Details





Titel:

20 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot invoering van de toekenningsvoorwaarden van een adoptie-uitkering ten gunste van de zelfstandigen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-01-2007 en tekstbijwerking tot 25-04-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.§ 1. Dit besluit voert, in het kader van de prestaties tot bevordering van de verzoening van het beroepsleven en het privé-leven van zelfstandigen bedoeld in artikel 18, § 5, van koninklijk besluit nr. 38, de voorwaarden voor een adoptie-uitkering in.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  a) "koninklijk besluit nr. 38", het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  b) [1 "zelfstandige", elke zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens voornoemd koninklijk besluit nr. 38 die sociale bijdragen verschuldigd is, hetzij berekend minstens op een minimuminkomen zoals bedoeld in de artikelen 12, § 1, tweede lid, 12, § 1bis, eerste lid, of 12, § 1ter, eerste lid, hetzij in geval van begin van activiteit, bijdragen zoals bedoeld in artikel 13bis, § 2, 1°, 1°bis of 2°;]1
  c) "hoofdverblijfplaats" : hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
  d) "koninklijk besluit van 20 juli 1971" : koninklijk besluit houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;
  e) "verzekeringsinstelling" : verzekeringsinstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-29/26, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

Art.2. De adoptie-uitkering wordt toegekend aan de zelfstandige, met inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij dit besluit, naar aanleiding van de adoptie van één of meerdere kinderen.

Art.3.[1 § 1. Het bedrag van de adoptie-uitkering als gevolg van de adoptie van een minderjarig kind wordt vastgesteld in functie van een periode van maximaal zes weken ongeacht de leeftijd van het kind.
   Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen :
   1° met één week vanaf 1 januari 2019;
   2° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
   3° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
   4° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
   5° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
   Het recht op deze bijkomende week of weken gaat telkens in voor de adoptieverloven die ten vroegste vanaf de inwerkingtreding van de betrokken verlenging aanvangen. In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld waarbij er, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met het recht op adoptieverlof van de andere adoptieouder bedoeld in artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het minderjarige kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
   § 2. De periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 vangt aan op de dag die door de zelfstandige wordt gekozen, maar ten vroegste op de dag van de inschrijving van het kind in de hoofdverblijfplaats van de adoptant en uiterlijk twee maanden na deze inschrijving.
   Niettemin kan het adoptieverlof, in geval van een interlandelijke adoptie, al een aanvang nemen vanaf de dag na de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind op te halen in de Staat van herkomst met het oog op zijn daadwerkelijke onthaal in het gezin.
   § 3. Tijdens de periode van adoptieverlof bedoeld in paragraaf 1 mag de zelfstandige, ten persoonlijke titel, geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen. Indien de zelfstandige ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken van deze periode op te nemen, dient deze ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-09-06/12, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.4.§ 1. De gerechtigden bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 hebben recht op een adoptie-uitkering voor het tijdvak beoogd in artikel 3 van dit besluit.
  § 2. Voor het verkrijgen van het recht op een adoptie-uitkering moet de gerechtigde bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 de voorwaarden bepaald in de artikelen 14 tot 18 van voornoemd besluit vervullen.
  Tijdens het tijdvak beoogd in artikel 3 van dit besluit, kan de gerechtigde geen aanspraak maken op primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen noch op invaliditeitsuitkeringen, toegekend krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971.
  De adoptie-uitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkeringen waarop de gerechtigde, tijdens het tijdvak bedoeld in artikel 3, aanspraak kan maken krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.
  [1 § 3. In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 wordt de uitkering bedoeld in paragraaf 1 toegekend wanneer de zelfstandige zich buiten het Belgische grondgebied bevindt overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid.]1
  ----------
  (1)<W 2018-09-06/12, art. 4/1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.5. De adoptie-uitkering wordt uitgekeerd en beheerd door de instellingen en organen die bevoegd zijn inzake de uitkeringsverzekering. Voorzover hiervan niet wordt afgeweken door de bepalingen van dit besluit, hebben die instellingen en organen ten aanzien van de adoptie-uitkering dezelfde bevoegdheden als ten aanzien van de uitkeringsverzekering.

Art.6.§ 1. Om de adoptie-uitkering te ontvangen, moet de zelfstandige een aanvraag indienen bij de verzekeringsinstelling per gewone post of door het neerleggen van een aanvraag ter plaatse, tegen ontvangstbewijs zoals bedoeld in § 2.
  [1 ...]1
  Zonder afbreuk te doen aan de regels die vastgelegd zijn in artikel 3 van dit besluit, moet de aanvraag de periode beoogd in hetzelfde artikel aangeven in aantal weken.
  [1 ...]1
  § 2. De verzekeringsinstelling bericht de ontvangst van de aanvraag en, indien de zelfstandige de in artikel 4, § 2 vastgestelde voorwaarden vervult, nodigt zij hem (haar) uit om :
  [3 - in geval van een binnenlandse adoptie, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap voor te leggen waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze zelfstandige als adoptant is toevertrouwd;]3
  [3 - in geval van een interlandelijke adoptie, een kopie van de beslissing tot erkenning van de buitenlandse adoptie afgeleverd door de Dienst internationale adoptie van de FOD Justitie of een uittreksel van de akte van adoptie voor te leggen of, als de twee voormelde documenten niet beschikbaar zijn op het ogenblik van de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar deze zelfstandige zijn verblijfplaats heeft, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap voor te leggen waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze zelfstandige als adoptant is toevertrouwd. Als de zelfstandige echter het adoptieverlof overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid opneemt, legt hij een kopie van het document voor dat de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek bewijst;]3
  [2 - indien de zelfstandige gebruik maakt van het recht bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, en er twee adoptieouders zijn, een verklaring op eer voor te leggen die, al naargelang van het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee adoptieouders vastlegt of de toewijzing van deze week of weken aan de enige adoptieouder vastlegt die van dit recht gebruik maakt.]2
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/A7, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 14-07-2017>
  (2)<W 2018-09-06/12, art. 4/2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<KB 2020-01-09/17, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 31-03-2019>

Art.7.Het bedrag van de adoptie-uitkering bedraagt [5 356,80]5 EUR voor elke week van de periode beoogd in artikel 3.
  Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Het bedrag van de adoptieuitkering toegekend aan de gerechtigde is het bedrag zoals het is aangepast op de eerste dag van het hierboven beoogde tijdvak.
  De adoptie-uitkering wordt door de verzekeringsinstelling in één keer betaald uiterlijk één maand na de aanvangsdatum van die periode voor zover dat de voorwaarden vastgesteld in de artikelen 4, § 2, en 6 worden.
  ----------
  (1)<KB 2015-08-10/36, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<KB 2017-09-05/04, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (3)<KB 2019-05-26/01, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (4)<KB 2021-08-14/08, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (5)<KB 2023-04-07/22, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.8. Voorzover er niet van wordt afgeweken door dit besluit zijn de bepalingen van titel I van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 die betrekking hebben op de uitkeringsverzekering, ook van toepassing voor de adoptie-uitkering.
  Wat de toepassing betreft van de voorziene bepalingen inzake de financiering, wordt de adoptie-uitkering gelijkgesteld met een primaire ongeschiktheidsuitkering. Wanneer bovengenoemde uitkering wordt toegekend aan een gerechtigde als bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971, wordt ze echter gelijkgesteld met een invaliditeitsuitkering.

Art.9. Dit besluit is van toepassing vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 10. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem (haar) betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.