12 JANUARI 2005. - Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (NOTA : opgeheven voor de Franse gemeenschap bij DFG2019-03-14/24, art. 149, 016; Inwerkingtreding : 23-04-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-02-2005 en tekstbijwerking tot 28-05-2024)
TITEL 1. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
TITEL II. - Basisbeginselen.
HOOFDSTUK I. - Algemene basisbeginselen.
Art. 4-8
HOOFDSTUK II. - Basisbeginselen van toepassing op specifieke categorieën van gedetineerden.
Afdeling I. - Veroordeelden.
Art. 9
Afdeling II. - Verdachten.
Art. 10-13
TITEL III. - Gevangenissen.
HOOFDSTUK I. - Indeling en bestemming.
Art. 14-15, 15/1
HOOFDSTUK II. - Huishoudelijk reglement.
Art. 16
HOOFDSTUK III. - Plaatsing, overplaatsing en onthaal.
Art. 17-19
HOOFDSTUK IV. - Toezicht.
Afdeling I. - Algemene bepaling.
Art. 20
Afdeling II. - Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen.
Art. 21-25, 25/1, 25/2, 25/3
Afdeling III. - Commissies van toezicht.
Art. 26-31, 31/1
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de gevangenis.
Art. 32-34
TITEL IV. - Detentieplanning.
HOOFDSTUK I. - Onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde.
Art. 35-37
HOOFDSTUK II. - Individueel detentieplan.
Art. 38-40
TITEL V. - Levensvoorwaarden in de gevangenis.
HOOFDSTUK I. - Materiële levensvoorwaarden.
Art. 41-47
HOOFDSTUK II. - Samenlevingsvoorwaarden.
Afdeling I. - Algemeen.
Art. 48
Afdeling II. - Gemeenschapsregime.
Art. 49-50
Afdeling III. - Regime van beperkte gemeenschap.
Art. 51
Afdeling IV. - Bijzondere bepaling voor verdachten.
Art. 52
HOOFDSTUK III. - Contacten met de buitenwereld.
Afdeling I. - Algemeen beginsel.
Art. 53
Afdeling II. - Briefwisseling.
Art. 54-57
Afdeling III. - Bezoek.
Art. 58-63
Afdeling IV. - Gebruik van de telefoon en andere telecommunicatiemiddelen.
Onderafdeling I. - Gebruik van de telefoon.
Art. 64
Onderafdeling II. - Gebruik van andere telecommunicatiemiddelen.
Art. 65
Afdeling V. - Schriftelijke en mondelinge contacten met advocaten.
Art. 66-68
Afdeling VI. - Schriftelijke en mondelinge contacten met consulaire en diplomatieke ambtenaren.
Art. 69
Afdeling VII. - Contacten met de media.
Art. 70
HOOFDSTUK IV. - Godsdienst en levensbeschouwing.
Art. 71-72, 72/1, 73-75
HOOFDSTUK V. - Vormingsactiviteiten en vrijetijdsbesteding.
Art. 76-80
HOOFDSTUK VI. - Arbeid.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 81-85
Afdeling II. - Inkomsten uit arbeid.
Art. 86
HOOFDSTUK VII. - Gezondheidszorg [1 ...]1.
Afdeling I.
Art. 87-98
Afdeling II.
Art. 99
HOOFDSTUK VIII.
Afdeling I.
Art. 100
Afdeling II.
Art. 101
HOOFDSTUK IX. - Sociale hulp- en dienstverlening.
Art. 102-103
HOOFDSTUK X. - Rechtshulpverlening en juridische bijstand.
Art. 104
HOOFDSTUK XI. [1 - Inhouding op door de penitentiaire administratie verschuldigde geldsommen]1
Art. 104/1
TITEL VI. - Orde, veiligheid en gebruik van dwang.
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen.
Art. 105
HOOFDSTUK II. - Algemene gedragsvoorschriften.
Art. 106
HOOFDSTUK III. - Controle- en veiligheidsmaatregelen.
Afdeling I. - Controlemaatregelen.
Art. 107-109
Afdeling II. - Bijzondere veiligheidsmaatregelen.
Art. 110-115
Afdeling III. - Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime.
Art. 116-118
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen van rechtstreekse dwang.
Art. 119-121
TITEL VII. - Tuchtregime.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 122-127
HOOFDSTUK II. - Tuchtrechtelijke inbreuken.
Art. 128-131
HOOFDSTUK III. - Tuchtsancties.
Afdeling I. - Algemene tuchtsancties.
Art. 132
Afdeling II. - Bijzondere tuchtsancties.
Art. 133
Afdeling III. - Opsluiting in een strafcel.
Art. 134-139
(Afdeling IV. - Afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte). <W 2005-12-23/31, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art. 140-142
HOOFDSTUK IV. - De toemeting van tuchtsancties.
Art. 143
HOOFDSTUK V. - De tuchtprocedure.
Art. 144-146
TITEL VIII. - Afhandeling van klachten en van bezwaar tegen plaatsing of overplaatsing.
HOOFDSTUK I. - Klachten.
Art. 147-158
HOOFDSTUK II. - Hoger beroep tegen de uitspraak van de Klachtencommissie.
Art. 159-162
HOOFDSTUK III. - Bezwaar tegen de plaatsing of overplaatsing en beroep tegen de beslissing over het bezwaarschrift.
Art. 163-166
TITEL IX. - Tijdelijke bepaling.
Art. 167
TITEL X. - Opheffingsbepaling en wijzigingsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffingsbepaling.
Art. 168
HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek.
Art. 169-170
HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering.
Art. 171-176
HOOFDSTUK IV. - (Opgeheven) <W 2005-12-23/31, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art. 177-178
HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
Art. 179
HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling.
Art. 180
1808121650 1867060850 1913050151 1990099963 1998009265 2003000306
2022015478 2023015366 2023043972 2024005874 2024008564 2024A05289
TITEL 1. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art.2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° Minister : de Minister van Justitie;
2° vrijheidsstraf : opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf, vervangende gevangenisstraf [1 ...]1;
3° vrijheidsbenemende maatregel : elke vorm van vrijheidsbeneming op andere dan de in 2°, genoemde gronden, met uitsluiting van de internering op basis van [1 de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering]1;
4° gedetineerde : de persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of van een vrijheidsbenemende maatregel geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in een gevangenis;
5° veroordeelde : de gedetineerde ten aanzien van wie een veroordeling tot een vrijheidsstraf werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan;
6° verdachte : de gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging en ten aanzien van wie geen veroordeling werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan, ongeacht of het gaat om een verdachte die nog niet naar het vonnisgerecht werd verwezen, om een beklaagde of om een beschuldigde;
7° orde : een toestand waarin de gedragsregels worden nageleefd die noodzakelijk zijn voor het tot stand brengen of het handhaven van een menswaardig samenlevingsklimaat in de gevangenis;
8° veiligheid : de interne en externe veiligheid;
9° interne veiligheid : een toestand waarbij in de gevangenis de fysieke integriteit van personen gevrijwaard wordt en waarin roerende of onroerende goederen geen gevaar lopen van wederrechtelijke beschadiging, vernieling of ontvreemding;
10° externe veiligheid : een toestand waarbij de samenleving beschermd wordt door middel van de verzekerde bewaring van gedetineerden en door het voorkomen van misdrijven die zouden gepleegd kunnen worden vanuit de gevangenis;
11° penitentiaire administratie : het openbaar bestuur belast met de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen en van vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de bevoegde overheid de uitvoering heeft gevorderd;
12° directeur-generaal : de leidende ambtenaar die verantwoordelijk is voor het algemeen bestuur van de penitentiaire administratie;
13° [3 de directeur : ambtenaar van niveau A bekleed met de functie van directeur of ambtenaar van niveau A aangewezen door de directeur-generaal om onder gezag van het inrichtingshoofd de taken uit te voeren die de wet aan de directeur heeft toevertrouwd.]3
14° inrichtingshoofd : de als dusdanig door de minister aangestelde directeur die belast is met het bestuur van één of meer gevangenissen;
15° gevangenis : een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen;
16° strafinrichting : een door de Koning specifiek aangewezen gevangenis die bestemd is voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf;
[4 16° /1 detentiehuis: een door de Koning specifiek aangewezen gevangenis die bestaat in een autonome kleinschalige voorziening die is ingebed in de maatschappelijke omgeving en waarmee zij nauwe contacten onderhoudt;]4
17° afdeling : een onderdeel van een gevangenis met een bijzondere bestemming.
18° zorgverlener :
- de aan de gevangenis verbonden (beroepsbeoefenaar), zoals bedoeld in artikel 2, 3° van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, die met een opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast; <W 2005-12-23/31, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
- de aan de gevangenis verbonden psycholoog [2 of maatschappelijk assistent]2 die met een opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast;
19° expert : de aan de gevangenis verbonden arts, psycholoog, maatschappelijk assistent of gediplomeerde die met een medico-psychosociale expertise in de gevangenis is belast.
----------
(1)<W 2016-05-04/03, art. 243, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2016>
(2)<W 2016-12-25/14, art. 115, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(3)<W 2017-02-20/05, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 12-03-2017>
(4)<W 2024-05-15/03, art. 101, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Art.3. Deze wet heeft betrekking op de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en op de uitvoering van vrijheidsbenemende maatregelen.
TITEL II. - Basisbeginselen.
HOOFDSTUK I. - Algemene basisbeginselen.
Art.4. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen wordt een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel ten uitvoer gelegd door de insluiting in een gevangenis van de persoon ten aanzien waarvan deze straf of maatregel is uitgesproken.
Art.5. § 1. De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale,fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.
§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen dat de orde en de veiligheid worden gevrijwaard.
Art.6. § 1. De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald.
§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel dient vermijdbare detentieschade voorkomen te worden.
Art.7. § 1. In elke gevangenis wordt een klimaat van overleg nagestreefd. Daartoe wordt in elke gevangenis een overlegorgaan opgericht teneinde de gedetineerden in de gelegenheid te stellen inspraak te hebben in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die voor hun medewerking in aanmerking komen.
§ 2. De Koning bepaalt de wijze van samenstelling en de werkwijze van de overlegorganen.
Art.8. § 1. Alle beslissingen die in het kader van deze wet worden genomen, zijn met redenen omkleed, behalve in de gevallen waarin de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen geen motivering vereist, of in de gevallen waarin de kennisgeving van de motivering de veiligheid ernstig in gevaar zou brengen.
(Indien een beslissing niet met redenen is omkleed), wordt de directeur-generaal er onmiddellijk van in kennis gesteld, alsook van de redenen waarom de motivering ontbreekt. Indien de beslissing niet beantwoordt aan de in het eerste lid bedoelde motiveringsplicht, beveelt hij dat de beslissing met redenen wordt omkleed. <W 2005-12-23/31, art. 10, 1°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
(De beslissingen die niet met redenen zijn omkleed), worden ingeschreven in een bijzonder daartoe bestemd register, volgens de door de Koning bepaalde regels. Dit register wordt uitsluitend ter beschikking gesteld van de toezicht- en klachtenorganen. <W 2005-12-23/31, art. 10, 2°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 2. De uitzonderingen bepaald in § 1, eerste lid, zijn niet van toepassing op de beslissingen die krachtens titel VII genomen worden.
HOOFDSTUK II. - Basisbeginselen van toepassing op specifieke categorieën van gedetineerden.
Afdeling I. - Veroordeelden.
Art.9. § 1. Het strafkarakter van de vrijheidsstraf bestaat uitsluitend in het geheel of gedeeltelijk verlies van de vrijheid van komen en gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen.
§ 2. De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt gericht op het herstel van het door het misdrijf aan de slachtoffers aangedane onrecht, op de rehabilitatie van de veroordeelde en op de geïndividualiseerde voorbereiding van zijn reïntegratie in de vrije samenleving.
§ 3. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld constructief mee te werken aan de realisering van het individueel detentieplan, bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, dat wordt opgesteld met het oog op een schadebeperkende, op herstel en op reïntegratie gerichte en veilige uitvoering van de vrijheidsstraf.
Afdeling II. - Verdachten.
Art.10. § 1. Verdachten worden geacht onschuldig te zijn zolang zij niet veroordeeld zijn door een veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 2. Bij de omgang met verdachten moet elke schijn vermeden worden dat hun vrijheidsbeneming het karakter heeft van een straf.
Art.11. Behoudens wanneer zij met het oog op de deelname aan (gemeenschappelijke activiteiten) schriftelijk met het tegendeel instemmen, worden verdachten gescheiden van de veroordeelden gehouden. <W 2005-12-23/31, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art.12. De verdachten dienen de nodige faciliteiten, verenigbaar met de orde en de veiligheid, te genieten om hun recht van verdediging zo goed mogelijk te behartigen in de rechtsprocedure waarin zij betrokken zijn.
Art.13. § 1. Bij de uitvoering van de vrijheidsbenemende maatregel wordt het regime aangepast aan de vereisten inzake de eerbiediging van het beginsel van het vermoeden van onschuld.
§ 2. Behoudens de beperkingen door of krachtens de wet gesteld worden aan verdachten alle faciliteiten verleend die verenigbaar zijn met de orde en de veiligheid.
TITEL III. - Gevangenissen.
HOOFDSTUK I. - Indeling en bestemming.
Art.14. De Koning deelt de gevangenissen in volgens hun bestemming. Hij kan de gevangenissen indelen volgens andere criteria dan volgens hun bestemming.
Art.15.§ 1. De Koning bepaalt de bestemming van de gevangenissen. Hij kan één of meer delen van een gevangenis aanwijzen als een afdeling met een bijzondere bestemming.
§ 2. Onverminderd andere aan gevangenissen te geven bestemmingen, wijst de Koning gevangenissen of afdelingen van gevangenissen aan die specifiek bestemd zijn voor de onderbrenging van :
1° verdachten;
2° vrouwelijke gedetineerden;
3° gedetineerden die in de gevangenis worden opgenomen samen met hun kind van minder drie jaar;
4° [1 ...]1;
5° [1 ...]1;
6° [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 116, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.15/1. [1 § 1. Aan steden en gemeenten op het grondgebied waarvan zich een detentiehuis bevindt, kan een subsidie worden toegekend.
Deze subsidie voorziet in een tussenkomst voor de kosten verbonden aan het bevorderen van de integratie van het detentiehuis op hun grondgebied en van de toegankelijkheid van hun diensten voor de gedetineerden die in het detentiehuis verblijven.
§ 2. De Koning bepaalt de nadere regels aangaande deze subsidiëring.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-05-15/03, art. 102, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
HOOFDSTUK II. - Huishoudelijk reglement.
Art.16. § 1. In iedere gevangenis wordt door het inrichtingshoofd een huishoudelijk reglement opgesteld overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen en overeenkomstig de door de minister gegeven instructies.
§ 2. De huishoudelijke reglementen worden ter goedkeuring aan de minister voorgelegd.
§ 3. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt ter beschikking gesteld van de gedetineerden.
HOOFDSTUK III. - Plaatsing, overplaatsing en onthaal.
Art.17.De gedetineerden worden geplaatst in een gevangenis of afdeling dan wel overgeplaatst naar een gevangenis of afdeling, rekening houdend [1 met de bestemming of andere criteria zoals bepaald in artikel 14 of 15]1, en voor de veroordeelden mede rekening houdend met het individuele detentieplan.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 117, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.18.§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt over de plaatsing of overplaatsing van gedetineerden beslist door ambtenaren van de penitentiaire administratie die daartoe door de directeur-generaal worden aangewezen.
[2 § 1/1. De in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren kunnen bepalen dat de veroordeelde zich ter uitvoering van de beslissing tot plaatsing of overplaatsing zelfstandig begeeft naar de aangewezen gevangenis.]2
§ 2. Tegen een beslissing tot plaatsing of overplaatsing die door de in § 1 bedoelde ambtenaren genomen is, kan een bezwaar worden ingediend, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk III.
§ 3. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 118, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2022-07-30/03, art. 67, 018; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Art.19. § 1. De gedetineerde wordt bij zijn onthaal geïnformeerd over zijn rechten en plichten, over de in de gevangenis of afdeling geldende regels, over de rol van het personeel en over de aldaar bestaande of van daaruit toegankelijke mogelijkheden van medische, juridische, psychosociale, familiale hulpverlening, van morele, levensbeschouwelijke of godsdienstige ondersteuning en van maatschappelijke hulp- en dienstverlening.
§ 2. De Koning stelt de nadere regels vast om, voorzover mogelijk, de informatie bedoeld in § 1 in een voor de gedetineerde verstaanbare taal of op een begrijpelijke wijze te verstrekken.
§ 3. De Koning stelt de nadere regels vast voor het onthaal van de gedetineerde in de gevangenis of in een afdeling ervan.
HOOFDSTUK IV. - Toezicht.
Afdeling I. - Algemene bepaling.
