23 JUNI 2008. - [Decreet betreffende de bescherming van monumenten, klein erfgoed, ensembles en (historische cultuurlandschappen) en betreffende de opgravingen] (ERRATUM, zie B.St. 28-01-2010, p. 3817) (VERTALING) (Opschrift gewijzigd door DDG2019-12-12/19, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-11-2008 en tekstbijwerking tot 16-04-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Bescherming van de monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1.
Afdeling 1. - Voorlopige rangschikking.
Doelstelling van de voorlopige rangschikking.
Art. 2
Voorstel tot rangschikking.
Art. 3
Besluit houdende voorlopige rangschikking.
Art. 4
Geldigheidsduur van de voorlopige rangschikking.
Art. 5
Informatieplicht.
Art. 6
Afdeling 2. - Definitieve rangschikking.
Procedure voor een definitieve rangschikking.
Art. 7
Besluit houdende definitieve rangschikking.
Art. 8, 8/1, 8/2
Informatieplicht.
Art. 9
Afdeling 3. - Bescherming aangeboden door de voorlopige of definitieve rangschikking van een monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1.
Instandhoudingsplicht.
Art. 10, 10/1, 10/2, 10/3
Verplaatsing.
Art. 11
Schadevergoeding.
Art. 12
Erfgoedvergunning.
Art. 13-13.1
Onteigeningen.
Art. 14
Gevolgen bij eigendomsoverdracht.
Art. 15
Intrekking of herwaardering van de rangschikking.
Art. 16
Afdeling 4. - Lijst met de voorlopig of definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1 en hun herkenningsteken.
Lijst met de voorlopig en definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1.
Art. 17
Herkenningsteken.
Art. 18
HOOFDSTUK III. - Klein erfgoed en andere relevante gebouwen.
Inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
Art. 19
Inschrijving in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
Art. 20
Subsidiëringsprincipe.
Art. 21
Subsidiëringsaanvraag.
Art. 22
Subsidiebedrag.
Art. 23
Controle en terugvordering
Art. 24
HOOFDSTUK IV. - Opgravingen.
Afdeling 1. - Beschermingsmaatregelen.
Inventaris van de archeologische vindplaatsen [1 ...]1.
Art. 25-25.1
Afdeling 2. [1 - Archeologische peilingen, opgravingen of gebruik van detectoren]1
Machtiging.
Art. 26
Schorsing, intrekking.
Art. 27
Door het Ministerie geprogrammeerde opgravingen.
Art. 28
Detectoren.
Art. 29
Afdeling 3. - Archeologische peilingen en opgravingen van openbaar nut.
Ontdekkingen ter aanleiding van bouwwerken.
Art. 30
Inbezitneming wegens algemeen nut.
Art. 31
Herstel na inbezitneming wegens algemeen nut.
Art. 32
Onteigening.
Art. 33
Afdeling 4. - Toevallige ontdekkingen.
Informatieplicht.
Art. 34
Afdeling 5. - Schadevergoeding.
Principe.
Art. 35
HOOFDSTUK IV.1. [1 - Benaming van openbare wegen en pleinen]1
Art. 35.1-35.2
HOOFDSTUK V. - Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en [1 historische cultuurlandschappen]1.
Samenstelling.
Art. 36
Mandaat.
Art. 37
Opdrachten.
Art. 38
Inlichtingen.
Art. 39
Discretieplicht.
Art. 40
Huishoudelijk reglement.
Art. 41-41.1
HOOFDSTUK VI. [1 - Diverse bepalingen]1
Berekening van de termijnen.
Art. 42, 42/1
HOOFDSTUK VII. [1 - Overtredingen en strafmaatregelen]1
Strafbepalingen.
Art. 43
Controle.
Art. 44
Toegangsrecht en recht op informatie.
Art. 45, 45/1
Bevelen.
Art. 46, 46/1, 46/2, 46/3, 46/4, 46/5, 46/6, 46/7, 46/8
HOOFDSTUK VIII. [1 - Slotbepalingen]1
Opheffing.
Art. 47
Wijziging van artikel 10 van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art. 48
Wijziging van een opschrift in het decreet betreffende de infrastructuur.
Art. 49
Wijziging van artikel 24bis van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art. 50
Wijziging van artikel 39 van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art. 51
Wijziging van het programmadecreet van 20 februari 2006.
Art. 52
Overgangsbepalingen.
Art. 53
Verkort opschrift.
Art. 54
Inwerkingtreding.
Art. 55
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet dient te worden verstaan onder :
1° monument : een door de mens [3 of de natuur geschapen of gevormd]3 onroerend goed, inbegrepen alle inrichtingen en decoratieve elementen die integrale bestanddeel zijn van het onroerend goed, op voorwaarde dat dit goed van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;
2° ensemble : een groepering van meerdere monumenten, met inbegrip van de ruimte die zij afbakenen en desgevallend de omgeving en de al dan niet bebouwde bestanddelen van die omgeving, op voorwaarde dat het geheel coherent genoeg is om een topografische afbakening mogelijk te maken en van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;
3° [3 historisch cultuurlandschap: een zowel door de mens als de natuur geschapen gebied waarvan de vormgeving gedeeltelijk van bouwkundige aard is of gedeeltelijk door de benutting wordt bepaald, op voorwaarde dat het geheel coherent genoeg is om een topografische afbakening mogelijk te maken en van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde. Het historisch cultuurlandschap is typisch voor de ontwikkeling van de menselijke samenleving en vestiging in de loop der tijd onder invloed van de fysieke beperkingen en/of mogelijkheden van de natuurlijke omgeving en de externe en interne opeenvolging van sociale, economische en culturele krachten;]3
4° beschermingsgebied : een gebied dat vanuit een gerangschikt monument, ensemble of [2 historisch cultuurlandschap]2 zichtbaar is of er tegelijk mee zichtbaar is;
5° eigenaar : een natuurlijke of een privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon die houder is van een eigendomsrecht, van een recht van vruchtgebruik, van een erfpachtrecht of van een ander zakelijk recht op een onroerend goed;
[1 5°.1° onderhoudswerken: maatregelen inzake voorzorg, instandhouding en regelmatig onderhoud aan bestanddelen van beschermde goederen die de authentieke overlevering bevorderen, die schade voorkomen en die de noodzaak om ingrijpende en in voorkomend geval dure herstel- en renovatiewerken te moeten uitvoeren, in de regel kunnen vertragen;]1
6° klein erfgoed : de kleine gebouwde elementen, die geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, een stempel op de leefomgeving drukken, bij de locale bevolking als refertepunt dienen of tot het verbondenheidsgevoel bijdragen, echter niet als monument gerangschikt zijn;
7° relevant gebouw : gebouw dat vanuit een historisch en architectonisch gezichtspunt interessant is, onder monumentenzorg in de zin van hoofdstuk II van voorliggend decreet echter niet gerangschikt is/wordt;
8° archeologische goederen : alle materiële, al dan niet ondergrondse overblijfselen van paleontologische aard of het spoor ervan, beschouwd als bewijs van de bedrijvigheid van de mens of van zijn leefmilieu, van verlopen tijdperken of beschavingen, ongeacht de kunstwaarde ervan;
9° archeologische peiling : iedere handeling die de wijziging van de staat van een archeologische vindplaats inhoudt en die bestemd is om zich te vergewissen van het bestaan, de aard en de omvang van een archeologische vindplaats of van archeologische goederen;
10° archeologische vindplaats : elk gezamenlijk werk van mens en natuur waarbij het gaat gedeeltelijk om bebouwde gebieden, eigenaardig en homogeen genoeg om een topografische afbakening mogelijk te maken en van uitzonderlijk belang omwille van hun archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde. [3 Het gaat hierbij om plaatsen waar vondsten bevestigd werden of op basis van vroegere nederzettingen vermoed worden;]3
11° opgravingen : alle handelingen en werken bedoeld om archeologische goederen op te zoeken en eventueel te beschermen;
12° toevallige ontdekking : het door zuivere toeval ontdekken van archeologische goederen;
13° commissie : de Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en [2 historische cultuurlandschappen]2;
14° gemeentecollege : het gemeentecollege van de gemeente waar het monument, ensemble of [2 historisch cultuurlandschap]2, het archeologisch goed, de archeologische vindplaats, het klein erfgoed of relevant gebouw gelegen is.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<DDG 2019-12-12/19, art. 27, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. - Bescherming van de monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1.
----------
(1)
Afdeling 1. - Voorlopige rangschikking.
Doelstelling van de voorlopige rangschikking.
Art.2.Om haar opzet uit te leggen, een monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1 definitief te rangschikken, neemt de Regering een besluit houdende voorlopige rangschikking.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Voorstel tot rangschikking.
Art.3.§ 1 - Het voorstel tot rangschikking van een monument, ensemble of [2 historisch cultuurlandschap]2 kan uitgaan van :
1° de Regering;
2° de commissie;
3° het gemeentecollege;
4° de eigenaar.
§ 2 - Dienen bij het voorstel gevoegd te worden :
1° de schriftelijke uitleg van de bewegingsreden voor de rangschikking;
2° een beschrijving van het te beschermen goed;
3° een kadasterplan met afbakening van het te beschermen goed en van zijn beschermingsgebied;
4° actuele foto's;
5° voor de voorstellen ingediend overeenkomstig § 1, 1° tot 3° : de [1 aan de eigenaars van het te beschermen goed per aangetekende brief toegezonden]1 inlichtingen over het opzet om een rangschikking voor te stellen, samen met [1 het aan de eigenaar gerichte verzoek om een plaatsbezoek te brengen aan het te beschermen goed,]1 alsmede het slotprotocol over het met de eigenaar gevoerde plaatsbezoek van het onder monumentenzorg te plaatsen goed. Weigert de eigenaar het plaatsbezoek, dan wordt dit behoorlijk in het protocol vermeld en wordt de rangschikkingsprocedure voortgezet.
§ 3 - Het voorstel bedoeld in § 1, 2° tot 4°, moet bij de Regering worden ingediend [1 , via een door haar vastgelegd formulier]1.
§ 4 - De commissie onderzoekt de voorstellen tot rangschikking bedoeld in § 1, 1°, 3° en 4°, en kan, om het voorstel aan te vullen, verdere inlichtingen inwinnen. Binnen 30 kalenderdagen geeft ze een advies uit dat ze aan de Regering voorlegt.
In uiterst dringende gevallen kan de Regering tot de voorlopige rangschikking beslissen, zonder het advies van de commissie in te winnen.
§ 5 - Werd een voorstel tot rangschikking ingediend, beslist de Regering binnen twaalf maanden over de inleiding van de procedure met het oog op de voorlopige rangschikking. Wordt de procedure niet ingeleid, dan worden [1 de betrokken eigenaars]1 en het gemeentecollege daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Besluit houdende voorlopige rangschikking.
Art.4.Het besluit houdende voorlopige rangschikking bevat :
1° de beperkingen die voor het behoud van het gerangschikt monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1 opgelegd worden;
2° bijzondere voorschriften m.b.t. het behoud en het onderhoud;
3° als bijlage een situatieplan dat de nauwkeurige grenzen en het beschermingsgebied van het te beschermen goed bepaalt.
De bijzondere voorschriften kunnen inzonderheid beperkingen van het eigendomsrecht bevatten, inbegrepen het volledig of voorwaardelijk verbod te bouwen, in percelen te delen of af te sluiten.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Geldigheidsduur van de voorlopige rangschikking.
Art.5.[1 Geldigheid en bindend karakter van de voorlopige rangschikking
De voorlopige rangschikking geldt voor hoogstens twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van de aanneming van het desbetreffende besluit.
Voor de betrokken eigenaars en de overheid is het besluit houdende voorlopige rangschikking bindend vanaf de toezending overeenkomstig artikel 7, § 1; voor derden is het besluit houdende voorlopige rangschikking bindend vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Informatieplicht.
Art.6.§ 1 - Ten laatste bij de afsluiting van het huur- of exploitatiecontract [1 zenden de eigenaars die betrokken zijn bij de voorlopige rangschikking van het goed of het beschermingsgebied van dat goed]1 een afschrift van het besluit houdende voorlopige rangschikking per aangetekende brief aan de huidige en eventueel volgende huurders en bewoners. Gebeurt de voorlopige rangschikking in de loop van een huur- of exploitatiecontract, [1 zenden de eigenaars]1 het besluit houdende voorlopige rangschikking, binnen 21 kalenderdagen na de ontvangst ervan, per aangetekende brief aan de huurders of bewoners toe.
Bij niet-naleving van de informatieplicht bedoeld in het voorafgaande lid [1 worden de eigenaars]1 bij elke door de huurders of bewoners gepleegde overtreding hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank.
