14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-12-2003 en tekstbijwerking tot 12-08-2019)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Autocontrole.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Traceerbaarheid.
Afdeling 1.
Art. 4
Afdeling 2. - Identificatie en registratie van producten.
Art. 5-6
Afdeling 3. - Wijze van registratie en ter beschikking stellen van de gegevens.
Art. 7
HOOFDSTUK IV. - Meldingsplicht.
Art. 8
HOOFDSTUK V. - Gidsen.
Art. 9, 9/1
HOOFDSTUK VI. - Delegatie.
Art. 10
HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen.
Art. 11-12, 12bis
HOOFDSTUK VIII. - Overtredingen en strafbepalingen.
Art. 13, 13bis
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art. 14-15
BIJLAGEN.
Art. N1-N4
2004022073 2005022914 2006022162 2007022717 2007022718 2011018212 2012018282 2013018181 2014018095 2018030521 2019013730 2019013731 2023045489
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van producten.
Dit besluit is niet van toepassing op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
2° De Minister : de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid;
3° Kwaliteit : alle kenmerken met betrekking tot de aard, de gesteldheid, de samenstelling, de nutritionele aspecten, de verpakking en de etikettering;
[2 3°/1 Verordening 852/2004 : Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne;
3°/2 Verordening 183/2005 : Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne;]2
4° Primaire productie : de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst en de oogst van wilde producten [2 alsook de activiteiten bedoeld in bijlage I, deel A, I, 1 van de Verordening 852/2004 of in artikel 5, 1 van de Verordening 183/2005]2;
5° [2 Operator : de onbezoldigde natuurlijke persoon, de onderneming in de zin van artikel 4 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, of de vereniging, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is, in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van een product;]2
6° [2 Vestigingseenheid : een plaats die geografisch kan geïdentificeerd worden door een adres, waar ten minste één activiteit van de operator wordt uitgeoefend of van waaruit de activiteit wordt uitgeoefend;]2
7° [2 ...]2
8° Product : Elk product of materie behorend tot de bevoegdheid van het Agentschap krachtens de wet van 4 februari 2000;
9° Levensmiddel : elk product, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, dat bestemd is om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat het door de mens wordt geconsumeerd.
Dit begrip omvat tevens drank, kauwgom alsmede iedere stof, daaronder begrepen water, die opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd.
Onder deze definitie vallen niet :
- dierenvoeders,
- levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie,
- planten vóór de oogst,
- geneesmiddelen in de zin van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen,
- cosmetische producten in de zin van het koninklijk besluit van 15 oktober 1997 betreffende cosmetica,
- tabak en tabaksproducten in de zin van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten,
- verdovende middelen en psychotrope stoffen in de zin van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen ondertekend te New York op 30 maart 1961 en het Verdrag inzake psychotrope stoffen, ondertekend te Wenen op 21 februari 1971;
- residuen en contaminanten;
10° In de handel brengen : het voorhanden hebben van producten met het oog op de verkoop, met inbegrip van het te koop aanbieden, of enige andere vorm van overdracht ten kosteloze of bezwarende titel, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf;
11° Stadia van productie, verwerking en distributie : alle stadia, met inbegrip van de invoer, de primaire productie of vervaardiging van een product tot en met het verpakken, de opslag, het vervoer, de verkoop, de distributie of de levering daarvan aan de eindverbruiker of gebruiker;
12° [2 Autocontrole : het geheel van maatregelen die door de operatoren worden genomen om ervoor te zorgen dat de producten in alle stadia van de productie, verwerking en distributie die onder hun beheer vallen :
- voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake veiligheid van de voedselketen;
- voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake kwaliteit van de producten, waarvoor het Agentschap bevoegd is;
- voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3
en het toezicht op de effectieve naleving van deze voorschriften;]2
13° Traceerbaarheid : mogelijkheid om een product door alle stadia van de productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen;
14° Identificatie : elke benaming en/of code die éénduidig en ondubbelzinnig verwijst naar de etikettering van het product of de geregistreerde gegevens [2 van een inrichting]2 of een vestigingseenheid;
15° Etikettering : de vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken, beelden of tekens die betrekking hebben op een product en voorkomen op enig verpakkingsmiddel, document, schriftstuk, etiket, band of label, dat (die) bij dit product is gevoegd of daarop betrekking heeft.
[2 16° Veiligheid van de voedselketen : de veiligheid van elk product of materie behorende tot de bevoegdheid van het Agentschap krachtens de wet van 4 februari 2000;]2
[2 17° Primaire productie van niet-eetbare plantaardige producten : de primaire productie van plantaardige producten die niet van die aard zijn om geconsumeerd te worden door mens of dier;]2
[2 18° Plantengezondheid : de toestand die bekomen wordt door naleving van de bepalingen in uitvoering van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;]2
[2 19° Diervoeders : alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeelt, verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren;]2
[2 20° Inrichting : een plaats die geografisch gezien kan geïdentificeerd worden door een adres, waar ten minste een activiteit wordt uitgeoefend of van waaruit deze wordt uitgeoefend en die het geheel van de infrastructuur en de uitrusting omvat noodzakelijk voor het uitoefenen van de activiteit;]2
[3 21° Derde land: land dat niet behoort tot de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte en waartoe bij of krachtens een handels- of associatieakkoord het vrij verkeer van goederen niet volledig werd uitgebreid.]3
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2011-05-26/12, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2019-07-19/08, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
HOOFDSTUK II. - Autocontrole.
Art.3.§ 1. Elke [1 operator]1, uitgezonderd voor de primaire productie, moet [2 voor elke vestigingseenheid]2 een systeem van autocontrole instellen, toepassen en handhaven, dat de veiligheid van zijn producten omvat.
