20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Secretariaat van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-03-2008 en tekstbijwerking tot 13-06-2022)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Selectie, werving, stage.
Art. 5
Afdeling I. - Selectie en werving.
Art. 6-8
Afdeling II. - Stage.
Art. 9-10
HOOFDSTUK III. - Indiensttreding.
Art. 11
HOOFDSTUK IV. - Rechten en plichten.
Art. 12-14
HOOFDSTUK V. - Onverenigbaarheden.
Art. 15
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie.
Art. 16-19
HOOFDSTUK VII. - Loopbaan.
Art. 20-22
HOOFDSTUK VIII. - Bezoldigingen.
Art. 23-27
HOOFDSTUK VIII/2. [1 - Specifieke regels inzake bezoldigingen.]1
Art. 27/1, 27/2, 27/3, 27/4, 27/5, 27/6
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Art. 28-31
HOOFDSTUK X. - Verloven en afwezigheden.
Art. 32-33
HOOFDSTUK XI. - Onderbreking en neerlegging van het ambt.
Art. 34-41
HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen.
Art. 42-47
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " Hoge Raad " : de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen;
2° " Bureau " : het Bureau van de Hoge Raad.
Art.2. Het statuut van het Rijkspersoneel is van toepassing op de personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van dit besluit.
Art.3. De personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad worden benoemd door het Bureau, dat hen kan schorsen, ontslaan of afzetten onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor het Rijkspersoneel, onverminderd de bepalingen van dit besluit.
De Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal worden evenwel door Ons benoemd, geschorst, ontslagen en afgezet op voorstel van Onze Minister van Middenstand, na advies van de Hoge Raad.
Onze Minister van Middenstand stelt de voorwaarden vast waaronder dit voorstel wordt gedaan en dit advies wordt uitgebracht.
Art.4. § 1. De personeelsleden worden, zoals het Rijkspersoneel, benoemd :
1° in niveau A, in klassen;
2° in de niveaus B, C en D, in graden.
De Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal worden gelijkgesteld met de personeelsleden van niveau A, klasse A4.
§ 2. De personeelsleden van niveau A worden verbonden aan een typefunctie en toegewezen aan een vakrichting.
Het Bureau legt, op voorstel van de Secretaris-generaal, de typefuncties en de vakrichtingen vast.
Op basis van de inhoud van hun functie en een onderhoud met de Secretaris-generaal worden de personeelsleden van het niveau A in een vakrichting ingedeeld en in een typefunctie gerangschikt.
De Secretaris-generaal geeft kennis van het voorstel van rangschikking in een typefunctie en in een vakrichting aan het personeelslid.
§ 3. De personeelsleden van de niveaus B, C en D worden ingedeeld in functiefamilies.
Het is het Bureau dat, op voorstel van de Secretaris-generaal, de functiefamilies vaststelt.
Op basis van de inhoud van hun respectieve functie en een onderhoud met de Secretaris-generaal worden de personeelsleden van de niveaus B, C en D in een functiefamilie gerangschikt.
De Secretaris-generaal geeft kennis van het voorstel van rangschikking in een functiefamilie aan het personeelslid.
§ 4. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de rangschikking bedoeld in § 2, vierde lid of § 3, vierde lid, kan binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van zijn rangschikking beroep aantekenen bij het Bureau.
Het Bureau spreekt zich uit over het beroep binnen de maand na ontvangst ervan. Het personeelslid en de Secretaris-generaal worden gehoord.
De gemotiveerde beslissing van het Bureau wordt aan het personeelslid en de Secretaris-generaal ter kennis gebracht.
HOOFDSTUK II. - Selectie, werving, stage.
Art.5. In afwijking van Deel III " Selectie, werving en stage " van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, zijn volgende bepalingen van toepassing op de personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad.
Afdeling I. - Selectie en werving.
Art.6. § 1. Kunnen enkel worden benoemd, de kandidaten die aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° Belg zijn indien de uit te oefenen betrekking al dan niet rechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, ofwel, in de overige gevallen, Belg zijn of burger van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;
2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;
5° houder zijn van een diploma of getuigschrift dat overeenkomt met het niveau, en met de te verlenen klasse of graad;
6° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;
7° met goed gevolg een selectie-examen hebben afgelegd; de inhoud en de modaliteiten van dit examen worden vastgesteld door het Bureau; het niveau van dit examen moet gelijkwaardig zijn aan het niveau van de proeven opgelegd aan de kandidaten voor dezelfde functies in de Rijksbesturen;
8° met goed gevolg de stage volbrengen.