§ 2 - Het besluit houdende voorlopige rangschikking wordt op het hypotheekkantoor ingeschreven [1 en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad]1.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Afdeling 2. - Definitieve rangschikking.
Procedure voor een definitieve rangschikking.
Art.7.§ 1 - Met het oog op een definitieve rangschikking wordt het besluit houdende voorlopige rangschikking [1 bij aangetekende brief]1 tegelijk ter facultatief advies voorgelegd aan volgende personen en instellingen :
1° [1 de eigenaars van het voorlopig gerangschikte goed, alsook de eigenaars van de goederen die in het beschermingsgebied van dat voorlopig gerangschikte goed liggen.]1 Deze mededeling vermeldt uitdrukkelijk de informatieplicht waarvan sprake is in artikel 6. Desgevallend houdt het advies [1 van de eigenaars]1 rekening met aanduidingen over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de maatregel;
2° het bevoegde gemeentecollege voor openbaarmaking door aanplakking én door bekendmaking in ten minste een plaatselijk dagblad en een huis-aan-huis-blaadje binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de mededeling, met vermelding dat de opmerkingen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen bij het gemeentebestuur moeten worden medegedeeld. Tijdens de hele duur van de aanplakking is het mogelijk inzage te nemen van het volledige dossier bij het gemeentebestuur, dat voor elke verdere inlichting ter beschikking staat. Het gemeentecollege laat zijn verslag over de opmerkingen samen met zijn advies toekomen binnen de in lid 2 bepaalde termijn;
3° het provinciecollege;
4° [2 ...]2.
De termijn om de verschillende adviezen uit te brengen, wordt op 60 kalenderdagen vastgelegd en begint op de dag waarop het besluit houdende voorlopige rangschikking betekend wordt. Wordt geen advies uitgebracht binnen deze termijn, dan wordt de persoon of instelling geacht de rangschikking toe te stemmen.
[1 ...]1.
§ 2 - Het besluit houdende voorlopige rangschikking wordt eveneens aan de commissie ter informatie toegestuurd met het oog op een definitieve rangschikking.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 28, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Besluit houdende definitieve rangschikking.
Art.8.§ 1. Bij besluit beslist de Regering over de definitieve rangschikking van de voorlopig gerangschikte monumenten, ensembles en [3 historisch cultuurlandschap]3 [1 alsook over het beschermingsgebied ervan]1.
Wordt het besluit houdende definitieve rangschikking niet binnen de in artikel 5 vermelde termijn aangenomen, wordt dit beschouwd als een impliciete beslissing van de Regering om het goed niet te rangschikken.
§ 2. Het besluit houdende definitieve rangschikking bevat :
1° de beperkingen die voor het behoud van de monumenten, ensembles of landschappen opgelegd worden;
2° de bijzondere voorschriften m.b.t. het behoud en het onderhoud;
3° als bijlage een situatieplan dat de nauwkeurige grenzen en het beschermingsgebied van het gerangschikt goed bepaalt.
De bijzondere voorschriften kunnen inzonderheid beperkingen van het eigendomsrecht bevatten, inbegrepen het volledig of voorwaardelijk verbod te bouwen, in percelen te delen en af te sluiten.
§ 3. [1 Het besluit houdende definitieve rangschikking wordt per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de eigenaars van het gerangschikte goed;
2° de eigenaars van de goederen die in het beschermingsgebied van het gerangschikte goed liggen;
3° de commissie;
4° het bevoegde gemeentecollege voor bekendmaking door aanplakking;
5° het provinciecollege.
6° [2 ...]2.
De informatieplicht overeenkomstig artikel 9 wordt uitdrukkelijk in die mededeling vermeld.]1
§ 4. [1 ...]1.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 8/1.[1 Bijzondere regeling voor het beschermingsgebied
§ 1. De Regering kan een beschermingsgebied toevoegen aan rangschikkingen waarvoor geen specifiek beschermingsgebied is vastgelegd en die tot 31 december 2008 in werking zijn getreden.
Het ontwerp van besluit houdende opname van een beschermingsgebied wordt tegelijkertijd om advies voorgelegd aan de volgende personen en instellingen :
1° de commissie;
2° het bevoegde gemeentecollege voor bekendmaking door aanplakking en door publicatie in ten minste een dagblad en een huis-aan-huis-blad binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de mededeling, met vermelding dat de opmerkingen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen moeten worden meegedeeld. De opmerkingen moeten aan de gemeente worden gericht. Tijdens de hele duur van de aanplakking ligt het volledige dossier ter inzage bij het gemeentebestuur, dat voor elke verdere inlichting ter beschikking staat. Het gemeentecollege doet zijn verslag over de opmerkingen samen met zijn advies toekomen binnen de termijn voorgeschreven in het vierde lid.
De adviesaanvraag bevat :
1° de redenen voor de opname als beschermingsgebied;
2° een beschrijving van het beschermingsgebied;
3° een kadasterplan met afbakening van het beschermde goed en van het daarbij horende beschermingsgebied;
4° actuele foto's.
De termijn waarbinnen de verschillende adviezen moeten worden uitgebracht, bedraagt 60 kalenderdagen en gaat in op de datum waarop het besluit houdende opname van een beschermingsgebied overgezonden is. Indien binnen die termijn geen advies binnenkomt, kan de procedure voortgezet worden.
§ 2. Het besluit houdende opname van een beschermingsgebied bevat als bijlage een situatieplan waarin het beschermingsgebied van het beschermde goed wordt bepaald.
Ter vervulling van de informatieplicht voorgeschreven bij artikel 13, § 2, tweede lid, wordt het besluit houdende opname van een beschermingsgebied aan het bevoegde gemeentecollege overgezonden.
Het gemeentecollege informeert de eigenaars van de goederen die in het beschermingsgebied liggen. [2 De informatieplicht overeenkomstig artikel 9 wordt uitdrukkelijk in die mededeling vermeld.]2
Het besluit houdende opname van een beschermingsgebied wordt ter kennisgeving overgezonden aan de commissie, het provinciecollege [3 ...]3 en de eigenaar van het beschermde goed. [2 De informatieplicht overeenkomstig artikel 9 wordt uitdrukkelijk in die mededeling vermeld.]2
§ 3. Het besluit houdende opname van het beschermingsgebied wordt op het hypotheekkantoor ingeschreven [2 en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad]2.]1
[2 § 4. Voor de betrokken eigenaars en de overheid is het besluit houdende opname van het beschermingsgebied bindend vanaf de toezending overeenkomstig paragraaf 2; voor derden is het besluit houdende opname van het beschermingsgebied bindend vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2011-02-14/08, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<DDG 2018-02-26/07, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(3)<DDG 2019-12-12/19, art. 30, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 8/2. [1 Bindend karakter van de definitieve rangschikking
Voor de betrokken eigenaars en de overheid is het besluit houdende definitieve rangschikking bindend vanaf de toezending overeenkomstig artikel 8, § 3; voor derden is het besluit houdende definitieve rangschikking bindend vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Informatieplicht.
Art.9.§ 1 - Ten laatste bij de afsluiting van het huur- of exploitatiecontract [1 zenden de eigenaars die betrokken zijn bij de definitieve rangschikking van het goed of het beschermingsgebied van dat goed]1 een afschrift van het besluit houdende definitieve rangschikking per aangetekende brief aan de huidige en eventueel volgende huurders en bewoners. Gebeurt de definitieve rangschikking in de loop van een huur- of exploitatiecontract, [1 zenden de eigenaars]1 het besluit houdende definitieve rangschikking, binnen 21 kalenderdagen na de ontvangst ervan, per aangetekende brief aan de huurders of bewoners toe.
Bij niet-naleving van de informatieplicht bedoeld in het voorafgaande lid [1 worden de eigenaars]1 bij elke door de huurders of bewoners gepleegde overtreding hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank.
§ 2 - Het besluit houdende definitieve rangschikking wordt op het hypotheekkantoor ingeschreven [1 en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad]1.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Afdeling 3. - Bescherming aangeboden door de voorlopige of definitieve rangschikking van een monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1.
----------
(1)
Instandhoudingsplicht.
Art.10.§ 1 - Naast de in het besluit houdende rangschikking vastgelegde maatregelen resp. opgelegde verplichtingen moeten de eigenaars, huurders en alle bewoners van voorlopig of definitief gerangschikte monumenten, ensembles of [2 historische cultuurlandschappen]2 deze door de nodige onderhoudswerken in goede staat houden en mogen deze noch veranderen, beschadigen of vernielen noch er andere schaden aan brengen, behalve bij vergunning uitgereikt door de Regering overeenkomstig artikel 13.
§ 2 - [1 De Regering kan van de eigenaar van een voorlopig of definitief gerangschikt goed eisen dat hij werken uitvoert om te voorkomen dat het goed vernield of, naargelang van het geval, beschadigd wordt.
Om onmiddellijke schade aan het beschermde goed, de beschermde archeologische ontdekking, de beschermde archeologische vindplaats of, naargelang van het geval, beschermde archeologische peilingen te voorkomen, kan de Regering de uitvoering eisen van werkzaamheden die vrijgesteld zijn van de verplichting om een vergunning in de zin van artikel 13 in te winnen.
Als de eigenaar de werken niet uitvoert die noodzakelijk zijn om de vernieling of beschadiging van een voorlopig of definitief gerangschikt goed te voorkomen, dan kan de gemeenschap, de provincie of de gemeente overeenkomstig de door de Regering opgelegde voorwaarden in zijn plaats optreden en de voor de instandhouding van het goed noodzakelijke voorzorgsmaatregelen nemen. De gemeente resp. de provincie verkrijgt dan de door de gemeenschap toegekende subsidies.
Indien geen overeenstemming met de eigenaar wordt bereikt, worden de aangegane kosten gedekt door de borgstelling of waarborgstelling overeenkomstig artikel 10.1. De overheden vermeld in het derde lid kunnen de aangegane kosten die niet door de borg of waarborg gedekt zijn, met alle rechtsmiddelen terugvorderen, voor zover ze in het belang van het voorlopig of definitief gerangschikt goed aangegaan werden. Is het goed het eigendom van een privaatrechtelijke persoon en gaat het niet om onderhoudswerken, dan kan die persoon erom verzoeken dat de betrokken overheid haar goed verwerft. In dat geval worden de voor de beschermingsmaatregelen aangegane kosten van de koopprijs afgetrokken.]1
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 10/1. [1 Borgstelling of waarborgstelling
§ 1 - De Regering kan de betrokken eigenaars ertoe verplichten een borg of waarborg te stellen als zekerheidsstelling voor de uitvoering van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om het voorlopig of definitief gerangschikt goed te behouden of om te voorkomen dat het vernield of beschadigd raakt. Het bedrag van de borg of waarborg hangt af van de uit te voeren werkzaamheden.
Naar keuze van de eigenaar bestaat de zekerheidsstelling uit een borgsom in de Deposito- en Consignatiekas of een onafhankelijke bankgarantie of elke andere, door de Regering bepaalde vorm van zekerheidsstelling, en dit ten belope van het bedrag vermeld in de vordering.
Bestaat de zekerheidsstelling uit een betaling in contanten, dan is de eigenaar ertoe verplicht dit bedrag jaarlijks te verhogen met de in het vorige jaar opgebrachte interesten. Bestaat de zekerheidsstelling uit een onafhankelijke bankgarantie, dan moet die uitgegeven worden door een kredietinstelling die erkend is door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of door een autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie die bevoegd is om de kredietinstellingen te controleren.
In met redenen omklede gevallen kan de Regering het bedrag van de borg of waarborg aanpassen.
§ 2 - In voorkomend geval kan een borgstelling of waarborgstelling, alsook een hypotheeklegging gevorderd worden bij de bevoegde rechter.
§ 3 - Na het verstrijken van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de vaststelling dat de door de Regering geëiste werkzaamheden volgens de regels werden uitgevoerd, wordt de zekerheidsstelling vrijgegeven en worden de eventueel opgebrachte interesten terugbetaald. Er kan in een vrijgeving in schijven worden voorzien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 10/2.[1 Ondersteuning voor onderhoudswerken aan definitief gerangschikte goederen
§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering subsidie toekennen voor onderhoudswerken aan een definitief gerangschikt goed, voor zover een erfgoedvergunning is afgegeven voor die onderhoudswerken.
