28 JUNI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het [Titel IV, hoofdstuk II en Titel V, hoofdstuk IV van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]. [<Opschrift gewijzigd bij 1)<BVR2019-04-26/48, art. 35, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-08-2002 en tekstbijwerking tot 20-10-2023)
Art. 1-13
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
2004035658 2005035376 2013035780 2016035143 2016035223 2016035805 2016036081 2016036619 2021042058 2021042059 2023047823
Artikel 1.[1 In dit besluit wordt verstaan onder:
1° [2 het decreet: het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]2;
2° Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC: de bundel met methoden voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen en analyses, die Europese, internationale, andere genormeerde of in opdracht van de Vlaamse overheid door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest gevalideerde methoden omvatten, die goedgekeurd zijn bij ministerieel besluit en bij uittreksel bekendgemaakt zijn in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2019-04-26/48, art. 36, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.2.§ 1. Voor de berekeningsmethode die aangegeven wordt in artikel 35quinquies, § 1, van de [1 wet van 26 maart 1971]1, moeten de gegevens met betrekking tot het geloosde afvalwater als volgt worden bepaald :
1° het in liter uitgedrukte volume van het afvalwater Qd, geloosd in een etmaal tijdens de maand met grootste bedrijvigheid van het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, wordt als volgt bepaald :
a) op basis van meting met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de [2 lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]2;
b) ingeval geen meting zoals bedoeld in a) heeft plaatsgevonden in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, op basis van het jaarvolume geloosd afvalwater dat bedoeld wordt in artikel [3 4.2.2.3.1 van het decreet]3 , en dat door de heffingsplichtige aangegeven moeten worden :
Qd = Qj x 1 000/W
waarin :
- Qj : volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke meter, geloosd in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar;
- W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde belastingjaar afvalwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd.
2° het jaarvolume geloosd afvalwater Qj is de hoeveelheid afvalwater Qj, uitgedrukt in kubieke meter, die geloosd is gedurende het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar.
3° de parameters ZS, BZV en CZV worden als volgt bepaald :
a) op basis van debietgebonden monsterneming, uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de [2 lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]2, van het geloosde afvalwater gedurende een aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar;
b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot, meetschot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming van het afvalwater gedurende een aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, [1 behalve als die door de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar niet als deskundig wordt aanvaard]1.
4° de gehaltes aan arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zilver, zink, totale stikstof en totale fosfor worden als volgt bepaald :
a) op basis van debietgebonden monsterneming, van het geloosde afvalwater, uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de [2 lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]2;
b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming [1 behalve als die door de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar niet als deskundig wordt aanvaard]1;
c) het gehalte aan zware metalen wordt bepaald na ontsluiting van het watermonster;
d) wanneer in eenzelfde jaar meerdere monsternemingen werden uitgevoerd, moet voor elk van de in deze paragraaf beschouwde parameters het rekenkundig gemiddelde van de verschillende bemonsteringsresultaten in aanmerking genomen worden.
[1 5° als de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar de tijdgebonden monsterneming, vermeld in punt 3°, b), en 4°, b), niet als deskundig aanvaardt, brengt hij de heffingsplichtige daarvan op de hoogte uiterlijk binnen twee maanden na de dag waarop de Maatschappij de meet- en monsteringsresultaten van de monsterneming ontvangt. Na het verstrijken van die termijn wordt de tijdgebonden monsterneming geacht als deskundig te zijn aanvaard.]1
§ 2. Overeenkomstig artikel [3 4.2.2.3.3 van het decreet]3, moet elke heffingsplichtige die de toepassing vraagt van de berekeningsmethode bedoeld in artikel [3 4.2.2.3.1 van het decreet]3 zelf zorgen voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten.
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2015-11-27/29, art. 583, 007; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
(3)<BVR 2019-04-26/48, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3.§ 1. Volgende procedure voor de monsterneming moet worden gevolgd :
1° Indien de heffingsplichtige een monsterneming in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar laat uitvoeren, moet hij de Vlaamse Milieumaatschappij hiervan schriftelijk in kennis stellen tien werkdagen voor het begin van de maand waarin de monsterneming zal gebeuren.
De volgende gegevens moeten worden meegedeeld :
1) naam en adres van de heffingsplichtige;
2) identificatie van het monsternemingspunt;
3) de data waarop bemonsterd zal worden;
4) aard van de monsterneming (tijd- of debietgebonden);
5) naam en adres van het erkende laboratorium dat de debietmeting, de monsterneming en de analyses zal uitvoeren.
