing en één ingebrekestelling aan het adres van de in gebreke gebleven houder van de verplichtingen.
  Een maand voor de toepassing van het eerste lid, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de [3 huidige]3 exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.
  Het Instituut verhaalt de gemaakte kosten op de in gebreke gebleven houder van de verplichtingen of de persoon die aansprakelijk is krachtens artikel 24.
  § 2. Als het Instituut § 1, eerste lid, toepast, beschikt het over een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de nalatige personen bedoeld in § 1 en kan een wettelijke hypotheek leggen op het goed waarop de verplichtingen bedoeld in § 1 niet nagekomenwerden.
  Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na de voorrechten bedoeld in artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851.
  De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de inschrijvingsdatum krachtens de gelijkvormigheidsverklaring van het verkennend bodemonderzoek, de behandeling van de bodemverontreiniging of de [2 nood]2- of follow-upmaatregelen. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar die daartoe door de Regering aangesteld wordt.
  § 3. [4 Het Instituut kan op eender welk ogenblik, ambtshalveen op eigen kosten, laten overgaan tot een verkennend bodemonderzoek of een behandeling van de bodemverontreiniging dat of die geen enkele persoon, afzonderlijk geïdentificeerd krachtens deze ordonnantie, gehouden is uit te voeren.]4
  Een maand voor de toepassing van deze paragraaf, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de [3 huidige]3 exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.
  [4 § 4. Het Instituut kan de uitvoering van de behandeling bedoeld in huidig artikel, laten uitvoeren door een andere Brusselse overheidsinstelling.]4
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,7°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Financiële zekerheden.
Art.71.§ 1. De houders van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging die de afwijking bedoeld in artikel 17, § 2, wensen toe te passen of de verplichting bedoeld in artikel 23, § 3, wensen over te dragen, stellen aan het Instituut per aangetekend schrijven [1 of via elektronische weg]1 een bedrag ter financiële zekerheid voor dat overeenstemt met de [2 ...]2 geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verplichting inzake de behandeling van de bodemverontreiniging. Dat bedrag wordt berekend en verantwoord door een bodemverontreinigingsdeskundige, rekening houdend met de reële situatie van het terrein [2 ...]2.
  [2 § 1/1. De houders van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging die de afwijking bedoeld in artikel 17, § 3 wensen toe te passen of deze verplichting bedoeld in artikel 23, § 3 wensen over te dragen, stellen aan het Instituut per aangetekend schrijven of via elektronische weg een bedrag ter financiële zekerheid voor dat overeenstemt met de maximale geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verplichting inzake de behandeling van de bodemverontreiniging. Dat bedrag wordt berekend en verantwoord door een bodemverontreinigingsdeskundige, rekening houdend met de reële situatie van het terrein en, in voorkomend geval, de financieel minst gunstige hypothesen. ]2
  § 2. Deze financiële zekerheden kunnen de vorm aannemen van waarborgen, bankgaranties, of van het inpandgeven van gelden of effecten in handen van de instrumenterende notaris of verzekeringen. Ze worden gesteld ten voordele [2 van de overnemer van de zakelijke rechten ]2, binnen de termijn en volgens de modaliteiten die het Instituut bepaalt, onverminderd de bepalingen in § 3. De financiële zekerheden kunnen progressief vrijgegeven worden naar gelang de vorderingen van de uitvoering van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging [2 , mits het gunstig advies van het Instituut. Een overnemer die gebruik wil maken van de financiële garantie, brengt het Instituut en de huidige houder van de verplichting er per aangetekend schrijven of via elektronische weg van op de hoogte dat hij houder van de verplichting inzake behandeling wil worden. ]2
  § 3. De Regering kan de aard en de modaliteiten voor de berekening en de samenstelling van de financiële zekerheden nader bepalen.
  ----------
  (1)<ORD 2011-02-03/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Uitgegraven en aangevulde grond.
Art.72. Om bodemaantasting te voorkomen, legt de Regering de voorwaarden vast voor het gebruik, het transport, de opslag, de behandeling en de traceerbaarheid van uitgegraven en aangevulde grond.