De aanvrager dient [3 ...]3 via een door haar vastgelegd formulier. Bij de aanvraag moeten volgende documenten worden gevoegd:
1° een beschrijving in woord en beeld, de ligging en een schets van de geplande handelingen en werkzaamheden, in voorkomend geval met de desbetreffende technische documenten;
2° een kostenraming met het bedrag voor iedere post, met vermelding enerzijds van de werken aan derden die aan gespecialiseerde bedrijven gegund worden en anderzijds van de werken in eigen regie, met vermelding van de materiaalkosten;
3° een afschrift van de stedenbouwkundige vergunning resp., als dat niet noodzakelijk is, de desbetreffende rechtvaardiging;
[2 4° een verklaring van de aanvrager dat hij bereid is om, op verzoek van de Regering, het gesubsidieerd voorwerp op de open monumentendagen of op hoogstens twee dagen per jaar toegankelijk te maken voor het publiek.]2
§ 2. De subsidie bedraagt 80 % van het voor subsidie in aanmerking komende totale bedrag van de aanneembare kosten, waarbij het maximale bedrag van de subsidie 22.000 euro bedraagt.
De subsidie bedraagt 100 % van het voor subsidie in aanmerking komende totale bedrag van de aanneembare kosten voor materiaal, transport en uitvoeringsmiddelen - waarbij het maximale bedrag van de subsidie 10.000 euro bedraagt - als de werkzaamheden in eigen regie worden uitgevoerd door de aanvrager, door vrijwilligers of door een overheid.
Het maximale bedrag van de subsidies kan vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt om het aan de beschikbare begrotingsmiddelen aan te passen.
§ 3. Na voltooiing van de werkzaamheden zendt de aanvrager de bewijzen voor de aanneembare kosten toe.
De Regering laat door de in artikel 44 bedoelde ambtenaren en personeelsleden ter plaatse controleren of de wijzigingen met de toezegging van de subsidie overeenstemmen. Is deze controle positief, dan wordt de subsidie uitbetaald.
De Regering kan de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen, indien binnen twee jaar na de uitbetaling ervan een overtreding van de subsidiëringsvoorwaarden wordt vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2020-12-10/38, art. 57, 011; Inwerkingtreding : 10-12-2020>
(3)<DDG 2023-12-14/58, art. 70, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 10/3. [1 Verslag over de staat van de definitief gerangschikte goederen
Voor elk definitief gerangschikt goed kan de Regering een verslag over de staat van dat goed opmaken om de geïntegreerde instandhouding van het goed te waarborgen. Het verslag over de staat van het goed bestaat uit:
1° een gedetailleerd onderzoek van de staat van het goed;
2° een maatregelenpakket met de noodzakelijke onderhouds- en restauratiewerkzaamheden die binnen de komende vijf jaar moeten worden uitgevoerd.
Het verslag over de staat van het goed wordt toegezonden aan de eigenaar van het goed en kan om de vijf jaar aan de laatste stand van zaken worden aangepast.
De Regering legt de overige nadere regels vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Verplaatsing.
Art.11. De gedeeltelijke of gehele verplaatsing van een gerangschikt monument is verboden, behalve als de instandhouding ervan het vereist. Na de commissie en, desgevallend, andere deskundigen te hebben gehoord, neemt de Regering de geschikte maatregelen qua afbouw, verplaatsing en wederopbouw van het monument en qua nieuwe vestigingsplaats.
Schadevergoeding.
Art.12.§ 1 - Wanneer een bouw- of verkavelingsverbod bepaald in de rangschikking van een onroerend goed een einde maakt aan het gebruik of bestemming ervan, kan de eigenaar om een schadevergoeding ten laste van de gemeenschap verzoeken. Dit gebruik resp. deze bestemming moet reeds op de dag vóór de inwerkingtreding van de voorlopige rangschikking bestaan of het moet bewezen worden dat de omzetting ervan binnen de twaalf maanden na de inwerkingtreding van de voorlopige rangschikking gepland is. Dit recht veronderstelt dat het goed, op die dag, bebouwbaar en op een voor de situatie voldoende uitgeruste verkeersweg gelegen was. Bovendien moet de aanvrager bewijzen dat hij effectief geprobeerd heeft, door concrete en duidelijke handelingen het gebruik of de bestemming te bereiken waaraan een einde wordt gemaakt.
Het recht op schadevergoeding ontstaat op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit houdende definitieve rangschikking [1 overeenkomstig artikel 8/2]1.
§ 2 - Voor de schadevergoeding komt slechts de waardevermindering in aanmerking die uit het bouw- of verkavelingsverbod voortvloeit en ten minste 20% van deze waarde beloopt.
De vergoeding wordt verminderd naar rato van het voordeel dat de eigenaar uit de rangschikking trekt; zij kan zelfs geweigerd worden.
Van haar schadevergoedingsplicht kan zich de gemeenschap vrijstellen door ofwel het goed te kopen ofwel de bepalingen van het besluit houdende rangschikking te wijzigen waardoor een recht op schadevergoeding is ontstaan.
§ 3 - Een schadevergoeding is uitgesloten, indien :
1° de eigenaar het onroerend goed heeft verworven, toen het reeds gerangschikt was;
2° het om een verbod gaat, een uithang- of reclamebord of een verlichting op het onroerend goed aan te brengen;
3° het om een verbod gaat, gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven langer dan toegelaten te exploiteren;
4° de eigenaar zelf om de rangschikking heeft verzocht of in die rangschikking uitdrukkelijk heeft toegestemd.
§ 4 - Zodra het onroerend goed niet meer gerangschikt is, kan de gemeenschap van de begunstigden, van hun rechthebbenden of hun eisen dat ze de met de wettelijke rentevoet verhoogde schadevergoedingen terugbetalen, zodra het onroerend goed niet meer als monument of [2 historisch cultuurlandschap]2 gerangschikt is of als de rangschikking minder dan 20 jaar vroeger heeft plaatsgevonden.
§ 5 - De vorderingen verjaren zes maanden na de dag waarop het recht op schadevergoeding vermeld in § 1 resp. het recht op terugvordering vermeld in § 4 ontstaat.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Erfgoedvergunning.
Art.13.§ 1. [3 Er is een vergunning vereist voor verbouwingswerken, onderhoudswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken aan een voorlopig of definitief gerangschikt goed [4 of aan een archeologische vindplaats, alsook voor verbouwingswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken van goederen die binnen het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief gerangschikt goed liggen]4. Dit geldt ook voor het aanbrengen van uithangborden, reclameborden en verlichting.
[4 De handelingen en werken vermeld in het eerste lid:
1° zijn onderworpen aan de stedenbouwkundige vergunning vermeld in artikel D.IV.4 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling of
2° zijn niet betroffen door of zijn bevrijd van de verplichting van de stedenbouwkundige vergunning en zijn onderworpen aan de erfgoedvergunning die de Regering overeenkomstig de bepalingen van dit artikel heeft toegekend.]4
[4 ...]4. [4 Aan de erfgoedvergunning]4 kunnen voorwaarden verbonden zijn.]3
§ 2. [3 [4 De erfgoedvergunning wordt bij de Regering per aangetekend schrijven aangevraagd via een door de Regering vastgelegd formulier.]4]3.
§ 3. [3 Bij de schriftelijke aanvraag voor een erfgoedvergunning worden volgende documenten gevoegd:
1° [4 ...]4
2° een beschrijving van de geplande werkzaamheden, met actuele foto's van het betrokken goed en van de gedeelten van het goed waarop de geplande werkzaamheden betrekking hebben;
3° voor zover ze bestaan, architectuurplannen voor de geplande werkzaamheden.
Binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag voor een erfgoedvergunning vraagt de Regering eventueel ontbrekende of onvolledige documenten of andere, nog niet eerder aangevraagde documenten. Indien de aanvraag volledig is, zendt de Regering een attest daarvan toe aan de aanvrager. Indien het attest niet binnen de gestelde termijn werd toegezonden, wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Indien de aanvraag voor een erfgoedvergunning betrekking heeft op een goed dat in het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief gerangschikt goed ligt, onderzoekt de Regering - binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag - of de aangevraagde verbouwingswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken invloed hebben op de getuigeniswaarde of de uiterlijke kenmerken van het voorlopig of definitief gerangschikt goed of de omgeving ervan. Indien ze geen invloed hebben, kan de Regering beslissen dat geen erfgoedvergunning vereist is. Dat wordt de aanvrager schriftelijk meegedeeld en de aanvraagprocedure wordt beëindigd.
[4 Als de aanvraag voor een erfgoedvergunning betrekking heeft op een archeologische vindplaats, dan onderzoekt de Regering binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag of de aangevraagde verbouwingswerken de archeologische goederen kunnen veranderen, in de oorspronkelijke staat kunnen herstellen of kunnen beschadigen. Indien ze geen invloed hebben, kan de Regering beslissen dat geen erfgoedvergunning vereist is. Dat wordt de aanvrager schriftelijk meegedeeld en de aanvraagprocedure wordt beëindigd.]4
Indien de aanvraagprocedure niet beëindigd werd overeenkomstig het [4 derde lid en vierde lid]4, vraagt de Regering - nadat ze de volledigheid van het dossier bevestigd heeft of, naargelang van het geval, nadat de termijn vermeld in het tweede lid verstreken is - binnen vijftien kalenderdagen een advies aan bij de commissie [4 ...]4. [4 ...]4.
[4 De commissie brengt advies uit]4 binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Regering [4 haar]4 de adviesaanvraag heeft toegezonden. Indien binnen die termijn geen advies is ontvangen, wordt ervan uitgegaan dat de commissie [4 ...]4 instemt met de erfgoedvergunning. [4 ...]4.
Na ontvangst van het [4 ...]4 advies of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen heeft de Regering dertig kalenderdagen de tijd om een beslissing over de erfgoedvergunning te nemen. Indien binnen die termijn geen beslissing wordt genomen, dan wordt ervan uitgegaan dat de Regering de erfgoedvergunning toekent.
Zo nodig kan de Regering, alvorens een beslissing te nemen, een bijeenkomst met de betrokken actoren organiseren om uitleg over de aanvraag voor een erfgoedvergunning te krijgen.
De beslissing van de Regering over de aanvraag voor een erfgoedvergunning wordt per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de aanvrager;
2° [4 ...]4
3° het gemeentecollege.
4° [4 ...]4]3
§ 4. [3 Binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de beslissing van de Regering kan de aanvrager beroep instellen bij de Regering. Het met redenen omklede beroep wordt per aangetekende brief ingesteld. De Regering heeft dertig kalenderdagen de tijd om uitspraak te doen. Indien de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan niet binnen de gestelde termijn werd toegezonden, wordt ervan uitgegaan dat de in eerste instantie genomen beslissing wordt bevestigd.]3
[3 § 4/1. De aanvrager stelt de Regering acht dagen vóór het begin van de werkzaamheden per aangetekende brief in kennis.
De aanvrager plaatst op het betrokken goed, aan de straat, tijdens de hele duur van de werkzaamheden een bekendmaking dat de vergunning toegekend werd; die bekendmaking moet vanop de straat leesbaar zijn.
De Regering legt het model van die bekendmaking vast.]3
§ 5. [4 De erfgoedvergunning verleent de houder ervan in het kader van de toepassing van dit decreet verworven rechten, onder voorbehoud van het tweede lid en onverminderd de burgerlijke rechten van derden.]4
Als de werken binnen de twee jaar na de ontvangst van de erfgoedvergunning niet op een aanzienlijke manier begonnen zijn, vervalt de erfgoedvergunning. Op verzoek kan ze één keer met één jaar worden verlengd. Het verzoek om verlenging moet ten laatste één maand vóór de afloopdatum worden ingediend.
§ 6. [4 In uiterst dringende gevallen en in geval van aangevraagde veranderingswerken op archeologische vindplaatsen hoeft de Regering, in afwijking van paragraaf 3, het advies van de commissie niet in te winnen.]4
§ 7. De nadere regels worden door de Regering vastgelegd.
----------
(1)<DDG 2010-03-15/14, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 23-04-2010>
(2)<DDG 2010-03-15/14, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 23-04-2010>
(3)<DDG 2018-02-26/07, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(4)<DDG 2019-12-12/19, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 13.1.[1 Erfgoedadvies
Voordat het erfgoedadvies bedoeld in artikel D.IV.35, § 1, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling wordt afgegeven, wordt een advies aangevraagd bij de commissie. [2 Atikel 13, § 6,]2 zijn mutatis mutandis van toepassing.]1
[2 Voor de afgifte van haar advies beschikt de commissie:
1° over dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Regering de aanvraag om advies aan haar heeft toegezonden, als het gaat om een eensluidend erfgoedadvies in de zin van artikel D.IV.35, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek;
2° over twintig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Regering de aanvraag om advies aan haar heeft toegezonden, als het gaat om een gewoon erfgoedadvies in de zin van artikel D.IV.35, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek.
Indien binnen die termijnen geen advies is ontvangen, wordt ervan uitgegaan dat de commissie instemt met het erfgoedadvies.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-12-12/19, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<DDG 2020-12-10/38, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onteigeningen.
