28 JUNI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 januari 1993 betreffende de bestrijding van paardenpest
Art. 1-2
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 26 januari 1993 betreffende de bestrijding van paardenpest wordt de bijlage 1 vervangen door de bijlage gevoegd bij dit besluit.
Art.2. De Minister bevoegd voor Volksgezondheid en de Minister bevoegd voor Landbouw zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 juni 2009.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Landbouw,
Mevr. S. LARUELLE
BIJLAGE.
Art. N. DIAGNOSE VAN PAARDENPEST
Reagentia voor de hieronder beschreven enzyme-linked immunosorbent assays (ELISA) kunnen worden bekomen bij het communautaire referentielaboratorium of de referentielaboratoria van het OIE voor paardenpest.
1. COMPETITIE-ELISA VOOR HET AANTONEN VAN ANTILICHAMEN TEGEN HET PAARDENPESTVIRUS (AHSV) (VOORGESCHREVEN TEST)
De competitie-ELISA wordt gebruikt voor het aantonen van specifieke antilichamen tegen AHSV in sera van paardachtigen. Het breedspectrum, polyklonaal, anti-AHSV caviaserum is serogroepspecifiek en is geschikt voor het aantonen van antilichamen gericht tegen alle bekende serotypes van het paardenpestvirus.
De test is gebaseerd op het onderbreken van de reactie tussen het AHSV-antigeen en een anti-AHSV caviaserum door AHSV-antilichamen in een testserummonster. AHSV-antilichamen in het testserummonster gaan competitie aan met de AHSV-antilichamen in het caviaserum, wat resulteert in vermindering van de kleurontwikkeling (na toevoeging van met een enzyme gelabelled anticavia-antilichaam en substraat). De sera kunnen worden getest bij een enkele verdunning van 1 op 5 (spottestmethode) of kunnen worden getitreerd voor het verkrijgen van verdunningseindpunten. Inhibitiewaarden van meer dan 50 % kunnen als positief worden beschouwd.
Het hieronder beschreven testprotocol wordt gebruikt in het regionaal referentielaboratorium voor paardenpest in Pirbright, Verenigd Koninkrijk.
1.1. Testprocedure
1.1.1. Voorbereiding van de plaatjes
1.1.1.1. Coat de ELISA-plaatjes met AHSV-antigeen dat is geëxtraheerd uit geïnfecteerde celculturen en verdund in carbonaat/bicarbonaatbuffer, pH 9,6. Incubeer de ELISA-plaatjes bij 4 °C gedurende één nacht.
1.1.1.2. Was de plaatjes driemaal door de putjes te vullen met PBS (pH 7,2-7,4) en vervolgens weer leeg te slaan, en sla de plaatjes droog op absorberend papier.
1.1.2. Controleputjes
1.1.2.1. Titreer de positieve controlesera in een tweevoudige verdunningsreeks, 1 op 5 tot 1 op 640, in kolom 1 in blockingbuffer (PBS met 0,05 % (v/v) Tween-20, 5 % (w/v) mageremelkpoeder (Cadbury's Marvel.TM ) en 1 % (v/v) serum van een volwassen rund) tot een eindvolume van 50 æl per putje.
1.1.2.2. Pipetteer 50 æl van het negatieve controleserum in een verdunning 1 op 5 (10 æl serum + 40 æl blockingbuffer) in de putjes A en B van kolom 2.
1.1.2.3. Pipetteer 100 æl blockingbuffer in de putjes C en D van kolom 2 (BLANCO).
1.1.2.4. Pipetteer 50 æl blockingbuffer in de putjes E, F, G en H van kolom 2 (caviaserum controle).
1.1.3. Spottestmethode
1.1.3.1. Pipetteer een verdunning van elk testserum in blockingbuffer (verhouding 1 op 5) in duplo (twee putjes/monster) van de kolommen 3 tot en met 12 (10 æl serum + 40 æl blockingbuffer).
of
1.1.4. Serumtitreringsmethode
1.1.4.1. Bereid een tweevoudige verdunningsreeks van elk testserum (1 op 5 tot 1 op 640) in blockingbuffer en pipetteer deze in 8 putjes van een kolom (een verdunningsreeks per kolom: kolommen 3 tot en met 12).
vervolgens
1.1.5. Pipetteer 50 æl anti-AHSV caviaserum, reeds voorverdund tot de eindverdunning in blockingbuffer, in alle putjes van de ELISA-plaat, behalve de blanco's (elk putje bevat nu 100 æl vloeistof).