§ 2. Voor de veiligheid van levensmiddelen [2 en van de diervoeders]2 moet het autocontrolesysteem gebaseerd zijn op de volgende principes van het " Hazard analysis and critical control points-systeem " (HACCP-systeem) :
1° het identificeren van elk gevaar dat voorkomen, geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden;
2° het identificeren van de kritische controlepunten in het stadium of de stadia waarin controle essentieel is om een gevaar te voorkomen of te elimineren dan wel tot een aanvaardbaar niveau te reduceren;
3° het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische controlepunten teneinde te kunnen bepalen wat al dan niet aanvaardbaar is op het vlak van preventie, eliminatie of reductie van een onderkend gevaar;
4° het vaststellen en toepassen van efficiënte bewakingsprocedures voor de kritische controlepunten;
5° het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking blijkt dat een kritisch controlepunt niet volledig onder controle is;
6° het vaststellen van procedures om na te gaan of de in de punten 1° tot en met 5° bedoelde maatregelen naar behoren functioneren. Regelmatig worden er verificatieprocedures uitgevoerd. De procedures worden herzien telkens het productieproces [1 in de inrichting]1 op zodanige wijze wordt gewijzigd dat de voedselveiligheid zou kunnen worden aangetast;
7° het opstellen van documenten en registers, aangepast aan de aard en de omvang [1 van de inrichting]1, teneinde aan te tonen dat de in de punten 1° tot en met 6° omschreven maatregelen daadwerkelijk worden toegepast;
8° indien nodig het opstellen van bemonsterings- en analyseplannen die toelaten zich te verzekeren van de geldigheid van het autocontrolesysteem.
De Ministers die de Volksgezondheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben, bepalen, in voorkomend geval, op basis van sociale, economische of traditionele factoren, de toepassingsmodaliteiten voor bepaalde sectoren, subsectoren of categorieën van [1 inrichtingen]1 met betrekking tot de in deze § aangegeven verplichtingen. De toepassingsmodaliteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de veiligheid van de levensmiddelen.
§ 3. Elke [1 operator]1, kan een systeem van autocontrole instellen, toepassen en handhaven dat de kwaliteit van zijn producten verzekert.
§ 4. [2 Elke operator binnen de primaire productie moet, voor zover hij plantaardige producten produceert of oogst, de voorschriften die opgenomen zijn in de bijlage IV respecteren.
Elke operator binnen de primaire dierlijke en plantaardige productie voert, uitgezonderd voor de activiteiten die betrekking hebben op de primaire productie van niet-eetbare plantaardige producten, enerzijds een regelmatige controle uit op de hygiënevoorschriften bedoeld in bijlage I, deel A, II van de Verordening 852/2004 en bijlage I, deel A, I van de Verordening 183/2005 en houdt anderzijds de nodige registers bij zoals voorzien in bijlage I, deel A, III van de Verordening 852/2004 en bijlage I, deel A, II van de Verordening 183/2005.]2
[2 § 5. De analyses die uitgevoerd worden in het kader van dit artikel worden uitgevoerd in laboratoria die deelnemen aan ringtesten, vermeld op de website van het Agentschap.]2
[2 § 6.[3 Elke operator kan zijn autocontrolesysteem en de naleving van de bepalingen, vermeld in paragraaf 4, per vestigingseenheid door het Agentschap laten valideren. Indien in een inrichting meerdere vestigingseenheden hun activiteit uitoefenen binnen één erkenning of toelating dan moet het autocontrolesysteem van deze vestigingseenheden en/of de naleving van de bepalingen, vermeld in paragraaf 4, betrekking hebbend op deze vestigingseenheden gelijktijdig gevalideerd worden]3.]2
[3 § 7. De Minister kan, op vraag van bepaalde sectoren, de validatie van het autocontrolesysteem of de validatie van de naleving van de bepalingen, vermeld in paragraaf 4 opleggen voor deze sector.]3
[3 Elke operator moet, voor elke vestigingseenheid van waaruit producten geëxporteerd worden naar derde landen en voor zover hiervoor aan specifieke bijkomende voorwaarden inzake de veiligheid van de voedselketen moet voldaan worden, zijn autocontrolesysteem / de naleving van de bepalingen vermeld in paragraaf 4, laten valideren.
Voor zover dit noodzakelijk is om aan de eisen van het derde land te voldoen moet eveneens de toeleverancier van de in de eerste alinea bedoelde operator zijn autocontrolesysteem / de naleving van de bepalingen vermeld in paragraaf 4, laten valideren.
Het Agentschap stelt, na overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken sector, vast voor welke land - productcombinaties aan deze specifieke bijkomende voorwaarden moet voldaan worden en publiceert deze op zijn website.]3
[3 § 9. Ingeval de validatie verplicht is volgens de bepalingen van paragrafen 7 en 8 kan een operator waarvoor de validatie verlopen, geschorst of ingetrokken is, voor zover de veiligheid van zijn producten niet in het gedrang is en hij aan de andere bepalingen van de regelgeving voldoet zijn activiteiten voor maximaal 3 maand voortzetten. Producten bestemd voor derde landen kunnen enkel geëxporteerd worden indien het respecteren van de eisen van de derde landen gegarandeerd kan worden.]3
[3 § 10. Elke operator die een validatie zoals bedoeld in paragraaf 6 of artikel 10 bekomen heeft, houdt de inspectieverslagen van het Agentschap alsook de in het kader van de validatie bekomen auditverslagen, minstens tot 1 jaar na de geldigheidsperiode van de bekomen validatie ter beschikking van het Agentschap en van de in artikel 10 bedoelde organismen.]3
[3 § 11. De validatie als bedoeld in artikel 10 wordt geschorst door het betrokken inspectie- of certificeringsorganisme die de validatie heeft uitgevoerd of door het Agentschap:
1° indien vastgesteld wordt dat niet langer voldaan is aan de voorwaarden voor de validatie, of
2° indien de operatoren worden onderworpen aan een versterkte controle zoals bedoeld in artikelen 7 en 8 van het koninklijk besluit van 27 februari 2013 betreffende de controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in dierlijke producten.]3
[3 § 12. In het geval, beschreven in paragraaf 11, kan de operator zijn autocontrolesysteem of de naleving van de bepalingen, vermeld in artikel 3, § 4 opnieuw laten valideren indien hij het nodige gedaan heeft om terug aan de voorwaarden van de validatie te voldoen.