Art.20. Onverminderd de door of krachtens de wet bepaalde opdrachten of machtigingen tot inspectie, controle of toezicht door gerechtelijke, administratieve of andere overheden, wordt een onafhankelijk toezicht gehouden op de gevangenissen en op de bejegening van de gedetineerden, door de Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen en door de commissies van toezicht.
Afdeling II. - Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen.
Art.21.[1 Bij de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt een Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen opgericht, hierna de "Centrale Raad" genoemd.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 119, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.22.[1 De Centrale Raad heeft tot taak :
1° een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenissen, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;
2° aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, hetzij ambtshalve, hetzij op hun verzoek, advies te verlenen over het gevangeniswezen en de uitvoering van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen;
3° Commissies van toezicht, zoals bedoeld in artikel 26, op te richten en de werking ervan te ondersteunen, te coördineren en te controleren;
4° jaarlijks ten behoeve van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, een verslag op te stellen betreffende de gevangenissen, de bejegening van gedetineerden en de naleving van de hen betreffende voorschriften. Het verslag omvat onder meer alle adviezen die conform de bepaling onder 2° zijn uitgebracht, een beleidsplan en de jaarverslagen zoals bepaald in artikel 26, § 2, 4°.
Het verslag is publiek.
Het ontwerp van verslag wordt voorafgaandelijk aan de bekendmaking bezorgd aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, die binnen een termijn van twee maanden vanaf datum van ontvangst hun gebeurlijke bemerkingen bezorgen.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 120, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.23.[1 § 1. Voor zover dit voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is, hebben de leden van de Centrale Raad vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenissen en, mits voorafgaandelijke instemming van de gedetineerde, tot de verblijfsruimte van de gedetineerde en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtsancties en, mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van de gedetineerde, alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde.
Zij zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven.
§ 2. Zij hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen.
§ 3. Op verzoek van de voorzitter van de Centrale Raad brengt de directeur-generaal verslag uit over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Centrale Raad behoren. De directeur-generaal antwoordt binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek op de vragen om inlichtingen vanwege de Centrale Raad.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 121, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.24.[1 § 1. [2 De Centrale Raad bestaat uit twaalf effectieve leden en uit een gelijk aantal plaatsvervangers, die door de Kamer van volksvertegenwoordigers worden benoemd met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
Bij de samenstelling van Centrale Raad wordt de taalpariteit in acht genomen, op basis van de taal waarin de kandidaat-leden hun kandidatuur hebben ingediend en voor de leden bedoeld in paragraaf 3, op basis van hun diploma.]2
§ 2. De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Centrale Raad worden toevertrouwd.
[2 De leden genieten de burgerlijke en politieke rechten.]2
§ 3. [2 De Centrale Raad telt onder haar effectieve leden en onder haar plaatsvervangende leden ten minste]2 :
1° twee Nederlandstaligen en twee Franstaligen die houder zijn van een diploma [2 ...]2 master in de rechtswetenschappen waaronder minstens één Nederlandstalige magistraat van de zetel en één Franstalige magistraat van de zetel;
2° een Nederlandstalige en een Franstalige arts.
§ 4. De Kamer van volksvertegenwoordigers wijst onder de [2 effectieve]2 leden van de Centrale Raad een [2 ...]2 bureau aan, bestaande uit twee Nederlandstalige leden en twee Franstalige leden, waarvan minstens één lid per taalrol houder is van een diploma [2 ...]2 master in de rechtswetenschappen.
De leden van het bureau oefenen hun ambt voltijds uit en kunnen geen enkele andere beroepsactiviteit uitoefenen tijdens de duur van hun mandaat. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan afwijkingen op dat verbod toestaan op voorwaarde dat zij de betrokkene niet hinderen bij de behoorlijke uitoefening van zijn opdracht.
§ 5. De Kamer van volksvertegenwoordigers wijst één lid van het [2 ...]2 bureau aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter. De voorzitter en de ondervoorzitter [2 zijn van een verschillende taalrol]2.
§ 6. Het lidmaatschap van de Centrale Raad is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met :
1° het lidmaatschap van een Commissie van toezicht;
2° de uitoefening van een ambt bij of de uitvoering van een opdracht voor de penitentiaire administratie;
3° het uitoefenen van een functie bij de Beleidcel van een [2 regeringslid]2;
4° het uitoefenen van een verkozen mandaat of het lidmaatschap van een uitvoerend orgaan op Europees niveau, federaal niveau, gemeenschapsniveau of gewestniveau;
[2 5° de uitoefening van een ambt bij de strafuitvoeringsrechtbank.]2
§ 7. [2 De effectieve leden van de Centrale Raad worden benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden en die begint te lopen vanaf de eedaflegging. Na afloop van die termijn blijven de leden hun functie uitoefenen tot de eedaflegging van hun opvolger.
De plaatsvervangers worden benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden, en die begint te lopen vanaf de eedaflegging van het lid van wie ze de plaatsvervanging verzekeren.
Het lid wiens mandaat een einde neemt voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar, wordt voor de resterende duur van het mandaat vervangen door zijn plaatsvervanger. In dit geval valt de opvolger onder de toepassing van het eerste lid. Indien de resterende duur van het mandaat minder dan een jaar bedraagt, geldt dit niet als een mandaat voor de toepassing van de beperking van het aantal mandaten vastgesteld in deze bepaling.
Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Kamer van volksvertegenwoordigers onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid.]2
[2 § 7/1. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de effectieve leden en de plaatsvervangende leden in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers de volgende eed af: "Ik zweer de plichten van mijn opdracht gewetensvol en onpartijdig te vervullen.]2
§ 8. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan een einde maken aan het mandaat van de leden van de Centrale Raad :
1° op hun verzoek;
2° om ernstige en dwingende redenen.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 122, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 39, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.25.[1 § 1. De Centrale Raad wordt bijgestaan door een secretariaat dat naar taal paritair samengesteld is. [2 De taalpariteit van de leden van het secretariaat wordt in acht genomen op basis van hun diploma.]2
[2 Het statuut en de wijze van aanwerving van de leden van het secretariaat worden bepaald door de Centrale Raad.]2
§ 2. De voorzitter van de Centrale Raad geeft leiding aan het secretariaat.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 123, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art. 25/1.[1 § 1. De Centrale Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op.
Het reglement bepaalt in het bijzonder de wijze van oproeping van de leden, de wijze van beraadslaging en de wijze van controle van de werking van de Commissies van toezicht.
[2 De leden van de Centrale Raad nemen geen kennis van zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben en laten zich in voorkomend geval vervangen.]2
Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers [2 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad]2.
§ 2. De Centrale Raad houdt ten minste één zitting per maand, op bijeenroeping van zijn voorzitter of op verzoek van één derde van zijn leden. De Centrale Raad kan slechts vergaderen wanneer de helft plus één van de leden aanwezig is.
§ 3. De Centrale Raad stelt zowel voor haar werking als die van de Commissies van toezicht een deontologische code op.
§ 4. De artikelen 458 en 458bis van het Strafwetboek zijn van toepassing op de leden van de Centrale Raad en de leden van het secretariaat zonder afbreuk te doen aan de taak van de Centrale Raad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 124, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 41, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art. 25/2. [1 § 1. De Centrale Raad stelt uit zijn leden een Franstalige en een Nederlandstalige Beroepscommissie samen, elk samengesteld uit drie leden.
De Centrale Raad wijst eveneens drie plaatsvervangende leden per taalrol aan.
Elke Beroepscommissie wordt voorgezeten door een magistraat van de zetel.
§ 2. De Beroepscommissie is belast met de behandeling van :
1° de beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de klachtencommissies zoals bepaald in artikel 31;
2° de beroepschriften ingediend tegen de beslissingen tot plaatsen in een individueel bijzonder veiligheidsregime, zoals bepaald in titel VI, hoofdstuk III, afdeling III;
3° de beroepschriften ingediend tegen de beslissingen die genomen worden naar aanleiding van bezwaarschriften tegen een plaatsing of overplaatsing, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk III.
§ 3. Bij de behandeling van het beroepschrift wraakt de Beroepscommissie, ambtshalve, op vraag van één van de partijen of op vraag van het lid zelf, elk lid van de Beroepscommissie van wie de onafhankelijkheid ten aanzien van de behandeling van de klacht kan worden betwist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 125, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 25/3.[1 § 1. [2 De leden van de Centrale Raad die lid zijn van het bureau genieten een jaarlijkse wedde van 54 990 euro. De magistraten en ambtenaren die lid zijn van het bureau behouden tenminste hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen.
De leden van de Centrale Raad en van de Beroepscommissie die geen lid zijn van het bureau hebben recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag 150 euro bedraagt. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van het vastgesteld presentiegeld.
De wedde bedoeld in het eerste lid en het presentiegeld bedoeld in het tweede lid vallen onder de indexeringsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten. Zij worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.]2
§ 2. Voor de werking van de Centrale Raad en van de commissies van toezicht wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk.
De Centrale Raad stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking en de werking van de commissies van toezicht. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de Centrale Raad, keurt ze goed en controleert de uitvoering van zijn begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
De Centrale Raad hanteert voor zijn begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 126, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 42, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Afdeling III. - Commissies van toezicht.
Art.26.[1 § 1. De Centrale Raad richt bij elke gevangenis een Commissie van toezicht op en deelt dit mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
§ 2. De Commissie van toezicht heeft tot taak :
1° een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenis waarvoor ze bevoegd is, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;
2° aan de Centrale Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek, advies en inlichtingen te geven betreffende aangelegenheden in de gevangenis die rechtstreeks of onrechtstreeks met het welzijn van de gedetineerden verband houden en voorstellen te doen die zij gepast acht;
3° te bemiddelen tussen de directeur en de gedetineerden omtrent problemen die ter kennis worden gebracht van de leden;
4° jaarlijks een verslag betreffende de gevangenis, de bejegening van gedetineerden en de naleving van de hen betreffende voorschriften op te stellen.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 127, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.27.[1 § 1. Voor zover dit voor de uitoefening van de taken noodzakelijk is, hebben de leden van de Commissies van toezicht vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenis en, mits voorafgaandelijke instemming van de gedetineerde, tot de verblijfsruimte van de gedetineerde en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtsancties en, mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van de gedetineerde, van alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde.
Zij zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven.
§ 2. Ze hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen.
§ 3. Op verzoek van de voorzitter van de Commissie van toezicht brengt de directeur verslag uit over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Commissie behoren. De directeur antwoordt uiterlijk binnen een maand na ontvangst van het verzoek op de vragen om inlichtingen vanwege de Commissie van toezicht.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 128, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.28.[1 § 1. [2 Elke Commissie van toezicht bestaat uit ten minste zes en maximum achttien leden.
De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Commissie van toezicht worden toevertrouwd.]2
§ 2. Elke Commissie van toezicht telt onder haar leden ten minste :
1° twee personen die houder zijn van een diploma [2 ...]2 master in de rechtswetenschappen;
2° een arts.
§ 3. De Centrale Raad wijst, op voordracht van de Commissie van toezicht, bij elke Commissie van toezicht één lid aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter.
Voor de Commissies van toezicht bij een gevangenis gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behoren de voorzitter en de ondervoorzitter tot een verschillende taalrol [2 , wat bepaald wordt op basis van de taal waarin de kandidaat-leden hun kandidatuur hebben ingediend en voor de leden bedoeld in § 2, op basis van hun diploma]2.
§ 4. Het lidmaatschap van een Commissie van toezicht is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met :
1° het lidmaatschap van de Centrale Raad;
2° de uitoefening van een ambt bij of de uitvoering van een opdracht voor de penitentiaire administratie;
3° de uitoefening van een ambt bij de strafuitvoeringsrechtbank;
4° de uitoefening van een ambt bij de Beleidscel van een [2 regeringslid]2;
5° het uitoefenen van een verkozen mandaat of het lidmaatschap van een uitvoerend orgaan op Europees niveau, federaal niveau, gemeenschapsniveau of gewestniveau.
[2 § 4/1. De leden van de Commissie van toezicht worden, na schriftelijk advies van de voorzitter van de Commissie van toezicht, door de Centrale Raad benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden en die begint te lopen vanaf de aanwijzing. Na afloop van die termijn blijven de leden hun functie uitoefenen tot de aanwijzing van hun opvolger.]2
§ 5. De Centrale Raad kan een einde maken aan het mandaat van de leden :
1° op hun verzoek;
2° om ernstige en dwingende redenen.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 129, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 43, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.29.[1 § 1. [2 Elke Commissie van toezicht wordt bijgestaan door een secretariaat, waarvan de leden niet behoren tot de penitentiaire administratie. De leden van het secretariaat worden op voordracht van de Commissie van toezicht aangewezen door de Centrale Raad.
Het statuut en de wijze van aanwerving van de leden van het secretariaat worden bepaald door de Centrale Raad.]2
§ 2. De aanwijzing van [2 een lid van het secretariaat]2 van de Commissie van toezicht kan om ernstige redenen bij gemotiveerde beslissing worden opgeheven door de Centrale Raad.
§ 3. De taak van [2 de leden van het secretariaat]2 wordt bepaald door de voorzitter van de Commissie van toezicht.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 130, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 44, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.30.[1 § 1. Elke Commissie van toezicht stelt haar huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Centrale Raad. Het reglement bepaalt in het bijzonder de wijze van oproeping van de leden en de wijze van beraadslaging.
[2 De leden van de Commissie van toezicht onthouden zich bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben.]2
§ 2. De Commissie van toezicht houdt ten minste één zitting per maand. [2 ...]2
§ 3. Eén of meer leden van de Commissie van toezicht zijn er beurtelings mee belast gedurende één maand tenminste éénmaal per week als maandcommissaris de gevangenis of gevangenissen waarbij zij zijn ingericht te bezoeken, inzonderheid met het oog op de uitoefening van de taken bedoeld in artikel 26, § 2, 1° [2 en 3°]2.
De maandcommissarissen houden wekelijks spreekuur ten behoeve van de gedetineerden.
§ 4. De artikelen 458 en 458bis van het Strafwetboek zijn van toepassing op de leden van de Commissie van toezicht en de leden van het secretariaat zonder afbreuk te doen aan de taak van de Commissie voor toezicht.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 131, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 45, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.31.[1 § 1. Elke Commissie van toezicht stelt uit haar leden een Klachtencommissie van drie leden samen, voorgezeten door een persoon die houder is van een diploma [2 ...]2 master in de rechtswetenschappen.
In geval van verhindering van een of meer leden van de Klachtencommissie wijst de voorzitter de leden van de Commissie van toezicht aan die hen kunnen vervangen.
§ 2. De leden van de Klachtencommissie zijn uitsluitend belast met de behandeling van de klachten, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk I.
§ 3. Bij de behandeling van de klacht wraakt de Klachtencommissie, ambtshalve, op vraag van een van de partijen of op vraag van het lid zelf, elk lid van wie de onafhankelijkheid ten aanzien van de behandeling van de klacht kan worden betwist.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 132, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art. 31/1.[1 De leden van de Commissies van toezicht en de leden van de klachtencommissie hebben recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag 90 euro bedraagt. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van het vastgesteld presentiegeld. Dit presentiegeld valt onder de indexeringsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten. Het wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.]1
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 47, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de gevangenis.
Art.32.De toegang tot de gevangenis wordt afhankelijk gesteld van controle- en veiligheidsmaatregelen [1 , met inbegrip van de vastlegging en de opslag van de beeltenis van de persoon die de gevangenis betreedt,]1 waarvan de Koning de aard en de nadere regels bepaalt.
[2 Het identiteitsdocument dat bij toegang tot de gevangenis wordt voorgelegd met het oog op identificatie van de bezoeker, kan voor de duur van het bezoek in bewaring worden genomen.]2
----------
(1)<W 2019-05-05/19, art. 119, 015; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.33.§ 1. De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers,de Senaat, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap [1 , het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Belgische leden van het Europees Parlement, alsook, binnen zijn rechtsgebied, de stafhouder of het lid van de raad van de Orde dat de stafhouder daartoe aanwijst]1, hebben toegang tot de gevangenissen door van hun hoedanigheid te doen blijken.
Om een bewoonde verblijfsruimte te betreden of om in contact te treden met bepaalde gedetineerden is een bijzondere toelating van de [1 directeur-generaal of zijn gemachtigde]1 vereist.
Deze bezoekers worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst.
§ 2. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen stelt de Koning, in aanvulling op deze wet, de regels vast voor de toegang tot de gevangenissen :
1° voor personen of instanties die met leden van het personeel van de gevangenis gelijk te stellen zijn op grond van hun professionele of statutaire betrokkenheid bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel;
2° voor personen of instanties die belast zijn met het toezicht of de controle op de gevangenissen of de bejegening van de gedetineerden of met het verlenen van advies daarover aan de minister;
3° voor openbare officieren of ambtenaren die zich in de gevangenis aanmelden voor de uitoefening van hun ambt of het volbrengen van hun opdrachten.
