14 JULI 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 3 februari 2005 betreffende het sensibiliseringsplan inzake de informatie- en communicatietechnologieën (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-07-2005 en tekstbijwerking tot 21-06-2019)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - [1 Attest van beëindiging van de opleiding]1.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - Toekenning, weigering, hernieuwing, opschorting en intrekking van de erkenning van vormingsoperatoren.
Art. 5-10
HOOFDSTUK IV. - [1 De Commissie "P.M.T.I.C."]1
Art. 11
HOOFDSTUK V. - Bedrag van de subsidies.
Art. 12
HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden voor de toekenning en de uitbetaling van de subsidies.
Art. 13-14, 14bis, 15
HOOFDSTUK VII. - Controle.
Art. 16, 16bis, 16ter, 16quater, 16quinquies, 16sexies, 16septies
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepaling.
Art. 17, 17bis, 18-19
2006201504 2008202723 2009201669 2009202853 2016205306 2019030530 2020016294 2020030532 2020041959 2023205395
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit besluit regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 127, § 1, van de Grondwet krachtens artikel 138 van de Grondwet.
Het is van toepassing in het Franse taalgebied.
Art.2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "decreet" : het decreet van 3 februari 2005 betreffende het sensibiliseringsplan inzake de informatie- en communicatietechnologieën;
2° "Minister" : de Minister van Vorming;
3° [1 "Bestuur" : de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;]1
4° [1 de Commissie "P.M.T.I.C." opgericht krachtens artikel 7 van het decreet;]1
5° "mobiele operator" : de vormingsoperator erkend krachtens artikel 5 van het decreet die rondtrekkende opleidingen verstrekt middels een uitgerust en aangepast voertuig;
6° "vormingsuren" : de vormingsuren gepresteerd door een erkende vormingsoperator of een bij overeenkomst met een erkende vormingsoperator gebonden partner;
7° [2 "deskundige": de pedagogisch deskundige bedoeld in artikel 7, § 3, 5°, van het decreet]2;
[3 8° initiële bevolking: de gezamenlijke gegevens waarop de controle betrekking heeft;
9° laag: deel van een initiële bevolking, bepaald in functie van één of meerdere criteria;
10° referentiebevolking: het deel van de initiële bevolking die, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
11° referentielaag: het deel van een laag dat, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
12° staal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag;
13° referentiestaal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag of uit een referentielaag;
14° extrapoleerbaar referentiestaal: referentiestaal gevormd op toevallige, eenvoudige wijze en zonder herinvoering;
15° extrapolatie: veralgemening van de resultaten waargenomen in een extrapoleerbaar referentiestaal naar de globaliteit van de referentiebevolking of de referentielaag waaruit het staal afgenomen is;
16° betrouwbaarheidsinterval: de gezamenlijke waarden vervat tussen een infimum en een supremum, verkregen na onderzoek van een staal. Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat;
17° de omvang van het betrouwbaarheidsinterval: het verschil tussen de waarde van het supremum en die van het infimum in het betrouwbaarheidsinterval;
18° het Departement Inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
19° de inspecteurs: de beëdigde statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Departement Inspectie.]3
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2019-04-04/65, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
HOOFDSTUK II. - [1 Attest van beëindiging van de opleiding]1.
----------
(1)
Art.3.
<Opgeheven bij BWG 2016-10-06/08, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.4.[1 Aan het einde van de vorming bezorgt de vormingsoperator een attest aan de begunstigde, waarvan het model door de minister wordt bepaald en dat het aantal uren en de door de begunstigde gevolgde vormingseenheden alsook de verworven competenties vermeldt.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Toekenning, weigering, hernieuwing, opschorting en intrekking van de erkenning van vormingsoperatoren.
Art.5.[1 Overeenkomstig artikel 5, § 2, 3° en 4°, van het decreet beschikken de vormingsoperator en, in voorkomend geval, de partner met wie hij een overeenkomst ondertekend heeft, om erkend te worden over :
1° het pedagogisch personeel in verhouding tot het aantal personen die de vorming dienen te volgen, wat betekent over minstens één lesgever voor de begeleiding van twaalf stagiairs;
2° lokalen en meubilair om te voldoen aan de eisen van de vorming;
3° informaticamaterieel aangepast aan de eisen vereist door de vormingseenheden en aan het aantal personen die de vorming dienen te volgen om elke persoon die een vormingseenheid volgt, in staat te stellen te beschikken over een computer en een internetaansluiting.