De schorsing van de validatie in het geval, beschreven in paragraaf 11, 2°, duurt voor de periode van de versterkte controle.]3
[3 § 13. Bij schorsing van de validatie beëindigt, in het geval er een visueel teken werd afgeleverd, het recht om dit uit te hangen en de operator is ertoe gehouden het visuele teken dat in zijn bezit is te vernietigen.]3
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2011-05-26/12, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2019-07-19/08, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
HOOFDSTUK III. - Traceerbaarheid.
Afdeling 1.
Art.4.
<Opgeheven bij KB 2011-05-26/12, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Afdeling 2. - Identificatie en registratie van producten.
Art.5. Onverminderd de bestaande reglementaire bepalingen, kan de Minister, met het oog op de traceerbaarheid, van de in de handel gebrachte producten aanvullende vermeldingen op het etiket bepalen.
Art.6.§ 1. Elke [1 operator]1 moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de ontvangen producten wordt geregistreerd : de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de ontvangstdatum, de identificatie van de vestigingseenheid die het product levert en, in voorkomend geval, andere gegevens die door de Minister worden voorgeschreven.
De Minister kan naargelang de sector en het product bijkomende validatietesten opleggen betreffende de identificatie en de kenmerken van het product of de vestigingseenheid die het product levert.
§ 2. Elke [1 operator]1 moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de afgevoerde producten wordt geregistreerd : de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de leveringsdatum, de identificatie van de vestigingseenheid die het product afneemt en, in voorkomend geval, andere gegevens die door de Minister worden voorgeschreven.
De Minister kan naargelang de sector en het product bijkomende validatietesten opleggen betreffende de identificatie en de kenmerken van de vestigingseenheid die het product afneemt.
§ 3. Elke [1 van de inrichting]1 moet beschikken over systemen of procedures waarmee het verband tussen de aangevoerde en de afgevoerde producten kan worden gelegd en waarmee ze in alle stadia van productie, verwerking en distributie traceerbaar zijn.
In overleg met de betrokken sector bepaalt de Minister tot op welk niveau dit verband moet worden aangegeven.
[2 § 4. In afwijking van de bepalingen, vermeld in § 1, 2 en 3 gelden de volgende bepalingen :
1° In het geval van leveringen aan liefdadigheidsverenigingen en aan voedselbanken volstaat als registratie van uitgaande producten de lijst van vestigingseenheden van liefdadigheidsverenigingen en voedselbanken waaraan geleverd wordt.
2° In het geval van liefdadigheidsverenigingen en voedselbanken volstaat als registratie van inkomende producten de lijst van vestigingseenheden waarvan de producten afkomstig zijn.]2
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2014-03-11/06, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Afdeling 3. - Wijze van registratie en ter beschikking stellen van de gegevens.
Art.7.§ 1. Bij de in artikelen 5 en 6 bedoelde identificaties en registraties zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° Bij de registraties moet er, voor zover mogelijk, gebruik gemaakt worden van ingebouwde controleberekeningen of andere technieken die fouten uitsluiten;
Voor niet-Belgische vestigingseenheden die niet beschikken over een unieke identificatie binnen Europa, moet de naam en het adres geregistreerd worden in plaats van de identificatie.
[1 1°/1. De minister kan bepalen met welke frequentie deze registraties geregistreerd worden en binnen welke termijn deze registraties ter beschikking gesteld worden aan het Agentschap.]1
2° Voor de identificatie van de vestigingseenheden moet, daar waar deze aanwezig is, het uniek, federaal identificatienummer gebruikt worden, of een ander door het Agentschap erkend nummer dat hiermee in verband kan gebracht worden.
3° De producten moeten in de vestigingseenheid die het product afneemt geregistreerd worden met dezelfde identificatie als diegene die er door de vestigingseenheid die het product levert aan gegeven werd.
§ 2. Ten einde het Agentschap de mogelijkheid te geven snel een volledig inzicht te krijgen in de tracering van de producten kan de Minister :
- voor zover dit nog niet in een andere reglementering is vastgelegd, het formaat bepalen, waaronder de overeenkomstig artikel 6 geregistreerde gegevens ter beschikking gesteld moeten worden aan het Agentschap;
- naargelang de sector of het product bepalen om de overeenkomstig artikel 6 geregistreerde gegevens op te slaan in een door hem erkende gegevensbank en de modaliteiten hiertoe vastleggen.
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
HOOFDSTUK IV. - Meldingsplicht.
Art.8.§ 1. Elke [1 operator]1 stelt het Agentschap onverwijld in kennis als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, geteeld, verwerkt, vervaardigd [2 , gedistribueerd of in de handel gebracht]2 product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Hij stelt het Agentschap in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen om risico's te voorkomen en verhindert of ontmoedigt niemand om overeenkomstig de wetgeving en de juridische praktijk, met het Agentschap samen te werken, indien hierdoor een risico in verband met een product kan worden voorkomen, beperkt of weggenomen.
Elk laboratorium, inspectie- of certificeringsorganisme of [2 elke beroepsbeoefenaar die sanitair toezicht houdt op de veehouderijen of elke loonwerker die diensten verricht in de primaire plantaardige productie die]2 redenen heeft om aan te nemen dat een in de handel gebracht product niet beantwoordt aan de [2 voorschriften inzake veiligheid van de voedselketen]2 stelt het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.