Art.14.De gemeenschap [2 ...]2 of de gemeente kunnen een definitief gerangschikt monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1 dat niet voldoende onderhouden wordt, ten algemenen nut onteigenen. [2 ...]2
[2 ...]2
[2 ...]2
Een definitief gerangschikt goed dat met toepassing van dit decreet onteigend wordt, kan publiek- of privaatrechtelijke personen overgedragen worden. [2 De gemeente moet]2 ervoor de toestemming van de Regering verkrijgen. De verkrijger verplicht er zich toe, het goed onder de in de akte van overdracht vermelde voorwaarden te gebruiken.
Een gebouw dat zich in het beschermingsgebied van een monument, ensemble of [1 historisch cultuurlandschap]1 bevindt, kan eveneens volgens dezelfde procedure onteigend worden om een definitief gerangschikt goed te isoleren, naar voren te brengen of te saneren.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<BDG 2021-03-29/16, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 29-03-2021>
Gevolgen bij eigendomsoverdracht.
Art.15.Het goed blijft steeds aan de rechtsgevolgen van de rangschikking onderworpen, in welke handen het ook overgaat.
[1 In geval van overdracht van het eigendom van een voorlopig of definitief gerangschikt goed of van een gedeelte daarvan of, naargelang van het geval, in geval van overdracht van het eigendom van een goed of gedeelte van een goed dat in het beschermingsgebied ervan ligt, is de instrumenterende ambtenaar ertoe verplicht, in de akte van overdracht te vermelden dat het betrokken goed voorlopig of definitief gerangschikt is of, naargelang van het geval, in het beschermingsgebied van een gerangschikt goed ligt. Bij de akte van overdracht wordt een afschrift van het besluit houdende rangschikking gevoegd. De instrumenterende ambtenaar informeert onverwijld de Regering en het betrokken gemeentebestuur van de identiteit en het adres van de nieuwe eigenaar van het voorlopig of definitief gerangschikt goed of, naargelang van het geval, van een goed dat in het beschermingsgebied daarvan ligt.]1
Bij de openbaarmaking van de overdracht [1 van een voorlopig of definitief gerangschikt goed of een deel daarvan, resp. van een goed of een deel van een goed dat in het beschermingsgebied daarvan ligt,]1 is de instrumenterende ambtenaar ertoe verplicht de rangschikking van dit goed te vermelden.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Intrekking of herwaardering van de rangschikking.
Art.16.Om de rangschikking van een onroerend goed [1 in te trekken of te herwaarderen]1, past de Regering de procedures toe waarin de artikelen 2 à 9 voorzien.
Artikel 3, § 4, lid 2, is echter niet van toepassing.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Afdeling 4. - Lijst met de voorlopig of definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1 en hun herkenningsteken.
----------
(1)
Lijst met de voorlopig en definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1.
----------
(1)
Art.17.De Regering houdt en werkt voor elke gemeente een lijst bij met de voorlopig en definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [2 historische cultuurlandschappen]2. [1 In die lijst worden de goederen gekenmerkt die in strijd zijn met de instandhoudingsplicht bedoeld in artikel 10 en op basis van een verslag over de staat van het goed overeenkomstig artikel 10.3 als bijzonder bedreigd worden beschouwd.]1
----------
(1)<DDG 2018-12-11/11, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 21-01-2019>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Herkenningsteken.
Art.18.Op de definitief gerangschikte monumenten, ensembles en [1 historische cultuurlandschappen]1 wordt een door de Regering vastgelegd herkenningsteken aangebracht.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK III. - Klein erfgoed en andere relevante gebouwen.
Inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
Art.19. De Regering houdt en werkt voor elke gemeente een inventaris bij van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen van de Duitstalige Gemeenschap.
Het inventaris vermeldt :
1° het klein erfgoed alsmede
2° alle relevante gebouwen.
De Regering legt de nadere regels vast.
Inschrijving in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
Art.20.§ 1 - Mogen een voorstel tot inschrijving van gebouwen en voorwerpen in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen indienen :
1° de commissie en
2° de in de plaatsen van het Duitse taalgebied gevestigde dorpsverbanden en belangengroepen;
3° het gemeentecollege;
[1 4° de bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.]1
De in lid 1 [1 1° tot 3°,]1 bedoelde mogelijke indieners van een voorstel dienen hun voorstel in d.m.v. het door de Regering opgesteld aanvraagformulier. De commissie onderzoekt de voorstellen tot rangschikking overeenkomstig lid 1, [1 2° tot 4°,]1 en brengt een advies uit dat ze aan de Regering voorlegt.
§ 2 - De Regering beslist over de inschrijving in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
----------
(1)<DDG 2014-02-24/14, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Subsidiëringsprincipe.
Art.21. Binnen de perken van de te dien einde beschikbare kredieten kan de Regering forfaitaire subsidies toekennen voor de geïntegreerde instandhouding van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen die overeenkomstig artikel 20 in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen zijn opgenomen. Er moet worden gezorgd voor de zichtbaarheid van het klein erfgoed en de toegang voor het publiek ertoe alsmede voor de zichtbaarheid van de gebouwen.
Onder geïntegreerde instandhouding dient te worden verstaan het geheel van de maatregelen genomen ten einde te zorgen
1° voor de duurzaamheid van dat erfgoed;
2° voor de handhaving ervan in het kader van een passende - bebouwde of natuurlijke - omgeving;
3° voor het gebruik ervan en
4° voor de aanpassing ervan aan de behoeften van de maatschappij.
Subsidiëringsaanvraag.
Art.22.De aanvrager dient [2 ...]2 een schriftelijke subsidiëringsaanvraag in bij de Regering. Bij de aanvraag moeten volgende documenten worden gevoegd :
1° een beschrijving van het project en van de te nemen maatregelen, een situatieplan, alsmede actuele foto's van het betrokken gebouw of klein erfgoed;
2° een kostenraming met het bedrag voor iedere post, met vermelding enerzijds van de werken aan derden die aan gespecialiseerde bedrijven gegund worden en anderzijds van de eigenprestaties, met vermelding van de materiaalkosten;
3° de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar, als hij niet de aanvrager is.
De aanvraag wordt de commissie ter advies voorgelegd. Binnen dertig kalenderdagen brengt ze een met redenen omkleed advies uit.
----------
(1)<DDG 2020-12-10/38, art. 59, 011; Inwerkingtreding : 10-12-2020>
(2)<DDG 2023-12-14/58, art. 71, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Subsidiebedrag.
Art.23. De subsidie beloopt ten hoogste 2.500 EUR, waarbij de aanneembare uitgaven tot 100 % ten laste kunnen worden genomen. De subsidie kan zich ook tot slechts één deel van de in de aanvraag vermelde werken beperken.
De aanneembare uitgaven betreffen uitsluitend de maatregelen die met toepassing van artikel 21 de geïntegreerde instandhouding tot doel hebben.
Zij omvatten desgevallend ook de erelonen en de belastingen op de toegevoegde waarde, voor zover er geen aftrekbaarheid van de BTW bestaat.
Het maximumbedrag van de subsidie wordt in de toekenningsbeslissing van de Regering definitief vastgelegd.
Controle en terugvordering
Art.24. Na het einde van het werk verzendt de aanvrager
1 ° de bewijsstukken voor de subsidiabele kosten;
2 ° de stedenbouwkundige vergunning indien vereist.
De regering laat de overeenkomstig artikel 44 gemandateerde agent ter plaatse controleren of de aangebrachte wijzigingen in overeenstemming zijn met het toekenningsbesluit. Als de controle positief is, wordt de subsidie geliquideerd.
Wanneer binnen twee jaar na de vereffening van een subsidie een inbreuk op de toekenningsvoorwaarden wordt geconstateerd, kan de overheid deze subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.(VERTALING)
HOOFDSTUK IV. - Opgravingen.
Afdeling 1. - Beschermingsmaatregelen.
Inventaris van de archeologische vindplaatsen [1 ...]1.
----------
(1)
Art.25.[1 Archeologische beschermingskaart
§ 1 - De Regering maakt een archeologische beschermingskaart op waarin de archeologische vindplaatsen met hun nauwkeurige afbakeningen vermeld worden en werkt die kaart voortdurend bij.
De archeologische beschermingskaart wordt bekendgemaakt op de website van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en via een verwijzing in het Belgisch Staatsblad.
§ 2 - Voordat een aanvraag wordt ingediend voor een stedenbouwkundige vergunning, een bebouwingsvergunning, een stedenbouwkundig attest nr. 2, een globale vergunning, een geïntegreerde vergunning of in het kader van onderzoeken of saneringsprojecten in de zin van het decreet van het Waals Gewest van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering die betrekking heeft op een goed dat als archeologische vindplaats wordt vermeld, kan de aanvrager aan de Regering vragen om archeologische inlichtingen over dat goed te verstrekken.
De Regering verstrekt de inlichtingen binnen twintig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag en bezorgt een kopie ervan aan het bevoegde gemeentecollege.
De Regering legt de nadere regels vast.]1
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 33, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 25.1.
<Opgeheven bij DDG 2019-12-12/19, art. 34, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. [1 - Archeologische peilingen, opgravingen of gebruik van detectoren]1
----------
(1)
Machtiging.
Art.26.[1 - Machtiging
§ 1 - Opgravingen, archeologische peilingen of het gebruik van elektronische of magnetische detectoren met het oog op activiteiten die tot een bodemwijziging of de verwijdering van voorwerpen leiden, mogen slechts met voorafgaande machtiging van de Regering of in opdracht van de Regering worden uitgevoerd. De afzonderlijke voorwaarden die de Regering aan de machtiging verbindt, zijn niet-discriminerend, noodzakelijk en evenredig.
§ 2 - De machtiging tot het uitvoeren van archeologische peilingen of opgravingen heeft betrekking op een bepaald project en kan eventueel geografisch afgebakend worden. Zij vermeldt de gerechtigden, de voorwaarden en de vereisten alsmede de geldigheidsduur. Deze geldigheidsduur kan één keer worden verlengd.
De machtigingsaanvraag wordt ingediend via een door de Regering vastgelegd formulier. De Regering neemt haar beslissing binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvraag. Neemt de Regering geen beslissing binnen de gestelde termijn, dan wordt de machtiging geacht te worden toegekend.
Worden over de toekenning van de machtiging geïnformeerd:
1° de aanvrager;
2° de commissie;
3° de eigenaar, als hij niet de aanvrager is. De eigenaar informeert desgevallend de huurders en bewoners;
4° het gemeentecollege.
De Regering legt de nadere regels vast.
§ 3 - De machtiging om elektronische of magnetische detectoren te gebruiken, wordt toegekend voor een periode van één jaar; aan die machtiging kunnen voorwaarden verbonden zijn. De machtiging kan jaarlijks verlengd worden.
Als het gebruik van elektronische of magnetische detectoren aangevraagd wordt, moet met de bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap een adviesgesprek worden gevoerd om duidelijkheid te scheppen omtrent de raamvoorwaarden bij het gebruik van detectoren.
De machtigingsaanvraag wordt ingediend via een door de Regering vastgelegd formulier. De Regering neemt haar beslissing binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvraag. Neemt de Regering geen beslissing binnen de gestelde termijn, dan wordt de machtiging geacht te worden geweigerd.
Aan de machtiging zijn de volgende voorwaarden verbonden:
1° de kosten van het project worden uitsluitend door de aanvrager gedragen;
2° het betreden van een perceel geschiedt met toestemming van de eigenaar;
3° de aanvrager mag geen gaten graven die dieper zijn dan 30 centimeter en mag geen detectoren gebruiken op percelen:
a) die deel uitmaken van een voorlopig of definitief gerangschikt goed of, naargelang van het geval, deel uitmaken van een goed dat in het beschermingsgebied daarvan ligt;
b) die op de archeologische beschermingskaart opgenomen zijn;
c) waarop een archeologische peiling uitgevoerd wordt of, naargelang van het geval, een opgraving plaatsvindt, tot die handelingen beëindigd zijn;
4° De aanvrager deelt zijn vondsten die op grond van hun toestand, vorm of aard klaarblijkelijk als archeologische goederen onder de toepassing van dit decreet zouden kunnen vallen, binnen zeven kalenderdagen mee aan de bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
5° De bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap krijgt op eenvoudig verzoek toegang tot de vondsten;
6° Als de aanvrager daartoe geen toestemming van de Regering heeft, mag hij zijn vondsten niet vervreemden of buiten het Duitse taalgebied brengen;
7° De aanvrager heeft de toestemming van de Regering bij zich wanneer hij een detector gebruikt. Hij moet ze te allen tijde en op eenvoudig verzoek kunnen voorleggen aan de ambtenaren en beambten die belast zijn met de uitvoering van dit decreet;
8° De aanvrager verplicht zich ertoe op het einde van de geldigheidstermijn van de toestemming een eindverslag over zijn activiteiten op te stellen;
9° De aanvrager verplicht zich ertoe de door hem gegraven gaten in de bodem weer dicht te doen en het uitgegraven afval vakkundig te verwijderen.