----------
(1)<W 2024-05-15/03, art. 103, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Art.34. § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen hebben andere personen geen toegang tot de gevangenissen dan na toelating door de minister.
§ 2. Zij worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst.
§ 3. Tenzij zij hiertoe een bijzondere toelating van de minister ontvingen, mogen zij noch in de bewoonde verblijfsruimtes binnentreden, noch in contact komen met de gedetineerden, noch zich in verbinding stellen met andere personeelsleden dan deze die ermee belast werden hen in de gevangenis te begeleiden.
TITEL IV. - Detentieplanning.
HOOFDSTUK I. - Onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde.
Art.35.§ 1. Zodra de veroordeelde ingesloten en onthaald werd, wordt een aanvang gemaakt met een onderzoek naar zijn persoon en levenssituatie met het oog op het opstellen van het in artikel 38 bedoelde individueel detentieplan.
§ 2. Van het in § 1 bedoelde onderzoek kan worden afgezien wanneer dit, gelet op de korte duur van het te ondergaan gedeelte van de vrijheidsstraf, niet aangewezen is en de veroordeelde hiermee instemt of wanneer de veroordeelde geen detentieplan wenst. De instemming of de omstandigheid dat de veroordeelde geen detentieplan wenst, waarop door de veroordeelde steeds kan worden teruggekomen, wordt opgetekend in [1 het dossier van de veroordeelde]1.
§ 3. Indien de veroordeelde reeds een vrijheidsstraf ondergaat, mag het onderzoek beperkt blijven tot aangelegenheden die rechtstreeks van belang zijn om een reeds bestaand individueel detentieplan eventueel bij te stellen.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 134, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.36.§ 1. Het onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde omvat een onderzoek naar de omstandigheden waarvan de kennis noodzakelijk is :
1° om het door artikel 6, § 2, geformuleerde schadebeperkingbeginsel te individualiseren;
2° om de in artikel 9, § 2, bedoelde doelstellingen bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te individualiseren;
3° om, zo nodig, de beslissing tot plaatsing oordeelkundig bij te stellen op grond van gegevens die worden verkregen tijdens het in de bepalingen onder 1° en 2° bedoelde onderzoek.
§ 2. De veroordeelde heeft het recht kennis te nemen van de onderzoeksresultaten.
§ 3. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 135, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.37.
<Opgeheven bij W 2016-12-25/14, art. 136, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
HOOFDSTUK II. - Individueel detentieplan.
Art.38.§ 1. Op basis van het in de artikelen 35 [1 en 36]1 bedoelde onderzoek wordt, in overleg en met medewerking van de veroordeelde, een individueel detentieplan uitgewerkt.
§ 2 [1 ...]1.
§ 3. Het individueel detentieplan bevat een schets van het detentietraject en, in voorkomend geval, van de activiteiten die op herstel gericht zijn, met name de schade die de slachtoffers opgelopen hebben. Het detentieplan bevat ook eventuele adviezen over overplaatsingen die voor de veroordeelde redelijkerwijze in het vooruitzicht kunnen worden gesteld, rekening houdend met de duur van de uitgesproken straffen, met de criteria voor de toepassing van bijzondere wijzen van tenuitvoerlegging en van vervroegde invrijheidstelling of met de datum van definitieve invrijheidstelling.
Dit plan bevat bovendien voorstellen van activiteiten waaraan de veroordeelde zal deelnemen, zoals :
1° in het kader van de strafuitvoering beschikbare of beschikbaar te stellen arbeid;
2° onderwijs- of vormingsprogramma's, opleidings- of omscholingsactiviteiten en andere activiteiten die op reïntegratie gericht zijn;
3° psychosociale begeleidingsprogramma's of medische of psychologische behandelingsprogramma's.
Het detentieplan wordt opgesteld rekening houdend met de mogelijkheden van de gedetineerde en van de penitentiaire administratie.
§ 4. Het detentieplan wordt opgenomen in een samenwerkingsprotocol dat ondertekend wordt door de veroordeelde en door de directeur.
§ 5. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 137, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.39. Het individueel detentieplan wordt, in samenwerking met de veroordeelde, in de loop van de detentie zoveel als nodig aangevuld, nader geconcretiseerd en bijgestuurd, onder meer in functie van de evolutie van de veroordeelde en van gerechtelijke of administratieve beslissingen die zijn detentietraject beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.
Art.40.
<Opgeheven bij W 2016-12-25/14, art. 138, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
TITEL V. - Levensvoorwaarden in de gevangenis.
HOOFDSTUK I. - Materiële levensvoorwaarden.
Art.41. § 1. De gedetineerde heeft het recht de verblijfsruimte die hem toegewezen wordt naar eigen goeddunken in te richten, mits eerbiediging van hetgeen in het belang van de orde of de veiligheid door het huishoudelijk reglement wordt bepaald.
§ 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de verblijfsruimtes en de ruimtes voor gemeenschappelijke activiteiten moeten voldoen inzake gezondheid, brandveiligheid en hygiëne, en stelt daartoe regels vast die minstens betrekking hebben op de omvang, de verlichting, de verluchting, de sanitaire voorzieningen en het onderhoud.
Art.42. De gedetineerde krijgt voldoende voedsel dat voldoet aan de normen van de moderne hygiëne en zo nodig aangepast is aan de vereisten van zijn gezondheidstoestand.
Art.43. § 1. De gedetineerde heeft het recht om in de gevangenis zijn eigen kledij en schoeisel te dragen, mits deze voldoen aan de normen die door een gedwongen samenleven met anderen gesteld worden op het vlak van de hygiëne, de welvoeglijkheid, de orde of de veiligheid.
Aan gedetineerden die hun eigen kledij en schoeisel niet wensen te dragen, wordt door de gevangenis behoorlijke kledij en schoeisel ter beschikking gesteld.
§ 2. De directeur kan de gedetineerde verplichten door de gevangenis ter beschikking gestelde, behoorlijke kledij of schoeisel te dragen, wanneer de eigen kledij en het eigen schoeisel van de gedetineerde niet aan de in § 1, eerste lid, gestelde normen beantwoorden.
§ 3. De gedetineerde kan verplicht worden tijdens de arbeid of andere activiteiten aangepaste kledij en schoeisel te dragen die hem daartoe ter beschikking worden gesteld.
§ 4. In het huishoudelijk reglement worden de in de gevangenis geldende regels met betrekking tot het dragen en het onderhoud van kledij en schoeisel nader omschreven.
Art.44. Het inrichtingshoofd draagt er zorg voor dat de gedetineerde in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne dagelijks behoorlijk te verzorgen.
Art.45. § 1. De voorwerpen die de gedetineerde bij zijn insluiting in de gevangenis bij zich draagt en de voorwerpen die hij tijdens zijn verblijf verwerft, worden overeenkomstig de regels die de Koning zal vaststellen in het belang van de orde en de veiligheid, naargelang het geval, en onverminderd andere wettelijke bepalingen, hetzij in zijn bezit gelaten, hetzij voor hem in bewaring genomen onder afgifte van een bewijs van ontvangst, hetzij op zijn verzoek uit de gevangenis verwijderd.
§ 2. De gedetineerde heeft het recht de hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet onverenigbaar is met de orde en de veiligheid in zijn verblijfsruimte onder te brengen dan wel bij zich te hebben, overeenkomstig door het huishoudelijk reglement te bepalen regels.
Art.46. § 1. De gedetineerden hebben niet het recht in de gevangenis contant geld te bezitten.
§ 2. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld om, overeenkomstig de door de Koning vast te stellen regels, te beschikken over een individuele rekening.
§ 3. Het inrichtingshoofd en de personen die instaan voor het beheer van deze individuele rekening zijn gehouden tot een discretieplicht.
Art.47. § 1. Tenzij het hem bij wijze van tuchtsanctie werd ontzegd, heeft een gedetineerde het recht, binnen de door het huishoudelijk reglement bepaalde perken, op eigen kosten gebruiks- en verbruiksgoederen aan te schaffen uit een aanbod dat door tussenkomst van een in elke gevangenis in te richten kantinedienst wordt verstrekt en dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de behoeften van de gedetineerden.
§ 2. Goederen die de orde of de veiligheid in gevaar kunnen brengen, worden uit het aanbod geweerd.
HOOFDSTUK II. - Samenlevingsvoorwaarden.
Afdeling I. - Algemeen.
Art.48.[1 ...]1 Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen vindt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en de vrijheidsbenemende maatregel plaats in een gemeenschapsregime of in een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel bijzonder beveiligingsregime noodzakelijk is.
§ 2.[1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 139, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling II. - Gemeenschapsregime.
Art.49. In een gemeenschapsregime verblijven de gedetineerden, behoudens wanneer zij daarvan vrijgesteld zijn of wanneer zij verplicht of gerechtigd zijn zich in hun verblijfsruimte op te houden, in gemeenschappelijke leef- en werkruimten en nemen zij gemeenschappelijk deel aan in de gevangenis georganiseerde activiteiten.
Art.50. § 1. De directeur kan, voor de duur die hij bepaalt, de veroordeelde die een gemeenschapsregime geniet op diens verzoek vrijstellen van een verblijf in gemeenschappelijke leef- en werkruimten of van deelname aan één of meer gemeenschappelijke activiteiten, wanneer hij de ingeroepen gronden voor die vrijstelling als redelijk beschouwt.
§ 2. De gedetineerden verblijven in hun verblijfsruimte tijdens de voor de nachtrust bepaalde tijd en tijdens andere in het huishoudelijk reglement bepaalde periodes of activiteiten.
Afdeling III. - Regime van beperkte gemeenschap.
Art.51. In een regime van beperkte gemeenschap worden de gedetineerden in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Daarbuiten houden zij zich op in hun (toegewezen verblijfsruimte). <W 2005-12-23/31, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Afdeling IV. - Bijzondere bepaling voor verdachten.
Art.52. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen wordt de verdachte te allen tijde in de gelegenheid gesteld om zich in zijn verblijfsruimte af te zonderen, onverminderd zijn recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten.
HOOFDSTUK III. - Contacten met de buitenwereld.
Afdeling I. - Algemeen beginsel.
Art.53. De gedetineerde heeft recht op contacten met de buitenwereld binnen de beperkingen die door of krachtens de wet worden bepaald.
Afdeling II. - Briefwisseling.
Art.54. § 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen heeft de gedetineerde het recht, onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 55 tot 57, een onbeperkt aantal brieven te verzenden en te ontvangen.
§ 2. Voorzover geen andere regeling geldt, is de gedetineerde verplicht zijn brieven te verzenden en te ontvangen door tussenkomst van de directeur.
Art.55.
§ 1. De brieven die aan de gedetineerde worden toegezonden kunnen, voor ze overhandigd worden, aan de controle van de directeur of van het personeelslid dat deze aanwijst, onderworpen worden.
(Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid, heeft deze controle betrekking op de aanwezigheid van de aan de briefwisseling vreemde voorwerpen of substanties.
De controle laat het lezen van de brief niet toe, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat [1 dit]1 noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. [1 In voorkomend geval kan het lezen van de brief in afwezigheid van de gedetineerde gebeuren.]1) <W 2006-07-20/39, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
§ 2. De directeur heeft de bevoegdheid om de brieven of de bijgesloten voorwerpen en substanties niet te bezorgen aan de gedetineerde, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
§ 3. Indien de directeur beslist brieven of bijgesloten voorwerpen of substanties niet te bezorgen, wordt de gedetineerde daarvan schriftelijk in kennis gesteld, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
§ 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de aan de gedetineerde toegezonden brieven en bijgesloten voorwerpen.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.56. § 1. De brieven die de gedetineerden verzenden, worden vóór de verzending ervan niet aan de controle van de directeur [1 of van het personeelslid dat deze aanwijst,]1 onderworpen, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat controle noodzakelijk is in het belang van de orde of de veiligheid.
[1 In voorkomend geval kan de brief, met het oog op controle en, indien nodig, met het oog op het lezen ervan, geopend worden in afwezigheid van de gedetineerde.]1
§ 2. In geval van toepassing van § 1 heeft de directeur de bevoegdheid de voor verzending aangeboden brieven niet te verzenden, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
§ 3. Indien de directeur beslist de brief niet te verzenden, wordt de gedetineerde schriftelijk in kennis gesteld van de motieven die aan de basis liggen van deze beslissing.
De brief wordt aan de gedetineerde terugbezorgd, tenzij er redenen zijn om de brief ter beschikking te houden van de gerechtelijke overheden.
§ 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de uitgaande briefwisseling van de gedetineerde.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.57.§ 1. De brieven afkomstig van of gericht aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bepaalde controle :
1° de Koning;
2° [3 de voorzitter van het Europees Parlement,]3 de voorzitter van de Senaat, de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
3° de ministers en staatssecretarissen van de Federale Regering; de ministers en staatssecretarissen van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen;
4° de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, de directeur-generaal, de adviseurs-generaal en de regionale directeurs van het directoraat-generaal waaronder de penitentiaire administratie ressorteert;
5° de directeur van de gevangenis;
6° de voorzitter en de leden van de Centrale Raad;
7° de maandcommissaris, de voorzitter en de leden van de commissies van toezicht;
8° de voorzitter van het beschermingscomité van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;
9° de voorzitters van het [1 Grondwettelijk Hof]1;
10° de rechterlijke overheden;
11° de eerste voorzitter van de Raad van State, de auditeur-generaal bij de Raad van State, de hoofdgriffier van de Raad van State;
12° de syndicus van de gerechtsdeurwaarders en de voorzitters van de Kamer van notarissen van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;
13° de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
14° de ombudsmannen van de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten.
15° de stafhouder van de Orde van advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;
16° de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie;
17° [2 de twee codirecteurs van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme opgericht door het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013]2
18° de bij de Federale Commissie opgerichte ombudsdienst " Rechten van de patiënt ";
19° de voorzitter van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten;
[3 20° de inspecteur-generaal van de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie;
21° de voorzitter van het Controleorgaan op de politionele informatie;
22° de voorzitter van de Gegevensbeschermingsautoriteit.]3
Om van deze mogelijkheid gebruik te maken, richten de gedetineerden hun brieven aan het adres waar deze personen of overheden hun ambt uitoefenen.
§ 2. De Koning kan deze lijst van personen en overheden aanvullen.
----------
(1)<W 2010-02-21/03, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(2)<W 2013-08-17/43, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 15-03-2014>
(3)<W 2024-05-15/03, art. 104, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Afdeling III. - Bezoek.
Art.58. § 1. Behoudens de door de wet bepaalde uitzonderingen hebben de verdachten het recht om dagelijks bezoek te ontvangen.
§ 2. Behoudens de door de wet bepaalde uitzonderingen hebben de overige gedetineerden recht op minimum drie bezoeken per week, gespreid over drie dagen, waarvan op zijn minst een dag in het weekend en de woensdagnamiddag.
§ 3. De duur van een bezoek is minimum één uur.
§ 4. Behoudens de door de wet voorziene uitzonderingen heeft iedere gedetineerde minstens eenmaal per maand recht op ongestoord bezoek gedurende minimum twee uur, overeenkomstig de door de Koning te bepalen voorwaarden en nadere regels.
Art.59. § 1. Bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, de voogd, de echtgenoot, de wettelijk of feitelijk samenwonende partner, de broers, zusters, ooms en tantes worden toegelaten tot het bezoek aan de gedetineerden na van hun hoedanigheid te hebben doen blijken.
De directeur kan aan deze personen het bezoek enkel voorlopig ontzeggen, wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen en wanneer de nadere regels voor het bezoek die bepaald zijn in artikel 60, § 3, ontoereikend zijn om dit gevaar af te wenden.
[1 Onverminderd het vorige lid, kan de directeur het ongestoord bezoek tijdelijk weigeren :
1° wanneer de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen;
2° wanneer de gedetineerde of de bezoeker niet-toegelaten voorwerpen in de gevangenis heeft binnengebracht;
3° wanneer de persoonlijkheid van de gedetineerde een contra-indicatie vormt voor de toekenning van ongestoord bezoek.]1
§ 2. Andere bezoekers worden toegelaten tot het bezoek na een voorafgaande toelating door de directeur.
Een toelating tot bezoek kan enkel worden geweigerd wanneer de betrokken persoon van geen gerechtvaardigd belang kan doen blijken of wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid in gevaar kan brengen.
[1 Onverminderd het vorige lid, kan de directeur het ongestoord bezoek tijdelijk weigeren :
1° wanneer de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen;
2° wanneer de gedetineerde of de bezoeker niet-toegelaten voorwerpen in de gevangenis heeft binnengebracht;
3° wanneer de persoonlijkheid van de gedetineerde een contra-indicatie vormt voor de toekenning van ongestoord bezoek.]1
§ 3. De voorlopige ontzegging of weigering geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.60. § 1. In het huishoudelijk reglement wordt de regeling van het bezoek bepaald, zowel wat de tijdstippen en de lokalen betreft als wat de regels betreft met betrekking tot de wijze waarop de gedetineerden en de bezoekers zich dienen te gedragen.