§ 2. Indien een [1 van de inrichting]1 van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, geteeld, verwerkt, vervaardigd [2 , gedistribueerd of in de handel gebracht]2 heeft niet aan de [2 voorschriften inzake veiligheid van de voedselketen]2 voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken product uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van deze eerste [1 van de inrichting]1 heeft verlaten, en het Agentschap daarvan in kennis te stellen. Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de [1 van de inrichting]1 de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen, in voorkomend geval door middel van een persbericht, en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
Een [1 operator]1 die verantwoordelijk is voor activiteiten met betrekking tot de detailhandel of distributie die niet van invloed zijn op de verpakking, etikettering, veiligheid en integriteit van het product leidt, binnen het bestek van zijn activiteiten, procedures in om het product dat niet aan de [2 voorschriften inzake veiligheid van de voedselketen]2 voldoet, uit de handel te nemen en draagt bij tot de [2 veiligheid van de voedselketen]2 door relevante informatie door te geven die nodig is om een product te traceren, waarbij hij meewerkt aan de door de producenten, de verwerkers, de fabrikanten en/of het Agentschap ondernomen actie.
§ 3. De [1 operatoren]1 werken samen met het Agentschap aan maatregelen om risico's, verbonden aan een product dat zij leveren of geleverd hebben, te vermijden of te beperken.
Producten die niet aan de [2 voorschriften inzake veiligheid van de voedselketen]2 beantwoorden, worden vernietigd tenzij op een andere wijze aan de eisen van het Agentschap kan worden voldaan.
§ 4. De bepalingen van §§ 1, 2 en 3 zijn eveneens van toepassing op producten verkregen onder vergelijkbare omstandigheden als deze van de bedoelde producten.
§ 5. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de melding en de samenwerking als bedoeld in [2 dit artikel]2.
§ 6. De melding is niet vereist indien een gevaar [1 in de inrichting]1 of tijdens het verwerkingsproces vastgesteld wordt en ontstaat voor zover het autocontrolesysteem interne corrigerende acties voorziet die het mogelijk maken dit gevaar uit te schakelen of tot een aanvaardbaar peil terug te dringen en voor zover de traceerbaarheid van deze corrigerende acties gegarandeerd wordt.
[3 § 7. Wanneer een operator analyses van producten laat uitvoeren bij laboratoria die niet vallen onder paragraaf 1, tweede lid, dan legt de operator met deze laboratoria contractueel vast dat de naleving van de vereisten inzake vertrouwelijkheid niet van toepassing zijn ten aanzien van het Agentschap.]3
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2011-05-26/12, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2019-07-19/07, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
HOOFDSTUK V. - Gidsen.
Art.9.§ 1. Om te voldoen aan de in artikel 3, §§ 1, 2, 3 en 4 vermelde bepalingen kan de [1 operator]1 gebruik maken van door het Agentschap goedgekeurde gidsen, opgesteld per sector of deelsector.
De gidsen worden opgesteld en verspreid door de verschillende sectoren of deelsectoren in overleg met de vertegenwoordigers van belanghebbende partijen wiens belangen wezenlijk in het geding kunnen zijn.
De bepalingen van de gidsen moeten op praktische en adequate wijze de vereiste maatregelen weergeven om te voldoen aan de bepalingen van artikel 3, §§ 1, 2, en eventueel 3 en 4.
§ 2. Om door het Agentschap goedgekeurd te kunnen worden, moeten de gidsen tenminste voldoen aan de voorschriften opgenomen in de bijlage III gevoegd bij dit besluit.
§ 3. Voor de goedkeuring van de gidsen door het Agentschap, moet het dossier ingediend worden door een sector of deelsector en moet de volgende procedure gevolgd worden :
1° de aanvrager dient bij het Agentschap een aanvraag tot goedkeuring in, [3 vergezeld van een elektronisch formaat van de gids in het Nederlands en in het Frans]3;
2° het Agentschap gaat na of voldaan is aan de voorwaarden vermeld in § 2 en legt het dossier ter advies voor aan het Wetenschappelijk Comité van het Agentschap. De aanvrager stelt alle bijkomende informatie die nodig geacht wordt door het Agentschap te zijner beschikking;
3° de aanvrager past de documenten aan om rekening te houden met de opmerkingen van het Agentschap.
§ 4. De gids mag steeds op initiatief van de aanvrager of op vraag van het Agentschap herwerkt worden volgens de in § 3 beschreven procedure.
§ 5. De goedkeuring van de gids wordt opgeschort indien niet meer voldaan wordt aan de in dit artikel vermelde voorwaarden. Het voornemen tot schorsing wordt per aangetekende brief aan de betrokkene meegedeeld.
De betrokkene beschikt over vijftien dagen na ontvangst van deze brief om zijn bezwaren bij een ter post aangetekende brief in te dienen.
Het ingediende bezwaar schorst de beslissing tot opschorting.
Het Agentschap beschikt over zestig dagen na ontvangst van dit bezwaar om zijn definitieve beslissing bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de betrokkene te brengen.
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2014-03-11/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Art. 9/1. [1 Het Agentschap kan eveneens zelf gidsen opstellen, aanpassen en verspreiden na overleg met de vertegenwoordigers van belanghebbende partijen wiens belangen wezenlijk in het geding kunnen zijn.
De bepalingen van de gidsen moeten op praktische en adequate wijze de vereiste maatregelen weergeven om te voldoen aan de bepalingen van artikel 3, §§ 1, 2, en eventueel 3 en 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-03-11/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
HOOFDSTUK VI. - Delegatie.
