Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 AUGUSTUS 2002. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-09-2002 en tekstbijwerking tot 26-09-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-2, 2/1, 2/2, 2/3, 3-4





Uitvoeringsbesluit(en):

2014201193  2017012965  2018011192  2018204737 



Artikels:

Artikel 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie worden de volgende ambtenaren en beambten aangewezen als ambtenaren en beambten belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, alsmede van haar uitvoeringsbesluiten :
  1° de ingenieurs, industrieel ingenieurs, technische ingenieurs, technici en technische controleurs van de Technische inspectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
  2° de geneesheren en sociaal controleurs van de Medische inspectie van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
  3° de adviseurs en adjunct-adviseurs van de Medische inspectie van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, die houder zijn van het diploma van licentiaat in de wetenschappen of industrieel ingenieur zijn;
  4° de mijningenieurs, ingenieurs, industrieel ingenieurs en afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de groeven en graverijen van de afdeling Veiligheid van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken.

Art.2. De in artikel 1 bedoelde ambtenaren en beambten oefenen het toezicht uit binnen de grenzen bepaald door het koninklijk besluit van 23 december 1957 betreffende de verdeling van de bevoegdheden der ambtenaren en beambten van het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg en de Administratie der Mijnen, belast met de arbeidsinspectie.

Art. 2/1.[1 Onverminderd de bevoegdheden van de van de officieren van gerechtelijke politie en van de in artikel 1 bedoelde ambtenaren en beambten zijn de sociaal inspecteurs van de hierna vermelde diensten en instellingen belast met het toezicht op de naleving van hoofdstuk V, afdeling 4 - Aanwezigheids-registratiesysteem - van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, alsmede van haar uitvoeringsbesluiten :
   - de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten en de Algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
  [2 ...]2
   - de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
   - de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
   [3 - Fedris;]3
   [3 ...]3
   - het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;
   - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
   - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;
   - de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor werknemers :
   - de Rijksdienst voor Pensioenen;
   [2 ...]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-02-11/04, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
  (2)<KB 2017-06-22/02, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
  (3)<KB 2018-09-06/13, art. 52, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.2/2. [1 Zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan, de hiertoe aangeduide leden van de dienst van het ministerie van Landsverdediging die belast is met het toezicht op het welzijn op het werk.
   De personen bedoeld in het eerste lid oefenen het toezicht uit ten aanzien van de militairen en de leden van het burgerpersoneel die behoren tot het ministerie van Landsverdediging evenals ten aanzien van iedere persoon die wordt gelijkgesteld met werknemer van het ministerie van Landsverdediging krachtens artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, van voornoemde wet van 4 augustus 1996.
   De minister van Defensie wijst de personen bedoeld in het eerste lid aan en treft de nodige maatregelen om hun kwalificaties en hun onafhankelijkheid te waarborgen.
   De onafhankelijkheid van de inspectiedienst wordt geborgd door het feit dat deze weliswaar aan de minister van Defensie rapporteert, maar dat laatstgenoemde niet optreedt in het feitelijke onderzoek dat deze dienst uitvoert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-02-22/14, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 05-04-2018>


Art.2/3. [1 De sociaal inspecteurs van de Directie-generaal Toezicht op het Welzijn op het Werk mogen op elk ogenblik, teneinde er hun opdrachten uit te voeren, de inrichtingen van het ministerie van Landsverdediging betreden waar werken uitgevoerd worden door personeel dat geen deel uitmaakt van dit ministerie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-02-22/14, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 05-04-2018>


Art.3. Opgeheven worden :
  1° artikel 13 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het manueel hanteren van lasten;
  2° artikel 20 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen;
  3° artikel 12 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 betreffende het werken met beeldschermapparatuur;
  4° artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk;
  5° artikel 16 van het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake moederschapsbescherming;
  6° artikel 28 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1995 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen;
  7° artikel 91 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij blootstelling aan biologische agentia op het werk;
  8° artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 februari 1997 tot vaststelling van maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid op het werk van uitzendkrachten;
  9° artikel 33 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortkomende uit ioniserende straling;
  10° artikel 39 van het koninklijk besluit van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk;
  11° artikel 67 van het koninklijk besluit van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen;
  12° artikel 31 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
  13° artikel 28 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk;
  14° artikel 51 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;
  15° artikel 35 van het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de erkenning van externe diensten voor technische controles op de werkplaats;
  16° artikel 38 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk;
  17° artikel 16 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van jongeren op het werk;
  18° artikel 16 van het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen;
  19° artikel 30 van het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor het hijsen of heffen van lasten;
  20° artikel 67 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;
  21° artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 juni 2001 tot verlenging van de termijn waarvoor de erkenning wordt verleend aan de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;
  22° artikel 61 van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van chemische agentia op het werk.

Art. 4. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.