HOOFDSTUK IX. - Financiering.
[1 Fondsen, premies en subsidies]1   ----------   (1)< ORD 2017-06-23/23, art. 76, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
Art.73.[1 §1.]1 Binnen de grenzen van het beschikbare budget kan het Instituut premies toekennen voor de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek of de behandeling van een weesverontreiniging van de bodem.
  De Regering bepaalt het bedrag, de begunstigden, de toekenningsvoorwaarden en de aanvraag- en toekenningsprocedure van de premies.
  [1 Deze premies dekken de totale kostprijs van het verkennend bodemonderzoek indien er geen verontreiniging vastgesteld is of in het geval van een weesverontreiniging. Bij aanwezigheid van een weesverontreiniging dekken deze premies ook de totale kostprijs van de daaropvolgende onderzoeken en voorstellen. De Regering kan, uitzonderlijk, in feite of in rechte, de premies voor risicobeheer of de sanering van weesverontreinigingen verhogen. De redenen waarom een aanvullende financiële steun toegekend zou kunnen worden, worden in een uitvoeringsbesluit vastgelegd ;]1
  [1 § 2. Een gewestelijk fonds voor de behandeling van weesverontreinigingen in de bodem kan opgericht worden, dat hierna " het Fonds " wordt genoemd.
   De opdracht van het Fonds is om alle of een deel van de kosten terug te betalen die ter uitvoering van deze ordonnantie voor de behandeling van deze verontreiniging werden gemaakt door de houders van verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de ordonnantie of door het Instituut met toepassing van de ordonnantie. Elke tussenkomst van het Fonds maakt het voorwerp uit van een overeenkomst tussen het Fonds en de begunstigde.
   De Regering kan onder meer het financieringsbeleid, de voorwaarden en de tegemoetkomingsgrenzen van het Fonds bepalen en de tussenkomstprocedure verduidelijken. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 76, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Sectorale overeenkomsten.
Art.74. De Regering kan bijdragen aan de oprichting van sectorale fondsen voor de sanering van de bodem.
  Tot dat doel kan de regering volgens de door haar bepaalde voorwaarden een accreditering toekennen aan een organisatie die een bepaalde activiteitensector vertegenwoordigt, en deze organisatie belasten met het beheer van een dergelijk fonds en een adviesopdracht inzake de preventie en behandeling van bodemverontreiniging veroorzaakt door deze sector.