De Regering legt de nadere regels vast.]1
----------
(1)<DDG 2020-12-10/38, art. 60, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Schorsing, intrekking.
Art.27. De machtiging kan geschorst of ingetrokken worden,
1° indien de voorwaarden en vereisten niet vervuld zijn;
2° indien blijkt dat wegens de omvang van de ontdekkingen de wetenschappelijke expertise of de menselijke of technische middelen klaarblijkelijk onvoldoende zijn.
De Regering legt de nadere modaliteiten vast.
Door het Ministerie geprogrammeerde opgravingen.
Art.28. In opdracht van de Regering kan de bevoegde dienst van de Duitstalige Gemeenschap te allen tijde archeologische peilingen en opgravingen, van welke aard dan ook, uitvoeren.
De commissie wordt er op de hoogte van gebracht.
Detectoren.
Art.29.
<Opgeheven bij DDG 2019-12-12/19, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 3. - Archeologische peilingen en opgravingen van openbaar nut.
Ontdekkingen ter aanleiding van bouwwerken.
Art.30. Bij toevallige ontdekkingen ter aanleiding van bouwwerken kan de Regering beslissen dat het van algemeen nut is :
1° hetzij de uitvoering van de werken te schorsen tijdens een termijn van ten hoogste zestig kalenderdagen om over te gaan tot archeologische peilingen of opgravingen;
2° hetzij de bouwwerken te stoppen en, na advies van de commissie, de voorwaarden en vereisten vastleggen die voor de bescherming van de betrokken archeologische goederen noodzakelijk zijn en waaronder de werken kunnen worden voortgezet.
Inbezitneming wegens algemeen nut.
Art.31. Bij besluit kan de Regering over de voorlopige inbezitneming van een vindplaats wegens algemeen nut beslissen om archeologische peilingen of opgravingen te kunnen uitvoeren. Behalve bij hoogdringendheid is het advies van de commissie vereist.
Het besluit bepaalt voor elke plaats de voorwaarden waaronder genoemde operaties kunnen worden uitgevoerd. Het duidt de personen aan die gemachtigd zijn voor de archeologische peilingen en opgravingen, bakent de ruimte af waarvan het gebruik nodig is, met inbegrip van de vereiste toegangen vanaf het meest nabij gelegen wegennet, en vermeldt de datum van het begin van de operaties en de duur ervan.
Het besluit wordt aan de eigenaar van de vindplaats per aangetekende brief betekend. Het wordt aan de commissie medegedeeld.
Binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van deze kennisgeving informeert de eigenaar de huurder of de bewoner van het onroerend goed per aangetekende brief dat een besluit genomen is. De aan de eigenaar gerichte kennisgeving vermeldt deze informatieplicht.
De bij het besluit besloten archeologische peilingen of opgravingen kunnen binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van het besluit aan de betrokkene eigenaar ondernomen worden.
Herstel na inbezitneming wegens algemeen nut.
Art.32. Na verloop van de in artikel 31, lid 2, bedoelde termijn van inbezitneming wegens algemeen nut moet de archeologische vindplaats in de oorspronkelijke staat van vóór de uitvoering van de in hetzelfde artikel bedoelde werken hersteld worden, tenzij een procedure tot bescherming of tot onteigening van de plaats wegens algemeen nut begonnen is.
Onteigening.
Art.33.Op advies van de commissie kan de Regering archeologische vindplaatsen ten algemenen nut onteigenen om archeologische goederen op te graven, te onderzoeken of naar voren te brengen. [1 ...]1 [1 ...]1
----------
(1)<BDG 2021-03-29/16, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 29-03-2021>
Afdeling 4. - Toevallige ontdekkingen.
Informatieplicht.
Art.34. § 1 - Worden onder de bodem- of wateroppervlakte voorwerpen gevonden die, op grond van hun toestand, vorm of aard klaarblijkelijk als archeologische goederen onder de toepassing van dit decreet vallen, dan moet dit onverwijld, t.w. ten laatste op de zevende kalenderdag na de ontdekking, aan de bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden medegedeeld. Dit geldt ook voor voorwerpen die, geheel of gedeeltelijk, na gebeurtenissen zoals regen, omploegen enz. toevallig aan de oppervlakte komen.
In de mate waarin ze op de hoogte zijn, moeten de ontdekker, de eigenaar van het terrein, de huurder of andere gebruikers alsmede, desgevallend, de verantwoordelijke bouwdirecteur aan een informatieplicht onderworpen zijn. Zodra een regelmatige kennisgeving heeft plaatsgevonden, worden de andere personen van hun informatieplicht vrijgesteld. De bevoegde dienst van het Ministerie informeert de eigenaar en de gebruiker van het betrokken terrein, voor zover ze niet de ontdekkers zijn, alsmede het betrokken gemeentebestuur.
§ 2 - De ontdekkingsplaats en de gevonden voorwerpen moeten tot de vijftiende kalenderdag na de kennisgeving in dezelfde staat gehouden worden, behalve als de bevoegde dienst van het Ministerie deze beperking vroeger opheft of in de voortzetting van de werken toestemt, of als een onmiddellijk gevaar bestaat voor het leven en de gezondheid van mensen of voor het behoud van de gevonden voorwerpen. Binnen dezelfde termijn moeten de ontdekkingsplaats en de gevonden voorwerpen tegen beschadiging, wijziging en vernietiging beschermd worden en, met het oog op een onderzoek, door de eigenaar, de huurder en de andere gebruikers toegankelijk worden gemaakt, opdat de bevoegde dienst van het Ministerie onderzoeken kan uitvoeren.
Naargelang de omvang van de archeologische vindplaats kan de Regering de termijn bepaald in het eerste lid tot drie maanden in totaal verlengen.
Overeenkomstig het advies van de commissie kan de Regering desgevallend aan de eigenaar of aan andere houders van een bouwrecht de aanwijzingen en verplichtingen vastleggen die bij de toekomstige werken moeten worden nageleefd. Deze moeten de eigenaar of andere houders van een bouwrecht worden medegedeeld. Worden deze niet nageleefd, dan kan de Regering de bouwwerken stoppen totdat de naleving van de verplichtingen voldoende verzekerd wordt.
Afdeling 5. - Schadevergoeding.
Principe.
Art.35.Aan de aanvrager die materiële schaden bewijst, wordt een schadevergoeding toegekend, als de schaden voortvloeien uit :
1° de schorsing of stopzetting van de bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 30;
2° de inbezitneming wegens algemeen nut bedoeld in artikel 31;
3° de verlenging van de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 34, zover de totale termijn meer dan dertig dagen telt, onwerkbare dagen niet meegerekend [1 De schadevergoeding wordt alleen toegekend als, na de melding van de toevallige ontdekking, de verplichtingen vermeld in artikel 34, § 2, werden nagekomen.]1
De Regering legt het bedrag van de vergoeding vast en kent ze toe. Bij geschil bepaalt de vrederechter het bedrag van de vergoeding.
Er wordt geen vergoeding uitbetaald, als de aanvrager zijn informatieplicht, waarin artikel 34 voorziet, niet of slechts met vertraging naleeft.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
HOOFDSTUK IV.1. [1 - Benaming van openbare wegen en pleinen]1
----------
(1)
Art.35.1. [1 - Richtsnoeren voor de benaming
De benaming van openbare wegen en pleinen wordt alleen gewijzigd, als daar dwingende redenen voor zijn.
De benaming van openbare wegen en pleinen documenteert plaatselijke omstandigheden of, naargelang van het geval, het behoud van de geschiedenis en de traditie of dient om verdienstelijke burgers en persoonlijkheden te eren. De benaming van openbare wegen en pleinen wordt zo mogelijk afgeleid van de plaats, van haar historische achtergrond, van gebeurtenissen en personen en houdt rekening met de geschiedenis, de cultuur en de plaatselijke kenmerken van de gemeente in kwestie.
Namen van nog levende personen mogen niet worden gebruikt, met uitzondering van de namen van de koninklijke familie.
Het benoemen van wegen en pleinen naar personen is een bijzondere waardering voor hetgeen ze op verschillende gebieden voor de samenleving hebben betekend. Het benoemen naar persoonlijkheden geschiedt ten vroegste 25 jaar na het overlijden van de naamgever. De lokaal historische waardering voor de persoonlijkheid wordt verduidelijkt en gedetailleerd toegelicht in de motivering. Bij het kiezen van de openbare wegen en pleinen let de gemeente erop dat de betekenis van de straat in overeenstemming is met de beoogde eerbetuiging. Bij het kiezen van persoonlijkheden moet voor een evenwichtige verhouding tussen alle geslachten worden gezorgd.
Benamingen die een negatief en geringschattend effect op de bewoners hebben, zijn niet toegestaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2020-12-10/38, art. 62, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.35.2. [1 - Procedure
Voordat de gemeente een nieuwe benaming voor een openbare weg of een openbaar plein kiest, vraagt ze de Regering om advies.
De gemeente dient haar aanvraag in bij de Regering, samen met een uitvoerige motivering, een plattegrond en eventueel nog andere bijbehorende documentatie.
Binnen zestig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zendt de Regering haar advies toe aan de gemeente. Als het advies niet binnen de gestelde termijn wordt toegezonden, wordt het beschouwd als een positief advies.
Voordat de Regering advies uitbrengt, vraagt ze advies aan bij de commissie.
De gemeente zendt de Regering zo snel mogelijk een kopie van de definitieve beslissing over de naamgeving. Als die beslissing afwijkt van het advies, moet ze met redenen worden omkleed.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2020-12-10/38, art. 63, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK V. - Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en [1 historische cultuurlandschappen]1.
----------
(1)
Samenstelling.
Art.36. § 1 - De Commissie bestaat uit negen leden die een toereikende ervaring inzake monumentenzorg moeten kunnen bewijzen.
Na een oproep tot de kandidaten wijst de Regering de leden aan. Mogen niet commissielid worden :
1° de personeelsleden van de diensten van de Regering en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
2° de leden van het Europees Parlement, van het federale parlement, van een gemeenschaps- of gewestparlement, van een regering, van een provincie- of gemeenteraad, of van het provinciecollege;
3° een provinciegouverneur.
§ 2 - Onder de commissieleden wijst de Regering een voorzitter en een vice-voorzitter aan.
Mandaat.
Art.37. De aanwijzing van de commissieleden geldt voor vier jaar. Indien een lid vroegtijdig moet worden vervangen, dan beëindigt het nieuwe lid zijn mandaat.
Opdrachten.
Art.38.In het kader van de bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap inzake monumenten en [2 historische cultuurlandschappen]2, opgravingen inbegrepen, oefent de commissie de opdrachten uit die haar door decreten en besluiten toegewezen worden.
Op verzoek van de Regering brengt ze adviezen uit inzake cultureel patrimonium en monumenten en [2 historische cultuurlandschappen]2, opgravingen inbegrepen. Onverminderd andersluidende bepalingen van voorliggend decreet worden deze adviezen binnen dertig kalenderdagen uitgebracht.
[3 Op verzoek van de Regering brengt ze adviezen uit over voorstellen voor de benaming van openbare wegen en pleinen; die adviezen worden binnen dertig kalenderdagen uitgebracht.]3
[1 Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap kan door bemiddeling van zijn voorzitter een advies aanvragen bij de commissie. De commissie bezorgt dat standpunt aan de aanvrager binnen een door het Parlement gestelde termijn.
Als de commissie een standpunt over een voorontwerp van decreet inneemt, dient de Regering dat standpunt samen met het ontwerp van decreet in bij het Parlement.
Als de commissie een activiteitenverslag opstelt, wordt dat activiteitenverslag gelijktijdig aan het Parlement en aan de Regering toegezonden.]1
----------
(1)<DDG 2016-11-07/03, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(3)<DDG 2020-12-10/38, art. 64, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Inlichtingen.
Art.39. De commissie wint alle noodzakelijke inlichtingen in.
Voor de uitvoering van haar opdrachten kan ze bij haar zittingen elke persoon oproepen wier aanwezigheid zij nuttig acht.
Discretieplicht.
Art.40. Alle bij de zittingen van de commissie aanwezige personen zijn aan de discretieplicht onderworpen waarvan de Regering, zo nodig, hen kan ontbinden.
Huishoudelijk reglement.