§ 2. Het inrichtingshoofd draagt er zorg voor dat het bezoek kan plaatsvinden in omstandigheden die de banden met het affectief milieu in stand houden of bevorderen, inzonderheid wanneer het een bezoek door minderjarigen aan hun ouder betreft.
§ 3. De directeur kan beslissen dat de bezoeken aan een gedetineerde plaatsvinden in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, in de volgende gevallen :
1° wanneer er ernstige redenen bestaan dat er zich tijdens het bezoek incidenten kunnen voordoen die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen;
2° op verzoek van de bezoeker;
3° op verzoek van de gedetineerde;
4° als de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen.
Art.61.§ 1. De directeur kan met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid het aantal personen dat tegelijkertijd tot de gedetineerde wordt toegelaten, beperken.
§ 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 32 kan hij het bezoek afhankelijk stellen [1 ...]1 van een voorafgaand onderzoek van de door de bezoeker meegebrachte voorwerpen of substanties of van een onderzoek aan de kledij van de bezoeker op de aanwezigheid van voorwerpen of substanties die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen.
In voorkomend geval kunnen de in het eerste lid bedoelde voorwerpen, in de mate dat het bezit ervan onverenigbaar is met de gestelde regels voor het bezoek, gedurende het bezoek in bewaring genomen worden of ter beschikking gehouden worden van de gerechtelijke overheden.
----------
(1)<W 2019-05-05/19, art. 120, 015; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art.62. (...) Tijdens het bezoek wordt toezicht uitgeoefend met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid. <W 2005-12-23/31, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 2. (...). <W 2005-12-23/31, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art.63. Een bezoek mag voortijdig beëindigd worden wanneer een bezoeker of de gedetineerde handelingen stelt die in strijd zijn met de voor het bezoek geldende regels van het huishoudelijk reglement.
Afdeling IV. - Gebruik van de telefoon en andere telecommunicatiemiddelen.
Onderafdeling I. - Gebruik van de telefoon.
Art.64. § 1. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met personen van buiten de gevangenis op de tijdstippen en voor een duur die bepaald wordt door het huishoudelijk reglement.
§ 2. Behoudens de wettelijk bepaalde uitzonderingen heeft elke gedetineerde, die pas van zijn vrijheid beroofd werd, het recht op één kosteloos telefoongesprek binnen de landsgrenzen, of buiten de landsgrenzen wanneer er geen diplomatieke of consulaire instantie bestaat in België.
§ 3. De directeur kan de gedetineerde het recht om te telefoneren geheel of gedeeltelijk ontzeggen wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het telefonisch gesprek de handhaving van de orde of de veiligheid kan bedreigen. (...). <W 2005-12-23/31, art. 17, 1°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
(De beslissing van de directeur is gemotiveerd en wordt schriftelijk meegedeeld aan de gedetineerde.) <W 2005-12-23/31, art. 17, 2°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 4. Onverminderd andersluidende bepalingen bepaalt de Koning met wie de gedetineerde niet mag telefoneren.
§ 5. Teneinde een controle van de telefoongesprekken van de gedetineerde mogelijk te maken om redenen van orde en veiligheid, kunnen de door de gedetineerde gevormde telefoonnummers worden geregistreerd, bewaard en geraadpleegd door de penitentiaire administratie en worden meegedeeld aan de gerechtelijke overheden in de gevallen door de wet bepaald, overeenkomstig de nadere regels en de termijnen die bij koninklijk besluit bepaald worden, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De gedetineerde wordt, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels, geïnformeerd van de mogelijkheid van registratie, bewaring en raadpleging van telefoonnummers door de penitentiaire administratie, evenals van de mogelijkheid die hij heeft om aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de uitoefening van het recht te vragen, bedoeld in artikel 13 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
§ 6. In aanvulling bij de wet stelt de Koning nadere regels vast met betrekking tot het gebruik door de gedetineerde van de telefoon en van de daarmee gelijk te stellen communicatiemiddelen.
Onderafdeling II. - Gebruik van andere telecommunicatiemiddelen.
Art.65.[1 Elk telecommunicatiemiddel dat niet ter beschikking wordt gesteld van de gedetineerden door de penitentiaire administratie of dat niet toegelaten is door of krachtens deze wet, is verboden.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 140, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling V. - Schriftelijke en mondelinge contacten met advocaten.
Art.66. § 1. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de advocaat van zijn keuze is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur.
Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag vermeld.
§ 2. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de gedetineerde geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, kan hij de ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan de controle onderwerpen van de Stafhouder van de Orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
Art.67. § 1. Advocaten die van hun hoedanigheid doen blijken, mogen in de gevangenis de gedetineerden die op hen een beroep doen of waarvan zij de belangen behartigen bezoeken, tijdens de uren van de dag die, voor elke gevangenis, worden vastgelegd door de Koning, na advies van de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophones.
Deze regeling wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement.
§ 2. De op grond van artikel 32 door de Koning te bepalen veiligheids- en controlemaatregelen zijn op hen toepasselijk overeenkomstig de door Hem te bepalen nadere regels.
§ 3. Tijdens het gesprek van de advocaat met de gedetineerde kan geen ander dan visueel toezicht uitgeoefend worden.
§ 4. Aan de advocaten die niet in het bezit zijn van een Europese beroepskaart of die niet in één van de Lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, wordt toegang verleend op grond van een bijzondere machtiging van de minister, na advies van de procureur des Konings en van de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
§ 5. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat het bezoek van de advocaat de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen, deelt hij dit onmiddellijk mee aan de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is. In afwachting van een beslissing van de stafhouder kan de directeur de advocaat voorlopig de toegang tot de gevangenis ontzeggen.
Art.68. § 1. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met zijn advocaat. De nadere regels hiervoor worden, voor elke gevangenis, vastgelegd door de Koning, na advies van de Orde van Vlaamse balies en de Orde des Barreaux francophones et germanophones.
De desbetreffende regeling wordt opgenomen in het huishoudelijke reglement van de gevangenis.
§ 2. De ontzegging van het recht om te telefoneren, zoals bepaald in artikel 64, § 3, is niet van toepassing op telefoongesprekken van de gedetineerde met zijn advocaat. Ze kan er echter op toepasselijk worden gemaakt na gunstig advies van de stafhouder van de Orde van advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
Afdeling VI. - Schriftelijke en mondelinge contacten met consulaire en diplomatieke ambtenaren.
Art.69. § 1. De gedetineerden van vreemde nationaliteit mogen, zo zij dit wensen, in verbinding treden met de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land, in voorkomend geval overeenkomstig de regelingen vastgesteld in of krachtens internationale overeenkomsten en behoudens het wettelijk uitgevaardigd verbod van vrij verkeer zoals bepaald in artikel 20 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en onverminderd de uitzonderingen bepaald in internationale verdragen.
§ 2. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur.
Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van de consulaire en diplomatieke ambtenaren en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag vermeld.
§ 3. De Koning stelt nadere regels voor het bezoek van consulaire en diplomatieke ambtenaren en betreffende de telefonische contacten tussen gedetineerden van vreemde nationaliteit en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land.
Afdeling VII. - Contacten met de media.
Art.70. § 1. Op schriftelijke contacten met de media zijn de regels betreffende de briefwisseling van toepassing.
§ 2. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen kan de directeur, mits voorafgaande machtiging door de minister, de toestemming geven aan een gedetineerde om een gesprek te voeren met een vertegenwoordiger van de media, voorzover dit verenigbaar is met de handhaving van de orde en de veiligheid, met de goede zeden, met de bescherming van de rechten en vrijheden van derden en met het respect voor de slachtoffers van misdrijven.
§ 3. De minister kan de in § 2 bedoelde toestemming afhankelijk maken van voorwaarden ter vrijwaring van de daarin vermelde belangen.
HOOFDSTUK IV. - Godsdienst en levensbeschouwing.
Art.71. § 1. De gedetineerde heeft het recht om zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden, mits inachtneming van de rechten van anderen.
§ 2. Hij heeft recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand van een daartoe bij de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing.
Art.72.<W 2006-07-20/39, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 07-08-2006> [1 ...]1 Aalmoezeniers, consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten, evenals de morele consulenten van door de wet erkende organisaties die morele dienstverlening geven op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing worden aangewezen bij de gevangenissen, in overeenstemming met de door de Koning vast te leggen regels.
§ 2. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 141, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 72/1. [1 De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en in overleg met de representatieve organen van de erkende erediensten en de door de wet erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties, het statuut en de uitoefening van de functie van de aalmoezeniers, de consulenten van de erkende erediensten en de moreel consulenten van de door de wet erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties in de gevangenissen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-12-19/24, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 02-02-2019>
Art.73.§ 1. De in artikel [1 72]1 bedoelde personen hebben het recht de gedetineerden die het gevraagd hebben te bezoeken in hun verblijfsruimte en met hen niet aan toezicht onderworpen briefwisseling te voeren binnen de gevangenis. Met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften ontmoeten zij de gedetineerden die het gevraagd hebben en bij voorrang de gedetineerden die zich in afzondering bevinden ingevolge een bijzondere veiligheidsmaatregel, een bijzonder individueel beveiligingsregime of een tuchtsanctie.
§ 2. Voor het ontvangen van de gedetineerden beschikken de in artikel 72 bedoelde personen over een passende ruimte waarin ze hen in een vertrouwelijke sfeer kunnen ontmoeten.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 142, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.74. § 1. De gedetineerde heeft het recht om zonder beperkingen, naar eigen keuze deel te nemen aan de uitoefening van de erediensten en aan de daarmee samenhangende gemeenschappelijke activiteiten, evenals aan de bijeenkomsten en activiteiten die georganiseerd worden door de morele consulenten.
§ 2. De gedetineerde brengt zijn intentie tot deelname aan de in § 1 bedoelde activiteiten ter kennis aan de aalmoezenier, (aan de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten) of aan de morele consulent en wordt tot deze activiteiten toegelaten mits hij zich verbindt tot naleving van voorwaarden van orde, waardigheid en verdraagzaamheid die met deze activiteiten samengaan. <W 2006-07-20/39, art. 34, 1°, 003; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
§ 3. De organisatie van de gemeenschappelijke activiteiten in het kader van godsdienst of de niet-confessionele levensbeschouwing kunnen het voorwerp zijn van overleg zoals bepaald in artikel 7. In voorkomend geval worden de aalmoezeniers, (de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten) en de morele consulenten betrokken bij het overleg. <W 2006-07-20/39, art. 34, 2°, 003; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
§ 4. In elke gevangenis wordt voorzien in een passende ruimte voor de in § 1 bedoelde gemeenschappelijke activiteiten die kaderen in het recht van de gedetineerde om zijn godsdienst of levensbeschouwing vrij te beleven en te belijden.
§ 5. De Koning bepaalt de gedragsregels van de in artikel 72 bedoelde personen.
Art.75. De Koning stelt, in aanvulling op deze wet, nadere regels vast tot vrijwaring van het recht van de gedetineerde omschreven in artikel 71, inzonderheid de faciliteiten waarover aalmoezeniers, (...), morele consulenten (...) kunnen beschikken tot verwezenlijking van het recht van de gedetineerde op het vrij beleven en belijden van zijn godsdienst en niet-confessionele levensbeschouwing en van het daaraan verbonden recht op godsdienstige, geestelijke en morele ondersteuning. <W 2006-07-20/39, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
HOOFDSTUK V. - Vormingsactiviteiten en vrijetijdsbesteding.
Art.76. § 1. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat aan de gedetineerde een zo ruim mogelijke toegang wordt verleend tot het geheel van vormingsactiviteiten die ter beschikking worden gesteld met het oog op zijn persoonlijke ontplooiing, op het zinvol doorbrengen van zijn detentietijd, en op het behoud of de verbetering van vooruitzichten op een geslaagde reïntegratie in de vrije samenleving.
§ 2. Als vormingsactiviteiten in de zin van § 1 worden onder meer beschouwd : onderwijs, alfabetisering, beroepsopleiding of voortgezette beroepsopleiding, sociaal-culturele vorming en sociale vaardigheidstraining, creatieve en culturele activiteiten, lichamelijke opvoeding.
§ 3. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.77. § 1. De gedetineerde heeft het recht door bemiddeling van de gevangenis, voor eigen rekening, kranten, tijdschriften en andere publicaties te ontvangen waarvan de verspreiding niet wettelijk of bij rechterlijke beslissing is verboden.
§ 2. In de gevangenis wordt aan de gedetineerde de mogelijkheid gegeven een beroep te doen op bibliotheekvoorzieningen die de gedetineerden in de gelegenheid stellen, overeenkomstig de in het huishoudelijk reglement bepaalde regels, een keuze van lectuur te maken uit een voldoende groot aanbod.
§ 3. De directeur kan een gedetineerde alleen de kennisneming van bepaalde publicaties of gedeelten van publicaties ontzeggen, wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is.
In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
§ 4. De gedetineerde heeft het recht om radio- en televisieprogramma's te volgen overeenkomstig door het huishoudelijk reglement vast te stellen regels.
Wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is, kan de directeur de gedetineerden het volgen van bepaalde programma's ontzeggen. In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
Art.78. § 1. De veroordeelde die daartoe bereid en bekwaam is, heeft het recht, conform het individueel detentieplan en naargelang van de wijze van strafuitvoering die op hem van toepassing is, binnen, buiten of vanuit de gevangenis een onvoltooide opleiding af te maken, zich om te scholen of bij te scholen, of een beroepsopleiding of voortgezette opleiding te volgen.
§ 2. Verdachten hebben het recht voorzover de duur van de detentie het mogelijk maakt en behoudens door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen, om binnen of vanuit de gevangenis, gelijkaardige activiteiten uit te oefenen.
Art.79. § 1. De gedetineerde heeft recht op lichamelijke oefeningen en sport gedurende ten minste twee uren in de week en recht op een dagelijkse wandeling of een andere recreatieve activiteit van minstens één uur in de buitenlucht.
§ 2. Behoudens de door of krachtens deze wet bepaalde uitzonderingen heeft hij het recht aan gemeenschappelijke ontspanningsactiviteiten deel te nemen gedurende de uren die in het huishoudelijk reglement worden bepaald.
Art.80. [1 De gedetineerde mag]1, met de toestemming van de directeur, een niet-winstgevende activiteit van intellectuele of artistieke aard uitoefenen. Die toestemming wordt in principe verleend. Ze kan echter door de directeur op elk moment worden geweigerd of ingetrokken op grond van de eigen behoeften van de instelling, wanneer :
- de bedoelde activiteit gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid;
- de activiteit wordt aangewend voor illegale doeleinden;
- de controle die vereist is om de orde of de veiligheid te waarborgen, een onredelijk grote arbeidsbelasting voor de administratie meebrengt.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
HOOFDSTUK VI. - Arbeid.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.81. De gedetineerde heeft het recht om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid.
Art.82. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat arbeid beschikbaar gesteld wordt of beschikbaar gesteld kan worden die aan de gedetineerden de mogelijkheid biedt om zinvol hun detentietijd door te brengen, om na hun invrijheidstelling de geschiktheid tot een bestaansactiviteit te behouden, te bevorderen of te verwerven, om hun detentie te verzachten, om verantwoordelijkheden op te nemen, in voorkomend geval ten aanzien van hun naastbestaanden en de slachtoffers en om, zo daartoe grond bestaat, met het oog op herstel of met het oog op reïntegratie, schulden geheel of gedeeltelijk af te betalen.
Art.83. § 1. De tewerkstelling van de gedetineerde in de gevangenis geschiedt in omstandigheden die, voorzover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet, zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke in de vrije samenleving identieke activiteiten kenmerken.
§ 2. De arbeidsduur en de arbeidstijden worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement. In geen geval mag de duur van de arbeidstijd de duur overschrijden die voor overeenkomstige activiteiten in de vrije samenleving door of krachtens de wet worden bepaald.
§ 3. De Koning bepaalt, in aanvulling op de wet, onder welke voorwaarden de tijd besteed aan vormingsactiviteiten met arbeidstijd kan worden gelijkgesteld.
Art.84.§ 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben. Dit verzoek wordt opgetekend in een door de Koning vastgesteld formulier.
§ 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing.
§ 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het in titel IV, hoofdstuk II bedoelde individueel detentieplan.
[1 § 4. De in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid maakt niet het voorwerp uit van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
Art.85. De gedetineerde is gerechtigd, mits toelating van de directeur, andere dan in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid te verrichten.
