23 DECEMBER 2008. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 17 november 2008 ter ondersteuning van de instellingen voor volwassenenonderwijs (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2008 en tekstbijwerking tot 18-02-2020)
Art. 1-13
Artikel 1. Begripsbepalingen.
Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° " decreet " : het decreet van 17 november 2008 ter ondersteuning van de instellingen voor volwassenenonderwijs;
2° " Ministerie " : de bevoegde dienst van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;
3° [1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.2.[1 Overzicht van de geplande opleidingseenheden]1
[1 Het overzicht van de geplande opleidingseenheden dat overeenkomstig artikel 10.1, eerste lid, 1°, van het decreet moet worden toegezonden, bevat de volgende gegevens]1
1° de naam van de instelling;
2° de naam en het contactadres van de correspondent;
3° de plaats en datum van de manifestaties;
4° een inhoudsbeschrijving, de doelstelling en het doelpubliek van de verschillende manifestaties;
5° de eventueel uitgereikte diploma's, getuigschriften en deelnemingsattesten.
[1Die gegevens worden meegedeeld via elektronische formulieren die door het Ministerie ter beschikking worden gesteld, en dit: ]1
1° onverwijld, zodra een cursus op het programma gesteld wordt en
2° twee keer per jaar, als samenvatting, te weten ten laatste op 10 april voor de [1 voortgezette opleidingen]1 die tussen 1 juli en 31 december zullen plaatsvinden, resp. 10 oktober voor [1 voortgezette opleidingen]1 die tussen 1 januari en 30 juni zullen plaatsvinden.
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.1.[1 - Berekening van de opleidingseenheden
Het minimumaantal opleidingseenheden voor de burgers dat overeenkomstig artikel 7, eerste lid, 3°, en artikel 7, tweede lid, van het decreet moet worden georganiseerd, wordt berekend als volgt:
1° elke kalenderdag waarop de instelling voor volwassenenonderwijs ten minste één opleidingseenheid organiseert, telt mee als één opleidingseenheid;
2° indien de instelling voor volwassenenonderwijs op dezelfde kalenderdag ten minste twee opleidingseenheden organiseert, waarvan ten minste één opleidingseenheid in het Duitse taalgebied, dan telt dit mee als hoogstens twee opleidingseenheden;
3° indien de instelling voor volwassenenonderwijs op dezelfde kalenderdag ten minste drie opleidingseenheden organiseert, waarvan ten minste één opleidingseenheid in het noorden van het Duitse taalgebied en ten minste één opleidingseenheid in het zuiden van het Duitse taalgebied, dan telt dit mee als hoogstens drie opleidingseenheden.
Indien een opleidingseenheid georganiseerd wordt met medewerking van verscheidene instellingen voor volwassenenonderwijs met een goedgekeurd globaal concept, dan telt die opleidingseenheid mee bij alle betrokken instellingen voor volwassenenonderwijs, voorzover ze bijdragen tot de planning, evaluatie, uitvoering en financiering van de opleidingseenheid en vaktechnisch complementaire competenties inbrengen die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de opleidingseenheid en een duidelijke meerwaarde bieden.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2.2.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-05/19, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3.[1 - Bewijssysteem
Het overzicht van de opleidingseenheden voor de burgers die overeenkomstig artikel 10.1, eerste lid, 2°, van het decreet werden georganiseerd, wordt toegezonden in de vorm van deelnemersstatistieken en bevat ten minste de volgende inlichtingen:
1° de benaming en het leerdoel van de voortgezette opleiding;
2° het aantal opleidingsdagen en de opleidingsplaats;
3° het totale aantal dagen per jaar waarop overeenkomstig artikel 2.1 voortgezette opleidingen voor de burgers georganiseerd werden;
4° het aantal deelnemers en hun leeftijdscategorie, ingedeeld op basis van geslacht:
a) 0 tot 18 jaar;
b) 19 tot 40 jaar;
c) 41 tot 60 jaar;
d) ouder dan 60 jaar.
De deelnemersstatistieken worden jaarlijks uiterlijk op 10 april toegezonden aan het Ministerie en hebben telkens betrekking op het voorgaande jaar.