2° [3 het erkende laboratorium voert de monstername uit conform het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC, meer bepaald de criteria, beschreven in deel I A Monsterneming en voorbehandeling. Het erkende laboratorium stelt zonder kosten, per etmaal van de bemonsteringen, een monster voor contra-analyse ter beschikking van de Vlaamse Milieumaatschappij voor de analyse van de stoffen, vermeld in artikel 2, § 1, 3° en 4°. Het monster en het monster voor contra-analyse worden verdeeld, geconserveerd en behandeld volgens de overeenkomstige methode, vermeld in het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC]3.
3° Alle deelmonsters worden door het erkende laboratorium dat de monsterneming heeft uitgevoerd, verzegeld en voorzien van de volgende identificatiegegevens :
1) naam en adres van het bedrijf;
2) datum van het etmaal waarop de monsterneming voor het desbetreffende monster gestart is;
3) identificatie van het monsternemingspunt;
4) het nummer van het deelmonster;
5) soort monster (analyse of contra-analyse).
4° De monsters en de monsters voor contra-analyse moeten elke werkdag door het erkende laboratorium afgehaald worden.
5° De monsters voor contra-analyse moeten op het exploitatieadres van het laboratorium dat de monsterneming uitvoert gedurende vijf werkdagen bewaard worden na het etmaal waarin bemonsterd werd.
6° Alle bij de debietmeting en bij de bemonstering gebruikte apparatuur moet door het erkende laboratorium verzegeld worden.
§ 2. De ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij mogen, [1 mits voorlegging van hun legitimatiekaart als bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende de legitimatiekaarten van de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid die belast zijn met inspectie- of controlebevoegdheden]1, te allen tijde op de plaats van de monsterneming komen. Indien zij zaken vaststellen bij de debietmeting en/of bij de monsterneming die in strijd zijn met de bepalingen van de [3 wet van 26 maart 1971]3 of met de bepalingen van dit besluit, kunnen zij dit opnemen in een vaststellingsverslag.
De ambtenaar kan bij zijn onderzoek, in aanwezigheid van de heffingsplichtige of zijn afgevaardigde, de verzegeling van de meet- en bemonsteringsapparatuur verbreken.
[3 Het vaststellingsverslag wordt bezorgd aan de ambtenaar die conform artikel 9 is aangewezen voor de vestiging van de heffing op de waterverontreiniging. In de gevallen waarin de voormelde ambtenaar de debietmeting of de monsterneming op basis van het vaststellingsverslag als onregelmatig beschouwt, brengt hij de heffingsplichtige daarvan op de hoogte binnen een termijn van twee maanden die volgt op de datum waarop de vaststellingen zijn gedaan. Na het verstrijken van de voormelde termijn kan hij niet meer steunen op het vaststellingsverslag om de onregelmatigheid van de betreffende debietmeting of van de monsterneming op te werpen]3.
§ 3. Indien de Vlaamse Milieumaatschappij bemonsteringen uitvoert in het kader van de heffing is zij onderworpen aan de verplichtingen van § 1 van dit artikel met uitzondering van § 1, 1° en 5°. De monsters worden gedurende vijf werkdagen na het etmaal waarin bemonsterd werd bewaard door de Maatschappij tenzij de heffingsplichtige de monsters voor contra-analyse onmiddellijk wil ontvangen. In dit geval stelt de ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij, die de monsterneming heeft uitgevoerd, tegen ontvangstbewijs de monsters voor contra-analyse ter beschikking van de heffingsplichtige.
[3 De bemonstering, analyses of contra-analyses, uitgevoerd door een erkend laboratorium in opdracht van heffingsplichtigen, worden uitgesloten van de berekening van de heffing als het erkende laboratorium in hetzelfde jaar ook de analyses of contra-analyses uitvoert in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij.]3
§ 4. De meet- en bemonsteringsresultaten van de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar moeten per etmaal volledig zijn voor de componenten N1' N2 en N3' respectievelijk N1,O' N2,O en N3,O' met inbegrip van het dagdebiet zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1°, a).
§ 5. Het minimumaantal etmalen waarover de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar moeten worden uitgevoerd, wordt bepaald op vijf dagen voor de heffingsplichtigen waarvan de laatst vastgestelde heffing meer dan 12.500 EUR bedroeg en op drie dagen in de andere gevallen. Deze monsternemingen moeten worden uitgevoerd over een periode van op elkaar volgende etmalen met volledige productieactiviteit tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid.
§ 6. Alle bepalingen inzake de te volgen procedure die in dit artikel zijn opgenomen, zijn op straffe van nietigheid voorgeschreven. Bij het niet-naleven ervan worden de meet- en bemonsteringsresultaten voor de berekening van de heffing uitgesloten.