De directeur kan de toelating weigeren wanneer, rekening houdend met de behoeften van de inrichting :
- de bedoelde arbeid gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid;
- de controle die nodig is om de orde of de veiligheid te waarborgen voor de administratie een onredelijk grote arbeidsbelasting meebrengt.
De weigering van de toelating wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
Afdeling II. - Inkomsten uit arbeid.
Art.86. § 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt het bedrag van de inkomsten voor de in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
§ 2. Gedetineerden voor wie de tijd voor vormingsactiviteiten overeenkomstig artikel 83, § 3, met arbeidstijd wordt gelijkgesteld, wegens deelname aan programma's van beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding, omscholing, of andere opleidings- en vormingsactiviteiten, ontvangen een opleidingstoelage, overeenkomstig de regels vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Die toelage is erop gericht de gedetineerden ertoe aan te zetten opleidingen te volgen, onder andere door hen in staat te stellen hun noodzakelijke uitgaven die niet langer door de inkomsten uit arbeid zouden kunnen worden gedekt deels of geheel te betalen.
§ 3. Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden de regels vastgesteld voor de toekenning van de vergoeding aan gedetineerden die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval in de gevangenis.
HOOFDSTUK VII. - Gezondheidszorg [1 ...]1.
----------
(1)
Afdeling I.
Art.87.[1 De gezondheidszorg in de gevangenissen beoogt het lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn van de gedetineerden te bevorderen, te behouden of te herstellen.]1
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 50, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.88.De gedetineerde heeft recht op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is met de gezondheidszorg in de vrije samenleving [1 ...]1.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 51, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.89.[1 ...]1 [1 De gedetineerde wordt zo spoedig mogelijk na zijn opname door een aan de gevangenis verbonden arts gezien en daarna op de raadpleging ingeschreven telkens hij erom verzoekt.]1
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 52, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.90.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 53, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.91.§ 1. De gedetineerde heeft het recht het bezoek te ontvangen van een arts van zijn keuze. De vrij gekozen arts heeft de bevoegdheid om de gedetineerde met raadgeving te dienen. Na onderzoek van de gedetineerde deelt de vrij gekozen arts zijn advies betreffende diagnose, voorgestelde diagnostische onderzoeken en behandeling schriftelijk mee aan de aan de gevangenis verbonden arts. Indien de artsen, na overleg, het niet eens zijn, vragen zij, met instemming van de gedetineerde, het advies van een derde arts die zij in onderling overleg aanwijzen.
§ 2. Indien daartoe redelijke gronden bestaan kan de gedetineerde zich, op zijn verzoek, in de gevangenis laten behandelen door een vrij gekozen arts, mits toestemming van [1 de referentiearts van de centrale dienst ter coördinatie van de medische zorg bij de penitentiaire administratie]1.
[1 De referentiearts]1 brengt de verzoeker binnen zeven dagen na de indiening van het verzoek schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Bij afwijzing van het verzoek wijst [1 de referentiearts]1 hem op de beroepsmogelijkheid bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld.
De artikelen 165 en 166 zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De Koning regelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor het bezoek en de tenlasteneming van de kosten verbonden aan het advies, aan de behandeling op advies van de vrij gekozen arts en aan de behandeling door een vrij gekozen arts. Hij bepaalt de nadere procedure bij meningsverschil tussen de artsen.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 54, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.92.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.93.§ 1. [1 Wanneer een gedetineerde een diagnostisch onderzoek of een medisch aanbevolen gespecialiseerde behandeling nodig heeft waarvoor de gevangenis niet of onvoldoende is uitgerust, wordt hij op verzoek van de aan de gevangenis verbonden arts overgebracht naar een gespecialiseerde gevangenis of doorverwezen naar een ziekenhuis of naar een instelling voor gezondheidszorg die over de vereiste uitrusting beschikt.]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [1 ...]1
§ 4. Wanneer de gedetineerde naar een ziekenhuis of naar een instelling voor gezondheidszorg wordt overgebracht wordt dit beschouwd als een bijhuis van de gevangenis [1 ...]1.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.94. Wanneer een behandelende arts van oordeel is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of door enigerlei daarmee verband houdende omstandigheden, meldt hij dit, met instemming van de gedetineerde, aan de directeur en aan het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie.
Art.95.In geval van levensgevaar of overlijden van de gedetineerde draagt de directeur er zorg voor dat [2 de door de gedetineerde aangewezen personen, of bij gebreke daarvan, zijn naastbestaanden en in voorkomend geval, zijn voogd of zijn bewindvoerder]2 daarvan onmiddellijk in kennis worden gesteld.
[2 ...]2
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 222, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.96.§ 1. De zorgverleners behouden hun professionele onafhankelijkheid en hun evaluaties en beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de gedetineerde worden enkel gefundeerd op medische criteria.
§ 2. Zij kunnen niet gedwongen worden handelingen te stellen die hun vertrouwensrelatie met de gedetineerde in het gedrang brengen.
§ 3. [1 ...]1
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 58, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.97.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 59, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.98.Er wordt een [1 ...]1 Penitentiaire Gezondheidsraad opgericht die aan de minister [1 bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Volksgezondheid]1 adviezen verleent teneinde de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen in het belang van de gedetineerde patiënt. De Koning bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking ervan.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 60, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Afdeling II.
Art.99.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 61, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK VIII.
Afdeling I.
Art.100.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 62, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Afdeling II.
Art.101.
<Opgeheven bij W 2018-07-11/02, art. 62, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
HOOFDSTUK IX. - Sociale hulp- en dienstverlening.
Art.102. De gedetineerde heeft in het kader van het uitwerken en het beheer van zijn detentieplan recht op voorbereiding en opvolging door de aan de gevangenis verbonden dienst.
Art.103. § 1. De gedetineerde heeft recht op het in de gevangenis aanwezige aanbod inzake sociale hulp- en dienstverlening.
§ 2. Het inrichtingshoofd neemt alle maatregelen opdat de diensten voor sociale hulp- en dienstverlening hun aanbod ter beschikking van de gedetineerden kunnen stellen, mits inachtneming van de orde en de veiligheid.
(NOTA : HOOFDSTUK IX van titel V omvat de artikelen 102 en 103. Zie <W 2005-12-23/31, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>)
HOOFDSTUK X. - Rechtshulpverlening en juridische bijstand.
Art.104. § 1. De gedetineerde heeft recht op alle vormen van in de samenleving beschikbare rechtshulpverlening en op juridische bijstand zoals bepaald in artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 2. De penitentiaire administratie overlegt met de commissie voor juridische bijstand op welke wijze de gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld hun in § 1 bedoelde rechten te doen gelden en op welke wijze collectieve informatie- en vormingsinitiatieven kunnen genomen worden rond belangrijke juridische thema's.
§ 3. Eenieder die in het kader van dit hoofdstuk rechtshulp of juridische bijstand verleent, is gebonden door het beroepsgeheim.
§ 4. In de gevangenis wordt een lokaal ter beschikking gesteld voor de rechtshulpverlening en de juridische bijstand, tijdens een aantal uren waaromtrent met het inrichtingshoofd afspraken worden gemaakt. De rechtshulp en de juridische bijstand worden verstrekt in materiële omstandigheden die de vertrouwelijkheid van het gesprek met de gedetineerde waarborgen.
HOOFDSTUK XI. [1 - Inhouding op door de penitentiaire administratie verschuldigde geldsommen]1
----------
(1)
Art. 104/1. [1 Indien de gedetineerde door nalatigheid of kwaadwilligheid schade veroorzaakt aan goederen die hem door de penitentiaire administratie ter beschikking worden gesteld, kan de directeur het bedrag van de veroorzaakte schade verhalen op de geldsommen die door de penitentiaire administratie aan de gedetineerde verschuldigd zijn. De inhouding op de inkomsten uit penitentiaire arbeid mag per maand echter niet meer dan veertig procent van het uit te betalen bedrag bedragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-01/10, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
TITEL VI. - Orde, veiligheid en gebruik van dwang.
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen.
Art.105. § 1. Het handhaven van de orde en de veiligheid impliceert een dynamische wisselwerking tussen het gevangenispersoneel en de gedetineerden, enerzijds, en een evenwichtige verhouding tussen de technische middelen die worden ingezet en een constructief detentieregime, anderzijds.
De aan de gedetineerde opgelegde plichten en beperkingen van rechten met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid moeten, zowel door hun aard als door hun duur, in verhouding staan tot deze doelstellingen.
§ 2. Het inrichtingshoofd en het onder zijn leiding en gezag staand personeel dragen de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en de veiligheid.
HOOFDSTUK II. - Algemene gedragsvoorschriften.
Art.106. § 1. De gedetineerde heeft tot plicht er zorg voor te dragen dat hij door zijn gedrag ten opzichte van het personeel, medegedetineerden en andere personen de orde en de veiligheid niet in gevaar brengt of verstoort.
§ 2. De gedetineerde moet de voorschriften van het huishoudelijk reglement die op hem van toepassing zijn eerbiedigen en de bevelen of instructies opvolgen van het personeel met betrekking tot de handhaving van de orde en de veiligheid en tot de uitvoering van de reglementen, behoudens wanneer het hem door een beslissing van de directeur of van diens gemachtigde toegestaan wordt daarvan af te wijken.
HOOFDSTUK III. - Controle- en veiligheidsmaatregelen.
Afdeling I. - Controlemaatregelen.
Art.107. § 1. Het inrichtingshoofd kan de gedetineerde verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen.
§ 2. Met het oog op de identificatie van de gedetineerde tijdens de detentie, dient de gedetineerde zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn vingerafdrukken, zijn beeltenis, en aan handelingen met het oog op de beschrijving van zijn uiterlijke lichamelijke kenmerken.
Art.108.§ 1. De gedetineerde mag wanneer dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is, aan zijn kledij onderzocht worden [2 door leden van het bewakingspersoneel, overeenkomstig de door de directeur gegeven richtlijnen]2.
Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn.
§ 2. [1Alle gedetineerden worden gefouilleerd op het lichaam : - bij het betreden van de gevangenis; - voorafgaand aan de plaatsing in een beveiligde cel of de opsluiting in een strafcel; - overeenkomstig de in de gevangenis geldende richtlijnen, na het bezoek van de in artikel 59 vermelde personen, dat niet heeft plaatsgevonden in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt.
De gedetineerde wordt gefouilleerd op het lichaam wanneer de directeur van oordeel is dat er individuele aanwijzingen zijn dat het onderzoek aan de kledij niet volstaat om het in § 1, tweede lid, omschreven doel te bereiken. De directeur bezorgt zijn beslissing schriftelijk aan de gedetineerde uiterlijk vierentwintig uur nadat de fouillering heeft plaatsgevonden.
De fouillering op het lichaam laat toe de gedetineerde te verplichten om zich uit te kleden tot op het lichaam en de openingen en de holten van het lichaam uitwendig te schouwen.]1
De fouillering op het lichaam mag enkel plaatsvinden in een gesloten ruimte bij afwezigheid van andere gedetineerden en moet uitgevoerd worden door minimum twee [2 leden van het bewakingspersoneel]2 van hetzelfde geslacht als de gedetineerde.
§ 3. Het onderzoek aan de kledij en de fouillering op het lichaam mogen geen tergend karakter hebben en dienen te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de gedetineerde.
§ 4. Indien bij een onderzoek aan de kledij of de fouillering op het lichaam van de gedetineerde voorwerpen of substanties worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.
(NOTA : bij arrest nr 20/2014 van 29-01-2014 (2014-01-29/25), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 108, §2, L1, gewijzigd bij artikel 5 van W 2013-07-01/10, vernietigd)
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
(2)<W 2016-12-25/14, art. 143, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.109.§ 1. Met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid wordt de verblijfsruimte van de gedetineerde overeenkomstig de richtlijnen van het inrichtingshoofd door [1 de leden van het bewakingspersoneel]1 geregeld doorzocht op de conformiteit ervan met de in de gevangenis geldende regels.
Deze controlemaatregel mag niet ongerechtvaardigd zijn ten opzichte van het doel ervan.
§ 2. Ingeval verboden voorwerpen of substanties worden aangetroffen, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 144, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling II. - Bijzondere veiligheidsmaatregelen.
Art.110. § 1. Onverminderd de door de Koning te bepalen algemene veiligheidsvoorschriften, kan de directeur, wanneer er ernstige aanwijzingen bestaan van een gevaar voor de orde of de veiligheid, ten aanzien van een gedetineerde bijzondere veiligheidsmaatregelen bevelen.
De bijzondere veiligheidsmaatregel moet evenredig zijn aan de bedreiging en van die aard zijn dat hij ze verhelpt.
§ 2. Vooraleer de directeur een beslissing neemt over het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel, wordt de gedetineerde gehoord. In de gevallen waarin de situatie van gevaar geen uitstel duldt, wordt hij zo spoedig mogelijk gehoord.
De gedetineerde wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze beslissing, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
§ 3. Wanneer de situatie van gevaar geen enkel uitstel duldt, kunnen ook andere personeelsleden van de gevangenis, voorlopig bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen, mits onmiddellijke kennisgeving ervan aan de directeur.
De directeur neemt een definitieve beslissing overeenkomstig de in § 2 bedoelde procedure. Hij kan de onmiddellijke intrekking bevelen van de krachtens § 3, eerste lid genomen maatregel.
Art.111. § 1. De bijzondere beveiligingsmaatregelen mogen onder geen voorwendsel het karakter hebben van een tuchtsanctie, ook al zouden zij genomen worden op grond van feiten die tevens aanleiding kunnen geven tot tuchtsancties zoals bepaald in titel VII.
§ 2. Wanneer de feiten die aanleiding kunnen geven tot een bijzondere beveiligingsmaatregel eveneens het karakter hebben van een tuchtrechtelijke inbreuk, wordt enkel de tuchtprocedure ingesteld.
§ 3. De noodzaak tot het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel na een tuchtsanctie kan slechts beoordeeld en beslist worden na het beëindigen van de tuchtsanctie.
Art.112. § 1. Als bijzondere veiligheidsmaatregelen zijn toelaatbaar, afzonderlijk of in combinatie, mits zij uitsluitend tot dat doel worden aangewend en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd :
1° het ontnemen of onthouden van voorwerpen;
2° de uitsluiting van deelname aan bepaalde gemeenschappelijke of individuele activiteiten;
3° de observatie overdag en tijdens de nacht, maar met maximale eerbiediging van de nachtrust;
4° het verplicht verblijf in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte;
5° de onderbrenging in een beveiligde cel, zonder voorwerpen waarvan het gebruik gevaarlijk kan zijn.
§ 2. Deze bijzondere veiligheidsmaatregelen mogen niet langer duren dan zeven dagen. Zij kunnen niet verlengd worden zonder een met redenen omklede beslissing van de directeur, na de gedetineerde te hebben gehoord. De maatregel kan maximaal driemaal verlengd worden.
§ 3. In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beslist de directeur van die gevangenis of er nog gronden bestaan voor de handhaving van die maatregelen.
Art.113. § 1. De gedetineerde die het voorwerp is van een maatregel bedoeld in de artikelen 112, § 1, en 117, § 1, behoudt het recht tot deelname aan de in de gevangenis aangeboden activiteiten als bepaald in titel V, hoofdstukken IV tot VI, en het recht op contacten met de buitenwereld, als bepaald in titel V, hoofdstuk III, voorzover de uitoefening van deze rechten niet onverenigbaar is met de veiligheidsmaatregel.
§ 2. In de gevallen bepaald in artikel 112, 4° en 5°, draagt de directeur er zorg voor dat de gedetineerde :
1° de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;
2° over voldoende lectuur beschikt;
3° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
4° briefwisseling kan voeren onder de in titel V, hoofdstuk III, afdeling II, bepaalde voorwaarden;
5° zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
6° een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 104 bedoelde juridische bijstand;
7° een beroep kan doen op psychosociale en medische hulpverlening.
In dezelfde gevallen wordt de gedetineerde zorgvuldig opgevolgd door de directeur en een adviserende arts, die de gedetineerde daartoe regelmatig bezoeken, zich vergewissen van zijn toestand en nagaan of hij geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
§ 3. De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de (beveiligde cel) te bezoeken. <W 2005-12-23/31, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art.114. Bij een ernstige gebeurtenis die de veiligheid in gevaar kan brengen, neemt de directeur alle dringende maatregelen die de omstandigheden vereisen en brengt hij hiervan de minister langs de vlugste weg op de hoogte.
Art.115. Bij toepassing van een in deze afdeling bepaalde veiligheidsmaatregel wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel.
Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de toezicht- en klachtenorganen.
Afdeling III. - Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime.
Art.116. § 1. Wanneer uit concrete omstandigheden of uit de gedragingen van een gedetineerde blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid, en gebleken is dat zowel de in afdeling I vermelde controlemaatregelen als de in afdeling II vermelde bijzondere beveiligingsmaatregelen ontoereikend zijn, kan hij in een individueel bijzonder veiligheidsregime worden geplaatst.
