12 JULI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis, voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966
Art. 1-16
Artikel 1. In artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, worden de volgende aanpassingen aangebracht :
1° de woorden " leden van het onderwijzend personeel die lesgeven of lesgegeven hebben op het niveau van de waar te nemen functie of betrekking " worden vervangen door de woorden " leden van het actief of gepensioneerd onderwijzend personeel ";
2° de woorden " een ambtenaar behorende tot niveau 1 van het rijkspersoneel " worden vervangen door de woorden " een rijksambtenaar ".
Art.2. Artikel 5 wordt vervangen als volgt :
" Art. 5. De taalexamens hebben tot doel na te gaan of de kandidaten een praktische kennis hebben van de taal in verband met de vereisten van de waar te nemen functie of betrekking. ".
Art.3. Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 6. De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt de materiële drager van de examens. ".
Art.4. Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 7. De taalexamens bedoeld in de artikelen 15, § 1, derde en vierde lid, 21, § 1, derde lid, 27, tweede en derde lid, 38, § 1, tweede lid, § 4, § 5, 43, § 4, eerste, derde en vierde lid, 44 en 46, § 1, van de gecoördineerde wetten bestaan uit proeven waarmee kan worden vastgesteld of de kandidaten een taalbeheersing hebben die te vergelijken is met de taalbeheersing die wordt verwacht van de houders van de overeenkomstige diploma's die in die taal werden behaald, wat betreft :
1° de luistervaardigheid;
2° de leesvaardigheid;
3° het opstellen van schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
4° de vaardigheid om een gesprek te voeren en de vaardigheid om zich mondeling uit te drukken.
Als het vereiste diploma van een lager niveau is dan het hoger secundair onderwijs, is het opstellen van schriftelijke teksten niet in het examen vervat.
Als er geen enkel diploma is vereist, is de verwachte beheersing die van iemand die geen diploma moet bezitten om de betrokken functie uit te oefenen, voor wat betreft :
1° de luistervaardigheid;
2° de leesvaardigheid;
3° de vaardigheid om een gesprek te voeren. ".
Art.5. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 8. Het taalexamen bedoeld in de artikelen 21, § 2 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen en elementaire teksten te verstaan. ".
Art.6.Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 9. § 1. Het taalexamen van voldoende kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek en die hem de hiërarchische meerdere maakt van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 21, § 5 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;
2° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
Het taalexamen van elementaire kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek, zonder dat hij de hiërarchische meerdere is van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 21, § 5, en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
§ 2. Het taalexamen van voldoende kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek en die hem de hiërarchische meerdere maakt van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vijfde lid, en 46, § 5, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;
2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;
3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
Het taalexamen van elementaire kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek, zonder dat hij de hiërarchische meerdere is van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vijfde lid, 29, eerste lid, en 46, § 5, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;
2° de vaardigheid om elementaire teksten te verstaan;
3° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie. ".
(NOTA : art. 6 vernietigd bij het arrest nr 217.481 van de Raad van State, afdeling administratie, VIIIe Kamer, van 24-01-2012, zie B.St. van 21-02-2012, p. 11976)
Art.7. Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 10. Het taalexamen bedoeld in artikel 46, § 3, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;
2° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie. ".
Art.8. Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 11. Het taalexamen bedoeld in de artikelen 21, § 4, en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° het begrijpen van gebruikelijke teksten;
2° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen. ".
Art.9. Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 12. § 1. Het taalexamen bedoeld in artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op :
1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;
2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;
3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
§ 2. De bij artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten bedoelde vrijstelling van dit taalexamen wordt door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid verleend op basis van het diploma dat bewijst dat de tweede taal de voertaal was van het onderwijs dat de verzoeker genoten heeft. ".
Art.10. In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " eerste tot vierde lid " vervangen door de woorden " eerste lid ".
Art.11. Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 14. Het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5, van de gecoördineerde wetten, voor de functies van de carrière Buitenlandse Dienst en van de carrière van de attachés voor Internationale Samenwerking, alsook voor de functies van de ambtenaren van de Kanselarijcarrière die de hiërarchische meerdere zijn van andere ambtenaren, heeft betrekking op :
1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;
2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;
3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;
4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie.
Het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5, van de gecoördineerde wetten, voor de functies waarvan de ambtenaren van de Kanselarijcarrière die geen hiërarchische meerdere van andere ambtenaren zijn, houder zijn, heeft betrekking op :
1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;
2° de vaardigheid om elementaire teksten te verstaan;
3° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie. ".
Art.12. Artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 16. De kandidaat die geslaagd is voor een proef van een taalexamen wordt vrijgesteld, bij elke latere deelneming aan een taalexamen, van een proef betreffende hetzelfde kennisniveau of een lager kennisniveau. ".
Art.13. Artikel 16bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt :
" Art. 16bis. § 1. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 7 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zeven tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef.
§ 2. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig de artikelen 8 en 10, worden het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op vijf tienden van de punten voor elke proef.
Wat het artikel 10 betreft, kan er slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proef.
§ 3. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 9 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op :
1° zes tienden van de punten voor elke proef wanneer het gaat over de voldoende kennis;
2° vijf tienden van de punten voor elke proef wanneer het gaat over de elementaire kennis.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef.
§ 4. Om te slagen voor het taalexamen dat georganiseerd wordt overeenkomstig het artikel 11 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zes tienden van de punten voor elke proef.
§ 5. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zes tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef.
§ 6. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 14 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op vijf tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef. ".
Art.14. In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, worden de woorden " van een gemotiveerde brief of attest " vervangen door de woorden " van een gemotiveerde brief, attest of enig ander communicatiemiddel dat door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid is erkend ";
2° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden " volgens de modaliteiten die de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid heeft bepaald ".
Art.15. Voor de kandidaten die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, reeds geslaagd waren in een van de proeven van het examen bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, wordt het examen verder gezet krachtens de vroegere bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 16. De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 juli 2009.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Ambtenarenzaken,
S. VANACKERE