Details





Titel:

20 JULI 2005. - Decreet betreffende het bijkomend inschrijvingsgeld geïnd in het niet-universitair hoger onderwijs. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-08-2005 en tekstbijwerking tot 14-03-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1959052901  1996029338 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Het inschrijvingsgeld dat geïnd is door de Hogescholen, de Hogere Kunstscholen en de Hogere instituten voor architectuur tot en met het academiejaar 2004-2005, bijkomend aan het inschrijvingsgeld opgelegd bij artikel 12, § 2, 1ste en 2de lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zullen geenszins worden terugbetaald.
  Het eerste lid is niet van toepassing :
  1° op het bijkomend inschrijvingsgeld dat geïnd zou zijn in tegenstrijd met de artikelen 12, § 2, leden 3 tot 5, van dezelfde wet;
  2° op de terugbetalingen bevolen door gerechtelijke beslissingen die genomen zijn na een vordering ingesteld bij de hoven en rechtbanken vóór 5 juli 2005;
  3° op het inschrijvingsgeld dat per academiejaar een maximaal bedrag overschrijdt dat overeenstemt met zeven keer het bedrag van het inschrijvingsgeld opgelegd bij voornoemd artikel 12, § 2, lid 1 en 2.

Art.2. In artikel 12, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1978, het koninklijk besluit nr. 462 van 17 september 1986 en de decreten van 12 juli 1990, 9 september 1996 en 2 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) het volgend lid wordt ingevoegd na het 3de lid :
  " Voor de studenten die niet in het 3de lid bedoeld zijn, kan dat bijkomend inschrijvingsgeld het bedrag van 422 euro niet overschrijden voor het hoger onderwijs van het lange type en van 282 euro voor het hoger onderwijs van het korte type. Daarenboven kan dat bijkomend inschrijvingsgeld de door de instellingen opgelegde bedragen voor het academiejaar 2004-2005 niet overschrijden. De Regeringscommissarissen controleren de naleving van deze bepaling. ";
  b) de volgende leden worden ingevoegd na het nieuwe 4de lid :
  " De in het 4de lid vastgestelde maximale bedragen worden elk academiejaar verminderd met tien percent van het oorspronkelijk bedrag. Voor de studenten van eenvoudige afkomst worden die maximale bedragen elk academiejaar verminderd met twintig procent van het oorspronkelijk bedrag. De Regering bepaalt wat er verstaan moet worden onder student van eenvoudige afkomst. " ;
  c) § 2 wordt aangevuld met de volgende leden :
  " Voor het academiejaar 2005-2006 worden de werkelijke kosten voor de goederen en diensten die individueel aan de student verleend worden, niet als bijkomend inschrijvingsgeld beschouwd. Die kosten worden vermeld in het studiereglement van elke instelling. Zij kunnen de bedragen die door de instellingen opgelegd zijn voor het academiejaar 2004-2005 niet overschrijden.
  Voor het academiejaar 2006-2007 en de volgende academiejaren stelt de Regering respectievelijk voor de Hogescholen, de Hogere kunstscholen en de Hogere instituten voor Architectuur de lijst vast van de werkelijke kosten voor de goederen en diensten die individueel aan de studenten verleend worden en niet als bijkomend inschrijvingsgeld worden beschouwd. Die kosten worden vermeld in het studiereglement van elke instelling. "

Art.3. In Hoofdstuk II van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen wordt een Afdeling 5 ingevoegd met als titel "Toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs", die een artikel 21quater bevat, luidend als volgt :
  " Art. 21quater. Een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs wordt toegekend aan de Hogescholen tegen een percentage van de som van de bedragen die vorig begrotingsjaar afgetrokken zijn bij toepassing van artikel 12, § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
  Die toelage wordt verdeeld onder de Hogescholen naar rato van hun aantal studenten die in aanmerking komen voor de financiering.
  Het in het 1ste lid bedoelde percentage bedraagt 15 % het eerste jaar. Achteraf wordt dat percentage elk jaar en gedurende vijf jaar telkens met 15 % vermeerderd. De jaren nadien bedraagt dat percentage 100 %. "

