12 SEPTEMBER 2008. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de samenwerking tussen de opdrachtgevende overheden en het geheel van de diensten van de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-11-2008 en tekstbijwerking tot 06-09-2019)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel.
Art. 2-5
HOOFDSTUK II/1. [1 - Gereserveerde capaciteit en gemeenschappelijke capaciteit.]1
Art. 5/1, 5/2, 5/3, 5/4, 5/5, 5/6
HOOFDSTUK III. [1 - Comité voor overleg tussen de jeugdmagistraten, de adviseurs en directeurs van hulpverlening aan de jeugd, het bevoegde bestuur en de erkende diensten. ]1
Art. 6-10
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepaling.
Art. 11
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 12-13
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.[1 Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan :
1° opdrachtgevende overheid : de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor hulpverlening aan de jeugd, de gerechtelijke instantie die bevoegd is op grond van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren of de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;
2° Minister : de Minister bevoegd voor de Hulpverlening aan de Jeugd en de Jeugdbescherming;
3° erkende diensten : de door de hulpverlening aan de jeugd erkende diensten die bijdragen tot de toepassing van het decreet of die bijdragen tot de begeleiding van maatregelen tot jeugdbescherming krachtens artikel 1, 14° van het decreet;
4° overheidsinstelling : de overheidsinstelling voor jeugdbescherming met open en gesloten regime van de Franse Gemeenschap;
5° S.A.M.I.O. (Afdeling voor intensieve begeleiding en motivatie en voor observatie) : de opvoedingsafdeling bedoeld bij artikel 33bis van het decreet;
6° C.I.O.C. : de Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel;
7 ° Comité : het Overlegcomité;
8° Gemeenschapsraad : de gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de Jeugd;
9° bevoegd bestuur : het bestuur van de Franse Gemeenschap bevoegd voor de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming;
10° gesloten federaal centrum : het gesloten federaal centrum voor de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd bedoeld bij de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
11° decreet : het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.]1
----------
(1)<BFG 2014-05-08/70, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
HOOFDSTUK II. - De Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel.
Art.2.
<Opgeheven bij BFG 2019-06-12/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.3.
<Opgeheven bij BFG 2019-06-12/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.4.
<Opgeheven bij BFG 2019-06-12/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.5.
<Opgeheven bij BFG 2019-06-12/13, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
HOOFDSTUK II/1. [1 - Gereserveerde capaciteit en gemeenschappelijke capaciteit.]1
----------
(1)
Art. 5/1. [1 § 1. Er wordt een gereserveerde capaciteit voor het opvangen van jongeren toegekend aan de opdrachtgevende overheden van één zelfde dienst voor hulpverlening aan de jeugd, rechterlijke bescherming of van een jeugdrechtbank.
§ 2. De gereserveerde capaciteit wordt bepaald als een vastgesteld aantal opvangmogelijkheden van verschillende typen die uitsluitend ter beschikking staan van de opdrachtgevende overheden van één zelfde dienst voor hulpverlening aan de jeugd, gerechtelijke bescherming of een jeugdrechtbank. Die capaciteit wordt verdeeld over verschillende erkende diensten.
§ 3. De niet gereserveerde opvangcapaciteit van de erkende diensten is gemeenschappelijk en toegankelijk voor het geheel van de opdrachtgevende overheden.
§ 4. De gereserveerde capaciteit en de gemeenschappelijke capaciteit worden elk jaar door de minister vastgesteld, op de voordracht van het bevoegde bestuur, rekening houdend met de nieuwe erkenningen, de erkenningswijzigingen en de wijziging van de erkende gesubsidieerde capaciteiten van de erkende diensten.
De evolutie van de gereserveerde capaciteit geschiedt met inachtneming van de volgende beginselen :
- de programmatiebeginselen bedoeld in artikel 43bis van het decreet;
- de beginselen van onttrekking aan de gerechtelijke macht en subsidiariteit van de afdwingbare hulpverlening tegenover de vrijwillige hulpverlening, zoals bedoeld bij 3° van de inleidende titel van het decreet
- minstens 40 % van de gereserveerde capaciteit van elke categorie van opvang binnen elk arrondissement zal worden toegewezen voor de uitvoering van de beslissingen die met toepassing van artikel 36 van het decreet worden genomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art. 5/2. [1 Uiterlijk voor 30 oktober 2015, en vervolgens elk jaar, evalueert het bevoegde bestuur het gebruik van de gereserveerde capaciteit bedoeld bij artikel 5bis, met de medewerking van de opdrachtgevende overheden en de erkende diensten. Het bevoegde bestuur, de opdrachtgevende overheden en de erkende diensten bepalen de doelstellingen en de criteria voor die evaluatie vooraf. De evaluatie heeft inzonderheid betrekking op :
- de overeenstemming tussen de gereserveerde capaciteiten en de programmatiebeginselen bedoeld bij artikel 43 bis van het decreet;
- de beginselen van onttrekking aan de gerechtelijke macht en subsidiariteit, bedoeld in 3° van de inleidende titel van het decreet;
- het jaarlijkse percentage van de bezetting voor de opvang binnen elk van de gereserveerde capaciteiten;
- de naleving van de pedagogische projecten van de erkende diensten;
- de termijn voor de uitvoering van de beslissingen van de opdrachtgevende overheden;
- het aantal en de aard van de beslissingen die niet konden worden uitgevoerd;
- de verdeling van de gereserveerde capaciteiten binnen de erkende diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art. 5/3. [1 De diensten voor hulpverlening aan de jeugd en de diensten voor gerechtelijke bescherming tellen de termijnen voor de uitvoering van de beslissingen en de beslissingen die niet konden worden uitgevoerd bij gebrek aan opvangmogelijkheden, volgens door de minister nader te bepalen regels.