De organisatie van de opleidingseenheden wordt bewezen via één van de volgende methoden:
1° via presentielijsten die door de deelnemers ondertekend zijn en de volgende gegevens bevatten:
a) de naam, de voornaam, het adres en de handtekening van de deelnemers;
b) de benaming en het leerdoel van de voortgezette opleiding;
c) de datum en het uur waarop de voortgezette opleiding plaatsgevonden heeft;
d) de in het eerste lid, 4°, vermelde leeftijdscategorie waartoe de deelnemers behoren;
e) de volgende bewoordingen: "De ondertekende presentielijst geldt als bewijs dat de instelling voor volwassenonderwijs [naam van de instelling] een voortgezette opleiding heeft georganiseerd. Het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap onderzoekt het bewijs en de daarin vermelde persoonsgegevens in het kader van de controle van de subsidiëringscriteria overeenkomstig artikel 13 van het decreet van 17 november 2008 ter ondersteuning van de instellingen voor volwassenenonderwijs;"
2° een combinatie van de betalingen van het inschrijvingsgeld en de ingevulde tevredenheidsformulieren;
3° een combinatie van de betalingen van het inschrijvingsgeld en de bekendmaking in de pers;
4° een artikel uit de pers waarin achteraf bericht wordt over de opleidingseenheid die georganiseerd werd.
Als het gaat om de organisatie van een opleidingseenheid voor mensen met een beperking of voor kinderen en leerlingen kan de presentielijst, in afwijking van het derde lid, 1°, in hun plaats ondertekend worden door hun verantwoordelijken.
Met toepassing van artikel 13 van het decreet kan het Ministerie de inlichtingen vermeld in dit artikel te allen tijde inzien.
De persoonsgegevens die verwerkt worden om te bewijzen dat de opleidingseenheden georganiseerd werden, worden vanaf het jaar waarop ze betrekking hebben, gedurende dertien jaar door de instellingen voor volwassenenonderwijs bewaard.]1
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.4. Structuur van het globaal concept.
Het Ministerie stelt de te gebruiken structuur ter beschikking.
Art.5. Vakjury.
De in artikel 8, § 3, van het decreet bedoelde vakjury stelt zich uit drie onafhankelijke leden samen. Bij de samenstelling van de jury wordt er rekening gehouden met de ervaring in formele en niet-formele vorming, kwaliteitsmanagement en organisatieontwikkeling. [1 De Raad voor Volwassenenvorming kan voordrachten voor de aanwijzing van leden van de vakjury indienen bij de Regering tot uiterlijk 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het einde van de eenvormige ondersteuningsperiode.]1
Mag niet tot de vakjury behoren wie :
1° aan instellingen voor volwassenenonderwijs verbonden is, zij het persoonlijk of via zijn werkgever;
2° met een persoon, verbonden aan de te evalueren instellingen voor volwassenenonderwijs, gehuwd is, wettelijk samenwoont, een feitelijk gezin vormt, bloed- of aanverwant in rechte lijn is of was.
De vakjury wordt begeleid door een personeelslid van het Ministerie.
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.6.
<Opgeheven bij BDG 2019-12-05/19, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.7. Evaluatieproces.
De verplichte zelfevaluatie bedoeld in artikel 9 van het decreet bestaat in een voortdurend proces van ten minste tien maanden waaraan de medewerkers en de raad van bestuur van de ondersteunde instelling voor volwassenenonderwijs deelnemen. De externe deskundige begeleidt de instelling ter plaatse, ten minste bij het begin, in de loop en op het einde van het evaluatieproces.
[1 Het in artikel 9 van het decreet vermelde verslag over het evaluatieproces bevat informatie over de evaluatie van de tevredenheid van de gebruikers.]1
De externe deskundige vervult volgende voorwaarden :
1° houder zijn van een bachelor, master of gelijkwaardig diploma in één der volgende gebieden : psychologie, sociale wetenschappen, economische wetenschappen, educatieve wetenschappen, communicatiewetenschappen of " Bildungswissenschaften " (vormingswetenschappen);
2° een opleiding in organisatieontwikkeling hebben gevolgd, hetzij in het kader van het onder 1° bedoeld diploma, hetzij als bijkomende opleiding;
3° ten minste één proces van organisatieontwikkeling hebben begeleid;
4° beroepservaring hebben op het vlak van de formele of niet-formele vorming en
5° zich regelmatig evalueren of laten evalueren. Het laatste evaluatieverslag moet niet ouder zijn dan vier jaar.
Mag niet als externe deskundige aan een evaluatie deelnemen wie :
1° aan instellingen voor volwassenenonderwijs verbonden is, zij het persoonlijk of via zijn werkgever;
2° met een persoon, verbonden aan de te evalueren instellingen voor volwassenenonderwijs, gehuwd is, wettelijk samenwoont, een feitelijk gezin vormt, bloed- of aanverwant in rechte lijn is of was;
3° reeds drie evaluatieprocessen bij dezelfde instelling voor volwassenenonderwijs heeft begeleid.