Art.4.[1 § 1. Er wordt een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs toegekend aan de hogere kunstscholen. [3 Vanaf het begrotingsjaar [5 2015]5 is het globale bedrag [5 1.695.745 euro]5. Vanaf het begrotingsjaar [5 2017]5 wordt dit bedrag jaarlijks aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het vorige begrotingsjaar.]3
   § 2. Er wordt een verminderingscoëfficiënt op dit bedrag toegepast, na indexatie, van 0,6 in 2010 en van 0,8 in 2011. Vanaf het begrotingsjaar 2012 en voor de jaren daarna wordt er geen verminderingscoëfficiënt toegepast.
   § 3. De toelage wordt verdeeld als volgt :
   a) iedere hogere kunstschool bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van een derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor een financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in deze hogere kunstschool gedurende het vorige academiejaar en het aantal voor een financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de hogere kunstscholen gedurende het vorige academiejaar. [6 Tot en met in het begrotingsjaar 2018 is dit product een aanvulling op het bedrag van de sociale subsidies bedoeld in artikel 59 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten). Vanaf het begrotingsjaar 2019 is dit product opgenomen in het bedrag aan sociale subsidies en wordt het niet langer toegekend volgens het mechanisme van dit artikel;]6
   b) de twee overblijvende derden worden als volgt verdeeld :
   1° iedere hogere kunstschool krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, minvermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in de hogere kunstschool tijdens het vorige academiejaar;
   2° iedere hogere kunstschool krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van deze hogere kunstschool en het geheel van punten toegekend aan de hogere kunstscholen;
   3° dit product dient als aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.]1
  ----------
  (1)<DFG 2010-07-19/11, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
  (2)<DFG 2012-07-12/27, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<DFG 2013-07-17/33, art. 44, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (4)<DFG 2013-12-18/18, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (5)<DFG 2014-12-18/21, art. 82, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (6)<DFG 2019-02-21/06, art. 59, 008; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art.5.[1 § 1. Een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs wordt toegekend aan de Hogere Instituten voor Architectuur.
   Het bedrag van deze toelage wordt bepaald als volgt :
   1° een eerste deel bestaat uit een percentage van de som van de bedragen die vorig begrotingsjaar afgetrokken zijn met toepassing van artikel 12, § 2ter, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
   2° een tweede deel bestaat uit een percentage van de opsomming van de twee volgende elementen :
   a) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende bursalen met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de bursalen;
   b) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende minvermogende studenten met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de minvermogende studenten.
   § 2. De percentages bedoeld bij de vorige paragraaf bedragen 20 % voor het begrotingsjaar 2008. Daarna worden ze elk jaar en gedurende drie jaar telkens met 20 % vermeerderd. De jaren nadien bedragen deze percentages 100 %.
   § 3. Onder " maximumbedrag voor bursalen ", " maximumbedrag voor minvermogende studenten " en " maximumbedrag voor de andere studenten ", wordt verstaan de maximumbedragen respectief bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, tweede, derde zin en eerste zin van de voornoemde wet van 29 mei 1959.
   § 4. De toelage wordt verdeeld als volgt :
   a) ieder Hoger Instituut voor Architectuur bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van het derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in dit Hoger Instituut voor Architectuur tijdens het voorgaande academiejaar en het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de Hogere Instituten voor Architectuur voor het voorgaande academiejaar;
   b) de twee overblijvende derden worden verdeeld als volgt :
   1° ieder Hoger Instituut voor Architectuur krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, minvermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in het Hoger Instituut voor Architectuur tijdens het vorige academiejaar;
   2° ieder Hoger Instituut voor Architectuur krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van dat Hoger Instituut voor Architectuur en het geheel van punten toegekend aan de Hogere Instituten voor Architectuur;
   3° dit product dient als aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.]1
  ----------
  (1)<DFG 2007-07-19/59, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 15-09-2007>

Art. 6. Dit decreet treedt in werking vanaf het academiejaar 2005-2006 met uitzondering van artikel 2, B), dat in werking treedt vanaf het academiejaar 2007-2008, en van de artikelen 3 tot 5 die in werking treden vanaf het begrotingsjaar 2008.
  De maximale bedragen vastgesteld bij artikel 2, A), zijn niet van toepassing voor het academiejaar 2005-2006. De bedragen die evenwel geïnd zijn voor dat academiejaar kunnen niet een maximaal bedrag overschrijden dat overeenstemt met zeven keer het bedrag van het inschrijvingsgeld opgelegd bij artikel 12, § 2, leden 1 en 2 van voornoemde wet van 1959.