Art.41.De commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat zij de Regering ter goedkeuring voorlegt.
Het huishoudelijk reglement vermeldt de gevallen waarin de commissieleden, wegens persoonlijk belang, de zittingen niet mogen bijwonen.
[1 Het kan bepalen dat de commissie haar beslissingen via een schriftelijke procedure neemt.]1
----------
(1)<DDG 2020-12-10/38, art. 65, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.41.1. [1 - Vergoedingen
De leden van de commissie en de personen die met toepassing van artikel 39, tweede lid, aan de vergaderingen deelnemen, hebben recht op presentiegelden en reisvergoedingen overeenkomstig de bepalingen die de Regering heeft vastgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-12-15/17, art. 82, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
HOOFDSTUK VI. [1 - Diverse bepalingen]1
----------
(1)
Berekening van de termijnen.
Art.42.De in voorliggend decreet vermelde termijnen worden tussen 16 juli en [1 15]1 augustus geschorst.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 42/1. [1 Controle van de subsidies
De aanwending van de ter uitvoering van dit decreet toegekende subsidies wordt gecontroleerd overeenkomstig de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
HOOFDSTUK VII. [1 - Overtredingen en strafmaatregelen]1
----------
(1)
Strafbepalingen.
Art.43.Onverminderd de toepassing van de bij de strafwetgeving of bij andere wetten of decreten bepaalde maatregelen wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 100 tot 5.000 EUR of met slechts één van deze straffen :
1° wie de in het besluit houdende rangschikking overeenkomstig de artikelen 4 en 8 vastgelegde voorschriften niet naleeft;
[1 2° de instrumenterende ambtenaar die in de akte van overdracht niet heeft vermeld dat het betrokken goed voorlopig of definitief gerangschikt is of in het beschermingsgebied van een gerangschikt goed ligt, zoals bepaald in artikel 15;
3° wie verbouwingswerken, onderhoudswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken uitvoert aan een voorlopig of definitief gerangschikt [3 goed of aan een archeologische vindplaats]3 verbouwingswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken uitvoert aan goederen die in het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief gerangschikt goed liggen, zonder de erfgoedvergunning vermeld in artikel 13, na verval of schorsing van de erfgoedvergunning of in strijd met de daarin vervatte voorschriften, resp. zonder de beslissing vermeld in [3 artikel 13, § 3, derde lid of vierde lid,]3 waarbij vrijstelling wordt verleend van de verplichting om een erfgoedvergunning te hebben;
4° wie verbouwingswerken, onderhoudswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken behoudt aan een voorlopig of definitief gerangschikt [3 goed of aan een archeologische vindplaats]3 verbouwingswerken of wijzigingen van de uiterlijke kenmerken behoudt aan goederen die in het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief gerangschikt goed liggen, terwijl die werken of wijzigingen werden uitgevoerd zonder de erfgoedvergunning vermeld in artikel 13, na verval of schorsing van de erfgoedvergunning of in overtreding van de daarin vervatte voorschriften;
5° wie in overtreding van een definitieve rechterlijke beslissing verbouwingswerken uitvoert of behoudt aan een voorlopig of definitief [3 gerangschikt goed of aan een archeologische vindplaats]3;
6° wie het begin van de werkzaamheden niet ter kennis brengt overeenkomstig artikel 13, § 4.1, en artikel 46.7, § 4;
7° wie de bekendmaking vermeld in artikel 13, § 4.1, niet uitvoert;
8° [3 ...]3
9° [3 ...]3
10° wie archeologische peilingen of opgravingen uitvoert zonder de in artikel 26 bedoelde machtiging of in overtreding van de voorschriften ervan [3 , resp. elektronische of magnetische detectoren gebruikt zonder de in artikel 26 vermelde machtiging of in strijd met de daarin vervatte voorschriften;]3;
11° [3 ...]3
12° wie de verplichtingen vermeld in artikel 34 niet nakomt.]1
[2 Onverminderd de bepalingen van het Strafwetboek kunnen de overtredingen vermeld in het eerste lid ten laste gelegd worden van de volgende personen:
1° de dader;
2° de eigenaar van het betrokken goed die het initiatief ertoe genomen heeft, ze toegestaan heeft of ze geduld heeft.]2
----------
(1)<DDG 2011-02-14/08, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 20-12-2010>
(2)<DDG 2018-02-26/07, art. 22, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(3)<DDG 2019-12-12/19, art. 38, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Controle.
Art.44.Onafhankelijk van de officieren van gerechtelijke politie, aangewezen overeenkomstig andere wetgevingen, kan de Regering aan ambtenaren en beambten van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap het eigenschap van officier van gerechtelijke politie toekennen voor het opsporen en bij proces-verbaal vaststellen van de in artikel 43 bepaalde overtredingen. Zo nodig handelen ze in afspraak met de deskundigen.
[1 De processen-verbaal van vaststelling worden, binnen vijftien kalenderdagen nadat ze zijn opgemaakt, per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de dader, d.i. naargelang van het geval:
a) de bouwheer of
b) de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de werkzaamheden uitvoert, of
c) de persoon die het betrokken goed gebruikt;
2° de eigenaar van het betrokken goed, indien hij niet de dader is;
3° de procureur des Konings;
4° het gemeentecollege.
5° [2 ...]2.]1
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 39, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Toegangsrecht en recht op informatie.
Art.45. Nadat de in artikel 44 bepaalde ambtenaren en beambten de eigenaar hebben verwittigd, hebben ze toegang tot de werf, tot de gebouwen alsmede tot de voorlopig of definitief gerangschikte monumenten om ieder onderzoek uit te voeren en nuttige vaststellingen te doen. Zij mogen alle oorden bezoeken waar peilingen of opgravingen plaatsvinden, zelfs degene die gesloten en gedekt zijn, en alle nuttige inlichtingen inwinnen, voor zover de uit dit decreet voortvloeiende opdrachten dit vereisen.
Wanneer de inspectie bedoeld in het eerste lid het karakter heeft van een huiszoeking, kunnen de ambtenaren en beambten daartoe enkel overgaan als hen de toegang herhaaldelijk werd geweigerd, als er aanwijzingen tot overtreding zijn en op voorwaarde dat toestemming gegeven werd door de politierechter.
Onverminderd het opleggen van de zwaarste straffen bepaald in de artikelen 269 en 275 van het Strafwetboek, zal eenieder die het uitoefenen van het hierboven vastgestelde bezoekrecht in de weg staat, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en een boete van 50 tot 300 EUR of van één van die straffen alleen.
Art. 45/1. [1 Waarschuwing voordat proces-verbaal wordt opgesteld
Bij een overtreding als vermeld in artikel 43 kunnen de ambtenaren en personeelsleden bedoeld in artikel 44 een waarschuwing richten aan de dader of aan de eigenaar van het betrokken goed en een termijn toekennen waarbinnen de overtreding ongedaan moet worden gemaakt.
Als de waarschuwing mondeling wordt gegeven, wordt ze binnen vijftien kalenderdagen per aangetekende brief bevestigd door de ambtenaar/het personeelslid die/dat de waarschuwing heeft gegeven.
Na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid wordt overeenkomstig artikel 44 een proces-verbaal van vaststelling opgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Bevelen.
Art.46.[1 De in artikel 44 bedoelde ambtenaren en personeelsleden kunnen ter plaatse de staking van de werken, van het gebruik van het gebouw of van handelingen gelasten wanneer zij vaststellen dat:
1° [2 deze niet in overeenstemming zijn met de verleende erfgoedvergunning overeenkomstig artikel 13 of met de verleende machtiging tot het uitvoeren van opgravingen, archeologische peilingen of het gebruik van elektronische of magnetische detectoren overeenkomstig artikel 26;]2
2° [2 deze zijn uitgevoerd zonder erfgoedvergunning overeenkomstig artikel 13 of zonder machtiging tot het uitvoeren van opgravingen, archeologische peilingen of het gebruik van elektronische of magnetische detectoren overeenkomstig artikel 26 of in overtreding van de bepalingen van dit decreet;]2
3° toevallige ontdekkingen zijn gedaan die niet overeenkomstig artikel 34, § 1, gemeld werden of waarbij de verplichtingen vermeld in artikel 34, § 2, niet nagekomen werden.
Onverminderd artikel 35 worden de eventuele kosten die de betrokkene daartoe heeft gemaakt, niet vergoed. Zodra het bevel is gegeven, wordt een proces-verbaal van vaststelling van de overtreding opgesteld.
Op straffe van nietigheid moet het bevel binnen zeven kalenderdagen door de Regering worden bekrachtigd.
Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de dader, d.i. naargelang van het geval:
a) de bouwheer of
b) de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de werkzaamheden uitvoert, of
c) de persoon die het betrokken goed gebruikt;
2° de eigenaar van het betrokken goed, indien hij niet de dader is;
3° de procureur des Konings;
4° het gemeentecollege.
5° [2 ...]2.
De betrokkene kan in kort geding de opheffing van de maatregelen vorderen; de vordering wordt gebracht vóór de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waar de werkzaamheden en handelingen uitgevoerd worden. Deel IV, boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de indiening en het onderzoek van de aanvraag.]1
De bovenvermelde ambtenaren en beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking, van de bekrachtigingsbeslissing of in voorkomend geval, van de beschikking van de voorzitter.
Ieder die de werken of de handelingen heeft voortgezet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of de beschikking van de voorzitter, wordt - onverminderd de in artikel 43 voor de misdrijven bepaalde straffen - met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand gestraft.
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 40, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 46/1. [1 Maatregelen nadat proces-verbaal is opgesteld
Indien de procureur des Konings binnen zestig kalenderdagen na de aan hem gerichte aanvraag niet heeft meegedeeld dat hij van plan is om de vastgestelde overtreding strafrechtelijk te vervolgen, kan de Regering:
1° de procedure voor het conformiteitsonderzoek overeenkomstig artikel 46.2 instellen of
2° administratieve maatregelen nemen overeenkomstig artikel 46.3 en/of direct een administratieve geldboete opleggen overeenkomstig artikel 46.4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 46/2.[1 Conformiteitsonderzoek en vergelijk
§ 1. Indien de Regering beslist om de procedure inzake conformiteitsonderzoek overeenkomstig artikel 46.1 in te stellen, manen de ambtenaren en personeelsleden bedoeld in artikel 44 de dader en in voorkomend geval de eigenaar van het betrokken goed aan om binnen een door hen vastgestelde termijn een aanvraag voor een conformiteitsonderzoek in te dienen. Daarbij is, naargelang van het geval, de procedure van toepassing die geldt voor aanvragen van een erfgoedvergunning overeenkomstig artikel 13 [2 ...]2 of van een aanvraag tot machtiging tot het uitvoeren van [2 opgravingen, archeologische peilingen of het gebruik van elektronische of magnetische detectoren]2 overeenkomstig artikel 26.
De aanmaning kan een voorstel bevatten om de overeenkomstig artikel 43 onwettig uitgevoerde veranderingen of werkzaamheden aan te passen; in de in te dienen aanvraag wordt rekening gehouden met dat voorstel.
In de ingediende aanvraag wordt erop gewezen dat het gaat om een aanvraag voor een conformiteitsonderzoek in de zin van dit artikel.
§ 2. In haar conformiteitsbeslissing kan de Regering vaststellen dat de overeenkomstig artikel 43 onwettig uitgevoerde veranderingen of werkzaamheden:
1° naderhand kunnen worden goedgekeurd in onveranderde vorm, in voorkomend geval met inachtneming van de voorwaarden vervat in de conformiteitsbeslissing;
2° naderhand kunnen worden goedgekeurd, op voorwaarde dat aanpassingswerken worden uitgevoerd, in voorkomend geval met inachtneming van de voorwaarden vervat in de conformiteitsbeslissing;
3° niet naderhand kunnen worden goedgekeurd.
§ 3. In het geval vermeld in paragraaf 2, 1°, stelt de Regering een vergelijk voor. Het vergelijk wordt getroffen door betaling van een geldsom overeenkomstig de berekening vastgelegd in paragraaf 9.
De Regering bepaalt binnen welke termijn de geldsom betaald moet worden, waarbij die termijn niet meer dan twaalf maanden mag bedragen. De transactiesom wordt betaald ten gunste van de Duitstalige Gemeenschap.
Zodra de transactiesom ontvangen is, gaat de conformiteitsbeslissing in kracht van gewijsde en wordt ze beschouwd als een vergunning of een machtiging overeenkomstig de artikelen 13 [2 ...]2 of 26.
Door de betaling van de transactiesom vervallen de publieke rechtsvordering en het recht van de Regering om nog enige verdere schadevergoeding voor de betrokken overtreding te eisen.