Overeenkomstig artikel 5, § 2, 3°, van het decreet is de opleider bevoegd voor informatie- en communicatietechnologieën indien hij houder is van :
1° ofwel een getuigschrift of een diploma van het hoger onderwijs informatica of informatie- en communicatietechnologieën;
2° ofwel het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma; hij moet ook een voltijdse beroepservaring hebben van minstens drie jaar naar rato van de verrichte dienstverleningen in één of meerdere functies die het dagelijks en diepgaand gebruik van informatica of van de informatie- en communicatietechnologieën inhouden.
Overeenkomstig artikel 5, § 2, 3°, van het decreet is de opleider bevoegd op pedagogisch vlak indien hij houder is van :
1° ofwel een getuigschrift of een diploma van het hoger onderwijs pedagogie;
2° ofwel het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma; hij moet ook een voltijdse beroepservaring hebben van minstens drie jaar naar rato van de verrichte dienstverleningen in één of meerdere functies die een onderwijs- of vormingslast inhouden.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.6.[1 § 1. De vormingsoperator en, in voorkomend geval, de partner met wie hij een overeenkomst ondertekend heeft, richten uiterlijk op 1 september van het jaar vóór het jaar van de verwachte erkenning een erkenningsaanvraag aan de Administratie, ofwel bij briefwisseling, ofwel via een elektronisch bericht, middels een formulier waarvan het model door de minister wordt vastgesteld.
De erkenningsaanvraag van een vormingsoperator gaat vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen :
1° de benaming van de vormingsoperator en de plaats waar zijn hoofdbedrijfszetel gevestigd is;
2° de rechtspositie van de vormingsoperator;
3° het aantal vormingsuren en het aantal jaarlijks overwogen gerechtigden, per vormingseenheid omgerekend;
4° de omschrijving van de inhoud van de vormingseenheden en van de bij de vorming gevolgde methode;
5° de omschrijving van de materiële en menselijke middelen die ingezet worden om de vormingsmodules te verstrekken en, in voorkomend geval, het afschrift van de samenwerkingsovereenkomst;
6° indien het een mobiele operator betreft, een omschrijving van het gebied waarover de activiteiten zich uitstrekken;
7° informatie over de ervaring verworven in de vorming tot de informatie- en communicatietechnologieën, in het bijzonder ten opzichte van het in artikel 4 van het decreet bedoelde doelpubliek;
8° de verbintenis om zich te onderwerpen aan de controle van de Administratie en de artikelen 11 tot 14 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof na te leven;
9° de instemming met het in artikel 5, § 2,5° van het decreet bedoelde pedagogisch handvest waarvan het model bepaald wordt door de minister.
§ 2. De Administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen vijftien dagen na ontvangst ervan.
Indien de aanvraag onvolledig is, informeert de Administratie de aanvrager binnen de in het eerste lid bedoelde termijn en stelt ze hem in kennis van de opschorting van de in artikel 7, § 2, bedoelde termijn. De vormingsoperator beschikt over een termijn van vijftien dagen om de ontbrekende informatie en documenten over te maken. Zoniet verwittigt de Administratie de aanvrager dat zij geen gevolg geeft aan zijn aanvraag.
§ 3. De aanvraag wordt door de Administratie onderzocht.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.7.[1 § 1. Binnen tien dagen na ontvangst van de volledige aanvraag vraagt de Administratie het pedagogisch advies van de deskundige dat binnen dertig dagen wordt uitgebracht, rekening houdend met name met het pedagogisch handvest bedoeld in artikel 5, § 2, 5°, van het decreet.
§ 2. De Administratie maakt in voorkomend geval de erkenningsaanvraag aan de Commissie over binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag.
§ 3. De Commissie brengt advies uit binnen vijfendertig dagen na ontvangst van het volledige dossier betreffende de adviesaanvraag. Bij ontstentenis wordt het advies niet meer vereist. In geval van verhoor kan de commissie vragen dat voornoemde termijn met vijfendertig dagen verlengd wordt.
Bij gebrek aan aanhangigmaking bij de Commissie maakt de Administratie een met redenen omkleed voorstel tot toekenning of weigering van de erkenning aan de minister over binnen zestig dagen na ontvangst van de adviesverlening door de deskundige.
De Commissie hoort de vertegenwoordigers van de vormingsoperator die daarom verzoekt. De vertegenwoordigers van de vormingsoperator kunnen ook op initiatief van de Commissie gehoord worden. In ieder geval worden ze pas gehoord na het versturen van een oproeping waarbij, in voorkomend geval, de aangelegenheden waarover de Commissie het standpunt van de vormingsoperator wenst te kennen, nauwkeurig vermeld worden.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.8.[1 De vormingsoperator en, in voorkomend geval, de partner met wie hij een overeenkomst ondertekend heeft, richten uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum van de lopende erkenning een aanvraag voor de verlenging van de erkenning aan de Administratie, ofwel bij briefwisseling, ofwel via een elektronisch bericht, middels een formulier waarvan het model door de minister wordt vastgesteld]1.
De procedure voor de hernieuwing van de erkenning wordt geregeld bij de artikelen 6, 7 en 10.
Het document bedoeld in artikel 6, § 1, lid 2, 3°, dient door de vormingsoperator aan het Bestuur te worden overgemaakt.
De andere documenten of inlichtingen bedoeld in artikel 6, § 1, lid 2, dienen door de vormingsoperator aan het Bestuur te worden medegedeeld voorzover er wijzigingen zijn opgetreden in de loop van de periode die door de [1 lopende]1 erkenning gedekt was.
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.9.§ 1. [1 De minister ka na advies van de Commissie beslissen om de erkenning te schorsen of in te trekken.
De Commissie hoort eerst de vormingsoperator. Hij wordt pas gehoord na het versturen van een oproeping waarbij de aangelegenheden waarover de Commissie het standpunt van de vormingsoperator wenst te kennen, nauwkeurig vermeld worden.
De vormingsoperator van wie de erkenning is ingetrokken, mag binnen twaalf maanden na de datum van kennisgeving van de intrekking van de erkenning geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen.]1
§ 2. De erkenning kan niet opgeschort worden voor een duur van meer dan zes maanden.
Als die opschortingstermijn eenmaal verstreken is, kan de Minister de erkenning intrekken indien de vormingsoperator steeds niet de erkenningsvoorwaarden naleeft.
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.10.De Minister spreekt zich uit over de verlening, de weigering, de hernieuwing, de opschorting en de intrekking van de erkenning binnen de dertig [1 dagen]1 volgend op [2 ...]2 de ontvangst [1 van het gemotiveerde voorstel van het Bestuur [2 , vergezeld, in voorkomend geval, van het advies van de Commissie]2]1.
[2 ...]2.
Er wordt [1 in voorkomend geval]1 kennis gegeven van de beslissing van de minister aan de vormingsoperator binnen de tien [1 dagen]1 na de ontvangst van de beslissing door het Bestuur en er wordt een afschrift ter informatie [1 aan de Commissie]1 overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - [1 De Commissie "P.M.T.I.C."]1
----------
(1)
Art.11.[1 § 1. Er wordt een Commissie opgericht die bestaat uit :
1° [3 ...]3
2° twee vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties;
3° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;
4° twee vertegenwoordigers van de deskundige [2 ...]2;
5° twee vertegenwoordigers van de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi" (Waalse Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling);
6° [2 één vertegenwoordiger van het "Agence du numérique"]2;
7° één vertegenwoordiger van het Bestuur.
De Minister wijst de leden van de Commissie aan. De in § 1, 2° en 3°, bedoelde vertegenwoordigers worden uit dubbeltallen aan de Minister voorgedragen door de representatieve organisaties.
§ 2. Het mandaat van de leden loopt vijf jaar en is hernieuwbaar.
§ 3. De Commissie vergadert minstens [2 vier keer]2 per jaar. Ze kan werkgroepen samenstellen waarvan ze de samenstelling bepaalt en stelt de hun toevertrouwde opdrachten vast. De resultaten van de werkgroepen worden ter beslissing aan de Commissie medegedeeld.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2017-06-29/21, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 15-09-2017>
HOOFDSTUK V. - Bedrag van de subsidies.
Art.12.De subsidies die worden verleend aan de erkende vormingsoperatoren worden als volgt vastgesteld :
1° 7,5 euro per vormingsuur en per gevormde persoon, [2 voor de vormingseenheden die van maandag tot en met vrijdag plaatsvinden]2;
2° 10 euro per vormingsuur en per gevormde persoon, [2 voor de vormingseenheden]2 die op zaterdag en zondag plaatsvinden in het kader van sensibiliseringsacties, op voorwaarde dat het aantal gepresteerde uren minstens zes per dag bedraagt;
3° 1 euro per afgelegde kilometer voor de reis- en aansluitingskosten van de mobiele operatoren;
4° [2 een forfaitair bedrag voor de promotieacties : van ofwel 500 euro voor een erkenning met een duur van drie jaar, ofwel van 165 euro per jaar wanneer de duur van de erkenning kleiner is dan drie jaar]2.
Er wordt geen enkele subsidie toegekend voor de vormingsuren die reclame- of handelsdoeleinden nastreven.
De Minister kan [1 op voorstel van het Comité]1 de in lid 1 bepaalde subsidiebedragen wijzigen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden voor de toekenning en de uitbetaling van de subsidies.
Art.13.De subsidies worden aan de erkende vormingsoperatoren toegekend krachtens artikel 10 van het decreet.
De Minister stelt jaarlijks op voorstel van het Bestuur [1 en na advies van de Commissie]1 het maximumaantal vormingsuren die elk vormingsoperator mag verstrekken, vast.
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.14.Elke erkende vormingsoperator maakt het Bestuur tegen 1 november een vooruitgepland jaarlijks programma over met de in de loop van het volgend bedrijfsjaar te houden [2 vormingseenheden]2.
Elk bedrijfsjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.
Tegen uiterlijk 15 december dient dat programma door het Bestuur [1 na advies van de Commissie]1 ter goedkeuring aan de Minister te worden voorgelegd.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 14bis.<Ingevoegd bij BWG 2008-07-17/34, art. 2; Inwerkingtreding : 30-07-2008> § 1. De operator bezorgt de administratie jaarlijks vóór 31 juli [2 ...]2 een gerechtvaardigd verzoek om bijkomende uren.
Op basis [2 van de in artikel 15, 2°, bedoelde driemaandelijkse lijst]2 maakt de administratie, [1 na advies van de Commissie]1 , een balans op van het aantal opleidingsuren dat door het geheel van de operatoren is gepresteerd.
In de loop van het jaar bepaalt de Minister het maximum aantal bijkomende opleidingsuren dat door de vormingsoperator gepresteerd mag worden, met inachtneming van het aantal uren dat aan het geheel van de operatoren toegewezen wordt.
§ 2. De erkende vormingsoperator die de in artikel 14 bedoelde raming na 1 november heeft overgemaakt en die deze vertraging door buitengewone omstandigheden rechtvaardigt, kan vanaf het tweede kwartaal van het jaar een aantal opleidingsuren toegekend krijgen, rekening houdend met het aantal uren toegekend aan het geheel van de operatoren en met § 1 van dit artikel.
Die operator bezorgt de administratie vóór 31 juli een gerechtvaardigd verzoek om opleidingsuren, alsook de elementen die de vertraging van de overlegging van de jaarlijkse raming rechtvaardigen.
In geval van gunstig antwoord op dat verzoek bepaalt de Minister, [1 na advies van de Commissie]1 , het aantal opleidingsuren dat aan de operator toegewezen wordt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/44, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2009>
(2)<BWG 2016-10-06/08, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.15.Voor de uitbetaling van de subsidies aan de erkende vormingsoperator dienen vooraf één of meerdere van volgende documenten aan het Bestuur te worden overgemaakt :
1° [1 een driemaandelijkse schuldvordering m.b.t. de tijdens het vervallen kwartaal gegeven vormingsuren, met als bijlage de prestatiestaten en de oorspronkelijke aanwezigheidslijst(en) die betrekking hebben op de door de subsidie te dekken periode. De driemaandelijkse schuldvordering en de erbij gevoegde documenten moeten aan de Administratie gericht worden uiterlijk aan het einde van de maand volgend op het vervallen kwartaal]1;
2° een per kwartaal opgemaakte lijst van de gevormde personen, in de vorm van een standaardbestand waarvan het model door de Minister vastgesteld wordt. Die lijst wordt enkel per elektronisch bericht overgemaakt;
3° [1 wat de mobiele operatoren betreft, een lijst van de afgelegde kilometers, waarvan het model door de minister wordt bepaald en de desbetreffende bewijsstukken]1;
4° [1 wat de promotieacties betreft, een tabel van de ten laste van die acties gebrachte toegerekende uitgaven, waarvan het model door de minister wordt bepaald en de desbetreffende bewijsstukken]1.
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK VII. - Controle.
