14 DECEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de procedure in beroep na een evaluatie met eindconclusie " onvoldoende " en betreffende de werking van het college van beroep(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-01-2008 en tekstbijwerking tot 15-05-2019)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Het college van beroep.
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. - Procedure in beroep.
Art. 7-13
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 14-15
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder raadsman: een advocaat, een personeelslid van de onderwijsinstellingen of van de centra voor leerlingenbegeleiding of, wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en, wat de evaluator(en) betreft, een vertegenwoordiger van het gemeenschapsonderwijs of van een representatieve vereniging van inrichtende machten.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden tewerkgesteld in de instellingen en centra, vermeld in artikel 73bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in artikel 47bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, en op hun evaluatoren.
HOOFDSTUK II. - Het college van beroep.
Art.3.§ 1. De kamers van het college van beroep worden samengesteld uit een effectieve en twee plaatsvervangende voorzitters, en uit twaalf effectieve en twaalf plaatsvervangende leden. Een plaatsvervangend lid kan pas zetelen als het effectieve lid afwezig is of als het effectieve lid gewraakt wordt.
§ 2. De Vlaamse Regering benoemt de effectieve en de plaatsvervangende voorzitters.
§ 3. Het gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten enerzijds, en de representatieve vakorganisaties anderzijds, wijzen een gelijk aantal effectieve en plaatsvervangende leden van de kamers van het college van beroep aan.
§ 4. [2 De leden ontvangen een terugbetaling van de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de geldende reglementering die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse overheid.]2
§ 5. De effectieve voorzitters ontvangen een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van [1 4.000 euro]1.
Als de effectieve voorzitter verhinderd is en diens functie waargenomen wordt door een plaatsvervangende voorzitter, wordt aan die laatste een vergoeding van [1 150 euro]1 per zitting toegekend.
[2 De vergoeding volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.]2
[2 De voorzitters ontvangen een terugbetaling van de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de geldende reglementering die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse overheid.]2
----------
(1)<BVR 2018-05-18/10, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2019-03-22/20, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.4. § 1. Het mandaat van de effectieve en de plaatsvervangende voorzitters en van de leden duurt vier jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.
In elk geval behouden de kamers van het college van beroep hun bevoegdheden tot ze opnieuw zijn samengesteld.
Het mandaat eindigt eveneens:
1° in elk geval van ontslagneming;
2° als de organisatie die de betrokkene heeft aangewezen om zijn vervanging verzoekt;
3° in geval van overlijden.
Bij het vroegtijdig beëindigen van een mandaat van een voorzitter benoemt de Vlaamse Regering een vervanger die het mandaat van zijn voorganger voltooit.
Bij het vroegtijdig beëindigen van een mandaat van een lid duidt de organisatie die hij vertegenwoordigt een vervanger aan die het mandaat van zijn voorganger voltooit.
§ 2. Tijdens hun mandaat in één van de kamers kunnen de effectieve en de plaatsvervangende voorzitters en leden het personeelslid of de evaluator(en) niet bijstaan of vertegenwoordigen in de kamer waarin ze een mandaat uitoefenen.
Art.5.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, wijst voor iedere kamer van het college van beroep een secretaris aan onder de ambtenaren van zijn diensten of instellingen. Elke secretaris neemt het secretariaat van een kamer van het college van beroep waar.
[1 De secretaris ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 500 euro als de zittingen geheel of gedeeltelijk plaatsvinden buiten de normale diensttijd.]1
----------
(1)<BVR 2019-03-22/20, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.6. § 1. De kamers van het college van beroep zetelen rechtsgeldig zodra de voorzitter en twee leden, aangewezen door het gemeenschapsonderwijs of door de representatieve verenigingen van inrichtende machten, en twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties, aanwezig zijn.
§ 2. De kamers van het college van beroep beslissen bij gewone meerderheid van stemmen. De stemming is geheim. De leden die zetelen namens het gemeenschapsonderwijs of de representatieve verenigingen van inrichtende machten, en de leden die zetelen namens de representatieve vakorganisaties, moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen.
In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door loting.
§ 3. In afwijking van § 1 en § 2 beslissen de kamers van het college van beroep op een tweede zitting, ongeacht of de vertegenwoordigers, vermeld in § 1 en § 2, al dan niet aanwezig zijn.