----------
(1)<BVR 2008-07-10/71, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<BVR 2016-02-05/13, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(3)<BVR 2016-12-02/03, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.4.[1 Alle werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter uitvoering van artikel 2, § 1, 1°, 3° en 4°, en artikel 3, worden uitgevoerd conform het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.5.§ 1. Behoudens de andersluidende bepalingen in het laatste lid van deze paragraaf is de heffingsplichtige voor de toepassing van artikel [2 4.2.2.4.1, § 1 van het decreet]2 zelfde verplichtingen als voorzien in artikel 2 en artikel 3 van dit besluit voor de bemonstering en analyse van het geloosde afvalwater.
De gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater moeten per etmaal volledig zijn voor de componenten N1°, N2° en N3°, moeten slaan op de monstername tijdens de maand van de grootste bedrijvigheid en moeten gelijktijdig met de meet- en bemonsteringscampagne van het geloosde afvalwater genomen worden.
In afwijking van artikel 2 en artikel 3, § 5, van dit besluit kunnen de gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater worden bepaald gedurende één etmaal of door middel van een schepmonster tijdens de periode zoals bepaald in het vorig lid.
§ 2. Elke heffingsplichtige die de toepassing vraagt van artikel [2 4.2.2.4.1, § 1 van het decreet]2 moet zelf zorgen voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten afkomstig van een op eigen initiatief uitgevoerde meetcampagne door een door de regering erkend laboratorium.
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2019-04-26/48, art. 38, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.6. Als de heffingsplichtige of de Vlaamse Milieumaatschappij monsternemingen heeft laten uitvoeren, respectievelijk uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, dan stellen zij de meet- en monsternemingsresultaten per aangetekende brief en binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag ter beschikking van de tegenpartij.
De meet- en bemonsteringsresultaten, uitgevoerd op de contra-analyses, moeten per aangetekende brief binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag aan de tegenpartij medegedeeld worden voorzover de heffingsplichtige en/of de Vlaamse Milieumaatschappij die wenst te gebruiken bij de berekening van de heffing.
De debietmeting, de monsterneming en de analyses die in opdracht van de heffingsplichtige gebeuren moeten worden verricht door een en hetzelfde door de regering erkend laboratorium.
Art.7.§ 1. Voorzover de [2 lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]2 geen beperking vermeldt voor de maximumhoeveelheid koelwater in aantal kubieke meter per jaar, wordt de hoeveelheid koelwater, bedoeld in artikel [3 "4.2.2.3.1 van het decreet]3, en in artikel [3 4.2.2.5.1 van het decreet]3 als volgt berekend :
k = Qk x W
waarin :
k : de hoeveelheid koelwater in kubieke meter per jaar;
Qk : de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in kubieke meter per dag of als deze waarde niet is bepaald in de lozings- respectievelijk milieuvergunning, de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in kubieke meter per uur, vermenigvuldigd met 24;
W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar koelwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd.
§ 2. Van de in § 1 bedoelde berekeningswijze kan worden afgeweken voorzover de heffingsplichtige het bewijs levert van de reëel geloosde hoeveelheid koelwater op basis van dagelijkse debietmetingen in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar.
Deze debieten moeten gemeten zijn met behulp van meetapparatuur die geïnstalleerd werd conform de [2 lozingsvergunning respectievelijk omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]2.
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2015-11-27/29, art. 584, 007; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
(3)<BVR 2019-04-26/48, art. 39, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.8.§ 1. [1 De aangifte, vermeld in artikel [2 4.2.2.3.1 van het decreet]2, wordt elektronisch ingediend via een internetloket dat de Vlaamse Milieumaatschappij ter beschikking stelt. Als de aangifte ingevuld en bezorgd is overeenkomstig de richtlijnen in het elektronische platform, heeft ze voor de toepassing van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 en de uitvoeringsbesluiten ervan dezelfde rechtskracht als een ondertekende aangifte op papier.
In de elektronische aangifte, vermeld in het eerste lid, worden de identificatiegegevens van de meet- en bemonsteringscampagnes van het afvalwater dat geloosd is in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, opgegeven op straffe van verval van het recht een beroep te kunnen doen op de berekeningsmethode, vermeld in artikel [2 4.2.2.3.1 van het decreet ]2. Door de identificatiegegevens op te geven worden de overeenstemmende meet- en bemonsteringsgegevens geacht deel uit te maken van de aangifte.]1
§ 2. De in artikel [2 4.2.2.3.1 van het decreet]2 bedoelde melding moet gebeuren door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 2, gevoegd bij dit besluit.
§ 3. [1 De eis tot het in mindering brengen van de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater N0, vermeld in artikel [2 4.2.2.4.3 van het decreet]2 wordt samen ingediend met de aangifte, vermeld in paragraaf 1.