Art.10.§ 1. Het Agentschap kan aan inspectie- of certificeringsorganismen, die hiertoe geaccrediteerd zijn en door haar erkend zijn, toevertrouwen :
1° [2 1° [3 de validatie van het autocontrolesysteem en van de naleving van de bepalingen, vermeld in artikel 3, § 4,]3 als bedoeld in art. [3 art. 3, § 6, § 7 en § 8]3, voor de activiteiten die vallen onder het toepassingsgebied van een door het Agentschap goedgekeurde gids;]2
2° in uitzonderlijke gevallen, de controle op de waarborgen geboden door deze systemen, toegepast door de [1 operatoren]1.
§ 2. Om erkend te kunnen worden, moeten de in § 1 bedoelde [2 organismen]2 voldoen aan de volgende voorschriften :
1° [2 geaccrediteerd zijn volgens[3 de normen EN ISO/IEC 17020 - type A, EN ISO/IEC 17065 of EN ISO/IEC 17021-1]3 (reeks ISO 17000) volgens de in de goedgekeurde gidsen vastgestelde voorschriften;]2
2° de inspecteurs en/of auditoren moeten voldoen aan de volgende eisen :
- basisopleiding hoger onderwijs in een vak dat verband houdt met de [2 veiligheid van de voedselketen]2. Voor inspecties en audits in de primaire sector kan een opleiding hoger secundair onderwijs worden toegestaan;
- [2 beschikken over een relevante beroepservaring van ten minste twee jaar in een productie-entiteit of als medewerker van de dienst kwaliteit in een inrichting in de betrokken sector of deelsector of een equivalente ervaring in de betrokken sector of deelsector hebben verworven door zijn of haar activiteiten in een consultancybedrijf of in een inspectie- of certificeringsorganisme, actief in deze sector of deelsector;]2
- een kwalificatie als inspecteur en/of auditeur bezitten die overeenstemt met de op internationaal vlak gestelde eisen voor de gebruikte accreditatienorm, onder andere Gids ISO 19011 wat de accreditatie betreft volgens de norm [3EN ISO/IEC 17021-1 ]3;
- binnen het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2 een gepaste en voortdurende opleiding krijgen;
3° een auditor of inspecteur mag, op eigen verantwoordelijkheid, bepaalde taken in verband met bemonstering of meting delegeren naar andere personen van het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2 die andere kwalificaties hebben dan die beschreven in punt 2° hierboven, op voorwaarde dat die personen formeel gekwalificeerd zijn voor de taken die hun bij delegatie worden toevertrouwd;
4° de onafhankelijkheid van beoordeling van de inspecteurs en/of auditoren moet worden gegarandeerd. Het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2 en het personeel ervan mogen zich niet bezighouden met enige activiteit die onverenigbaar is met hun onafhankelijkheid van beoordeling en hun integriteit met betrekking tot hun werkzaamheden op het gebied van inspectie en certificering;
[2 Een auditor kan enkel een audit in een inrichting uitvoeren als hij/zij niet gedurende de laatste 3 jaar voorafgaand aan de audit als consultant, werknemer of zelfstandige heeft gewerkt voor deze inrichting.
De inspectie- of certificeringsorganismen tonen aan dat deze vereiste gerespecteerd wordt.]2
5° de personeelsleden van het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2 zijn door het beroepsgeheim gebonden met betrekking tot alles wat zij vernemen bij de uitoefening van hun functies in samenhang met hetgeen in dit besluit is bepaald, behalve ten aanzien van het door het Agentschap gemachtigde personeel.
§ 3. Om erkend te kunnen worden, moeten de in § 1 bedoelde organismen tevens voldoen aan de volgende voorschriften :
1° de instructies in acht nemen die door het Agentschap zijn opgelegd met betrekking tot de toepassing van de regelgeving;
2° [1 rekening houden met de inspectieverslagen van de ambtenaren van het Agentschap die bij de operator voorhanden zijn;]1
3° deelnemen aan validatie- of bemonsteringsprogramma's op verzoek van het Agentschap en op de door het Agentschap vastgestelde wijze;
4° het Agentschap onmiddellijk in kennis stellen van alle vastgestelde inbreuken die de veiligheid van de betrokken producten in het gedrang brengt;
5° aan het Agentschap de verslagen van de audits en inspecties ter beschikking stellen en alle andere documentatie over de [1 inrichtingen]1 ter beschikking houden van het Agentschap;
6° het Agentschap onmiddellijk in kennis stellen van alle belangrijke wijzigingen in de structuur van het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2, van het personeel en de organisatie daarvan die betrekking hebben op de aan deze erkenning onderworpen activiteiten;
7° aan derden geen enkel in het kader van de controleopdrachten verkregen gegeven ter beschikking stellen dat uitgaat van het Agentschap of van de gecontroleerde [1 inrichtingen]1, behalve met schriftelijke toestemming van het orgaan [2 (NOTA : het KB 2011-05-26/12, art. 8, beschikt dat in het onderhavig artikel het woord " organen " telkens wordt vervangen door het woord " organismen ")]2 dat aan de basis ligt van dat gegeven.
[3 8° naar aanleiding van de in paragraaf 1, 1° bedoelde validatie telkens een volledig auditverslag bezorgen aan de betrokken operator.]3
§ 4. De erkenningsaanvraag wordt bij het Agentschap ingediend, samen met :
1° een kopie van het accreditatiecertificaat met het toepassingsgebied en twee kopieën van het kwaliteitshandboek;
2° het bewijs dat aan de in § 2 vermelde voorwaarden wordt voldaan;
3° een verklaring op erewoord dat de in § 3 vastgestelde voorwaarden strikt in acht worden genomen.
§ 5. De erkenning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar en kan telkens worden verlengd met een maximale periode van gelijke duur.
De aanvraag voor verlenging moet ten minste 3 maand voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van de erkenning worden ingediend overeenkomstig de in § 4 beschreven procedure.
[3 5/1. Het Agentschap kan de toekenning van een erkenning weigeren indien niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in paragrafen 2, 3 of 4.
Het Agentschap deelt de redenen van de weigering mee aan het betreffende organisme bij een ter post aangetekende brief. Het organisme beschikt over een periode van 30 dagen om tegemoet te komen aan de redenen van weigering. Op basis van de binnen deze periode ontvangen informatie, eventueel na een bijkomend onderzoek ter plaatse, neemt het Agentschap een eindbeslissing en deelt het deze mee bij een ter post aangetekende brief.]3
[3 § 5/2. Het Agentschap kan de afgeleverde erkenning schorsen of aan bijzondere beperkingen onderwerpen wanneer het onregelmatigheden vaststelt met betrekking tot het respecteren van de in paragrafen 2 en 3 vermelde voorwaarden, die binnen een redelijke termijn kunnen worden opgelost.
Aan de schorsing of aan bijzondere beperkingen bedoeld in het eerste lid, kan een einde gesteld worden indien het organisme hiertoe een aanvraag indient uiterlijk 30 dagen voor het verstrijken van de schorsing, respectievelijk van de bijzondere beperkingen en na gunstig onderzoek door het Agentschap.
Indien het betreffende organisme geen aanvraag heeft ingediend tot beëindiging van de schorsing, respectievelijk de bijzondere beperkingen, vervalt de erkenning van rechtswege.
Indien het onderzoek niet gunstig is, wordt de schorsing, respectievelijk de bijzondere beperkingen niet beëindigd.]3
§ 6. [3 erkenning wordt ingetrokken:
1° indien de in paragrafen 2 en 3 vermelde voorwaarden niet langer worden nagekomen;
2° indien een onderzoek door het Agentschap omtrent de werking van het organisme wordt belemmerd, verhinderd of geweigerd;
3° indien fraude wordt vastgesteld met betrekking tot activiteiten waarvoor de erkenning werd verleend;
4° indien de voorwaarden van de schorsing van de erkenning of de bijzondere beperkingen niet worden nageleefd]3.
[3 § 6/1. De erkenning vervalt van rechtswege:
1° indien niet langer aan de voorwaarde tot accreditatie voldaan is;
2° indien het organisme het voorwerp heeft uitgemaakt van een gerechtelijke uitspraak tot verbod tot het uitoefenen van de activiteit.]3
[3 § 6/2. Wanneer het Agentschap van oordeel is dat er redenen bestaan om de bepalingen van artikel 10, §§ 5/2 of 6 toe te passen, deelt het deze redenen samen met de voorgenomen maatregelen mee aan het betreffende organisme bij een ter post aangetekende brief.
Het betreffende organisme beschikt over een periode van vijftien dagen om per aangetekende brief haar bezwaren aan het Agentschap mee te delen en, in voorkomend geval, te verzoeken door deze gehoord te worden en/of verbeteringen voor te stellen teneinde tegemoet te komen aan de ingeroepen motieven.
Indien het organisme binnen de gestelde termijn geen bezwaren indient, gaan de in lid 1 bedoelde maatregelen in op de eerste dag volgend op het verstrijken van de termijn.
Het Agentschap onderzoekt de bezwaren en voorgestelde verbeteringen en voert eventueel een nieuw onderzoek uit ter plaatse bij het betreffende organisme.
Indien het Agentschap van oordeel is dat het organisme nog steeds niet voldoet aan de voorwaarden, deelt het zijn beslissing mee met een ter post aangetekende brief.
Het organisme beschikt over een periode van vijf dagen om tegen deze beslissing beroep aan te tekenen bij een beroepscommissie, ingesteld bij het Agentschap. Deze beroepscommissie onderzoekt de ontvangen bezwaren, de voorgestelde verbeteringen, het verslag van het onderzoek van het Agentschap en hoort, in voorkomend geval, de betrokkene.
Deze beroepscommissie is samengesteld uit een vertegenwoordiger van de diensten van de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap, een vertegenwoordiger van het bestuur Controle en een vertegenwoordiger van de Juridische dienst van het Agentschap. Deze commissie geeft een advies aan de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap.
Het Agentschap beschikt over vijfenveertig dagen vanaf de datum van ontvangst van de bezwaren, bedoeld in lid 2, om op basis van voornoemd advies, een eindbeslissing te nemen over het beroep en deze bij een ter post aangetekende brief mee te delen.]3
[2 § 7. Het organisme kan als bewijs van de validatie een certificaat afleveren volgens de voorschriften, opgenomen in de door het Agentschap goedgekeurde gids.]2
[3 In geval van artikel 10, § 6 blijven de reeds uitgereikte certificaten geldig tot de erop vermelde einddatum, tenzij aangetoond werd dat de reden van de intrekking van de erkenning een directe impact heeft op de certificaten.]3
[3 § 8. De organismen krijgen, onder de modaliteiten bepaald door het Agentschap, toegang tot informatie met betrekking tot gegevens inzake naam, adres, activiteiten, audit- en inspectieresultaten van operatoren, actief in de voedselketen voor zover zij dit nodig hebben voor de uitoefening van hun taak als bedoeld in artikel 10, § 1.]3
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2011-05-26/12, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2019-07-19/08, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen.
Art.11. Alle documenten die betrekking hebben op autocontrole en traceerbaarheid moeten bewaard worden gedurende twee jaar volgend op het verstrijken van de periode van houdbaarheid van het betreffende product of bij gebrek daaraan minimum twee jaar. Voor de primaire productie is de bewaartijd van deze documenten vijf jaar.
De Ministers die de Volksgezondheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben, kunnen afwijkingen toestaan voor bepaalde sectoren of producten.
De totaliteit van deze documenten moet worden voorgelegd aan de personen belast met de controle op hun verzoek.
Art.12.[1 De goedkeuring overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 7 februari 1997 inzake de algemene voedingsmiddelenhygiëne van de gidsen van goede hygiënepraktijken, vervalt op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 26 mei 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen.]1
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 12bis.[1 § 1. De operatoren in de horecasector die aan de eindverbruiker dranken of onmiddellijk te consumeren schotels evenals meeneemschotels aanbieden, de operatoren van gaarkeukens, van bedrijfsrestaurants en van frituren, die beschikken over een autocontrolesysteem als bedoeld in artikel 3, gevalideerd door een inspectie - of certificeringsorganisme als bedoeld in artikel 10, § 1, kunnen voor de duur van de geldigheid van de validatie van het autocontrolesysteem een visueel teken bekomen en uithangen, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister.
§ 2. De overige operatoren van de inrichtingen die behoren tot de distributie en die beschikken over een autocontrolesysteem als bedoeld in artikel 3, gevalideerd door een inspectie - of certificeringsorganisme als bedoeld in artikel 10, § 1, kunnen eveneens voor de duur van de geldigheid van de validatie van het autocontrolesysteem een visueel teken bekomen en uithangen, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister. De Minister bepaalt de datum waarop deze paragraaf in voege treedt.]1
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011, met uitzondering § 2, Inwerkingtreding : 01-07-2012 (zie MB 2012-04-12/04, art. 1)>
HOOFDSTUK VIII. - Overtredingen en strafbepalingen.
Art.13. De overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.
Art. 13bis.
<Opgeheven bij KB 2019-07-19/08, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art.14.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005 met uitzondering van hoofdstuk 4 dat in werking treedt op 1 januari 2004.
[1 Artikel 3, § 7 treedt in werking op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<KB 2019-07-19/08, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
Art.15. Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. [1 opgeheven]1
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. N2. Bijlage II. [1 opgeheven]1
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. N3. Bijlage III.- Voorschriften voor gidsen.
1. Het toepassingsgebied omschrijven.
In een gids moet er duidelijk worden bepaald op welke activiteiten (een volledige of gedeeltelijke voedselketen, afzonderlijke stappen), op welke procédés voor fabricage of in de handel brengen en op welke producten hij betrekking heeft.
Eenzelfde toepassingsgebied (zelfde activiteiten en/of zelfde gamma producten) mag niet in verschillende gidsen worden behandeld. Mogelijke overlappingen tussen het toepassingsveld van verschillende gidsen moeten tot een minimum worden beperkt.
2. Het verwachte gebruik omschrijven.
Alle mogelijke gebruikers moeten worden gedefinieerd en er moet worden uitgelegd hoe zij de gidsen dienen te gebruiken (gebruiksaanwijzing, instructies, ...). Zo moet worden vermeld wat het doel is van de gidsen, welke gegevens de gids bevat, op welke manier deze bepalingen verband houden met de wettelijke voorschriften, hoe die gegevens concreet kunnen worden gebruikt, ...
3. De werkgroep en het overleg aanwijzen.
In een gids moet(en) de beroepsvereniging(en), die het initiatief voor het opstellen ervan heeft (hebben) genomen, duidelijk worden vermeld. Ook moet worden aangegeven hoe representatief deze vereniging(en) in de betrokken sector(en) is (zijn) (bv % [1 inrichtingen]1 uit de sector die lid zijn van de beroepsvereniging).
De werkgroep die gemachtigd werd om de gids uit te werken en op te stellen moet duidelijk aangegeven zijn (naam, hoedanigheid, oorsprong en deskundigheid van alle leden).
[2 Bij de ontwikkeling van een gids worden alle partijen, met inbegrip van de bevoegde overheid en de gebruiksgroeperingen, die bij de gids betrokken zijn, geraadpleegd. De partijen die geraadpleegd werden, worden vermeld in de gids.]2
4. De middelen opgeven.
In een gids moet worden vermeld van welke middelen en deskundigheid bij het opstellen ervan gebruik werd gemaakt. Bijvoorbeeld : adviesbureau, studie uitgevoerd door een universiteit, analysen, bibliografische verwijzingen, andere.
5. Richtlijnen over de inhoud.
a) [3 De gids moet gemakkelijk te gebruiken zijn, begrijpbaar zijn en aangepast zijn aan de voorziene gebruikers en de betrokken operatoren in staat stellen om aan hun resultaatsverbintenis te voldoen als de reglementering een te bereiken doel vastlegt.
[4 ]4. In de gids wordt vermeld dat de operatoren ook eigen registratieformulieren kunnen hanteren voor zover ze alle noodzakelijke informatie bevatten]3
b) Een gids [2 wordt]2 opgesteld uitgaande van :
- een gevarenanalyse in verband met de activiteiten, de procédés, de voorzieningen, het personeel, de omgeving en de desbetreffende producten;
- de aanbevolen internationale gebruikscodes op het gebied van de betrokken producten;
- de verschillende vereisten van de wetgeving;
- alle andere relevante bronnen.
c) Alle essentiële hygiënevereisten moeten door de bepalingen van een gids worden ontwikkeld en verduidelijkt. Deze bepalingen en hun manier van toepassing moeten worden aangepast aan de [1 inrichtingen]1 van de betrokken sector (zie Toepassingsgebied en Verwacht gebruik). Deze bepalingen van de gids mogen de wettelijke basisvereisten niet zomaar parafraseren. [3 Voor zover de reglementering een te behalen doelstelling vastlegt, omvatten de gidsen deze doelstelling en wordt deze verduidelijkt. De gidsen beschrijven de middelen om deze doelstelling te bereiken. In de gidsen wordt vermeld dat alternatieve middelen gebruikt kunnen worden voor zover de reglementering niet preciseert welke middelen verplicht moeten gebruikt worden en dat de operatoren kunnen aantonen dat met deze alternatieve middelen de doelstelling uit de reglementering bereikt wordt.]3
d) Een gids moet rekening houden met alle soorten contaminatiegevaar van de producten (biologisch, chemisch en fysisch).