§ 2. Het Bureau kan evenwel, mits de Minister van Middenstand toestemt, van het selectie-examen vrijstellen :
1° de kandidaten die bij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie of in aan het toezicht van de Minister van Middenstand onderworpen federale instellingen van openbaar nut betrekkingen van hetzelfde of een hoger niveau hebben uitgeoefend;
2° de kandidaten die met goed gevolg een selectie-examen voor een vaste Rijksbetrekking van hetzelfde niveau hebben afgelegd.
Art.7. Het Bureau kan eveneens tijdelijk personeelsleden in dienst nemen voor buitengewoon werk. Zij worden in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst voor bedienden.
Art.8. Wanneer een betrekking onbezet is, beslist het Bureau, op voorstel van de Secretaris-generaal, welke van de hiernavolgende bepalingen naargelang van de omstandigheden moet worden toegepast : hetzij artikel 3, hetzij artikel 7, hetzij artikel 20.
Er mag in de vacature niet worden voorzien binnen dertig dagen na de bekendmaking van een bericht waarbij deze vacature openbar wordt gemaakt en een oproep tot de kandidaten wordt gericht.
Afdeling II. - Stage.
Art.9. Het in dienst tredende personeelslid wordt voor een proeftijd van één jaar benoemd.
Gedurende de proeftijd stelt de stagiair om de drie maanden en op het einde van de stage een verslag op over zijn activiteiten. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de Secretaris-generaal, die er zijn beoordeling aan toevoegt. Deze beoordeling wordt samen met de opmerkingen van de stagiair in zijn persoonlijk dossier opgenomen.
Indien gedurende de proeftijd de beoordeling ongunstig is, kan de betrokkene door het Bureau met acht dagen opzegging worden ontslagen.
Bij het verstrijken van de proeftijd gaat de benoemende overheid, indien de verslagen gunstig zijn, over tot de vaste benoeming van het personeelslid. Indien deze overheid meent dat de verslagen niet gunstig zijn, wordt betrokkene ontslagen met drie maanden opzegging.
Art.10. § 1. Overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 9, wordt de geschikt bevonden stagiair benoemd :
1° voor niveau A, in de vakklasse waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Hij wordt definitief aangewezen voor een vaste betrekking van deze vakklasse en bekomt de eerste weddenschaal van die klasse;
2° voor de niveaus B en C, in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
§ 2. Voor de berekening van zijn anciënniteit in de weddenschaal en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.
HOOFDSTUK III. - Indiensttreding.
Art.11. Voor hun indiensttreding leggen de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal de door artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen van de Minister van Middenstand. De overige personeelsleden leggen dezelfde eed af in handen van de voorzitter van de Hoge Raad op het ogenblik van hun vaste benoeming.
HOOFDSTUK IV. - Rechten en plichten.
Art.12. De personeelsleden dienen bij elke gelegenheid te zorgen voor de vrijwaring van de aan de Hoge Raad toevertrouwde belangen. Zij zijn ertoe gehouden de hun opgelegde dienstverplichtingen persoonlijk en nauwgezet na te komen.
Zij moeten hun dienstorders stipt uitvoeren en hun taak ijverig en nauwkeurig vervullen.
Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande toelating.
Art.13. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 14, is deel II van het statuut van het Rijkspersoneel toepasselijk op het personeel dat aan dit besluit is onderworpen.
Art.14. Onder voorbehoud van de eventuele toepassing van de strafwetten zal elke inbreuk op de bepalingen van dit hoofdstuk worden gestraft met een van de in artikel 28 bepaalde tuchtstraffen.
HOOFDSTUK V. - Onverenigbaarheden.
Art.15. De personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad zijn onderworpen aan de voor het Rijkspersoneel geldende bepalingen over onverenigbaarheid.
Het is hun meer in het bijzonder verboden enige functie uit te oefenen in een professionele of interprofessionele federatie die rechtstreeks is vertegenwoordigd bij de Hoge Raad.
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie.
Art.16. De evaluatie is verplicht voor ieder vast benoemd personeelslid. Ze heeft tot doel het Bureau in te lichten over de beroepsbekwaamheden van het personeelslid.
Art.17. Het evaluatiedossier wordt per niveau opgemaakt en door het Bureau goedgekeurd.
Elk personeelslid kan kennis nemen van zijn evaluatiedossier.
Art.18. § 1. De evaluatie wordt aan het personeelslid voor de eerste maal toegekend één jaar na zijn benoeming in vast verband.
Een evaluatie of een nieuwe evaluatie wordt toegekend aan de kandidaat-personeelsleden voor een verandering van vakklasse, voor een verandering van graad, een bevordering of mobiliteit indien hun nog geen evaluatie werd toegekend of in de gevallen bedoeld in § 2.
