4 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de toelage, verstrekt aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die ter beschikking wordt gesteld van een privé-onderneming (NOTA: Opgeheven voor het Waals Gewest door <BWG2024-06-06/14, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-10-2002 en tekstbijwerking tot 29-07-2024)
Art. 1-2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3-5
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " rechthebbende " : een gerechtigde op maatschappelijke integratie, bestaande uit een tewerkstelling en/of een leefloon;
2° " privé-onderneming " : iedere natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die een activiteit met winstoogmerk uitoefent;
3° " brutoloon " : de som van het nettoloon, de bedrijfsvoorheffing, de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid, de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, de eindejaarspremie, het vakantiegeld, het vakantiegeld uitdiensttreding en de verbrekingsvergoeding ingevolge beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Art.2. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het deze werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt van een privé-onderneming, gelden de volgende voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de toelage, voorzien in de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie :
1° de rechthebbende wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst waarvan de duur :
- hetzij gelijk is aan de duur die noodzakelijk is voor het verkrijgen van volledige sociale uitkeringen;
- hetzij minstens één maand en hoogstens zes maanden bedraagt en niet hernieuwbaar is, in het geval de arbeidsovereenkomst ertoe strekt de werkervaring van de rechthebbende te bevorderen;
2° de privé-onderneming verbindt zich ertoe het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een maandelijks bedrag te storten gelijk aan één twaalfde van het verschil tussen, enerzijds, het brutojaarloon en, anderzijds het bedrag van de federale staatstoelage op jaarbasis voor de tewerkstelling van een rechthebbende met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 2_VLAAMS_GEWEST. [1 Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het deze werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt van een privé-onderneming, geldt de volgende voorwaarde voor de toekenning en het behoud van de toelage, voorzien in de artikelen 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie: de rechthebbende wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst waarvan de duur: - hetzij gelijk is aan de duur die noodzakelijk is voor het verkrijgen van volledige sociale uitkeringen; - hetzij minstens één maand en hoogstens zes maanden bedraagt en niet hernieuwbaar is, in het geval de arbeidsovereenkomst ertoe strekt de werkervaring van de rechthebbende te bevorderen.]1
----------
(1)<DVR 2016-12-09/06, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.3. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Art.4. Dit besluit is van toepassing op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten inzake de tewerkstelling van een rechthebbende, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een privé-onderneming, voor de nog resterende duur van de tewerkstelling zoals voorzien in artikel 2, 1°.
Art. 5. Onze Minister van Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.