In de aangifte, vermeld in paragraaf 1, worden de identificatiegegevens van de meet- en bemonsteringscampagnes van het afvalwater dat geloosd is in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar, alsook van het gebruikte oppervlaktewater opgegeven op straffe van verval van het recht om de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater in mindering te brengen. Door de identificatiegegevens op te geven worden de overeenstemmende meet- en bemonsteringsgegevens geacht deel uit te maken van de aangifte.]1
§ 4. [1 De opgepompte en gewonnen hoeveelheid grondwater die niet bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening, waarop conform artikel [2 artikelen 4.2.1.2.1 en 4.2.1.2.2 van het decreet]2 een heffing verschuldigd is, wordt opgegeven met de aangifte, vermeld in paragraaf 1.
De aangifte, vermeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van hoofdstuk IVbis van het voormelde decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan gelijkgesteld met een ondertekende aangifte op papier.]1
[1 § 5. De heffingsplichtigen, vermeld in artikel 35octies, § 1, van de wet van 26 maart 1971 of in artikel 28sexies, § 1, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, of, in voorkomend geval, de personen die gemachtigd zijn de aangifte, vermeld in paragraaf 1, namens hen in te dienen, kunnen, als ze niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan die verplichting te voldoen, een beroep doen op de nodige infrastructuur die de Vlaamse Milieumaatschappij op haar buitendiensten ter beschikking stelt, en ze kunnen zich daarvoor laten bijstaan door de ambtenaren die conform artikel 9 van dit besluit zijn aangewezen voor de vestiging van de heffing op de waterverontreiniging en op de winning van grondwater.]1
----------
(1)<BVR 2016-12-02/03, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BVR 2019-04-26/48, art. 40, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.9.§ 1. Onverminderd de in de [3 wet van 26 maart 1971]3 en de in §§ 2 en 3 van dit artikel voorbehouden bevoegdheden, wijst het afdelingshoofd Heffingen van de Vlaamse Milieumaatschappij de ambtenaren aan die voor rekening van het fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur belast zijn met de vestiging, de inning en de invordering van de heffing op de waterverontreiniging bedoeld in artikel [4 5.4.1.2., § 1, van het decreet]4 ]. Deze ambtenaren zijn tevens bevoegd voor controle en onderzoek in verband met de toepassing van de heffing bedoeld in artikel [4 5.4.1.2, § 1 van het decreet]4.
Als erom verzocht wordt, maken de in deze paragraaf bedoelde ambtenaren zich bij de uitoefening van hun ambt tegenover derden bekend [1 door een legitimatiekaart als bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende de legitimatiekaarten van de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid die belast zijn met inspectie- of controlebevoegdheden]1.
§ 2. [2 De leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij]2 is bevoegd om een gedeeltelijke of gehele vrijstelling van nalatigheidsintresten te verlenen conform artikel [4 4.2.4.7 van het decreet]4 ]. Hij kan deze bevoegdheden delegeren aan een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij.
§ 3. De leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij is gemachtigd om :
1° de kohieren, bedoeld in artikel [4 4.2.4.5 van het decreet]4 , uitvoerbaar te verklaren;
2° de hypothecaire inschrijving te vragen, bedoeld in artikel [4 4.2.4.8 van het decreet]4.
Bij afwezigheid wordt de leidend ambtenaar voor de in deze paragraaf genoemde taken vervangen door een door hem aangewezen ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij.
----------
(1)<BVR 2008-07-10/71, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<BVR 2016-02-05/13, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(3)<BVR 2016-12-02/03, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BVR 2019-04-26/48, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.10. De volgende besluiten worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse regering van 16 februari 1993 ter uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971, op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 maart 1994 en 5 april 1995;
2° het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 1998 houdende vaststelling van de modaliteiten voor aangifte van de opgepompte of gewonnen hoeveelheden grondwater, niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening, ten behoeve van de bepaling van de heffing op de winning van grondwater.
Art.11. Bij wijze van overgangsregeling blijven de in artikel 10 opgeheven besluiten van toepassing op de lopende innings- en invorderingsprocedure.
Art.12. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Art.13. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. <BVR 2005-01-07/32, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Bijlage 1. - Aangifte en/of kennisgeving voor de heffing op de waterverontreiniging en de heffing op de winning van grondwater.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 03-05-2005, p. 20604-20610)
Art. N2. Bijlage 2. Vlaamse Milieumaatschappij.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 01-08-2002, p. 33763).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van de Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 maart 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeleid.
Art. N3. Bijlage 3. Aangifte in het kader van de heffing op de waterverontreiniging en op de winning van grondwater. <Erratum, zie B.S. 02-03-2004, p. 11646-11650>
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 01-08-2002, p. 33763).
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van de Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 maart 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeleid.