22 DECEMBER 2005. - Besluit van de Regering tot inrichting van een sociale dienst voor het personeel van de Regering, van het Ministerie en van bepaalde paragemeenschappelijke instellingen van de Duitstalige Gemeenschap (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-03-2006 en tekstbijwerking tot 25-11-2022)
Inrichting van de dienst.
Art. 1
Toepassingsgebied.
Art. 2
Opdrachten van de dienst en financiering.
Art. 3
Opdrachthoudende vereniging zonder winstoogmerk.
Art. 4
Door de vereniging te vervullen erkenningsvoorwaarden.
Art. 5
Handelingen waarvoor toestemming vereist is.
Art. 6
Bevoegdheden van de vertegenwoordiger van de Regering.
Art. 7
Jaarlijks budgettair verslag.
Art. 8
Beëindiging van de erkenning.
Art. 9
Hulp verleend door het Ministerie of de paragemeenschappelijke instellingen.
Art. 10
Opheffing.
Art. 11
Inwerkingtreding.
Art. 12
Uitvoering.
Art. 13
Inrichting van de dienst.
Artikel 1. In de Duitstalige Gemeenschap wordt een sociale dienst ingericht ten gunste van de personen bedoeld in artikel 2.
Toepassingsgebied.
Art.2.Voor zover zij geen voordeel van een sociale dienst van een andere instelling genieten, zijn de begunstigden van de sociale dienst :
1° de medewerkers van de regeringskabinetten;
2° de medewerkers van de kanselarij van de Regering;
3° de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
4° de personeelsleden van de [1 Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven]1;
5° de personeelsleden van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s;
6° de personeelsleden van de Dienst voor arbeidsbemiddeling;
7° de gepensioneerde bedienden die op het ogenblik van hun inrustestelling tot één van de categorieën opgenomen onder 3° tot 6° behoorden;
8° de gepensioneerde contractuele personeelsleden die tijdens ten minste de 3 jaar vóór hun inrustestelling tot één van de categorieën opgenomen onder 1° tot 6° behoorden;
9° de weduwen, weduwnaars en wezen wier echtgenoot of ouder op het ogenblik van zijn afsterven tot één van de categorieën opgenomen onder 1° tot 6° behoorde;
10° de kinderen en de echtgenoten die ten laste zijn van een persoon die tot één van de categorieën opgenomen onder 1° tot 6° behoort.
De onder 10° bedoelde personen hebben geen recht op aanvraag.
De onder 1° tot 6° bedoelde personen moeten ten minste voor een termijn van 3 maanden aangesteld zijn.
----------
(1)<BDG 2022-09-15/12, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Opdrachten van de dienst en financiering.
Art.3.§ 1. De sociale dienst kent ofwel een individuele ofwel een collectieve hulpverlening aan de in artikel 2 bedoelde personen toe.
Op het gebied van de collectieve hulpverlening omvatten de opdrachten van de sociale dienst onder andere :
1° de bevordering van de gezondheid en van de preventie inzake gezondheid op het werk;
2° de voorbereiding op de inrustestelling;
3° de bevordering van culturele, sport- en vrijetijdsbestedingsactiviteiten.
§ 2. [2 Voor de financiering van de sociale dienst wordt jaarlijks een bedrag van 108,8037 euro per personeelslid toegekend voor de in artikel 2, § 1,1° tot 8°, bedoelde personen.
Het bedrag vermeld in het eerste lid is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De spilindex bij de inwerkingtreding van het besluit is 138,01.
De ontstane kosten worden als volgt onder de Regering en de paragemeenschappelijke instellingen verdeeld :
1° de Regering betaalt het bedrag voor de personen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° tot 3°, alsook voor de personen bedoeld in de bepalingen onder 7° en 8°, indien ze voordien tot één van de categorieën vermeld in de bepalingen onder 1° tot 3° behoorden;
2° de [3 Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven]3 betaalt het bedrag voor de personen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, alsook voor de personen bedoeld in de bepalingen onder 7° en 8°, indien ze voordien tot de categorie vermeld in de bepaling onder 4° behoorden;
3° het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's betaalt het bedrag voor de personen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°, alsook voor de personen bedoeld in de bepalingen onder 7° en 8°, indien ze voordien tot de categorie vermeld in de bepaling onder 5° behoorden;
4° de Dienst voor arbeidsbemiddeling betaalt het bedrag voor de personen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, alsook voor de personen bedoeld in de bepalingen onder 7° en 8°, indien ze voordien tot de categorie vermeld in de bepaling onder 6° behoorden.
Voor de in het derde lid, 1°, vermelde personeelsleden die aangesteld zijn bij een dienst met afzonderlijk beheer opgericht binnen het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, wordt het bedrag via de begroting van de betrokken dienst betaald indien die personeelsleden via die begroting bezoldigd worden.]2
§ 3. [2 ...]2
----------
(1)<BDG 2011-05-04/09, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<BDG 2014-02-20/27, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BDG 2022-09-15/12, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Opdrachthoudende vereniging zonder winstoogmerk.