§ 2. Tot de plaatsing in een individueel bijzonder regime kan enkel worden besloten wanneer de veiligheid op geen enkele andere wijze gevrijwaard kan worden en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.
Art.117.[1 § 1. De plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bestaat in één van de hierna vermelde maatregelen of in een combinatie van meerdere ervan:
1° uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;
2° systematische controle van uitgaande en inkomende briefwisseling overeenkomstig de in artikel 55 en 56 bepaalde regels;
3° beperking van bezoek in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, zoals bepaald in artikel 60, § 3;
4° gedeeltelijke ontzegging van het gebruik van de telefoon, zoals bepaald in artikel 64, § 3;
5° systematische toepassing van de in artikel 108, § 1, bepaalde controlemaatregel;
6° toepassing van een of meerdere bijzondere in artikel 112, § 1, bepaalde veiligheidsmaatregelen.
§ 2. Indien uit concrete omstandigheden blijkt dat de gedetineerde een reëel en ernstig risico vormt voor de veiligheid vanwege zijn banden met de georganiseerde misdaad en hij verdacht wordt van of veroordeeld is voor een overtreding van artikel 2bis, § 4, b), van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of voor het misdrijf bedoeld in artikel 324ter, § 4, van het Strafwetboek kan de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bovendien bestaan uit de hierna opgesomde maatregelen of een combinatie van meerdere ervan:
1° de permanente observatie door middel van een camera, mits eerbiediging van de menselijke waardigheid van de gedetineerde en mits uitvoering van een regelmatige controle, minstens tijdens de bezoeken van de arts bedoeld in artikel 118, § 5, van de eventuele gevolgen op de mentale gezondheid.
2° in afwijking van artikel 58, de uitsluiting van het recht op bezoek en/of van het recht op ongestoord bezoek van alle of sommige bezoekers bedoeld in artikel 59.
§ 3. De basisbeginselen vermeld in titel II blijven onverkort van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime.]1
----------
(1)<W 2024-05-15/03, art. 105, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Art.118.§ 1. De beslissing tot plaatsing in een bijzonder individueel veiligheidsregime wordt genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde, op voorstel van de directeur.
§ 2. Het voorstel vermeldt de concrete omstandigheden of gedragingen van de gedetineerde waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid.
Het voorstel vermeldt de concrete nadere regels van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, met omstandige motivering van elk van de voorgestelde maatregelen.
Het voorstel wordt vergezeld van een medisch advies met betrekking tot de verenigbaarheid van de nadere regels van het voorgestelde regime met de gezondheidstoestand van de gedetineerde.
§ 3. Alvorens het voorstel in te dienen, stelt de directeur de gedetineerde in kennis van de inhoud en de motieven van het voorstel en geeft hem de gelegenheid, desgewenst bijgestaan door een raadsman of door een door de directeur daartoe aanvaarde zelf gekozen vertrouwenspersoon, zijn verweermiddelen te laten gelden. Daarvan wordt akte genomen ten behoeve van de door de directeur-generaal te nemen beslissing.
[3 § 3/1. In afwijking van artikel 116, § 1, en van de paragrafen 1 tot 3 wordt de beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bedoeld in artikel 117, § 2, genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde, na advies van de federale procureur of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De directeur-generaal deelt de gedetineerde de concrete, bijzondere omstandigheden of houdingen mee waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid.
Daarnaast deelt de directeur-generaal de gedetineerde de nadere regels van de plaatsing onder het individueel bijzonder veiligheidsregime mee, waarbij elke voorgestelde maatregel omstandig wordt gemotiveerd.
De directeur-generaal vraagt een psycho-medisch advies met betrekking tot de verenigbaarheid van de nadere regels van het voorgestelde regime met de gezondheidstoestand van de gedetineerde.
Hij stelt de gedetineerde in de gelegenheid, desgewenst bijgestaan door een raadsman, zijn verweermiddelen te laten gelden tijdens een hoorzitting met de directeur. Daarvan wordt akte genomen ten behoeve van de door de directeur-generaal te nemen beslissing.
Na ontvangst van het verslag van het horen van de gedetineerde, neemt de directeur-generaal een beslissing.]3
§ 4. De beslissing van de directeur-generaal tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime vermeldt de nadere regels betreffende de plaatsing, met omstandige motivering van elk van de maatregelen.
De beslissing wordt ter kennis gebracht van de directeur, van de gedetineerde en, wanneer de beslissing betrekking heeft op een verdachte, van de onderzoeksrechter.
De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar, ongeacht of er al dan niet hoger beroep wordt ingesteld.
§ 5. De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime die zijn afzondering uit de gemeenschap tot gevolg heeft, wordt minstens eenmaal per week bezocht door de directeur en een [2 arts]2, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
§ 6. Elke beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime en elke aanpassing van het regime door de directeur-generaal wordt bijgehouden door de penitentiaire administratie in een centraal register en door de directeur in een lokaal register, met vermelding van de identiteit van de gedetineerde en de afwijkingen van het normale regime die door de directeur-generaal worden beslist.
Voor de ganse duur van de plaatsing wordt door de directeur per week het verloop van de plaatsing in het lokaal register genoteerd. Naar aanleiding van het bezoek dat de directeur en een [2 arts]2 hem brengt krachtens § 5, kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen in dat register.
Personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich gedurende de ganse duur van de plaatsing dit register doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde.
§ 7. De beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime geldt voor een door de directeur-generaal bepaalde termijn van maximaal twee maanden die eventueel hernieuwbaar is.
Eenmaal per maand brengt de directeur aan de directeur-generaal omstandig verslag uit betreffende het verloop van de plaatsing in het individueel bijzonder veiligheidsregime. Op basis hiervan kan de directeur-generaal beslissen een einde te maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.
De beslissing kan slechts worden hernieuwd, mits een voorafgaand verzoek van de directeur, vergezeld van een psycho-medisch verslag, en met inachtneming van de bepalingen van §§ 1 tot 4.
[3 In afwijking van het derde lid wordt bij plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime in toepassing van paragraaf 3/1, een psycho-medisch verslag over het verloop van dit individueel bijzonder veiligheidsregime en de voortzetting ervan overgemaakt aan de directeur-generaal een week vóór de vervaldag ervan. De beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime kan hernieuwd worden door de directeur-generaal, met inachtneming van paragraaf 3/1;
De federale procureur of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten brengen om de twee maanden een geactualiseerd advies uit.]3
§ 8. In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beoordeelt de directeur van die gevangenis, na de gedetineerde te hebben gehoord, of er nog gronden bestaan voor de handhaving van de maatregel, en brengt hieromtrent advies uit aan de directeur-generaal. De beslissing van de directeur-generaal vermeldt de individuele gronden die de verdere plaatsing eventueel noodzaken.
[3 Het eerste lid is niet van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime opgelegd in toepassing van de paragrafen 3/1 en § 7, vierde lid.]3
§ 9. [1 Zodra een beklaagde of beschuldigde, die in een individueel bijzonder veiligheidsregime werd geplaatst, veroordeeld is, beoordeelt de directeur de noodzaak van een handhaving of aanpassing van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, en brengt hierover advies uit aan de directeur-generaal. Op basis hiervan kan de directeur-generaal een einde maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.]1
[3 Het eerste lid is niet van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime opgelegd in toepassing van de paragrafen 3/1 en 7, vierde lid.]3
§ 10. [3 De gedetineerde heeft het recht beroep aan te tekenen tegen de beslissingen van de directeur-generaal genomen overeenkomstig de paragrafen 1, eerste lid, 3/1, eerste lid, 7, eerste, tweede en vierde lid, en de paragrafen 8 en 9.]3. Dit beroep dient te worden ingediend bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad.
De artikelen 165 en 166 zijn van toepassing op de beroepsprocedure. De directeur-generaal of een door hem afgevaardigde vertegenwoordigt hierbij de penitentiaire administratie. <W 2005-12-23/31, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 11. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime is niet van toepassing op minderjarige gedetineerden.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 63, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
(3)<W 2024-05-15/03, art. 106, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen van rechtstreekse dwang.
Art.119. § 1. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid mag ten aanzien van de gedetineerden alleen rechtstreekse dwang gebruikt worden, wanneer deze doelstellingen op geen andere wijze kunnen worden bereikt en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.
§ 2. Onder dezelfde voorwaarden mag tegenover andere personen dan de gedetineerden rechtstreekse dwang worden gebruikt, in afwachting van de tussenkomst van de politiediensten, wanneer zij pogen gedetineerden te bevrijden, wederrechtelijk de gevangenis binnen te dringen of zich daarin ophouden zonder daartoe gerechtigd te zijn.
§ 3. Onder gebruik van rechtstreekse dwang in de zin van § 1 wordt verstaan het gebruik van fysieke dwang op personen, al dan niet met het gebruik maken van materiële of mechanische hulpmiddelen, van dwangtuigen die de bewegingsvrijheid beperken of van wapens die krachtens de wapenwet tot de reglementaire uitrusting behoren.
Art.120. § 1. Bij meerdere geschikte mogelijkheden van rechtstreekse dwang moeten deze gekozen worden die het minst schadelijk zijn.
§ 2. Elk gebruik van rechtstreekse dwang moet redelijk zijn en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
§ 3. Alvorens tot rechtstreekse dwang over te gaan dient eerst met deze dwang gedreigd te worden, behoudens wanneer de omstandigheden dit niet toelaten of wanneer een voorafgaande bedreiging het gebruik van rechtstreekse dwang onwerkzaam zou maken.
Art.121. Bij toepassing van een maatregel van rechtstreekse dwang wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel.
Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de voorzitter van de Commissie van toezicht, van de maandcommissaris en van de andere controlerende instanties.
TITEL VII. - Tuchtregime.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.122. Het tuchtregime strekt ertoe de orde en de veiligheid te vrijwaren met eerbiediging van de waardigheid, het zelfrespect en de individuele en sociale verantwoordelijkheid van de gedetineerden.
Het beroep op de tuchtprocedure moet beperkt blijven tot situaties waarin de handhaving van de orde en de veiligheid van de inrichting dit gebiedend rechtvaardigen en er geen enkel ander middel kan worden gebruikt om dit te verzekeren.
Art.123. Een gedetineerde mag niet belast worden met de handhaving van de tucht in de gevangenis.
Art.124. § 1. Een gedetineerde mag tuchtrechtelijk niet gestraft worden voor andere inbreuken en met andere sancties dan die welke omschreven worden door deze wet.
§ 2. Indien de tuchtsanctie, ten tijde van de tuchtrechtelijke beslissing vastgesteld, verschilt van die welke ten tijde van het tuchtrechtelijk misdrijf was bepaald, wordt de minst zware sanctie toegepast.
Art.125. Samenloop van een tuchtrechtelijke inbreuk en een misdrijf staat de tuchtprocedure en de mogelijkheid van tuchtrechtelijke bestraffing niet in de weg.
Art.126. Een gedetineerde mag voor één en dezelfde tuchtrechtelijke inbreuk slechts eenmaal tuchtrechtelijk gestraft worden.
Art.127. § 1. De bevoegdheid tot het opleggen van tuchtsancties berust bij de directeur.
§ 2. Werd de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd tijdens de overbrenging naar een andere gevangenis, dan is de directeur van de gevangenis van bestemming bevoegd.
§ 3. Indien de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd werd ten aanzien van een persoon die bevoegd is om tuchtsancties op te leggen, dient deze zich van de zaak te onthouden.
Naar gelang van het geval wordt de tuchtrechtelijke bevoegdheid dan uitgeoefend door de directeur of een hiërarchisch hoger lid van de penitentiaire administratie dat aangewezen werd door de minister. Indien de tuchtrechtelijke bevoegdheid uitgeoefend wordt door een hiërarchisch hoger lid van de penitentiaire administratie, wordt diens beslissing gelijkgesteld met een beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 148.
§ 4. Een tuchtsanctie kan worden opgelegd of worden uitgevoerd in een andere gevangenis of afdeling dan deze waarin de tuchtrechtelijke inbreuk werd gepleegd of waarin het tuchtrapport werd opgesteld.
HOOFDSTUK II. - Tuchtrechtelijke inbreuken.
Art.128. De tuchtrechtelijke inbreuken worden volgens hun ernst ingedeeld in twee categorieën.
Art.129.Als tuchtrechtelijke inbreuken van de eerste categorie worden beschouwd :
1° de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen, of de bedreiging daarmee;
2° de opzettelijke aantasting van de psychische integriteit van personen, of de bedreiging daarmee;
3° de opzettelijke beschadiging of vernieling van andermans roerende of onroerende goederen, of de bedreiging daarmee;
4° de wederrechtelijke ontvreemding van goederen;
5° de opzettelijke aantasting van de orde, zoals omschreven in artikel 2, 7°;
6° het aanzetten tot of het voeren van collectieve acties die de veiligheid of de orde in de gevangenis ernstig in gevaar brengen;
7° het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties.
8° ontsnapping of deelname aan een ontsnapping.
[1 9° het bezit of gebruik van technologische middelen die onregelmatige communicatie met de buitenwereld mogelijk maken.]1
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
Art.130.Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de tweede categorie :
1° het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden;
2° [1 het niet naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen;]1
3° het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel van de gevangenis;
4° het zich zonder toelating bevinden in een ruimte buiten de toegestane tijdsperiode of in een ruimte die men niet gerechtigd is te betreden;
5° het op onregelmatige wijze communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis [1 , met uitzondering van de in artikel 129, 9°, vermelde tuchtrechtelijke inbreuk]1;
6° het niet of onvoldoende rein houden van de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke lokalen of het bevuilen van terreinen;
7° het veroorzaken van lawaaihinder die het goede verloop van de activiteiten van de gevangenis verstoort.
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
Art.131. [1 De poging tot het plegen van en deelneming aan een in de artikelen 129 en 130 bedoelde tuchtrechtelijke inbreuk wordt gestraft met dezelfde straffen als de tuchtrechtelijke inbreuk zelf.]1
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
HOOFDSTUK III. - Tuchtsancties.
Afdeling I. - Algemene tuchtsancties.
Art.132.Ongeacht de aard van de tuchtrechtelijke inbreuk kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd :
1° berisping met inschrijving in het in artikel 146 bedoelde register voor tuchtsancties;
2° beperking of ontzegging, voor een maximumduur van dertig dagen, van het recht om in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor briefwisseling;
3° afzondering in (de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte), zoals hierna in afdeling IV nader bepaald, voor een maximumduur van dertig dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie; <W 2005-12-23/31, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
4° opsluiting in een strafcel, zoals hierna in afdeling III nader bepaald, voor een maximumduur van negen dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van drie dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;
[1 deze sanctie kan voor een maximumduur van veertien dagen worden opgelegd in geval van gijzelneming.]1
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
Afdeling II. - Bijzondere tuchtsancties.
Art.133. De volgende tuchtsancties kunnen voor een maximumduur van dertig dagen worden opgelegd voor een inbreuk van de eerste categorie en van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie, mits er een verband is met de aard of de omstandigheden van de tuchtrechtelijke inbreuk :
1° de ontzegging van bezit van bepaalde voorwerpen;
2° de ontzegging of beperking van het recht om een beroep te doen op de bibliotheekvoorzieningen, onverminderd het recht van de gedetineerde om vanuit de bibliotheek informatie te bekomen die bestemd is voor een door hem aangevatte opleiding, of die kadert in het recht op de vrije beleving van godsdienst of levensbeschouwing;
3° de ontzegging of beperking van de omgang met bezoekers van buiten de gevangenis; betreft het de in artikel 59, § 1, bedoelde personen, dan bestaat de sanctie in het organiseren van het bezoek in een lokaal dat is voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;
4° de ontzegging of beperking van het in artikel 64 bedoelde recht om te telefoneren;
5° het verbod om deel te nemen aan culturele, sportieve of ontspanningsactiviteiten in gemeenschappelijk verband.
6° [1 het verbod om deel te nemen aan werk in gemeenschappelijk verband;]1.
[1 7° het verbod om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband. ]1
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Afdeling III. - Opsluiting in een strafcel.
Art.134. § 1. Opsluiting in een strafcel bestaat erin de gedetineerde te plaatsen in een speciaal daartoe uitgeruste cel waarin hij alleen verblijft.
§ 2. De strafcel dient te voldoen aan de eisen inzake veiligheid, gezondheid en hygiëne die de Koning nader bepaalt en dient in ieder geval voorzien te zijn van een oproepsysteem.
§ 3. Zwangere vrouwen of gedetineerden wier kind van minder dan drie jaar in de gevangenis verblijft, zijn uitgesloten van opsluiting in een strafcel.