HOOFDSTUK X. - Sancties.
Strafrechtelijke sancties.
Art.75.Met [1 de straf voorzien in artikel 31, § 3, b), van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid]1 wordt gestraft :
  - de persoon die een opdracht uitvoert die krachtens deze ordonnantie uitgevoerd dient te worden door een erkende deskundige in bodemverontreiniging of een geregistreerde saneringsaannemer zonder over deze erkenning of registratie te beschikken;
  - de deskundige in bodemverontreiniging of aannemer in bodemsanering die de erkennings- of registratievoorwaarden niet heeft nageleefd;
  [5 hij die de aangifteplicht van een gebeurtenis die aanleiding kan geven tot een dreigende bodemverontreiniging zoals bedoeld in artikel 4, § 2, niet in acht neemt]5
  - de overdrager van een zakelijk recht of een milieuvergunning die de overnemer niet ingelicht heeft of het bodemattest niet aan de overnemer bezorgd heeft in overeenstemming met artikel 12, § 1 en § 2;
  - de curator die de meldingsverplichting bedoeld in [5 artikel 13/2]5 niet naleeft;
  - hij die zich niet houdt aan de verplichting een verkennend bodemonderzoek, een gedetailleerd onderzoek of een risico-onderzoek uit te voeren;
  - hij die zich niet houdt aan de verplichting een saneringsvoorstel [5 ...]5 op te stellen of [2 een sanering]2 uit te voeren;
  - hij die zich niet houdt aan de verplichting een risicobeheersvoorstel op te stellen of [4 een risicobeheer ]4 uit te voeren;
  [5 hij die zich niet houdt aan de verplichting een risicobeheer of een sanering uit te voeren overeenkomstig de voorwaarden van de gelijkvormigheidsverklaring van het voorstel ;]5
  [5 hij die zich niet houdt aan de voorwaarden voor een minieme behandeling of een behandeling van beperkte duur ;]5
  - hij die zich niet houdt aan de verplichting een eindbeoordeling op te stellen;
  - hij die zich niet houdt aan de bijzondere identificatie en behandelingsprocedure van de bodemverontreiniging bedoeld in artikel 68;
  - hij die zich niet houdt aan de verplichting [3 nood]3- of follow-upmaatregelen te nemen [5 , met inbegrip van de gebruiksbeperkingen]5;
  - hij die zich niet houdt aan de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53;
  - hij die zich niet houdt aan de voorwaarden voor het gebruik, het transport, de opslag, de behandeling en de tracering van uitgegraven en aangevulde grond;
  - hij die geen financiële zekerheid stelt in overeenstemming met artikel 17, § 2, 23, § 3 en artikel 71.
  De bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken op de bepalingen van deze ordonnantie.
  ----------
  (1)<ORD 2014-05-08/54, art. 136,§3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,2°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (3)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,4°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (4)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,12°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (5)<ORD 2017-06-23/23, art. 77, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Nietigverklaring en niet-tegenstelbaarheid van de overdracht.
Art.76.§ 1. [1 De overnemer kan de nietigheid van eender welke vervreemding van zakelijke rechten vorderen voor de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde wanneer de persoon zoals bedoeld in artikel 13, § 1, de verplichtingen niet in acht heeft genomen die op hem rusten krachtens de artikelen 12, 13, § 1, en 17.
   De overnemer kan de nietigheid van elke akte van familiale aard vorderen voor de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde wanneer de overdrager van een zakelijk recht de verplichtingen niet in acht heeft genomen die op hem rusten krachtens artikel 12. ]1
   § 2. [1 De nietigheid bedoeld in § 1 kan ]1 niet meer worden ingeroepen indien [1 de overnemer er uitdrukkelijk afstand van heeft gedaan, door het in de authentieke akte te vermelden ]1
  § 3. Elke vervreemding van zakelijke rechten op een terrein dat opgenomen is in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand, uitgevoerd in overtreding met de bepalingen van deze ordonnantie, is niet tegenstelbaar aan het Instituut.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 78, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Aanvankelijke bodemtoestand.
Art.77.Indien er geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op een site vóór de aanvang of de voortzetting van een risicoactiviteit in overeenstemming met artikel 13 § 2, 3° en 4° en § 3, wordt er onverminderd [1 artikelen 13/4, 13/5 ]1 en 66 van uitgegaan dat de bodemtoestand op die site op het ogenblik waarop het verkennend bodemonderzoek had moeten plaatsvinden, met het oog op de verplichtingen inzake identificatie en behandeling van de bodemverontreiniging ten laste van de [2 huidige]2 exploitant en met name om een eventuele toename van de verontreiniging als gevolg van de uitbating van de risicoactiviteit vast te stellen, voldeed aan de saneringsnormen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,21°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>
  (2)<ORD 2017-06-23/23, art. 79, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

Herstel.
Art.78.Indien er geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op een terrein in overeenstemming met artikel 13, § 4, § 5 en § 6, kan het Instituut, onverminderd de [1 artikelen 13/4, 13/5 ]1 en 66, eisen dat het betreffende terrein ten laste van de overtreder wordt hersteld in de toestand waarin het zich bevond op het ogenblik waarop het verkennend bodemonderzoek had moeten plaatsvinden, indien de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek en de eventuele behandeling van de verontreiniging dit vereisen.
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/23, art. 2,21°, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2017>

HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling I. - Wijziging van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.
Art.79. § 1. Aan § 1 van artikel 59 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt een tweede lid als volgt toegevoegd :
  " In het geval dat verplichtingen inzake identificatie en de behandeling van de bodemverontreiniging moeten worden vervuld vóór de uitvoering van een milieuvergunning in uitvoering van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, wordt deze termijn van rechtswege opgeschort tot het Instituut heeft vastgesteld dat deze verplichtingen correct uitgevoerd werden. "
  § 2. De laatste zin van artikel 63, § 1, 6°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Deze aangifte wordt ondertekend door de overdrager en de overnemer van de vergunning. De overnemer van een milieuvergunning voor een risicoactiviteit in de zin van artikel 3, 3°, van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, moet instaan voor de verplichtingen die worden voorgeschreven in voormelde ordonnantie. Zolang hij niet alle zijn verplichtingen in overeenstemming met voormelde ordonnantie vervuld heeft, blijft hij houder van de overgedragen milieuvergunning. "
  § 3. In artikel 63, § 2 van de voormelde ordonnantie wordt de laatste zin vervangen door de volgende bepaling :
  " Wanneer het herstel leidt tot de identificatie en behandeling van een bodemverontreiniging, is de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems van toepassing. "
  § 4. Het tweede lid van artikel 79 van voormelde ordonnantie wordt vervangen door volgende bepaling :
  " Het Milieucollege bestaat uit 9 deskundigen, benoemd door de Regering, op een dubbele lijst van kandidaten voorgedragen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. De mandaten worden voor 6 jaar toegekend en zijn eenmaal hernieuwbaar. Het Milieucollege wordt om de 3 jaar voor een derde van zijn leden hernieuwd. "

Afdeling II. - Wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu.
Art.80. § 1. In de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt 17° van artikel 2 vervangen door de volgende bepaling :
  " 17° de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems ".
  § 2. In voormelde ordonnantie wordt 12° van artikel 32 vervangen door de volgende bepaling :
  " 12° in de zin van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems :
  a) de overdrager van een zakelijk recht of een milieuvergunning die de overnemer niet ingelicht heeft of het bodemattest niet aan de overnemer bezorgd heeft in overeenstemming met artikel 12, § 1 en § 2;
  b) de curator die de meldingsplicht bedoeld in artikel 59 niet naleeft;
  c) hij die zich niet houdt aan de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53;
  d) hij die geen financiële zekerheid stelt in overeenstemming met artikel 17, § 2, 23, § 3 en artikel 71. "
  § 3. In voormelde ordonnantie wordt 12° van het artikel 33 vervangen door de volgende bepaling :
  " 12° in de zin van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems :
  a) hij die een opdracht uitvoert die krachtens deze ordonnantie uitgevoerd dient te worden door een erkende deskundige in bodemverontreiniging of een geregistreerde saneringsaannemer zonder over deze erkenning of registratie te beschikken;
  b) de deskundige in bodemverontreiniging of aannemer in bodemsanering die de erkennings- of registratievoorwaarden niet heeft nageleefd;
  c) hij die zich niet houdt aan de verplichting een verkennend bodemonderzoek, een gedetailleerd onderzoek of een risico-onderzoek uit te voeren;
  d) hij die zich niet houdt aan de verplichting een saneringsvoorstel of beperkt saneringsvoorstel op te stellen of saneringswerken uit te voeren;
  e) hij die zich niet houdt aan de verplichting een risicobeheersvoorstel op te stellen of risicobeheersmaatregelen uit te voeren;
  f) hij die zich niet houdt aan de verplichting een eindbeoordeling op te stellen;
  g) hij die zich niet houdt aan de bijzondere identificatieen behandelingsprocedure van de bodemverontreiniging bedoeld in artikel 68;
  h) hij die zich niet houdt aan de verplichting veiligheids- of follow-upmaatregelen te nemen;
  i) hij die zich niet houdt aan de voorwaarden voor het gebruik, de opslag, het transport, de behandeling en de tracering van uitgegraven en aangevulde grond. "

Afdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer.
Art.81. In het Koninklijk Besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer wordt het 9e streepje van artikel 3, § 2, vervangen door de volgende bepaling :
  " - toezicht houden op en een inventaris opmaken van de bodemkwaliteit en zorgen voor de behandeling van bodemverontreiniging. "

HOOFDSTUK XIII. - Overgangsbepalingen, opheffingsbepaling en slotbepaling.
Inventarissen.
Art.82. § 1. De terreinen die opgenomen zijn in de inventaris van de verontreinigde bodems of waarvoor er sterke aanwijzingen op omvangrijke verontreiniging bestaan, worden in overeenstemming met artikelen 6 en 7 van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems ambtshalve per perceel opgenomen in de overeenkomstige bodemtoestandcategorieën in de inventaris van de bodemtoestand.
  § 2. De terreinen waarvoor een verkennend bodemonderzoek, een risico-onderzoek of controlemaatregelen, uitgevoerd ter uitvoering van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems, aantonen dat ze vallen onder bodemtoestandcategorieën 1 of 2 van de inventaris van de bodemtoestand, worden ambtshalve per perceel opgenomen in deze categorieën.
  § 3. Artikel 7 van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems blijft van toepassing op de terreinen waarvoor de in onderhavig artikel besproken procedure begonnen werd vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie.

Vervreemding van zakelijke rechten.
Art.83. Artikel 12, § 1 is niet van toepassing op volgende vervreemdingen van zakelijke rechten :
  - de verkopen uit de hand waarvoor de onderhandse overeenkomst is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie;
  - de openbare verkopingen waarvan het lastenkohier is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige or donnantie en op voorwaarde dat de publiciteit reeds is verschenen op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie;
  - wat betreft andere overdrachten van zakelijke rechten :
  - de vervreemdingen met consensueel karakter waarvoor de overeenkomst is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie;
  - de vervreemdingen met plechtig karakter waarvan de authentieke akte is verleden vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie. ".

Onderzoeken, werken en maatregelen.
Art.84. § 1. De bodemonderzoeken die vóór 20 januari 2005 uitgevoerd werden, kunnen door het Instituut gelijkgesteld worden met bodemonderzoeken ter uitvoering van deze ordonnantie, indien ze voldoen aan de door de Regering bepaalde criteria.
  § 2. De ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems is van toepassing op de onderzoeken, de voorstellen, de maatregelen en de werken die in uitvoering zijn op het ogenblik waarop deze ordonnantie van kracht wordt. De daaropvolgende verplichtingen betreffende deze onderzoeken, voorstellen, maatregelen en werkzaamheden worden door deze ordonnantie geregeld.
  § 3. De verkennende bodemonderzoeken, risico-onderzoeken en saneringsvoorstellen die door het Instituut goedgekeurd zijn ter uitvoering van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems, worden voor de toepassing van deze ordonnantie beschouwd als gelijkgesteld aan respectievelijk de verkennende bodemonderzoeken, de risico-onderzoeken en de saneringsvoorstellen die door deze ordonnantie opgelegd worden. Diezelfde onderzoeken of voorstellen kunnen door het Instituut gelijkgesteld worden met de gedetailleerde onderzoeken en de risicobeheersvoorstellen die door deze ordonnantie opgelegd worden.

Opheffing.
Art.85. De ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 10, 2° en artikel 11, 1° tot de datum die de Regering vaststelt rekening houdend met de validatieprocedure voor de gedetailleerde gegevens van de inventaris van de bodemtoestand.

Inwerkingtreding.
Art. 86. Deze ordonnantie treedt in werking op de datum die door de Regering bepaald wordt, en uiterlijk op 1 januari 2010.