Art.16.[1 De erkende vormingsoperator deelt jaarlijks hetgeen volgt aan de Administratie mee :
1° tegen 31 maart, een activiteitenverslag waarvan het model door de minister wordt vastgesteld;
2° tegen 31 oktober een tabel van de toegerekende uitgaven, waarvan het model door de Administratie wordt bepaald, alsook een aflossingstabel van de vaste activa van de instelling, een gedetailleerde versie van de bij de Nationale Bank van België neergelegde balans voor het overeenstemmende jaar alsook een afschrift van de bewijsstukken betreffende de lasten aangegeven in de tabel van de toegerekende uitgaven en van hun betalingsbewijzen, op een geïnformatiseerde drager.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.16bis. [1 Ter uitvoering van artikel 11 van het decreet van 3 februari 2005 betreffende het sensibiliseringsplan inzake de informatie- en communicatietechnologieën kunnen de erkende opleidingenverstrekkers geselecteerd worden volgens een methodologie aangepast aan de controlestrategie die, met name op basis van een risico-analyse, bepaald wordt door het Departement Inspectie
De controle strekt er meer bepaald toe, na te gaan in welke mate de stagiairs, toegelaten door de operator, en de realiteit van het aantal opleidingsuren gevolgd door de gerechtigde stagiairs in aanmerking komen, en meer bepaald de inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij de wetgeving en het erkenningsbesluit. Deze controle kan meer bepaald uitgeoefend worden op grond van het onderzoek van extrapoleerbare referentiestalen van stagiairs of uren waarvan de onderzoeksresultaten geëxtrapoleerd worden naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag waaruit deze stalen zijn samengesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.16ter. [1 § 1. Bij de opleidingenverstrekkers die minder dan vijftig stagiairs begeleiden, kan de inspecteur het in aanmerking komen van de stagiairs in zijn volledigheid nagaan.
Boven die drempel kan de inspecteur een percentage individuele dossiers van stagiairs nagaan met een minimum aan te controleren dossiers volgens het aantal stagiairs begeleid door de opleidingenverstrekker.
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° een tweede, al dan niet gelaagd, referentiestaal onderzoeken. In dat geval stelt de inspecteur de terugvordering voor in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden in beide referentiestalen;
2° desnoods zijn onderzoekingen heroriënteren en nieuwe aspecten of criteria selecteren die onderzocht dienen te worden in functie van de in aanmerking genomen criteria;
3° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de onderzochte referentiebevolking of -laag, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.16quater. [1 § 1. De inspecteur gaat vervolgens de geldigheid van de door de stagiairs gevolgde opleidingsuren na. Om de daadwerkelijk gevolgde uren te onderzoeken, selecteert de inspecteur een cursusperiode waarvan de organisatie in een minimumduur van acht uur voorziet.
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° gevolgde uren onderzoeken over een andere periode die voorziet in een minimumduur van acht cursusuren. In dat geval stelt de inspecteur een terugvordering voor in verband met enkel de vastgestelde onregelmatigheden in beide referentiestalen;
2° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de gevolgde opleidingsuren van de stagiairs die het referentiestaal vormen, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.16quinquies. [1 Onverminderd de terugvorderingen voorgesteld op grond van niet-extrapoleerbare vaststellingen, stelt de inspecteur, onder gebruikmaking van een extrapoleerbaar staal, de terugvordering van een bedrag van de subsidie voor berekend op basis van het percentage van het infimum van het betrouwbaarheidsinterval, geëxtrapoleerd naar de subsidie betreffende de onderzochte referentiebevolking of -laag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.16sexies. [1 Bij het gebruikmaken van de extrapolatiemethode omschrijft de inspecteur de gebruikte methodologie in zijn verslag en geeft het betrouwbaarheidsinterval en de omvang van het betrouwbaarheidsinterval aan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.16septies. [1 Overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle op de wetgevingen en reglementeringen m.b.t. de omscholing en de bijscholing alsook de invoering van administratieve geldboetes die van toepassing zijn in geval van inbreuk op bedoelde wetgevingen en reglementeringen, kan de opleidingenverstrekker het vermoeden voortvloeiend uit de extrapolatie bedoeld in de artikelen 22/1 en 22/2 omdraaien door de geldigheid van het geheel of van een deel van het percentage van de betwiste subsidie aan te tonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-04/65, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepaling.
Art.17.Voor het bedrijfsjaar 2006 delen de vormingsoperatoren hun jaarlijks programma zoals omschreven in artikel 14 in op hetzelfde ogenblik als ze hun erkenningsaanvraag indienen.
(Voor het jaar 2006 worden de woorden "twee maanden" en "vier maanden" bedoeld in artikel 7, §§ 2 en 3, eerste lid, vervangen door de woorden "zes maanden" en "acht maanden".) <BWG 2006-04-27/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 18-05-2006>
[1 De op 31 december 2014 erkende vormingsoperatoren leven de in artikel 4, vierde lid, bedoelde voorwaarde alleen vanaf hun aanvraag voor de verlenging van de erkenning, namelijk op 1 oktober 2015 na.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-06/08, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 17bis. <Ingevoegd bij BWG 2008-07-17/34, art. 2; Inwerkingtreding : 30-07-2008> Voor het jaar 2008 is de in artikel 14bis bedoelde termijn 31 augustus.
Art.18. Het decreet van 3 februari 2005 betreffende het sensibiliseringsplan inzake de informatie- en communicatietechnologieën en dit besluit treden in werking op 1 augustus 2005.
Art. 19. De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.