Art.135. § 1. Behoudens andersluidende beslissing van de directeur blijft de gedetineerde voor de duur van deze tuchtsanctie ontzegd van het recht :
1° om in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor de briefwisseling;
2° om bezoek te ontvangen van personen van buiten de gevangenis zoals bepaald in artikel 58; indien de tuchtsanctie meer dan drie dagen duurt, wordt bezoek toegestaan aan de in artikel 59, § 1, bedoelde personen in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;
3° om te telefoneren, behoudens met een advocaat (of met de persoon die rechtshulp of juridische bijstand verleent in de zin van artikel 104); <W 2005-12-23/31, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
4° om contacten te hebben met de media;
5° om deel te nemen aan activiteiten in gemeenschappelijk verband;
6° om in het bezit te blijven van de hem toebehorende voorwerpen;
7° om voorwerpen of materialen in zijn bezit te hebben voor individuele vrijetijdsbesteding, behoudens de in artikel 136 bepaalde uitzonderingen.
§ 2. De gedetineerde ontvangt voor de duur van de opsluiting in een strafcel geen inkomsten uit arbeid of opleidingsbijdrage.
Art.136. De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde die in een strafcel is opgesloten :
1° de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;
2° over voldoende lectuur beschikt;
3° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
4° de individuele vormingsactiviteiten verder kan zetten die niet onverenigbaar zijn met de opsluiting in een strafcel;
5° briefwisseling kan voeren onder de in titel V, hoofdstuk III, afdeling II bepaalde voorwaarden;
6° zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
7° een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 104 bedoelde juridische bijstand;
8° een beroep kan doen op psychosociale en medische hulpverlening.
Art.137.§ 1. Op positief advies van de [1 arts]1 kan een observatie door middel van een camera, microfoon of enig ander technisch middel plaatsvinden wanneer het voor de vrijwaring van de fysieke integriteit van de gedetineerde geboden is. De gedetineerde wordt hiervan in kennis gesteld.
§ 2. Dagelijks bezoeken de directeur en een [1 arts]1 de gedetineerde om zich te vergewissen van diens toestand en situatie en om na te gaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
§ 3. De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de strafcel te bezoeken.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 64, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.138. Bij elke opsluiting in een strafcel stelt degene die de tuchtsanctie oplegt een formulier op met vermelding van de identiteit van de gedetineerde, van de feiten en van de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot deze tuchtsanctie.
Voor de ganse duur van de tuchtsanctie wordt per dag op het formulier genoteerd, met vermelding van het uur van aanvang en beëindiging, wie de gedetineerde heeft bezocht en om welke reden de gedetineerde de strafcel heeft verlaten. Naar aanleiding van het bezoek dat de directeur hem dagelijks brengt krachtens artikel 137, § 2, kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen op dat formulier.
Personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich dit formulier gedurende de ganse duur van de tuchtsanctie doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde.
Nadat de opsluiting in een strafcel is beëindigd, wordt dit formulier geklasseerd in het dossier van de gedetineerde.
Art.139. Indien gedurende de tijd van zijn verblijf in de strafcel de gedetineerde een zware aanslag pleegt op de fysieke integriteit van een persoon, kan de opsluiting in de strafcel worden verlengd, op basis van een beslissing die genomen wordt overeenkomstig de in hoofdstuk V bepaalde procedure. Het verblijf in de strafcel kan in geen geval als gevolg van deze opeenvolgende beslissingen veertien dagen overschrijden.
(Afdeling IV. - Afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte).
Art.140. § 1. (Deze tuchtsanctie wordt uitgevoerd in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte.) <W 2005-12-23/31, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 2. Voor de duur van deze tuchtsanctie blijft de gedetineerde ontzegd van het recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten, [1 ...]1. De directeur kan de gedetineerde toestaan deel te nemen aan vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband [1 en aan activiteiten die verband houden met zijn eredienst of zijn levensbeschouwing]1.
[1 De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde :
1° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
2° zijn godsdienst of levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing.]1
De gedetineerde behoudt het recht om verder bezoek te ontvangen van de in artikel 59, § 1, bedoelde personen van buiten de gevangenis.
Behoudens andersluidende beslissing vanwege de directeur vindt het bezoek plaats in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt.
Het gebruik van de telefoon wordt beperkt tot één telefoongesprek per week, zonder afbreuk te doen aan het recht om te telefoneren naar een advocaat of naar een persoon die belast is met rechtshulp of juridische bijstand, in overeenstemming met wat bedoeld is in artikel 104.
De gedetineerde ontvangt voor de duur van de afzondering op (de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte) : <W 2005-12-23/31, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
1° geen inkomsten uit arbeid, tenzij voor arbeid verricht buiten gemeenschappelijk verband;
2° geen opleidingsbijdrage voor vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband die overeenkomstig artikel 83, § 3 met arbeid worden gelijkgesteld, behoudens wanneer de directeur hem heeft toegestaan aan dergelijke activiteiten deel te nemen.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.141.De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van deze tuchtsanctie wordt minstens wekelijks bezocht door de directeur en een [1 arts]1, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
----------
(1)<W 2018-07-11/02, art. 65, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.142. Indien, tijdens zijn periode van afzondering in (de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte), de gedetineerde een zware aanslag pleegt op de fysieke integriteit van een persoon, kan deze afzondering op cel verlengd worden, op basis van een beslissing die genomen wordt overeenkomstig de in hoofdstuk V bepaalde procedure. De afzondering in (de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte) kan als gevolg van deze opeenvolgende beslissingen in geen geval vijfenveertig dagen overschrijden. <W 2005-12-23/31, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
HOOFDSTUK IV. - De toemeting van tuchtsancties.
Art.143. § 1. Bij de keuze van de aard en de omvang van de tuchtsanctie wordt rekening gehouden met de ernst van de inbreuk, met de omstandigheden waarin zij plaatsvond, verzachtende omstandigheden en met de voorlopige maatregelen die eventueel overeenkomstig artikel 145, § 1, werden opgelegd.
§ 2. [1 Bij samenloop tussen tuchtrechtelijke inbreuken worden de verschillende inbreuken bestraft als één tuchtrechtelijke inbreuk van dezelfde categorie als de zwaarste van de samenlopende tuchtinbreuken.]1
§ 3. De tuchtsancties kunnen afzonderlijk of cumulatief worden opgelegd, met uitzondering van de tuchtsanctie van opsluiting in een strafcel en (afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte), die alleen kunnen worden opgelegd met uitsluiting van de andere tuchtsancties. <W 2005-12-23/31, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
In alle gevallen worden de grenzen van de evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de tuchtrechtelijke sancties alsook de vereisten inzake redelijkheid en billijkheid in acht genomen.
§ 4. De tuchtsancties kunnen geheel of ten dele met uitstel worden opgelegd voor een proeftijd van maximaal drie maanden, mits de algemene voorwaarde dat de gedetineerde zich onthoudt van nieuwe tuchtrechtelijke inbreuken.
Voor de duur van de proeftijd kunnen tevens bijzondere voorwaarden worden opgelegd voorzover de gedetineerde zich vooraf akkoord verklaart om deze na te leven en mits ze niet de aard van een sanctie hebben.
Wanneer de proeftijd gunstig is verlopen, kan de uitgesproken tuchtsanctie niet meer ten uitvoer gelegd worden.
Bij het niet naleven van de aan het uitstel verbonden voorwaarden kan de directeur bepalen dat de met uitstel uitgesproken tuchtsanctie geheel of gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd.
§ 5. De directeur kan een in uitvoering zijnde tuchtsanctie omzetten in een tuchtsanctie met uitstel en hij kan de in uitvoering zijnde sanctie voortijdig beëindigen wanneer hij van oordeel is dat het doel van de sanctie is bereikt vooraleer de uitvoeringstermijn verstreken is.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
HOOFDSTUK V. - De tuchtprocedure.
Art.144.§ 1. Wanneer een lid van het personeel een feit vaststelt waarvan het vermoedt dat het een tuchtrechtelijke inbreuk uitmaakt of wanneer een dergelijke inbreuk hem ter kennis wordt gebracht, stelt hij een rapport op voor de directeur. Hij bezorgt dit rapport zo spoedig mogelijk aan de directeur die binnen zeven dagen na de ontvangst van dit rapport handelt overeenkomstig [2 ...]2 § 3.
Het opstellen van het rapport brengt geen wijziging mee aan de levensvoorwaarden van de gedetineerde in de gevangenis, behoudens het bepaalde in artikel 145.
Het rapport, dat ondertekend wordt door de opsteller, vermeldt de identiteit van de opsteller, de identiteit van de gedetineerde, de feiten die als tuchtrechtelijke inbreuk worden beschouwd, de plaats, het ogenblik en de concrete omstandigheden waarin de feiten plaatsvonden.
De minister bepaalt het model voor dit rapport.
De directeur laat zich alle nuttige informatie bezorgen voor de beoordeling van de zaak.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. Indien de directeur meent dat de feiten een tuchtrechtelijk gevolg vereisen, wordt de gedetineerde door afgifte van een formulier schriftelijk in kennis gesteld van de tenlastelegging, van het feit dat tegen hem een tuchtprocedure zal worden opgestart, dat hij zijn tuchtdossier kan raadplegen en dat hij gehoord zal worden op een door de directeur bepaalde dag en tijdstip.
De gedetineerde die de schriftelijke tenlastelegging niet kan lezen, of die de taal ervan niet verstaat, wordt in de gelegenheid gesteld de inhoud en de omschrijving van de tenlastelegging te verstaan.
De minister bepaalt het model van het in het eerste lid bedoelde formulier.
§ 4. De gedetineerde heeft het recht zich tijdens de tuchtprocedure te laten bijstaan door een advocaat [1 ...]1.
[1 Tweede lid opgeheven.]1
§ 5. [1 De directeur hoort de gedetineerde in zijn middelen van verdediging binnen zeven dagen na de overhandiging van het in paragraaf 3 bedoeld formulier.]1
Indien de gedetineerde het voorwerp uitmaakt van een in artikel 145 bedoelde voorlopige maatregel, wordt hij gehoord binnen [1 tweeënzeventig uur]1 uur nadat deze in werking is getreden.
De directeur stelt de gedetineerde, in een taal die hij kan verstaan, desgevallend met behulp van derden, in kennis van de hem ten laste gelegde feiten.
De gedetineerde brengt zijn verweermiddelen mondeling en, zo hij dit wenst schriftelijk, ter kennis van de directeur.
De directeur kan de opsteller van het tuchtrapport en één of meerdere getuigen horen in aanwezigheid van de gedetineerde.
§ 6. De directeur neemt een beslissing binnen [1 vierentwintig uur]1 uren nadat de gedetineerde werd gehoord.
De gedetineerde kan alleen schuldig worden verklaard aan de hem ten laste gelegde tuchtrechtelijke inbreuk wanneer de directeur, op grond van al het bewijsmateriaal waarover hij beschikt, de ten laste gelegde feiten bewezen acht en de daarvoor ter verantwoording geroepen gedetineerde daaraan, schuldig acht.
[3 ...]3
§ 7. De gedetineerde wordt [1 binnen vierentwintig uur mondeling, in een taal die hij kan verstaan, en schriftelijk]1 in kennis gesteld van de beslissing en van de beweegredenen waarop zij steunt, in het bijzonder de motieven die de keuze en de maat van de sanctie hebben bepaald.
Zowel bij de mondelinge als bij de in het eerste lid bedoelde schriftelijke mededeling wordt de gedetineerde in kennis gesteld van de mogelijkheid om een klacht in te dienen.
§ 8. De beslissing is uitvoerbaar zodra zij mondeling ter kennis van de gedetineerde is gebracht en dit onverminderd de mogelijkheid van beklag.
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
(2)<W 2013-07-01/10, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
(3)<W 2018-07-11/02, art. 66, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.145. § 1. In geval van ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid of indien door het aanzetten of voeren van collectieve acties de veiligheid in de gevangenis ernstig in gevaar wordt gebracht kan de directeur, in afwachting van de tuchtprocedure, voorlopige maatregelen nemen en daartoe tot op het ogenblik waarop de beslissing tot tuchtsanctie mondeling aan de gedetineerde is meegedeeld [1 de in artikel 112, § 1, 4° en 5°]1 bedoelde bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen.
[1 In geval van gevaar voor de orde of de veiligheid kan de directeur, in afwachting van de tuchtprocedure, voorlopige maatregelen nemen en daartoe tot op het ogenblik waarop de beslissing tot tuchtsanctie mondeling aan de gedetineerde is meegedeeld de in artikel 112, § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen.]1
§ 2. De voorlopige maatregelen mogen niet worden genomen met het oog op onmiddellijke bestraffing.
§ 3. [1 Indien de in afwachting van de tuchtprocedure genomen bijzondere veiligheidsmaatregel wordt omgevormd in een vergelijkbare sanctie, wordt de duur van de voorlopige maatregel in mindering gebracht van deze tuchtsanctie.]1
----------
(1)<W 2010-03-02/04, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 16-04-2010>
Art.146. De tuchtrechtelijke sancties worden ingeschreven in een bijzonder daartoe bestemd register. De Koning bepaalt de vorm van dat register en de verplicht op te nemen vermeldingen.
TITEL VIII. - Afhandeling van klachten en van bezwaar tegen plaatsing of overplaatsing.
HOOFDSTUK I. - Klachten.
Art.147.Onverminderd de mogelijkheden die hem geboden worden in het kader van de briefwisseling, het bezoek en het toezicht op de gevangenissen, dient de gedetineerde in de gelegenheid gesteld te worden zich te wenden tot de directeur, met [1 ...]1 klachten, in aangelegenheden die hem zelf betreffen.
[1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 145, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.148.[1 Onverminderd de mogelijkheid voor een gedetineerde om zich te richten tot de directie en de Commissie van toezicht]1, kan een gedetineerde bij de Klachtencommissie beklag doen over elke beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van hem genomen werd.
Met een in het eerste lid bedoelde beslissing wordt gelijkgesteld het verzuim of de weigering een beslissing te nemen binnen een wettelijke termijn, of bij het ontbreken ervan, binnen een redelijke termijn.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 146, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.149. De gedetineerde die een klacht wenst in te dienen, wordt daartoe onverwijld in de gelegenheid gesteld. Voorzover dit nog niet was geschied, wordt hem uiterlijk vierentwintig uur nadat hij daartoe het verzoek gedaan heeft, schriftelijke mededeling gedaan van de beslissing waarover hij een klacht wenst in te dienen en van de redenen waarop die beslissing steunt.
Art.150.§ 1. Beklag wordt gedaan door indiening van een klacht bij de Klachtencommissie bij de gevangenis waar de beslissing is genomen waarover de gedetineerde zich beklaagt.
§ 2. In de klacht worden zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover geklaagd wordt en de redenen van de klacht vermeld.
§ 3. De taal waarin de klacht moet worden opgesteld en behandeld, wordt bepaald door de bij het koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
§ 4. Aan een gedetineerde die ongeletterd is of de taal van de op hem toepasselijke procedure niet kent, wordt [1 ...]1 bijstand verleend bij het opstellen van de klacht en bij de verdere afhandeling van de procedure.
§ 5. De klacht wordt ingediend uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen.
Een na afloop van deze termijn ingediende klacht is niettemin ontvankelijk indien blijkt, rekening houdend met alle omstandigheden, dat de gedetineerde de klacht zo spoedig heeft ingediend als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 147, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.151. § 1. Behalve in de gevallen bedoeld in § 2, wordt de klacht behandeld door de voltallige Klachtencommissie.
§ 2. De voorzitter van de Klachtencommissie of een door hem aangewezen lid van de Klachtencommissie kan, indien hij de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, of wanneer hij de zaak als hoogdringend beoordeelt, de zaak als alleensprekend klachtenrechter afdoen. In dit geval zijn de artikelen 152 en volgende van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De alleensprekende klachtenrechter kan de behandeling te allen tijde naar de voltallige Klachtencommissie verwijzen.
§ 4. Behoudens onverenigbaarheid met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag, geschiedt de behandeling van de klacht niet in het openbaar.
Art.152. § 1. Na ontvangst van de klacht wordt een afschrift ervan aan de directeur overgezonden.
§ 2. Indien de directeur van oordeel is dat de klacht kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of dat poging tot bemiddeling door de maandcommissaris, bedoeld in artikel 153, wenselijk is, brengt hij dit binnen achtenveertig uur (na ontvangst van de klacht), schriftelijk, met mededeling van zijn motieven, ter kennis van de alleensprekende klachtenrechter of van de Klachtencommissie.
In de andere gevallen deelt hij, binnen achtenveertig uur na het indienen van de klacht, schriftelijk de informatie en opmerkingen mee die hij nuttig acht voor de beoordeling van de gegrondheid van de klacht. <W 2005-12-23/31, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
De inhoud van deze informatie en opmerkingen wordt onmiddellijk schriftelijk ter kennis gebracht van de klager.