§ 4. In het geval vermeld in paragraaf 2, 2°, stelt de Regering een vergelijk voor. Het vergelijk wordt getroffen door betaling van een geldsom overeenkomstig de berekening vastgelegd in paragraaf 9 en de uitvoering van de aanpassingswerken.
De Regering bepaalt binnen welke termijn de geldsom betaald moet worden en binnen welke termijn de aanpassingswerken moeten worden uitgevoerd, waarbij die termijn niet meer dan twaalf maanden mag bedragen. De transactiesom wordt betaald ten gunste van de Duitstalige Gemeenschap.
De aanvrager stelt de Regering ervan in kennis dat de uit te voeren aanpassingswerken voltooid zijn en dit binnen vijftien dagen na de vermelde voltooiing. De conformiteit van de aanpassingswerken wordt gecontroleerd binnen zestig kalenderdagen nadat de Regering de kennisgeving ontvangen heeft. Indien de conformiteit niet binnen de gestelde termijn wordt gecontroleerd, worden de aanpassingswerken als conform beschouwd.
Vanaf de ontvangst van de transactiesom en op overlegging van het conformiteitsattest van de uit te voeren aanpassingswerken of, naargelang van het geval, na het verstrijken van de termijn voor de uitvoering van de conformiteitscontrole gaat de conformiteitsbeslissing in kracht van gewijsde en wordt ze beschouwd als een vergunning of een machtiging overeenkomstig de artikelen 13 [2 ...]2 of 26.
Door de betaling van de transactiesom en de conforme uitvoering van de aanpassingswerken vervallen de publieke rechtsvordering en het recht van de Regering om nog enige verdere schadevergoeding voor de betrokken overtreding te eisen.
§ 5. In het geval vermeld in paragraaf 2, 3°, vordert de Regering de volledige of gedeeltelijke herstelling in de oorspronkelijke staat binnen een door haar gestelde termijn, waarbij die termijn niet meer dan twaalf maanden mag bedragen.
§ 6. De conformiteitsbeslissing wordt per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de aanvrager;
2° de eigenaar van het betrokken goed, indien hij niet de aanvrager is;
3° de procureur des Konings;
4° het gemeentecollege.
5° [2 ...]2.
§ 7. Binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de conformiteitsbeslissing kan de aanvrager beroep instellen bij de Regering. Het met redenen omklede beroep wordt per aangetekende brief ingesteld. De Regering heeft dertig kalenderdagen de tijd om uitspraak te doen. Indien de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan niet binnen de gestelde termijn werd toegezonden, wordt ervan uitgegaan dat de in eerste instantie genomen beslissing wordt bevestigd.
§ 8. Elke aanvraag om een vergunning of een machtiging overeenkomstig de artikelen 13 [2 ...]2 of 26 die betrekking heeft op handelingen of werken waarvoor een proces-verbaal van vaststelling overeenkomstig de artikelen 44 of 46 toegezonden werd en die niet ingediend werd in het kader van een conformiteitsonderzoek overeenkomstig dit artikel, wordt niet-ontvankelijk verklaard tot:
1° overeenkomstig de paragrafen 3 of 4 een conformiteitsbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan;
2° de uitvoering van administratieve maatregelen overeenkomstig artikel 46.3 door de Regering bevestigd werd;
3° de betaling van een administratieve geldboete overeenkomstig artikel 46.4 door de Regering bevestigd werd;
4° overeenkomstig artikel 46.7 een vonnis geveld werd dat in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 9. De transactiesom vermeld in de paragrafen 3 en 4 wordt als volgt berekend, zonder dat dit bedrag minder dan 250 euro of meer dan 25.000 euro mag bedragen:
1° het bouwen, herbouwen of uitbreiden van gebouwen bestemd voor bewoning, gebouwen voor landbouwdoeleinden, aanhorigheden, bijgebouwen of afzonderlijke nevenvolumes zoals kelderverdiepingen, garages, veranda's, serres, tuinhuizen, dierhutten: 50 euro per m3, buitenmaats gemeten;
2° het bouwen, herbouwen of uitbreiden van gebouwen voor industriële, handels-, beroeps- of kantoordoeleinden: 100 euro per m3, buitenmaats gemeten;
3° het plaatsen van vaste installaties: 200 euro per m2grondinneming of 200 euro per strekkende meter in de hoogte berekend, met aanrekening van het hoogste bedrag;
4° het plaatsen van uithangborden, reclameborden of -zuilen: 200 euro per m2;
5° afbraak: 50 euro per m2 grondinneming;
6° het verbouwen van een reeds gebouwd of nog te bouwen gebouw waarbij de draagstructuren worden veranderd: 500 euro;
7° het verbouwen van een reeds gebouwd of nog te bouwen gebouw waarbij de volumetrie gewijzigd wordt: 50 euro per m3, buitenmaats gemeten;
8° wijziging van het aanzicht van de dakmaterialen of bekleding van de opgaande muren: 200 euro per m2;
9° het aanbrengen, wijzigen of dichten van dak- of muuropeningen: 500 euro per opening;
10° het vervangen van deuren of ramen: 500 euro per deur of per raam;
11° de merkelijke wijziging van het reliëf van de bodem, met inbegrip van het aanleggen van dammen of het uitgraven van holtes: 20 euro per m3;
12° het bebossen en ontbossen: 20 euro per m2 beboste of ontboste oppervlakte;
13° het omhakken van bomen of hagen: 500 euro per boom of 50 euro per strekkende meter haag;
14° wijziging van het silhouet van bomen of hagen: 250 euro per boom of 25 euro per strekkende meter haag;
15° het rooien of het aanbrengen van wijzigingen in de beplanting: 50 euro per m2 gerooide of gewijzigde oppervlakte;
16° het opslaan van afgedankte wagens: 200 euro per voertuig;
17° het opstapelen van schroot, materialen of afvalstoffen: 50 euro per m3;
18° het plaatsen van mobiele installaties zoals woonwagens, caravans of tenten: 200 euro per installatie;
19° het optrekken van muren: 200 euro per strekkende meter;
20° het plaatsen van afsluitingen: 200 euro per strekkende meter;
21° het aanbrengen van portieken of hekjes: 500 euro per portaal of hekje;
22° het verwezenlijken van kunstwerken zoals bruggen, tunnels, wegen, leidingen: 20 % van de geschatte kostprijs van de werken;
23° het niet-aanvragen van een vergunning of machtiging overeenkomstig de artikelen 13 [2 ...]2 of 26: 250 euro;
24° de uitvoering van handelingen of werken die niet vermeld worden in de bepalingen onder 1° tot 24°: minstens 250 euro tot hoogstens 25.000 euro.
De bedragen vermeld in het eerste lid worden op 1 januari van elk jaar aan de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen aangepast. Die aanpassing mag er niet toe leiden dat het bedrag van 25.000 euro wordt overschreden.
De bedragen vermeld in het eerste lid worden van een coëfficiënt 0,5 voorzien, wanneer het gaat om goederen die in het beschermingsgebied van een voorlopig of definitief goed liggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 41, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 46/3.[1 Administratieve maatregelen nadat proces-verbaal is opgesteld
§ 1. Indien de Regering beslist om administratieve maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 46.1, kan ze - op voorstel van de ambtenaar of het personeelslid dat het proces-verbaal opstelt en onverminderd de andere maatregelen bepaald in dit hoofdstuk:
1° de volledige of gedeeltelijke herstelling in de oorspronkelijke staat of, naargelang van het geval, de uitvoering van wijzigingsmaatregelen bevelen binnen een door haar vastgestelde termijn, zonder dat die termijn meer dan twaalf maanden mag bedragen;
2° het betrokken goed verzegelen en, indien nodig, onmiddellijk sluiten;
3° elke andere nuttige maatregel nemen om schade aan het beschermde goed, een archeologisch goed, een archeologische vindplaats of een archeologische peiling weg te werken of te verhinderen.
De beslissing van de Regering wordt beschouwd als een vergunning of een machtiging overeenkomstig de artikelen 13 [2 ...]2 of 26.
§ 2. Indien de Regering beslist om administratieve maatregelen te nemen, deelt ze de dader per aangetekende brief het volgende mee:
1° de daden en de kwalificatie ervan;
2° dat de dader zijn verweermiddelen naar voren kan brengen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen die ingaat vanaf de dag van de kennisgeving per aangetekende brief en dat hij daarbij het recht heeft om de Regering om een mondelinge verdediging te verzoeken;
3° dat de dader het recht heeft zich door een raadsman te laten bijstaan of te laten vertegenwoordigen;
4° dat de dader recht op inzage in het dossier heeft;
5° een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling.
De Regering bepaalt de dag waarop de dader verzocht wordt zich mondeling te verdedigen.
§ 3. De Regering kan de administratieve maatregel opleggen na het verstrijken van de termijn bepaald in § 2, 2°, of - als de dader meedeelt dat hij de daden niet betwist of als de overtreder of diens raadsman de zaak mondeling of schriftelijk heeft verdedigd - vóór het verstrijken van die termijn.
§ 4. De beslissing van de Regering wordt per aangetekende brief toegezonden aan de volgende personen en instellingen:
1° de dader, d.i. naargelang van het geval:
a) de bouwheer of
b) de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de werkzaamheden uitvoert, of
c) de persoon die het betrokken goed gebruikt;
2° de eigenaar van het betrokken goed, indien hij niet de dader is;
3° de procureur des Konings;
4° het gemeentecollege.
5° [2 ...]2.
§ 5. Binnen dertig kalenderdagen na toezending van de beslissing kan de dader bij verzoekschrift beroep instellen bij de correctionele rechtbank. Het verzoekschrift bevat de identiteit en het adres van de overtreder, de benaming van de aangevochten beslissing en de desbetreffende grieven.
De correctionele rechtbank beslist over de rechtmatigheid van de administratieve maatregel die werd bevolen.
§ 6. Als de dader de maatregelen die noodzakelijk zijn om het goed te beschermen niet binnen de gestelde termijn uitvoert, kan de Regering de bevolen maatregel van ambtswege uitvoeren ten laste van de dader.
De Regering kan de dader ertoe verplichten overeenkomstig de nadere regels vervat in artikel 10.1 een borg of waarborg te stellen als zekerheidsstelling voor de uit te voeren werkzaamheden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2019-12-12/19, art. 42, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 46/4.[1 Opleggen van administratieve geldboeten
§ 1 - De vastgestelde overtredingen worden vervolgd door administratieve geldboeten op te leggen, behalve indien:
1° de procureur des Konings binnen zestig kalenderdagen na de aan hem gerichte aanvraag niet heeft meegedeeld dat hij van plan is om de vastgestelde overtreding strafrechtelijk te vervolgen;
2° overeenkomstig artikel 46.2, §§ 3 of 4, een conformiteitsbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
De strafrechtelijke vervolging en het vergelijk sluiten de oplegging van een administratieve geldboete allebei uit.
§ 2 - De administratieve geldboete bedraagt minstens 250 euro en hoogstens 50.000 euro.
Indien binnen vijf jaar na opmaak van het proces-verbaal van vaststelling een nieuwe overtreding wordt vastgesteld, wordt de geldboete vermeld in het eerste lid verdubbeld.
§ 3 - Vanaf de ontvangst van het proces-verbaal van vaststelling van de overtreding of, naargelang van het geval, vanaf het verstrijken van de termijn vermeld in artikel 46.2, § 1, § 3, tweede lid, of § 4, tweede lid, heeft de Regering zes maanden de tijd om een administratieve geldboete op te leggen.
§ 4 - Indien de Regering beslist om een administratieve procedure in te stellen, deelt ze de overtreder per aangetekende brief het volgende mee:
1° de daden en de kwalificatie ervan;
2° dat de overtreder zijn verweermiddelen naar voren kan brengen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen die ingaat vanaf de dag van de kennisgeving per aangetekende brief en dat hij daarbij het recht heeft om de Regering om een mondelinge verdediging te verzoeken;
3° dat de overtreder het recht heeft zich door een raadsman te laten bijstaan of te laten vertegenwoordigen;
4° dat de overtreder recht op inzage in het dossier heeft;
5° een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling.
De Regering bepaalt de dag waarop de overtreder verzocht wordt zich mondeling te verdedigen.
§ 5 - De Regering kan de administratieve geldboete opleggen na het verstrijken van de termijn bepaald in § 4, 2°, of - als de overtreder meedeelt dat hij de daden niet betwist of als de overtreder of diens raadsman de zaak mondeling of schriftelijk heeft verdedigd - vóór het verstrijken van die termijn.
De Regering brengt haar beslissing per aangetekende brief ter kennis van de overtreder.