§ 2. In de volgende gevallen wordt aan het personeelslid een nieuwe evaluatie toegekend :
1° indien, sedert de toekenning van hun jongste evaluatie, ongunstige feiten of bevindingen die deze evaluatie kunnen verslechteren, op hun individuele evaluatiefiche werden opgetekend;
2° indien, sedert de toekenning van hun jongste evaluatie, gunstige feiten of bevindingen die deze evaluatie kunnen verbeteren, op hun individuele evaluatiefiche werden opgetekend;
3° indien zij er hun onmiddellijke hiërarchische meerdere om verzoeken, ten vroegste één jaar na de betekening van de vorige evaluatievermelding.
§ 3. Wanneer de evaluatie leidt tot de vermelding onvoldoende, wordt na een jaar een nieuwe evaluatie toegekend.
Art.19. § 1. Op grond van het onderzoek van het evaluatiedossier vult de onmiddellijke meerdere een evaluatiestaat in en stelt de Secretaris-generaal de volgende algemene vermeldingen voor : " zeer goed ", " goed ", " onvoldoende ".
De evaluatiestaat wordt herzien en geviseerd door de hiërarchische meerderen van de belanghebbende en wordt verplicht door hem voor gezien getekend.
§ 2. De evaluatie wordt door de Secretaris-generaal na een onderhoud toegekend. Tijdens dit onderhoud kan het personeelslid zijn opmerkingen kenbaar maken.
De Secretaris-generaal geeft uiterlijk één maand na dit onderhoud kennis van de evaluatie aan het personeelslid.
De betrokkene wordt in kennis gesteld van elke beslissing die niet overeenstemt met de voorstellen.
§ 3. Indien hij zich benadeeld acht door de hem toegekende evaluatie, kan hij binnen tien dagen na de kennisgeving van deze vermelding beroep aantekenen bij het Bureau.
Het Bureau doet uitspraak binnen een termijn van drie maanden.
Wanneer de kandidatuur van het personeelslid, dat een aanvraag tot herziening heeft ingediend, in aanmerking kan worden genomen voor een bevordering, worden de voorstellen tot bevordering, voor zover zij de betrokkene nadeel zouden kunnen berokkenen, in beraad gehouden totdat een beslissing is genomen over de aanvraag tot herziening.
HOOFDSTUK VII. - Loopbaan.
Art.20. Binnen de grens van de vacante betrekkingen in het organiek kader, kent het Bureau de bevorderingen in klasse en de bevordering door verhoging in weddenschaal toe volgens de administratieve en geldelijke bepalingen, inclusief al de aanpassingen en wijzigingen van toepassing in de Rijksbesturen.
In afwijking van artikel 70bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel organiseert en bepaalt het Bureau, op voorstel van de Secretaris-generaal, de onderwerpen en de modaliteiten van de competentietesten, de competentiemetingen, de gecertificeerde opleidingen en de selecties.
Het Bureau kan hiervoor beroep doen op externe organisaties, onder andere het Selectiebureau van de Federale Overheid (SELOR) en het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO).
Art.21. Behalve in het geval bepaald bij artikel 21, § 1, van de gecoördineerde wetten van 28 mei 1979 tot organisatie van de Middenstand, stelt de Secretaris-generaal de bevordering in niveau, in klasse, in graad en de bevordering door verhoging in weddenschaal voor.
Het personeelslid dat zich benadeeld acht kan, binnen tien dagen na de kennisgeving, bij het Bureau een bezwaar indienen alvorens enige beslissing wordt genomen. Hij wordt, op zijn verzoek, door het Bureau gehoord.
Art.22. De notulen van de vergaderingen van het Bureau vermelden, met hun datum, de benoemingen in de niveaus, in de klassen en in de graden, alsook de bevorderingen door verhoging in weddenschaal.
Bij voor eensluidend verklaard uittreksel geeft de Secretaris-generaal kennis van deze akten aan de betrokkenen.
HOOFDSTUK VIII. - Bezoldigingen.
Art.23. De personeelsleden zijn onderworpen aan alle bepalingen van de bezoldigingsregeling van het Rijkspersoneel, met inbegrip van het bijzonder en overgangsstelsel evenals van de formaliteiten die door het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole zijn vereist voor de goedkeuring van de kaders en de weddenschalen door de bevoegde Ministers. Deze formaliteiten worden vervuld, op verzoek van de Minister van Middenstand.
Art.24. Het Bureau van de Hoge Raad is belast met de uitvoering van de bezoldigingsregeling. Het kan de Secretaris-generaal machtigen de tussentijdse weddenverhogingen in zijn naam toe te kennen.