Ten laatste twee maanden vóór het begin van het evaluatieproces legt de instelling voor volwassenenonderwijs aan het Ministerie het bewijs voor dat de externe deskundige de in voorliggend artikel bedoelde voorwaarden vervult.
----------
(1)<BDG 2019-12-05/19, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.8. Jaarlijkse forfaitaire toelage.
Bij de berekening van de in artikel 10 van het decreet bedoelde ontvangsten wordt er geen rekening gehouden met de leningen aangegaan bij banken of particulieren, de interne overschrijvingen en de fictieve ontvangsten.
De fictieve ontvangsten zijn ontvangsten die ernaar streven, de eigen ontvangsten op kunstmatige wijze te verhogen.
Art.9. Toelagen voor evaluaties
Het maximaal bedrag van de in artikel 11, lid 1, 2°, van het decreet bedoelde toelage voor de zelfevaluaties beloopt 4.000 EUR.
Art.10. Toelagen voor de organisatie van en de deelneming aan opleidingen en voortgezette opleidingen.
§ 1. Voor de organisatie van opleidingen en voortgezette opleidingen in de zin van artikel 11, lid 1, 3°, van het decreet wordt een forfaitair bedrag van 7,50 EUR per opleidingsuur en per deelnemer toegekend, indien
1° ten minste vijf vrijwilligers en/of beroepsbeoefenaars van de instelling eraan deelnemen;
2° de voortgezette opleiding ten minste zes uren duurt.
Volgende uitgaven worden als aanneembaar beschouwd om de toelage te berekenen :
1° de erelonen, de reis- en verblijfkosten van de animators;
2° de verblijfkosten van de deelnemers;
3° de ruimtekosten.
Worden bij de aanvraag gevoegd :
1° een gedetailleerd programma overeenkomstig artikel 11, lid 6, van het decreet;
2° de datum en de plaats van de voortgezette opleiding alsmede het voorgezien deelnemersaantal en
3° een lijst met de animators en hun kwalificatie.
Volgende documenten moeten ten laatste acht weken na het einde van de voortgezette opleiding worden ingediend :
1° een aanwezigheidslijst ondertekend door de deelnemers;
2° een door de verantwoordelijke ondertekende bindende verklaring dat het programma met de bepaalde animators en overeenkomstig het bepaald aantal uren gevolgd is, waarbij mogelijke programmawijzigingen met redenen moeten worden omkleed en
3° een afrekening van de krachtens het tweede lid aanneembare uitgaven.
§ 2. Bijkomende toelagen, beperkt tot 650 EUR per begrotingsjaar en per persoon, mogen worden toegekend voor de deelneming van professionele en vrijwillige medewerkers aan voortgezette opleidingen.
Telt een opleiding opeenvolgende modules, dan moet de aanvraag voor de hele periode worden ingediend. Duurt de voortgezette opleiding meer dan twaalf maanden, dan moet een nieuwe aanvraag worden ingediend voor de modules die tijdens de volgende maanden, met een maximum van 12 maanden, plaatsvinden.
Volgende uitgaven worden als aanneembaar beschouwd om de toelage te berekenen :
1° de inschrijvingsrechten;
2° de trein- en buskosten of de kilometervergoeding toegekend aan het personeel van het Ministerie voor de verplaatsingen met hun wagen;
3° de verblijfkosten met een dagelijks plafond van 20 EUR, bij maltijd zonder overnachting, of van 75 EUR bij overnachting.
Worden bij de aanvraag gevoegd :
1° een gedetailleerd programma overeenkomstig artikel 11, lid 6, van het decreet;
2° de datum, het tijdstip en de plaats van de voortgezette opleidingen.
Volgende documenten, volledig ingevuld, moeten ten laatste acht weken na het einde van de voortgezette opleiding worden ingediend :
1° een deelnemingsattest;
2° een afrekening van de krachtens het derde lid aanneembare uitgaven.
Art.11. Opheffingsbepalingen.
Worden opgeheven :
1° het besluit van de Executieve van 6 juli 1992 tot uitvoering van het decreet houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra, wat de volksopleiding en het vormingswerk voor volwassenen betreft;
2° het besluit van de Executieve van 7 mei 1993 betreffende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen;
3° [1 ...]1
----------
(1)<BDG 2009-03-12/55, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2009>
Art.12. Inwerkingtreding.
Voorliggend besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 13. Uitvoering.
De Minister bevoegd inzake Volwassenenvorming wordt belast met de uitvoering van dit besluit.