3 JULI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van artikel 12ter van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en tot herziening van artikel 4, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars.
Art. 1-6
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals tot op heden gewijzigd, wordt een artikel 17sexies ingevoegd, luidende :
" Art. 17sexies. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
1° persoon : de persoon die artistieke prestaties levert en/of artistieke werken produceert in de zin van artikel 1bis, § 2 van de wet;
2° opdrachtgever : diegene die opdracht geeft aan een persoon tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van artikel 1bis, § 2 van de wet;
Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, diegene bij wie de persoon ter beschikking wordt gesteld.
3° artistieke prestaties en/of artistieke werken : de artistieke prestaties en/of artistieke werken zoals bedoeld in artikel 1bis, § 2 van de wet.
§ 2. Worden onttrokken aan de toepassing van de wet, de persoon die een forfaitaire onkostenvergoeding ontvangt zoals bepaald in § 3, evenals de opdrachtgever die een beroep doet op deze persoon.
§ 3. Voor zover de voorwaarden bepaald bij of krachtens dit artikel tegelijkertijd vervuld zijn, worden als forfaitaire onkostenvergoedingen beschouwd in de zin van artikel 1bis, § 3, tweede lid van de wet, de vergoedingen toegekend aan de personen voor het leveren van de artistieke prestaties of voor het produceren van de artistieke werken op voorwaarde dat deze onkostenvergoedingen geen 100 euro per dag en 2.000 euro per kalenderjaar overschrijden. Daarenboven mag het aantal dagen gedurende dewelke de persoon van de toepassing van dit artikel kan genieten geen 30 dagen per kalenderjaar noch 7 opeenvolgende dagen bij dezelfde opdrachtgever overschrijden.
Indien, in de loop van dezelfde dag, de persoon voor meerdere opdrachtgevers artistieke prestaties levert of artistieke werken produceert, mogen de hem toegekende vergoedingen noch 100 euro per opdrachtgever overschrijden noch 100 euro vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers die op hem een beroep hebben gedaan voor die dag.
De voorwaarden die tegelijkertijd moeten vervuld worden, zijn :
1°. de persoon moet in het bezit zijn van een " kunstenaarskaart ".
Wanneer de persoon deze verplichting niet respecteert of wanneer de vermeldingen op de kunstenaarskaart niet juist of onvolledig zijn, kunnen deze persoon en de opdrachtgever geen beroep doen op de toepassing van dit artikel gedurende het lopende kalenderjaar.
De Minister bevoegd voor sociale zaken bepaalt :
1° het model van de " kunstenaarskaart ";
2° de geldigheidsduur van de " kunstenaarskaart ";
3° de modaliteiten van uitgifte van de " kunstenaarskaart ";
4° de toepasselijke procedure ingeval van verlies van de " kunstenaarskaart ";
5° de modaliteiten van bijhouden en bewaren van de " kunstenaarskaart ";
6° de informatie die op de " kunstenaarskaart " moet vermeld worden voor elke geleverde artistieke prestatie en elk geleverd artistiek werk..
2° De persoon mag voor dezelfde dag het voordeel van dit artikel niet cumuleren met het voordeel van artikel 17quinquies van dit besluit;
3° Voor artistieke prestaties en/of artistieke werken mag de persoon voor hetzelfde kalenderjaar het voordeel van dit artikel niet cumuleren met het voordeel van artikel 17quinquies van dit besluit.
§ 4. Kan geen beroep doen op de bepalingen van dit artikel de persoon die op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling gebonden is aan dezelfde opdrachtgever, tenzij de voormelde persoon en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van een andere aard zijn.
§ 5. De in § 3, eerste lid van dit artikel bepaalde bedraggen zijn gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003 (112,47). Op 1 januari van elk jaar worden de bedraggen aangepast overeenkomstig de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003.
Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de bedragen toepasselijk tijdens het volgende kalenderjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De inningorganismen van de socialezekerheidsbijdragen vermelden eveneens deze informatie op hun website.
§ 6. Voor alle artistieke prestaties geleverd en/of alle artistieke werken geproduceerd tijdens het kalenderjaar voor rekening van de opdrachtgever die een hoger bedrag toegekend heeft dan het maximumbedrag per dag bepaald in § 3 van dit artikel, worden de persoon en de opdrachtgever onderworpen aan de wet, en dit voor alle vergoedingen die door deze opdrachtgever aan de betrokken persoon zijn betaald in de loop van het kalenderjaar.
§ 7. In geval van overschrijding van het maximumbedrag per kalenderjaar of van het maximumaantal dagen zoals bepaald in § 3 van dit artikel, zijn de persoon en de opdrachtgever bij wie het in § 3 bedoelde maximumbedrag per kalenderjaar of het in § 3 bedoelde maximumaantal toegelaten dagen zijn overschreden, evenals de opdrachtgevers die, na het overschrijden van dit maximumbedrag of maximumaantal, een beroep doen op deze personen, aan de wet onderworpen, en dit voor alle door hen betaalde vergoedingen aan deze personen in de loop van het kalenderjaar.
§ 8. Bij niet-naleving van het cumulverbod bepaald in § 3, derde lid, 2°, 3° van dit artikel, zijn de persoon en zijn opdrachtgever voor de betrokken artistieke prestatie of het betrokken artistiek werk onderworpen aan de wet.
Art.2. In artikel 3, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de woorden ", 17sexies, " ingevoegd tussen de woorden " 17 quinquies " en de woorden " en 18 ".
Art.3. In artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :
" De kunstenaar die in het bezit is van een zelfstandigheidsverklaring is geen bijdrage verschuldigd op de door hem ontvangen vergoedingen, voor zover deze beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. "
Art.4. Worden voor het jaar 2004, voor zover de voorwaarden bepaald in het bij dit besluit ingevoegd artikel 17sexies tegelijkertijd vervuld zijn, beschouwd als forfaitaire onkostenvergoedingen in de zin van artikel 1bis, § 3, tweede lid van de wet, de vergoedingen toegekend aan de personen die artistieke prestaties leveren of artistieke werken produceren, voor zover deze niet meer bedragen dan 100 euro per dag en 1.000 euro voor het jaar 2004. Daarenboven mag het aantal dagen gedurende dewelke de persoon aanspraak kan maken op deze forfaitaire onkostenvergoedingen voor het jaar 2004 geen 15 dagen overschrijden, noch 7 opeenvolgende dagen bij dezelfde opdrachtgever.
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
R. DEMOTTE
De Minister van Werk,
Mevr. F. VANDENBOSSCHE.