Art.25. De personeelsleden genieten dezelfde vergoedingen, tussenkomsten en toelagen als het Rijkspersoneel.
Het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt is eveneens van toepassing.
Wanneer de voor het Rijkspersoneel geldende reglementering een speciale of afzonderlijke ministeriële beslissing voorschrijft, is het Bureau bevoegd.
Art.26. De wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, en de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 zijn van toepassing op de personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad.
Art.27. Binnen de grenzen van het daartoe bestemde krediet kan het Bureau in uitzonderlijke toestanden geldelijke hulp verlenen aan de personeelsleden of hun rechthebbenden.
HOOFDSTUK VIII/2. [1 - Specifieke regels inzake bezoldigingen.]1
----------
(1)
Art. 27/1. [1 In afwijking van artikel 25 genieten de personeelsleden van het volgende bijkomende voordeel:
- elektronische maaltijdcheques.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 27/2. [1 De nominale waarde van een maaltijdcheque bedraagt 7 EUR, waarvan 1,09 EUR ten laste van het personeelslid en 5,91 EUR ten laste van de Hoge Raad.
Dit bedrag is niet indexeerbaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 27/3. [1 Er wordt een maaltijdcheque toegekend voor elke effectief gepresteerde dag, met een maximumaantal van eenentwintig per maand.
Worden gelijkgesteld met effectieve prestaties, de opleidingen, de dienstvrijstellingen en vakbondsverlof, met uitsluiting van elk ander verlof of afwezigheid, al dan niet betaald, van welke aard dan ook.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 27/4. [1 De maaltijdcheques worden niet toegekend voor de effectief gepresteerde dagen waarvoor het personeelslid geniet van de daguitkering voor verblijfskosten of een maaltijd ten laste van de Hoge Raad of een andere instantie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 27/5. [1 De elektronische maaltijdcheques worden elke maand gecrediteerd op de maaltijdchequerekening van het personeelslid op basis van het aantal effectief gepresteerde dagen dat waarschijnlijk gepresteerd werd voor de beoogde maand.
Als blijkt dat er teveel maaltijdcheques werden toegekend, zullen die worden gecompenseerd op de latere maanden of worden gerecupereerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 27/6. [1 De secretaris-generaal ziet toe op de naleving van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-05-12/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Art.28. § 1. Volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken :
1° terechtwijzing;
2° blaam;
3° inhouding van wedde;
4° tuchtschorsing;
5° terugzetting;
6° de afzetting.
§ 2. De modaliteiten bepaald in artikel 77, §§ 2, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel zijn eveneens van toepassing.
Art.29. De onder 1° en 2° van artikel 28 vermelde tuchtstraffen worden uitgesproken door de Secretaris-generaal, de andere straffen door het Bureau, op verslag van de Secretaris-generaal.
Het personeelslid wordt, in elk geval vooraf gehoord of ondervraagd door de overheid die bevoegd is om de straf uit te spreken. Hij wordt in de mogelijkheid gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en kan zich laten bijstaan.
Hij kan binnen een termijn van tien vrije dagen, te rekenen vanaf de betekening van een straf, beroep aantekenen bij het Bureau, dat definitief beslist over de straffen uitgesproken door de Secretaris-generaal, of bij de Hoge Raad, die definitief beslist over de straffen uitgesproken door het Bureau.
Wat de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal betreft, worden de terechtwijzing en de blaam door de Minister van Middenstand, en de andere straffen bedoeld in artikel 28, § 1, door de Koning uitgesproken. Voor iedere uitspraak wordt het advies van de Hoge Raad ingewonnen.
Art.30. § 1. Elke tuchtstraf wordt op de individuele evaluatiefiche van het personeelslid opgetekend.
Behalve de afzetting wordt elke tuchtstraf in het persoonlijke dossier van het personeelslid uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.
§ 2. De uitwissing van de tuchtstraffen vermeld in artikel 28, § 1, geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
1° zes maanden voor de terechtwijzing;
2° negen maanden voor de blaam;
3° één jaar voor de inhouding van wedde;
4° twee jaar voor de tuchtschorsing;
5° drie jaar voor de terugzetting.
De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.
Art.31. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de bevoegde overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.
HOOFDSTUK X. - Verloven en afwezigheden.
Art.32. De reglementering betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen is van toepassing op de personeelsleden van het Secretariaat van de Hoge Raad.