e) [2 Een gids mag geen bepalingen bevatten die afbreuk doen aan de wetgeving.]2
f) De concrete voorbeelden van het autocontrolesysteem die beschreven zijn in de gids moeten voorafgegaan worden door de volgende - of een soortgelijke - waarschuwing;
" Dit voorbeeld geldt enkel ter illustratie; het mag [3 , met uitzondering van de inrichtingen die kunnen genieten van versoepelingen op de toepassingsmodaliteiten van de autocontrole,]3 in geen geval als zodanig worden gebruikt voor de toepassing van het autocontrolesysteem in [2 een bepaalde inrichting]2. "
g) Een gids kan enkel de aspecten met betrekking tot de [2 veiligheid van de voedselketen]2, de kwaliteit van de producten waarvoor het Agentschap bevoegd is, en de traceerbaarheid omvatten. Andere aspecten die niet onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen moeten in ander gidsen opgenomen worden.
h) Een gids geeft tevens de voorschriften weer die van toepassing zijn op de organismen die erkend zijn om de toepassing van de gids in de [1 inrichtingen]1 van de sector na te gaan. Die voorschriften moeten ten minste de volgende punten bevatten :
- de referentienormen voor de accreditatie van het organisme (referentienorm [3[4 EN ISO/IEC 17020, EN ISO/IEC 17065 of EN ISO/IEC 17021-1]4 of de reeks ISO 17000);
- als een certificeringssysteem wordt gebruikt, de te hanteren certificeringsvoorschriften, met inbegrip van de periodiciteit en de draagwijdte van de vervolgaudits;
- als een inspectiesysteem wordt gebruikt, de periodiciteit van de inspecties;
- [2 ...]2
- de eventuele voorschriften in verband met bemonstering en ontleding van producten;
- de tijd die de auditoren/inspecteurs [1 in de inrichting]1 ten minste moeten besteden aan het controleren van de toepassing van de gids;
- [2 ...]2
- de eventuele specifieke eisen met betrekking tot de kwalificaties van de inspecteurs/auditoren.
6. Richtlijnen over de vorm.
Alle elementen van deze gids moeten duidelijk, samenhangend en logisch worden voorgesteld.
7. [2 Verspreiding
In de gids moet ook zijn aangegeven onder welke voorwaarden deze beschikbaar is. Deze gids moet verkrijgbaar zijn voor iedereen waarvan de belangstelling voor de gids gemotiveerd is. Indien de gidsen niet gratis ter beschikking gesteld worden, kan maximaal een vergoeding gevraagd worden die de kostprijs voor de ontwikkeling, het onderhoud, het beheer en de verspreiding ervan niet overschrijdt.]2
----------
(1)<KB 2011-05-26/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2011-05-26/12, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(3)<KB 2014-03-11/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
(4)<KB 2019-07-19/08, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>
Art. N4.[1 Bijlage IV. - Voorschriften inzake plantengezondheid
I. HYGIENEVOORSCHRIFTEN INZAKE PLANTENGEZONDHEID
1. Operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, zien er in de mate van het mogelijke op toe dat primaire plantaardige producten beschermd worden tegen verontreiniging met betrekking tot elke verdere verwerking van primaire plantaardige producten.
2. Onverminderd de in punt 1 bedoelde algemene verplichting, moeten operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, voldoen aan de toepasselijke communautaire en nationale wettelijke bepalingen die verband houden met de plantengezondheid.
3. Operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, nemen afdoende maatregelen om, indien van toepassing :
a. voorzieningen, uitrusting, recipiënten, kratten, voertuigen en vaartuigen schoon te houden en indien nodig na het schoonmaken op passende wijze te ontsmetten;
b. zo nodig te zorgen voor hygiënische productie, vervoers- en opslagomstandigheden voor, en de reinheid van plantaardige producten;
c. voor zover mogelijk te voorkomen dat dieren en schadelijke organismen verontreiniging van producten veroorzaken;
d. afval, gevaarlijke stoffen en preparaten zo op te slaan en te hanteren dat verontreiniging van producten voorkomen wordt;
e. rekening te houden met voor de plantengezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters; en
f. gewasbeschermingsmiddelen [3 ...]3 correct toe te passen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
4. Operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, moeten passende correctieve acties nemen wanneer zij in kennis worden gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen.
II. HET BIJHOUDEN VAN REGISTERS INZAKE PLANTENGEZONDHEID
1. Operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, moeten registers inzake maatregelen ter beheersing van gevaren voor de plantaardige producten gedurende ten minste vijf jaar bijhouden en bewaren. Zij moeten de relevante informatie in deze registers desgevraagd ter beschikking stellen van de bevoegde autoriteit en van de ontvangende operatoren.
2. Operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten moeten in het bijzonder registers bijhouden over :
a) elke aanwezigheid van schadelijke organismen of ziekten die de gezondheid van producten van plantaardige oorsprong in het gedrang kunnen brengen; en
b) de resultaten van voor de plantengezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters.
[2 c) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig artikel 67, lid 1, van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad.]2
3. Andere personen zoals agronomen en landbouwtechnici mogen de operatoren binnen de primaire productie die plantaardige producten produceren of oogsten, bijstaan bij het bijhouden van de registers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2011-05-26/12, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<KB 2014-03-11/06, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
(3)<KB 2019-07-19/08, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 22-08-2019>