Art.4. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap belast een door haar erkende vereniging zonder winstoogmerk, hierna vereniging genoemd, met de uitvoering van de opdrachten van de sociale dienst.
De vereniging verkrijgt de bedragen vermeld in artikel 3.
Door de vereniging te vervullen erkenningsvoorwaarden.
Art.5. Om erkend te worden, moet de vereniging hetgeen volgt in haar statuten opnemen :
1° de bepaling dat slechts de personen bedoeld in artikel 2 van dit besluit als lid aanvaard worden;
2° het doel van de vereniging, dat overeenstemt met de in artikel 3 bepaalde opdrachten;
3° de mandaten van de raad van bestuur van de vereniging die evenredig worden verdeeld onder de representatieve vakbonden die bij het Sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigd zijn overeenkomstig het besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
4° de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Regering, die van rechtswege met raadgevende stem aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, van de algemene vergadering en van de andere organen van de vereniging zonder winstoogmerk deelneemt;
5° de verplichting voor de vereniging, de uitvoering van iedere maatregel te schorsen wanneer de vertegenwoordiger van de Regering binnen een termijn van vijf werkdagen na de dag van de vergadering in beroep gaat tegen een beslissing waarvan hij meent dat zij de wetten en verordeningen of de statuten tegengaat of wanneer hij van mening is dat zij in strijd is met het algemeen belang. De Regering neemt een beslissing over het beroep binnen een termijn van 15 werkdagen na ontvangst van bovenvermeld beroep;
6° de verificatie van de boeken van de vereniging door de onder 4° bedoelde vertegenwoordiger;
7° een schriftelijk bericht van de maatschappelijk werker vóór elke beslissing betreffende een individuele hulpverlening.
Handelingen waarvoor toestemming vereist is.
Art.6. De erkende vereniging moet de toestemming van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap inwinnen voor :
1° de organisatie van tombola's, allerhande inzamelingen en de verkoop van insignes;
2° de aan- en verkoop, de bouw en de werken aan onroerende goederen die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteiten van de vereniging;
3° de regeling van leningen en huurovereenkomsten.
Bevoegdheden van de vertegenwoordiger van de Regering.
Art.7. § 1. De activiteiten van de erkende vereniging worden gecontroleerd door de vertegenwoordiger benoemd door de Regering.
Deze vertegenwoordiger mag de volgende functies waarnemen :
1° de vergadering van de raad van bestuur bijeenroepen en, in het kader van zijn bevoegdheden, zijn voorstellen op de agenda stellen;
2° de activiteiten en de boeken van de vereniging verifiëren;
3° overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd in artikel 5, 5°, in beroep gaan tegen een beslissing waarvan hij meent dat zij de wetten, verordeningen of statuten tegengaat of wanneer hij van mening is dat zij in strijd is met het algemeen belang.
Het beroep wordt ingediend binnen een termijn van 5 werkdagen na de dag van de vergadering tijdens dewelke de beslissing werd genomen. Het beroep is opschortend.
Het beroep wordt ingediend bij de Regering. Deze bepaalt binnen een termijn van 15 werkdagen na de dag van de ontvangst van het beroep welke maatregelen moeten worden genomen; zij kan een beslissing vernietigen. Neemt de Regering geen beslissing, dan wordt het beroep afgewezen.
§ 2. De vertegenwoordiger van de Regering mag voor het uitoefenen van zijn functie in alle documenten van de vereniging inzage nemen met uitzondering van de persoonlijke dossiers betreffende de hulpgerechtigden die slechts ter beschikking staan van de maatschappelijk werker.
Hij kan zich laten bijstaan door de Inspecteur van financiën die bij de Duitstalige Gemeenschap aangesteld is.
Jaarlijks budgettair verslag.
Art.8. Jaarlijks moet de raad van bestuur de Regering vóór 31 maart een bericht over het afgelopen begrotingsjaar voorleggen.
Beëindiging van de erkenning.
Art.9. De erkenning als vereniging kan na een met redenen omklede beslissing door de Regering worden ingetrokken als
1° de vereniging de in dit besluit gedefinieerde doeleinden van de sociale dienst niet nastreeft;
2° ze de bepalingen van de artikelen 6 en 7 overtreedt.
In dit geval zorgt de Regering voorlopig voor het beheer van de sociale dienst.
Hulp verleend door het Ministerie of de paragemeenschappelijke instellingen.
Art.10. De vereniging kan een beroep doen op de hulp van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van de in artikel 1 vermelde paragemeenschappelijke instellingen voor de opdrachten van de maatschappelijk werker, voor secretariaatswerk of voor bureaumateriaal.
Opheffing.
Art.11. Het besluit van de Regering van 18 juli 1994 tot inrichting van een sociale dienst voor het personeel van het Ministerie en van de regeringskabinetten van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven.
Inwerkingtreding.
Art.12. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.
Uitvoering.
Art. 13. De Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, is belast met de uitvoering van dit besluit.