15 DECEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen een financiering toekent aan de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG2016-02-11/07, art. 1, 5°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2019-05-23/08, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 22-06-2019) (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2019-04-26/54, art. 12,3°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-12-2009 en tekstbijwerking tot 20-08-2019)
Art. 1-6, 6/1, 7-8, 8/1, 9
Artikel 1. Elk jaar kent het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een jaarlijkse financiering toe aan de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging die op 1 maart van het bedoelde jaar zijn erkend en die de financieringstoelating van de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, hebben gekregen.
Art.2. § 1. Teneinde de toelating van financiering gebonden aan de bijzondere erkenning bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van geïntegreerde diensten voor thuisverzorging te krijgen, dient de kandidaat geïntegreerde dienst voor thuisverzorging vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, een aanvraag in door middel van een formulier, dat is vastgesteld door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, bij deze Minister die het dossier bezorgt aan de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Basisgezondheidszorg en Crisisbeheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
§ 2. Bij zijn aanvraag van toelating, voegt de geïntegreerde dienst voor thuisverzorging de beslissing van de bevoegde overheid toe betreffende zijn erkenning.
Art.3. § 1. Indien, op het moment van de indiening van de aanvraag, blijkt dat :
1° ofwel deze aanvraag, in toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002, in conflict komt met de aanvraag van één of meerdere andere kandidaat geïntegreerde diensten voor thuisverzorging,
2° ofwel op het nationale grondgebied bepaalde aangrenzende zones van de kandidaat geïntegreerde diensten voor thuisverzorging die een aanvraag van toelating indienen, niet bestreken zijn,
3° ofwel deze aanvraag in overtreding is met het ministerieel besluit van 17 juli 2002 houdende vaststelling van de programmatiecriteria voor de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging,
brengt de voornoemde Directeur-generaal van het Directoraat-generaal de betrokken kandidaat geïntegreerde diensten voor thuisverzorging hiervan op de hoogte en nodigt hen uit om over deze kwestie te worden gehoord.
§ 2. Naar aanleiding van deze auditie stelt de voornoemde Directeur-generaal van het Directoraat-generaal een verslag op betreffende de problemen bedoeld in § 1 voor de Minister bevoegd voor Volksgezondheid.
Art.4. § 1. De Minister bevoegd voor Volksgezondheid spreekt zich uit over de toelating van financiering gebonden aan de erkenning op basis van de elementen die opgenomen zijn in het aanvraagformulier en desgevallend op basis van het verslag bedoeld in artikel 2, § 2. Overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002, wordt de zorgregio die door de geïntegreerde dienst voor thuisverzorging wordt bestreken, bepaald in de beslissing tot toelating van financiering.
§ 2. De beslissing van de Minister bevoegd voor Volksgezondheid wordt meegedeeld aan de kandidaat geïntegreerde dienst voor thuisverzorging en aan het RIZIV - Dienst geneeskundige verzorging. De beslissing tot weigering van de toelating van financiering wordt per aangetekende brief bekendgemaakt.
Art.5.§ 1. Voor het jaar 2009 wordt die financiering gestort uiterlijk 3 maanden na de bekendmaking van dit besluit.
§ 2. Die jaarlijkse financiering bestaat uit een forfaitair bedrag [1 ...]1 per inwoner van de zorgzone van de betrokken geïntegreerde dienst voor thuisverzorging. Het aantal inwoners van de zorgzone dat in aanmerking wordt genomen, is het aantal dat op 31 december van het voorgaande jaar beschikbaar is.
§ 3. In het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt per zorgzone de financiering verdeeld als volgt : 20% voor de erkende geïntegreerde dienst voor thuisverzorging voor de zorgzone die op grond van haar organisatie uitsluitend tot de Vlaamse Gemeenschap behoort, 60% voor de dienst die volgens hetzelfde criterium uitsluitend tot de Franstalige Gemeenschap behoort en 20% voor de dienst die volgens hetzelfde criterium niet uitsluitend tot de ene of de andere Gemeenschap behoort.
----------
(1)<KB 2013-06-12/06, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 21-07-2013>
Art.6.[1 § 1. Onder voorbehoud van overlegging ten laatste op 31 maart door de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging van alle ter verantwoording dienende boekhoudkundige stukken en van alle inlichtingen bedoeld in artikel 7, § 2, aan de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal, wordt de jaarlijkse financiering die de opdrachten bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van geïntegreerde diensten voor thuisverzorging, met uitzondering van de opdracht bedoeld in artikel 9, d), van hetzelfde besluit op forfaitaire wijze dekt, ten laatste op 1 juni van het desbetreffende jaar aan elk van de erkende geïntegreerde diensten voor thuisverzorging gestort.
De boekhoudkundige stukken die worden bezorgd ter attentie van de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal ter verantwoording van de ontvangen financiering, moeten uitsluitend betrekking hebben op uitgaven die verricht zijn in het kader van de opdrachten, bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10 van het bovenvermelde koninklijk besluit, met uitzondering van het artikel 9, d).
§ 2. Wanneer de ter verantwoording dienende boekhoudkundige stukken en alle inlichtingen bedoeld in artikel 7, § 2, na 31 maart worden bezorgd, wordt de jaarlijkse financiering aan de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging ten vroegste gestort op de 60e dag volgend op de datum van ontvangst door de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal.