HOOFDSTUK III. - Procedure in beroep.
Art.7. Als een evaluatie wordt uitgesproken met eindconclusie " onvoldoende ", dan kan het betrokken personeelslid hiertegen bij aangetekend schrijven beroep instellen bij de bevoegde kamer van het college van beroep, binnen de termijn, vermeld in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 47septiesdecies, § 5, 1°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. Het betrokken personeelslid ontvangt op zijn eenvoudig verzoek onmiddellijk een kopie van zijn evaluatiedossier.
Als het einde van de termijn zoals bedoeld in het eerste lid, valt binnen de herst-, kerst-, krokus-, paas- of zomervakantie zoals die voorzien zijn in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, dan wordt die termijn opgeschort gedurende de duur van de betrokken vakantie.
Op hetzelfde ogenblik als het personeelslid het beroepschrift indient, stuurt hij een kopie daarvan aan zijn evaluator(en).
Het beroep moet op straffe van nietigheid gemotiveerd zijn.
Het beroep moet de naam en het adres van de instelling of het centrum bevatten en de naam van de evaluator(en).
Art.8. § 1. Zodra de zaak aanhangig is gemaakt, deelt de voorzitter aan de partijen de lijst mee van de effectieve en plaatsvervangende leden van de kamer.
Binnen tien kalenderdagen na ontvangst van die lijst mogen de partijen de wraking vragen van de voorzitter en één of meer leden van de kamer. Wie een lid wil wraken, moet dat doen voor de aanvang van de beraadslaging, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan.
De redenen tot wraking zijn deze voorzien in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
Als de voorzitter of een lid van een kamer van het college van beroep weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet hij zich van de zaak onthouden.
§ 2. Behoudens de redenen tot wraking bedoeld in § 1, kunnen beide partijen één lid ongemotiveerd wraken.
§ 3. Als zowel de effectieve voorzitter als beide plaatsvervangende voorzitters worden gewraakt, wijst de Vlaamse Regering een andere plaatsvervangende voorzitter aan om in de zaak te zetelen.
Art.9. Bij ontvangst van het beroepschrift vraagt de secretaris onmiddellijk het dossier op bij de evaluator(en) van het personeelslid.
Art.10. § 1. De partijen worden met een aangetekende brief opgeroepen voor de zitting van de bevoegde kamer van het college van beroep, die plaatsvindt binnen de dertig kalenderdagen na de ontvangst van het beroep. Als het einde van die termijn tussen 15 juli en 15 augustus valt, wordt de termijn verlengd tot 31 augustus.
Het personeelslid en de evaluator(en) kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.
§ 2. De bevoegde kamer van het college van beroep kan ambtshalve of op verzoek van het personeelslid of van de evaluator(en) of op verzoek van een raadsman getuigen horen. In dat geval heeft het verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van het personeelslid en de evaluator(en) en/of hun raadsman.
De opgeroepen getuige kan zich ertegen verzetten dat hij in het openbaar wordt gehoord.
§ 3. De zittingen van de kamers van het college van beroep zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden.
Op vraag van het personeelslid of zijn raadsman verloopt de zitting achter gesloten deuren.
§ 4. Als het personeelslid behoorlijk werd opgeroepen en toch niet verschijnt of niet wordt vertegenwoordigd, beslist de bevoegde kamer van het college van beroep bij verstek. Blijkt de verhindering gewettigd, dan kan het personeelslid binnen de tien kalenderdagen nadat de beslissing hem met een aangetekende brief werd betekend, tegen de uitspraak verzet aantekenen. In dat geval wordt de bevoegde kamer van het college van beroep opnieuw bijeengeroepen en beslist zowel bij aanwezigheid als bij afwezigheid van de betrokkene, definitief en onherroepelijk.
Art.11. De beslissing van de bevoegde kamer van het college van beroep wordt met een aangetekende brief aan de partijen meegedeeld binnen tien kalenderdagen na de vergadering waarin de beslissing werd genomen. De beslissing wordt met redenen omkleed. De beslissing is bindend voor beide partijen.
Art.12. De werkingskosten van het college van beroep komen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
De zetel van het college van beroep is gevestigd in Brussel.
Art.13. De kamers van het college van beroep maken hun eigen werkingsreglement op.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.
Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.