Art.153.§ 1. Alvorens de klacht verder te behandelen, kan de Klachtencommissie of de alleen zetelend klachtenrechter, [1 behoudens verzet van de directeur]1, de klacht overzenden aan de maandcommissaris, teneinde het deze mogelijk te maken om een bemiddeling voor te stellen en te organiseren tussen de directeur en de gedetineerde en, in zoverre het vergelijk daartoe aanleiding geeft, aan de gedetineerde de mogelijkheid te geven om afstand te doen van zijn klacht.
§ 2. Mits hij daartoe door de gedetineerde formeel gemandateerd wordt, stelt de maandcommissaris de alleen zetelende klachtenrechter dan wel de klachtencommissie op de hoogte van het bereikte vergelijk en van, in voorkomend geval, de klachtafstand van de gedetineerde.
§ 3. Klachtafstand maakt een einde aan de beklagprocedure.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 149, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.154. § 1. De Klachtencommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid desgewenst mondelinge opmerkingen te maken met betrekking tot de klacht, tenzij ze het beklag als kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beoordeelt, zonder dat nader onderzoek vereist is.
§ 2. De Klachtencommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de klachtencommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld.
§ 3. De Klachtencommissie kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de directeur of van de klager, bij derden mondelinge of schriftelijke inlichtingen inwinnen. Indien mondelinge inlichtingen worden ingewonnen kunnen, de directeur en de klager vooraf de vragen opgeven die zij bij hun afwezigheid gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de Klachtencommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld.
§ 4. Indien de gedetineerde zich niet langer bevindt in de gevangenis waar de beslissing waartegen beklag wordt gedaan genomen is, kan de Klachtencommissie bepalen :
1° dat de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld de klacht schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;
2° dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de Klachtencommissie kunnen worden gemaakt;
3° dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.
Art.155.§ 1. De klager heeft het recht zich door een advocaat te laten bijstaan of door een door hem gekozen vertrouwenspersoon die daartoe door de Klachtencommissie wordt aanvaard.
§ 2. Zowel de directeur als de klager hebben het recht de stukken van het geding in te zien [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 150, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.156.In afwachting van de uitspraak over de klacht kan de voorzitter van de Klachtencommissie [1 ...]1, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop de klacht betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.
Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 151, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.157.§ 1. Er wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk veertien dagen na het indienen van de klacht of van het falen van de bemiddeling bedoeld in artikel 153, uitspraak gedaan over de klacht.
De uitspraak is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid van beroep bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit beroep moet worden ingesteld.
§ 2. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak van de Klachtencommissie overgezonden.
§ 3. De secretaris van de Klachtencommissie zendt van alle uitspraken van de Klachtencommissie een afschrift naar de minister. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 152, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.158.§ 1. De Klachtencommissie kan beslissen de klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond te verklaren.
§ 2. De klacht wordt gegrond verklaard wanneer de Klachtencommissie van oordeel is dat de beslissing waarover geklaagd is :
1° in strijd is met een in de gevangenis geldend wettelijk voorschrift of met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag; of
2° bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
§ 3. Voorzover de klacht gegrond wordt verklaard, vernietigt de Klachtencommissie de beslissing, en kan ze :
1° de directeur opdragen, binnen een door haar bepaalde termijn, een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
2° bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
3° zich beperken tot een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing.
[1 § 3/1. Bij vernietiging van een beslissing genomen overeenkomstig artikel 118, § 3/1, eerste lid, en § 7, vierde lid, van een beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 of tot toewijzing van een verblijfsruimte genomen ten aanzien van een gedetineerde geplaatst onder voormeld individueel bijzonder veiligheidsregime, kan de Klachtencommissie of de Beroepscommissie enkel toepassing maken van paragraaf 3, 1° en 3°. Zij vermeldt de specifieke redenen waarom ze de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt en omkleedt eveneens haar beslissing met de bijzondere redenen hoe deze beslissing verzoend kan worden met de aangegeven veiligheidsrisico's. In voorkomend geval omkleedt zij haar beslissing met de bijzondere redenen waarom zij afwijkt van het advies van de federale procureur of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
§ 4. Bij vernietiging van de beslissing worden de gevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Klachtencommissie.
Voorzover de gevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan kunnen gemaakt worden, bepaalt de Klachtencommissie, na de directeur te hebben gehoord, of aan de klager enige tegemoetkoming, met uitsluiting van elke financiële vergoeding, moet worden toegekend.
§ 5. De beslissing van de Klachtencommissie is uitvoerbaar ongeacht de mogelijkheid van beroep, behoudens tegenstrijdige beslissing van de voorzitter van de Beroepscommissie overeenkomstig artikel 160. In geval van hoger beroep blijft niettemin de beslissing van de Klachtencommissie om een compensatie toe te kennen, zoals bepaald in § 4, tweede lid, opgeschort.
----------
(1)<W 2024-05-15/03, art. 107, 019; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
HOOFDSTUK II. - Hoger beroep tegen de uitspraak van de Klachtencommissie.
Art.159. § 1. Tegen de uitspraak van de Klachtencommissie kunnen het inrichtingshoofd, of bij diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de klager hoger beroep instellen bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad.
§ 2. Om hoger beroep in te stellen, wordt, uiterlijk op de zevende dag na de ontvangst van het in artikel 157, § 2, bedoelde afschrift van de uitspraak, aan de Beroepscommissie een met redenen omkleed beroepschrift toegezonden.
§ 3. Artikel 150, §§ 2 tot 5, is van overeenkomstige toepassing.
Art.160. In afwachting van de uitspraak van de Beroepscommissie kan de voorzitter, op verzoek van diegene die het beroep heeft ingesteld, en na de andere betrokkene in de procedure te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de Klachtencommissie geheel of gedeeltelijk schorsen.
Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan het inrichtingshoofd en de klager.
Art.161.§ 1. Indien het beroep wordt ingesteld door de klager, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan het inrichtingshoofd.
Deze deelt uiterlijk binnen achtenveertig uur na ontvangst van het beroepschrift, schriftelijk de voor de beoordeling van de gegrondheid van het beroepschrift naar zijn oordeel nuttige informatie en opmerkingen mee, die door de Beroepscommissie onverwijld ter kennis gebracht worden van de klager.
Indien het beroep wordt ingesteld door het inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan de klager.
§ 2. De artikelen 154 en 155 zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroepschrift, met dien verstande [1 ...]1 :
1° dat het inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;
2° dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de Beroepscommissie [1 in de gevangenis]1 kunnen worden gemaakt;
3° of dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, het inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 153, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.162.§ 1. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak over het beroepschrift en uiterlijk veertien dagen na het instellen van het hoger beroep.
§ 2. [1 ...]1.
§ 3. De artikelen 156, 157, § 2 en 3 en 158, § 1 tot 4 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitspraken van de Beroepscommissie onmiddellijk uitvoerbaar zijn.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 154, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
HOOFDSTUK III. - Bezwaar tegen de plaatsing of overplaatsing en beroep tegen de beslissing over het bezwaarschrift.
Art.163. § 1. Tegen de beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 kan door de gedetineerde bezwaar worden ingediend bij de directeur-generaal van de penitentiaire administratie.
§ 2. De indiening van het bezwaar schorst de beslissing tot plaatsing of overplaatsing niet.
§ 3. Het bezwaarschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur ingediend worden.
§ 4. Het bezwaarschrift wordt opgesteld in het Nederlands of het Frans en bepaalt de taal van de rechtspleging.
§ 5. Op de bezwaarschriftprocedure is artikel 150, §§ 2, 4 en 5, van overeenkomstige toepassing.
Art.164.§ 1. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift toe te lichten ten aanzien van directeur-generaal of zijn gemachtigde, naar eigen keuze schriftelijk of mondeling.
Hij heeft daarbij recht op bijstand van een advocaat of een zelf gekozen vertrouwenspersoon, met uitsluiting van een medegedetineerde.
De gedetineerde kan enkel mondelinge toelichting geven door zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of een vertrouwenspersoon.
§ 2. De directeur-generaal brengt de indiener van het bezwaarschrift binnen [1 veertien]1 dagen na de [2 ontvangst]2 van het bezwaarschrift schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Hierbij wijst hij hem op de beroepsmogelijkheid alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 155, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(2)<W 2018-07-11/02, art. 67, 013; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
Art.165. § 1. De gedetineerde heeft het recht beroep in te stellen bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad tegen de beslissing van de directeur-generaal over het bezwaarschrift.
§ 2. Het beroep wordt ingesteld uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de aangevochten beslissing. Bij afwezigheid van een beslissing binnen de in artikel 164, § 2, bepaalde termijn, beschikt de gedetineerde eveneens over zeven dagen na het verstrijken van deze termijn om beroep in te stellen.
§ 3. Het beroepschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur worden ingediend.
§ 4. Op de wijze van indiening zijn de artikelen 150, §§ 2, 4 en 5, en (163, § 4), van overeenkomstige toepassing. <W 2005-12-23/31, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art.166.§ 1. [1 Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 154 en 155 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze procedure de directeur-generaal of zijn gemachtigde optreedt en dat alle opmerkingen schriftelijk geformuleerd worden.]1
§ 2. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk en uiterlijk veertien dagen vanaf het instellen van het hoger beroep uitspraak over het beroepschrift. Ten aanzien van de uitspraak van de Beroepscommissie zijn de artikelen 157, §§ 2 en 3 en 158, §§ 1 tot 4, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. De uitspraak van de Beroepscommissie is onmiddellijk uitvoerbaar.
----------
(1)<W 2016-12-25/14, art. 156, 011; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
TITEL IX. - Tijdelijke bepaling.
Art.167.§ 1. Behoudens andersluidende bepalingen zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op de personen die (krachtens de artikelen) 7 en 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten geïnterneerd zijn, in afwachting dat de rechtspositie voor deze personen bij wet geregeld is. <W 2005-12-23/31, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
§ 2. De artikelen 17 en 18 en 163 tot 166 betreffende de plaatsing en overplaatsing zijn niet van toepassing op de in § 1 vermelde personen.
§ 3. Het in artikel 38 bedoelde individueel detentieplan dient ten aanzien van de in § 1 bedoelde personen te worden opgesteld, rekening houdend met hun specifieke noden.
§ 4. In het kader van een tuchtprocedure, een klacht procedure en een beroepsprocedure tegen de uitspraak van de Klachtencommissie, wordt de in § 1 vermelde persoon steeds bijgestaan door een advocaat. Indien betrokkene geen advocaat gekozen heeft, meldt de directeur dit, met het oog op een ambtshalve aanwijzing van een advocaat, aan de stafhouder van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2013-07-01/10, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 16-09-2013>
TITEL X. - Opheffingsbepaling en wijzigingsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffingsbepaling.
Art.168. De wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek.
Art.169. <W 2005-12-23/31, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007> Artikel 30ter van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 18 maart 1970 en vernummerd bij de wet van 10 juli 1996, wordt opgeheven.
Art.170. In artikel 157 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 7 mei 1999 worden de woorden " huizen van bewaring, huizen van arrest of strafhuizen " vervangen door het woord " gevangenissen ".
HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering.
Art.171. In titel VII van boek II van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999, wordt het opschrift van Hoofdstuk II, vervangen door het opschrift " Gevangenissen ".
Art.172. In de artikelen 603 en 604 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999 wordt het woord " gevangenissen " telkens vervangen door het woord " strafinrichtingen ".
Art.173. In artikel 612 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, vervallen de woorden " huis van arrest of ".
Art.174. Artikel 613, tweede lid van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, wordt vervangen als volgt :
" De voorzitter van het hof van assisen kan alle voor de berechting noodzakelijke bevelen geven die in de huizen van arrest bij de hoven van assisen moeten worden uitgevoerd. ".
Art.175. In artikel 614 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967 worden de woorden " van de strafinrichtingen " vervangen door de woorden " van de gevangenissen ".
Art.176. In de artikelen 615 en 618 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, wordt het woord " gevangenis " telkens vervangen door het woord " strafinrichting ". "
HOOFDSTUK IV. - (Opgeheven)
Art.177. (Opgeheven) <W 2005-12-23/31, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
Art.178. (Opgeheven) <W 2005-12-23/31, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
Art.179. Artikel 20 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, waarvan het eerste lid, § 1 en het tweede lid, § 2 zal vormen, wordt aangevuld met §§ 3, 4, 5 en 6, luidend als volgt :
" § 3. Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden, kan de onderzoeksrechter bevelen om een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten en, in afwijking van § 2 :
1° het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;
2° de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van individueel in het bevel vermelde personen;
3° telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde personen.
§ 4. De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met redenen omklede beschikking, die wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van de gevangenis wordt betekend aan de verdachte.
De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van strafvordering.
§ 5. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet.
De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van briefwisseling, laat de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens (artikel 57) van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet. <W 2005-12-23/31, art. 34, 1°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
De onderzoeksrechter kan het bezoek van de in artikel 59, § 1, eerste lid, bedoelde personen, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd de in artikel 59, § 1, tweede lid van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden bepaalde bepalingen.
§ 6. De verdachte kan bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis een verzoekschrift indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter (krachtens § 3) opgelegde maatregelen bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd. <W 2005-12-23/31, art. 33, 2°, 002; Inwerkingtreding : 15-01-2007>
De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 tot 24. Hoger beroep tegen de beslissing wordt ingesteld overeenkomstig artikel 30 en cassatieberoep overeenkomstig artikel 31.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling.
Art. 180.De Koning bepaalt de datum waarop deze wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking treden, behalve wat dit artikel betreft.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 71, 72, §1, 73, 74, §1 tot §4 vastgesteld op 01-11-2005 door KB 2005-10-25/33, art. 4) (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 98 vastgesteld op 01-01-2006 door KB 2005-12-12/38, art. 11) (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 4 tot 6 en 8 tot 13 en van artikelen 105 tot 121, met uitzondering van artikel 118, § 10, vastgesteld op 15-01-2007 door KB 2006-12-28/39, art. 1 en 2) (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 57, 179 - met uitzondering van § 5, derde lid - en artikelen 168 tot 176 vastgesteld op 15-01-2007 door KB 2006-12-28/40, art. 1 tot 3) (NOTA : Inwerkingtreding van de artikelen 1, 2, 3, 16, 19, 42, 44, 45, 46, 47, 53, 54, 55, 56, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 76, 77, 78, 79, 80, 103, 104 en 167, § 1, vastgesteld op 01-09-2011 bij KB 2011-04-08/01, art. 31, 1°) (NOTA : Inwerkingtreding van de artikelen 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, §§ 1 en 3, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 145, 146 en 167, § 4, vastgesteld op 01-09-2011 bij KB 2011-04-08/02, art. 3, 1°) (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 20 ; 21 ; 22 ; 23 ; 24 ; 25/1 ; 25/3 vastgesteld op 01-01-2019 door KB 2018-07-19/02, art. 4) (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 25 vastgesteld op 01-04-2019 door KB 2018-07-19/02, art. 5) (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 26 ; 27 ; 28 ; 29 ; 30 ; 31/1 vastgesteld op 01-09-2019 door KB 2018-07-19/02, art. 6) (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 18, §2; 25/2 ; 31 ; 118, § 10 ; 147 ; 148 ; 149 ; 150 ; 151 ; 152 ; 153 ; 154 ; 155 ; 156 ; 157 ; 158 ; 159 ; 160 ; 161 ; 162 ; 163 ; 164 ; 165 ; 166 vastgesteld op 01-10-2020 door KB 2018-07-19/02, art. 7) (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 7 vastgesteld op 15-09-2018 door KB 2018-06-22/25, art. 12)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 48 ; 49 ; 50 ; 51 ; 52 vastgesteld op 01-11-2018 door KB 2018-10-03/02, art. 3)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 41 ; 134,§2 vastgesteld op 14-02-2019 door KB 2019-02-03/07, art. 12)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 43 vastgesteld op 01-07-2020 door KB 2019-04-05/04, art. 3)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 35 ; 36 ; 38 ; 39 ; 102 ; 167, §3 vastgesteld op 29-04-2019 door KB 2019-04-05/17, art. 1,1°)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 74 ; 75 vastgesteld op 01-07-2019 door KB 2019-05-17/28, art. 40)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 81 tot 86,§1,§2 vastgesteld op 01-01-2020 door KB 2019-06-26/05, art. 14,1°)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 14 en 15 vastgesteld op 30-08-2019 door KB 2019-08-17/03, art. 8, §1, 1°, 015> )
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 17, 18, § 1, 167, § 2 vastgesteld op 01-01-2020 door KB 2019-08-17/03, art. 8, § 2, 015>)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 32; 33; 34 vastgesteld op 01-12-2019 door KB 2019-08-17/02, art. 12)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 86,§3 vastgesteld op 01-01-2020 door KB 2019-06-26/04, art. 52,1°)