§ 3. De geïntegreerde dienst voor thuisverzorging zal worden gesubsidieerd a rato van het aantal maanden van het desbetreffende jaar waarvoor hij de bijzondere erkenning waarvan sprake in het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002 verkregen heeft.
§ 4. Indien voor het jaar in kwestie, het bedrag dat door de boekhoudkundige stukken van het voorgaande jaar is verantwoord, lager is dan de toegekende forfaitaire financiering, wordt het verschil onverwijld terugbetaald door de betrokken geïntegreerde dienst voor thuisverzorging. Het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering mag een nog niet terugbetaald verschil aftrekken van een volgende subsidie die door de betrokken geïntegreerde dienst voor thuisverzorging zal worden ontvangen.
§ 5. De investeringskosten (namelijk de aankoop van goederen) mogen enkel deel uitmaken van de voormelde financiering, in de mate waarin ze werden verantwoord in het kader van de gefinancierde activiteiten, goedgekeurd na evaluatie, door de Directeur-generaalvan het voormelde Directoraat-generaal. Die verantwoording zal schriftelijk worden gemotiveerd. In geval van verkoop van gesubsidieerde investeringsgoederen, wordt de niet afgeschreven resterende waarde terugbetaald. De kosten voor de terugbetaling van een lening komen niet in aanmerking.]1
----------
(1)<KB 2013-06-12/06, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 21-07-2013>
Art.6/1. [1 In afwijking van artikel 1 en artikel 6, § 1, zonder afbreuk te doen aan de naleving van elke andere bepaling die van toepassing is :
- ontvangen de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging die erkend zijn na 1 maart van het jaar in kwestie hun jaarlijkse financiering tussen 1 juli en 31 december, op voorwaarde dat het erkenningsbesluit voor 30 juni van het jaar in kwestie werd bezorgd aan de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal;
- wanneer het erkenningsbesluit na 30 juni van het jaar in kwestie werd bezorgd aan de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal, ontvangen de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging die erkend zijn na 1 maart van het jaar in kwestie hun jaarlijkse financiering uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-12/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 21-07-2013>
Art.7.§ 1. Op basis van de inlichtingen die door de bevoegde overheden aangebracht worden, controleert de Directeur-generaal van het voornoemde Directoraat-generaal op ieder moment de naleving door de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging van de voorwaarden voor de toelating van financiering gebonden aan de normen voor de bijzondere erkenning van de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging die bepaald zijn in het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002.
§ 2. Hiertoe deelt de erkende geïntegreerde dienst voor thuisverzorging aan de Directeur-generaal van het voornoemde Directoraat-generaal [1 tegen 31 maart van elk jaar]1 onder meer het volgende mee :
1° elke wijziging van zijn samenstelling bedoeld in artikel 7 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002 die plaatsvond tijdens het voorgaande jaar;
2° elke wijziging van zijn gegevens, waaronder onder meer het adres, die plaatsvond tijdens het voorgaande jaar;
3° de samenvattende staat van de registratie van de prestaties voor het voorgaande jaar bedoeld in artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002;
4° een activiteitenverslag voor het voorgaande jaar betreffende de initiatieven die zijn gevoerd in toepassing van de taken bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 11 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 juli 2002. De Directeur-generaal van het voornoemde Directoraat-generaal kan het model en de minimale inhoud van dit activiteitenverslag vaststellen;
[1 5° alle originele stukken van het vorige boekjaar met het oog op het verantwoorden van de ontvangen financiering.]1
§ 3. In geval van moeilijkheden kan de Directeur-generaal van het voormelde Directoraat-generaal indien hij dit nodig acht, de geïntegreerde dienst voor thuisverzorging oproepen, teneinde de nodige stukken of uitleg te bezorgen.
----------
(1)<KB 2013-06-12/06, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 21-07-2013>
Art.8. § 1. Indien de Directeur-generaal van het voornoemde Directoraat-generaal vaststelt dat een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging één of meerdere normen die in artikel 7 bepaald worden, brengt hij de geïntegreerde dienst voor thuisverzorging hiervan op de hoogte en nodigt het deze laatste uit om over deze kwestie te worden gehoord.
§ 2. Naar aanleiding van deze auditie stelt de Directeur-generaal van het voornoemde Directoraat-generaal een verslag op betreffende de problemen bedoeld in § 1 voor de Minister bevoegd voor Volksgezondheid.
§ 3. De Minister bevoegd voor Volksgezondheid kan desgevallend en op basis van het verslag bedoeld in § 2 de toelating van financiering gebonden aan de erkenning van de betrokken geïntegreerde dienst voor thuisverzorging intrekken.
§ 4. De beslissing tot intrekking van de toelating van financiering gebonden aan de erkenning wordt per aangetekende brief aan de betrokken geïntegreerde dienst voor thuisverzorging bekendgemaakt.
Art.8/1. [1 § 1. Het forfaitair bedrag bedoeld in art. 5, § 2 bedraagt voor de jaren 2009, 2010 en 2011 0,1900 euro. Voor het jaar 2012 bedraagt dit 0,1911 euro.
§ 2. Het bedrag van 0,1911 euro wordt verbonden met de gezondheidsindex, zoals bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 tot bepaling van de toepassingsmodaliteiten voor de indexering van de prestaties in de regeling van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, en wordt aangepast elk jaar, vanaf 1 januari 2013, met toepassing van artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-06-12/06, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 21-07-2013>
Art. 9.De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd met Volksgezondheid, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.