1.1.5.1. Incubeer gedurende 1 uur bij 37 °C op een schudapparaat.
1.1.5.2. Was de plaatjes driemaal en sla droog als hierboven omschreven.
1.1.5.3. Pipetteer 50 æl konijn-anticavia-HRP-conjugaat, reeds voorverdund tot de eindverdunning in blocking-buffer, in elk putje.
1.1.5.5. Incubeer gedurende 1 uur bij 37 °C op een schudapparaat.
1.1.5.5. Was de plaatjes driemaal en sla droog als hierboven omschreven.
1.1.6. Chromogeen
Bereid de chromogeenoplossing OPD (OPD=ortho-phenyldiamine) volgens de instructies van de fabrikant (0,4 mg per ml in steriel gedistilleerd water) enkele minuten vóór het gebruik. Voeg substraat (H 2 O 2 , waterstofperoxide) toe tot een eindconcentratie van 0,05 % (v/v) (verdunning van 1 op 2 000 van een 30 %-ige oplossing van H 2 O 2 ). Pipetteer 50 æl OPD-oplossing in elk putje en laat de plaatjes gedurende 10 minuten bij omgevingstemperatuur staan. Stop de reactie met 1M zwavelzuur (H 2 SO 4 ) (50 æl per putje).
1.1.7. Aflezen
Lees af met behulp van een spectrofotometer bij een golflengt van 492 nm.
1.2. Berekening van de resultaten
1.2.1. Print de OD-waarden en het percentage inhibitie (PI) voor de testsera en controlesera, gebaseerd op de gemiddelde waarde van de vier caviaserum controleputjes, uit met gebruikmaking van een speciaal softwarepakket. De verkregen OD- en PI-waarden worden gebruikt om te bepalen of de testresultaten binnen aanvaardbare grenzen liggen. De OD-waarden voor de caviaserum controles liggen tussen OD = 1,4 (bovengrens) en OD = 0,4 (ondergrens). De eindpunttiter van de positieve controle, gebaseerd op 50 % PI, zou 1/240 moeten bedragen (tussen 1/120 en 1/480). Elk plaatje dat niet aan bovenstaande criteria voldoet, moet worden afgewezen. Indien het positieve controleserum evenwel een titer te zien geeft die groter is dan 1 op 480 en de testmonsters toch negatief zijn, mogen de negatieve testmonsters worden geaccepteerd.
De PI-waarden van het in duplo geteste negatieve controleserum en de in duplo blanco's moeten liggen tussen + 25 % en - 25 %, respectievelijk tussen + 95 en + 105 %. Indien deze waarden buiten de boven-en ondergrenzen liggen, is de test niet als zodanig mislukt maar is er mogelijk sprake van een te hoge achtergrondkleuring.
1.2.2. De diagnostische drempel (afkapwaarde) voor testsera bedraagt 50 % (PI 50 %). Monsters met een PI-waarde die groter is dan 50 %, worden als positief beschouwd. Monsters met een PI-waarde die lager is dan 50 %, worden als negatief beschouwd.
Monsters met duplo's waarvan één PI-waarde boven en één beneden de diagnostische drempel ligt, worden als twijfelachtig beschouwd. Dergelijke monsters kunnen opnieuw worden getest met de spottest of door titrering. Positieve monsters mogen ook worden getitreerd om een indicatie te geven van de graad van positiviteit.
Proefopstelling spottest
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 |
+ Cont. | <td colspan="10" valign="top">Testsera | ||||||||||
1:5 | - Cont. | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 |
1:10 | - Cont. | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 |
1:20 | Blank | ||||||||||
1:40 | Blank | 4 | |||||||||
1:80 | GP Cont. | ||||||||||
1:160 | GP Cont. | ||||||||||
1:320 | GP Cont. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
1:640 | GP cont. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 |
+ Cont. | <td colspan="10" valign="top">Testsera | ||||||||||
1:5 | - Cont. | 1:5 | 1:5 | ||||||||
1:10 | - Cont. | 1:10 | 1:10 | ||||||||
1:20 | Blank | 1:20 | 1:20 | ||||||||
1:40 | Blank | 1:40 | 1:40 | ||||||||
1:80 | GP Cont. | 1:80 | 1:80 | ||||||||
1:160 | GP Cont. | 1:160 | 1:160 | ||||||||
1:320 | GP Cont. | 1:320 | 1:320 | ||||||||
1:640 | GP Cont. | 1:640 | 1:640 |