Art.33. De personeelsleden met verlof wegens ziekte worden onderworpen aan het toezicht van de gemeenschappelijke dienst voor preventie en bescherming op het werk (Medex). Zij hebben recht op hun normale activiteitenbezoldiging, onder aftrek van de vergoedingen die hun krachtens de verzekering tegen ziekte en invaliditeit of krachtens de verzekering tegen arbeidsongevallen verschuldigd zijn.
HOOFDSTUK XI. - Onderbreking en neerlegging van het ambt.
Art.34. De administratieve stand van de personeelsleden, die in vredestijd militieverplichtingen moeten vervullen, wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen die de toestand regelen van het Rijkspersoneel dat zich in dezelfde omstandigheden bevindt.
Art.35. De personeelsleden kunnen door het Bureau zonder opzegging en onder de door hem bepaalde voorwaarden in disponibiliteit worden gesteld wegens ziekte waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot een langere afwezigheid dan het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art.36. De in disponibiliteit gestelde personeelsleden genieten een wachtgeld onder dezelfde voorwaarden als het Rijkspersoneel dat in dezelfde stand is geplaatst.
Art.37. De in disponibiliteit gestelde personeelsleden behouden hun recht op bevordering en weddenverhoging onder dezelfde voorwaarden als het Rijkspersoneel dat in dezelfde stand is geplaatst.
Art.38. Verliezen ambtshalve en zonder opzegging de hoedanigheid van personeelslid, de personeelsleden :
1° van wie de benoeming als onregelmatig werd vastgesteld binnen de termijn van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn is niet geldig in geval van arglist of bedrog vanwege het personeelslid;
2° die niet meer voldoen aan de in artikel 6, § 1, a, c of d gestelde voorwaarden;
3° die, zonder geldige reden, hun dienst niet hervatten na een geoorloofde afwezigheid;
4° van wie de medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;
5° die, zonder geldige reden, hun post verlaten en gedurende meer dan tien werkdagen afwezig blijven en die behoorlijk en op voorhand verwittigd werden en om opheldering verzocht zijn;
6° die, zonder geldige reden, na een terbeschikkingstelling de dienst niet hervatten;
7° die zich in een geval bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
8° van wie de ambtsongeschiktheid is vastgesteld onder dezelfde voorwaarden als het Rijkspersoneel van dezelfde rang.
Art.39. Het stelsel betreffende de arbeidsvoorziening en werkloosheid van het Rijkspersoneel bepaald in het hoofdstuk II van de wet van de 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen is van toepassing.
Art.40. Het vrijwillig ontslag geeft eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging. In dit geval mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten na kennis gegeven te hebben van zijn ontslag, bij een ter post aangetekende brief, aan het Bureau.
De kennisgeving bedoeld in het eerste lid gebeurt ten minste dertig dagen voorafgaand aan het ontslag, dat ingaat op de datum van verzending van de aangetekende brief.
Deze termijn kan in onderlinge overeenstemming ingekort worden.
Art.41. De leeftijd van inruststelling is eenvormig vastgesteld op 65 jaar. Hij heeft de definitieve ambtsneerlegging zonder opzegging tot gevolg.
Niemand kan in disponibiliteit worden gesteld of gehouden indien hij voldoet aan de voorwaarden om een rustpensioen te genieten.
HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen.
Art.42. De integratie van de personeelsleden van het secretariaat van de Hoge Raad in de nieuwe loopbanen verloopt volgens de integratieregels die vervat zijn in de afdeling 1 tot en met 4 van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige personeelsleden in de Rijksbesturen en in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 4 augustus 2004 betreffende de loopbaan van niveau A van het Rijkspersoneel, zoals ze later gewijzigd zijn.
Art.43. De artikelen 6, § 1, 7° en 8°, 8, 9, 10 en 16 zijn niet van toepassing op de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretaris-generaal.
Art.44. Bij afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal alsmede in geval van vacature van het ambt, oefent de Adjunct- secretaris-generaal alle machten en bevoegdheden uit van de Secretaris-generaal.
Art.45. Het koninklijk besluit van 20 juni 1967, tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Secretariaat van de Hoge Raad voor de Middenstand, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1978, 14 maart 1993 en 9 juli 1999, wordt opgeheven.
Art.46. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006 met uitzondering van de bepalingen betreffende het geldelijk statuut die, overeenkomstig de bepalingen voor het Rijkspersoneel, in werking treden op :
1° 1 januari 2002, wat betreft de personeelsleden van niveau D;
2° 1 juni 2002, wat betreft de personeelsleden van niveau C;
3° 1 oktober 2002, wat betreft de personeelsleden van niveau B;
4° 1 december 2004, wat betreft de personeelsleden van niveau A.
Art. 47. Onze minister bevoegd voor Middenstand en Onze minister bevoegd voor Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.