Ze delen die telling mee aan het bevoegde bestuur vóór 30 april van elk jaar.
Het bevoegde bestuur houdt daar rekening mee bij de in artikel 5 ter bedoelde evaluatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art. 5/4. [1 De in artikel 5bis, § 2 erkende diensten informeren één keer per maand, volgens door de minister nader te bepalen regels, de betrokken opdrachtgevende overheden over de realiteit van de opvang. De erkende diensten informeren bovendien systematisch, en zodra dit mogelijk is, de opdrachtgevende overheden over de opdrachten die zullen eindigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art. 5/5. [1 Jaarlijks deelt het bevoegde bestuur aan de minister en aan de Gemeenschapsraad een verslag over de in artikel 5ter bedoelde evaluatie mee.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art. 5/6. [1 Wanneer een opdrachtgevende overheid en een erkende dienst het voortdurend niet eens zijn over de aanvaarding van opdrachten overeenkomstig artikel 1, 11°, van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, kunnen de partijen de zaak voorleggen aan het bevoegde bestuur, dat bevoegd is om de in artikel 52 van het decreet bedoelde ambtenaren te delegeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2014-05-08/70, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
HOOFDSTUK III. [1 - Comité voor overleg tussen de jeugdmagistraten, de adviseurs en directeurs van hulpverlening aan de jeugd, het bevoegde bestuur en de erkende diensten. ]1
----------
(1)
Art.6.[1 Er wordt binnen het bevoegde bestuur een comité opgericht voor het overleg tussen de jeugdmagistraten, de adviseurs en directeurs van hulpverlening aan de jeugd, het bevoegde bestuur en de erkende diensten.]1
----------
(1)<BFG 2014-05-08/70, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art.7.Het Comité bestaat uit :
1° [1 het bevoegde bestuur;]1
2° de Franstalige Bond van Jeugdmagistraten;
3° de vertegenwoordigers van het College van de Procureurs-generaal;
4° de vertegenwoordigers van de Hoven van Beroep van Brussel, Luik en Bergen;
5° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind of zijn vertegenwoordiger;
6° [1 de directeurs van de overheidsinstellingen en de pedagogische directeur van het gesloten federaal centrum;]1
7° de Bond van adviseurs en Directeurs voor hulpverlening aan de jeugd;
8° het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de jeugd;
9° de vertegenwoordigers van de diensten bedoeld in artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;
10° [1 de minister of diens vertegenwoordiger.]1
Worden uitgenodigd om aan de werkzaamheden van het Comité deel te nemen :
1° de federale Overheidsdienst voor justitie;
2° de Minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger;
3° de Minister van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor de Hulpverlening aan de Jeugd of zijn vertegenwoordiger.
----------
(1)<BFG 2014-05-08/70, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art.8.[1 Het Comité heeft als opdracht voor het overleg en de samenwerking te zorgen tussen de opdrachtgevende overheden, het bevoegde bestuur en de erkende diensten.]1
----------
(1)<BFG 2014-05-08/70, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 28-07-2014>
Art.9. Het Comité neemt een huishoudelijk reglement aan en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.
Art.10. Het Comité vergadert ten minste drie keer per jaar.
Het Comité wordt voorgezeten door de Administrateur-generaal voor Hulpverlening aan de Jeugd, Gezondheid en Sport, of door zijn vertegenwoordiger.
Het secretariaat van het Comité wordt georganiseerd door de Administrateur-generaal voor Hulpverlening aan de Jeugd, Gezondheid en Sport.
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepaling.
Art.11. In artikel 13 van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : " De diensten zijn ertoe gehouden met de Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel samen te werken, volgens de nadere regels bepaald door de Minister ".
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.12. Artikel 4 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 juni 2004 betreffende de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap, wordt opgeheven.
Art. 13. De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd wordt belast met de uitvoering van dit besluit.