De kennisgeving bevat ook de inlichtingen vermeld in artikel 9, § 1, artikel 10 en artikel 12 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
§ 6 - De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen is uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van dertig kalenderdagen die ingaat vanaf de dag van kennisgeving, tenzij overeenkomstig § 7 beroep wordt ingesteld.
De administratieve geldboete wordt geïnd ten gunste van de Duitstalige Gemeenschap.
De administratieve geldboete wordt vereffend binnen dertig kalenderdagen na de dag waarop de beslissing uitvoerbaar is geworden, door betaling of overschrijving op een rekening van de Regering aan de hand van een betalings- of overschrijvingsformulier.
[2 ...]2
§ 7 - Binnen dertig kalenderdagen na kennisgeving van de beslissing kan de overtreder bij verzoekschrift beroep instellen bij de correctionele rechtbank. Het verzoekschrift bevat de identiteit en het adres van de overtreder, de benaming van de aangevochten beslissing en de desbetreffende grieven.
De correctionele rechtbank beslist over de rechtmatigheid en de evenredigheid van de opgelegde geldboete. Ze kan de beslissing van de Regering ofwel bevestigen, ofwel wijzigen.
Tegen de beslissing van de correctionele rechtbank kan geen hoger beroep worden ingesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2022-12-15/54, art. 54, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 46/5. [1 Invordering van de administratieve geldboeten
De Regering wijst de personen aan die belast zijn met de invordering van de onbetwiste en opeisbare administratieve geldboeten en eventuele invorderingskosten.
De personen vermeld in het eerste lid zijn bevoegd om:
1° een betalingsbevel uit te vaardigen;
2° het betalingsbevel te viseren, uitvoerbaar te verklaren en, in voorkomend geval, bij exploot van een gerechtsdeurwaarder aan de overtreder te betekenen;
3° de schuldenaars die een bijzondere noodsituatie kunnen aantonen, uitstel van betaling of gespreide betalingen toe te staan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 46/6. [1 Verjaring van de administratieve geldboeten
De administratieve geldboeten verjaren na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop ze betaald moeten worden.
Die termijn kan gestuit worden, ofwel zoals bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, ofwel door afstand van de verkregen verjaring. Indien de verjaring gestuit wordt, gaat - vijf jaar na de laatste handeling met stuiting van de vorige verjaring - een nieuwe verjaring in die op dezelfde wijze kan worden gestuit als er geen geding aanhangig is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 46/7. [1 Gerechtelijke vervolging
§ 1 - Ongeacht de andere, in dit hoofdstuk bepaalde maatregelen kan de Regering voor de overtredingen vermeld in artikel 43 voor de correctionele rechtbank vorderen dat:
1° het goed in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld;
2° aanpassingswerken uitgevoerd worden.
Op verzoek van de Regering beveelt de rechtbank in aanvulling op de straf de gevorderde teruggavemaatregel. De rechtbank bepaalt daartoe een termijn die niet meer dan twaalf maanden mag bedragen.
De rechten van de burgerlijke partij beperken zich tot de door de Regering gekozen maatregel, onverminderd het recht op schadevergoeding ten laste van de veroordeelde.
§ 2 - Indien de procureur des Konings binnen zestig kalenderdagen na de aan hem gerichte aanvraag niet heeft meegedeeld dat hij van plan is om de vastgestelde overtreding strafrechtelijk te vervolgen, kan de Regering betreffende de overtredingen vermeld in artikel 43 voor de burgerlijke rechtbank vorderen dat:
1° het goed in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld;
2° aanpassingswerken uitgevoerd worden.
Op verzoek van de Regering beveelt de rechtbank de gevorderde teruggavemaatregel. De rechtbank bepaalt daartoe een termijn die niet meer dan twaalf maanden mag bedragen.
De rechten van de benadeelde derde die ofwel samen met de Regering ofwel apart handelt, beperken zich tot de door de Regering gekozen maatregel, onverminderd het recht op schadevergoeding ten laste van de veroordeelde.
§ 3 - Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van Boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek beveelt het vonnis dat, wanneer de plaats niet in haar oorspronkelijke staat wordt hersteld of wanneer de aanpassingswerken niet binnen de voorgeschreven termijn worden uitgevoerd, de Regering en eventueel de burgerlijke partij van ambtswege voor de uitvoering van het vonnis kunnen zorgen.
De Regering of de burgerlijke partij die het vonnis ten uitvoer legt, heeft het recht om de na het herstel van de plaats overblijvende materialen en voorwerpen te verkopen, te vervoeren, op te slaan en te vernietigen op een plaats die ze zelf kiezen.
De veroordeelde is gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten, na aftrek van de verkoopprijs van de materialen en voorwerpen, op vertoon van een geschatte staat. Die straf wordt uitgevoerd door de beslagrechter.
§ 4 - De veroordeelde stelt de Regering acht dagen vóór het begin van de werkzaamheden per aangetekende brief in kennis.
De veroordeelde plaatst op het betrokken goed, aan de straat, tijdens de hele duur van de werkzaamheden een bekendmaking dat de werkzaamheden op grond van dit artikel worden uitgevoerd; die bekendmaking moet vanop de straat leesbaar zijn.
De Regering legt het model van die bekendmaking vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art. 46/8. [1 Inschrijving op het hypotheekkantoor
De dagvaarding voor de correctionele rechtbank met toepassing van artikel 46.7, § 1, of het deurwaardersexploot tot inleiding van het geding met toepassing van artikel 46.7, § 2, wordt op initiatief van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt, ingeschreven op het hypotheekkantoor van het gebied waar het goed gelegen is.
De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het betrokken goed dat het voorwerp van de overtreding is, en identificeert de eigenaar ervan in de vorm bepaald in artikel 139 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
Het volgende wordt in de rand van de ingeschreven dagvaarding of van het ingeschreven exploot vermeld op de wijze voorgeschreven bij artikel 84 van de hypoteekwet van 16 december 1851:
1° iedere in de zaak gewezen beslissing;
2° het certificaat van de Regering waarbij wordt vastgesteld dat:
a) het vonnis uitgevoerd is;
b) overeenkomstig artikel 46.2, § § 3 of 4, een conformiteitsbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan;
c) de dader de administratieve maatregelen overeenkomstig artikel 46.3 heeft uitgevoerd.
Wanneer de Regering of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde genoopt zijn in de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorzien, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken IV en V van de hypotheekwet van 16 december 1851.
Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten der hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste van de veroordeelde komen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-02-26/07, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
HOOFDSTUK VIII. [1 - Slotbepalingen]1
----------
(1)
Opheffing.
Art.47.Worden opgeheven :
1° de artikelen 66, 5°, en 68 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991;
2° artikel 67 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij de decreten van de Waalse Gewestraad van 23 augustus 1985 en 18 juli 1991;
3° de artikelen 69 en 71 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;
4° artikel 70 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 23 augustus 1985;
5° artikelen 345 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991 en gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1993;
6° de artikelen 346, 347 à 367, 368 à 371, 393 en 394 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991;
7° artikel 346bis van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 9 december 1993, wat de aangelegenheid " opgravingen " betreft;
8° de artikelen 367bis en 392bis van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1993;
9° de artikelen 232 à 252 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1999;
10° het decreet van 14 maart 1994 betreffende de Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en [1 historische cultuurlandschappen]1, gewijzigd bij het programmadecreet van 23 oktober 2000 en het decreet van 25 juni 2007.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Wijziging van artikel 10 van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art.48.Artikel 10, lid 1, van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur, gewijzigd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt als volgt aangevuld :
", alsmede van de in artikel 39, § 3, vermelde infrastructuurprojecten m.b.t. gerangschikte gebouwen en [1 historische cultuurlandschappen]1, als de aanvrager een natuurlijke persoon is. "
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Wijziging van een opschrift in het decreet betreffende de infrastructuur.
Art.49.Het opschrift van de onderafdeling 3 van het hoofdstuk I, afdeling 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt als volgt aangevuld :
" en om subsidies voor gerangschikte gebouwen en [1 historische cultuurlandschappen]1 ".
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Wijziging van artikel 24bis van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art.50.Artikel 24bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt gewijzigd als volgt :
1° Het opschrift van het artikel wordt vervangen als volgt :
" Premies voor kampeerterreinen, hotelbedrijven en vakantiewoningen, alsmede subsidies voor gerangschikte gebouwen en [1 historische cultuurlandschappen]1 ";
2° § 1, lid 1, aangevuld met de volgende bepaling : " en om de in artikel 39, § 3, vermelde subsidies voor onder monumentenzorg geplaatste gebouwen en [1 historische cultuurlandschappen]1, als de aanvrager een privaatrechtelijke persoon is ";
3° In § 1, lid 2, wordt de opsomming aangevuld met de volgende bepaling :
" 7° bij gerangschikte gebouwen of [1 historische cultuurlandschappen]1 een verklaring van de aanvrager dat hij bereid is om, op verzoek van de Regering, het gesubsidieerd voorwerp op de open monumentendagen of op maximaal 2 dagen per jaar toegankelijk te maken voor het publiek. ";
4° Paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende zin : " De belofte m.b.t. de in artikel 39 vermelde subsidies kan andere verplichtingen bevatten dan die van de erfgoedvergunning. ";
5° In hetzelfde artikel wordt het woord " premie " door de woorden " premie of subsidie " vervangen.
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Wijziging van artikel 39 van het decreet betreffende de infrastructuur.
Art.51.Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 39 - § 1 - Slechts het infrastructuurproject dat in artikel 2, lid 1, 4°, vermeld en door de erfgoedvergunning toegelaten is, komt in aanmerking voor een subsidiëring als het gaat om onder monumentenzorg geplaatste gebouwen en [1 historische cultuurlandschappen]1 of om daaraan vast verbonden inrichtingen als deze tot onder monumentenzorg geplaatste onroerende goederen of [1 historische cultuurlandschappen]1 behoren.
Slechts definitief gerangschikte monumenten en [1 historische cultuurlandschappen]1 komen in aanmerking voor een subsidiëring, behalve als de aanvraag betrekking heeft tot de in artikel 22, § 1, vermelde dringende instaatstellingswerken, die ook aan voorlopig gerangschikte monumenten en [1 historische cultuurlandschappen]1 kunnen worden uitgevoerd en gesubsidieerd.
§ 2 - In afwijking van artikel 12 moet de aanvrager eigenaar zijn van het te subsidiëren gerangschikt onroerend goed.
In afwijking van artikel 18, § 2, lid 3, mogen de evenredige uitbetalingen ten hoogste 60 % van de globale subsidie belopen. De globale resp. de overblijvende subsidie wordt pas uitbetaald, nadat de Regering ter plaatse heeft onderzocht of de werken al dan niet overeenkomstig de vereisten van de erfgoedvergunning en de desgevallend bij de subsidiebelofte bijkomende opgelegde verplichtingen zijn uitgevoerd.
§ 3 - In afwijking van artikel 16 bedraagt de toelage 40 % van het totaal subsidieerbaar bedrag der uitgaven, met een maximum van 100.000 EUR, als de aanvrager een natuurlijke persoon is. "
----------
(1)<DDG 2019-12-12/19, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Wijziging van het programmadecreet van 20 februari 2006.
Art.52. Artikel 32, lid 2, van het programmadecreet van 20 februari 2006 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" In afwijking van lid 1 bestaat geen recht op de uitbetaling van toelagen
- die minder dan 2.500 EUR bedragen voor de infrastructuurprojecten bedoeld in artikel 2, lid 1, 1° tot 3°, 5° en 7° tot 10° van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur;
- die minder dan 2.500 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een rechtspersoon is;
- die minder dan 750 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een natuurlijke persoon is;
- die minder dan 750 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 6°, van hetzelfde decreet. "
Overgangsbepalingen.
Art.53.§ 1. De bij de inwerkingtreding van dit decreet lopende procedures worden voortgezet overeenkomstig de voorschriften die vóór de inwerkingtreding geldig waren.
De in artikel 13 bepaalde erfgoedvergunning is niet vereist voor de werken waarvoor een definitieve stedebouwkundige of verkavelingsvergunning vóór de inwerkingtreding van voorliggend decreet verleend was.
[1 § 2. De op 31 maart 2018 aanhangige procedures worden voortgezet overeenkomstig de toen geldende bepalingen.]1
[2 § 3 - In afwijking van artikel 37 hebben de leden van de op 11 september 2014 geïnstalleerde commissie een mandaat van zes jaar.]2
----------
(1)<DDG 2018-02-26/07, art. 28, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
(2)<DDG 2018-12-11/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Verkort opschrift.
Art.54. Dit decreet wordt ook " Denkmalschutzdekret " (erfgoeddecreet) genoemd.
Inwerkingtreding.
Art. 55.Voorliggend decreet treedt in werking op 1 januari 2009.