5 OKTOBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-01-2002 en tekstbijwerking tot 08-06-2006).
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1, 1bis
HOOFDSTUK II. - Vergunningen.
Art. 2-6, 6bis
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van VLAREM.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 10-12
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° het decreet : het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;
2° ARAB : titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
3° het milieudecreet : het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;
4° VLAREM : het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;
5° vergunning : vergunning zoals bedoeld in VLAREM of ARAB;
6° mededeling kleine verandering : mededeling van kleine verandering zoals bedoeld in VLAREM;
7° melding : melding zoals bedoeld in VLAREM;
8° indelingslijst : de aan het VLAREM als bijlage 1 toegevoegde lijst van als hinderlijk beschouwde inrichtingen;
9° ruilverkaveling : ruilverkaveling zoals bedoeld in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse gewest;
10° landinrichting : landinrichting zoals bedoeld in het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;
11° natuurinrichting : natuurinrichting zoals bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
12° (ruimtelijk kwetsbaar gebied : de ruimtelijk kwetsbare gebieden die in artikel 145bis, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening verstaan worden onder ruimtelijk kwetsbare gebieden;) <BVR 2005-04-29/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
(13° een akte : een akte als bedoeld in hoofdstuk V van VLAREM;
14° Vlaamse Landmaatschappij : de maatschappij, bedoeld in het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij.) <BVR 2005-04-29/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
(" 15° rundvee : diersoorten vermeld in artikel 5 van het decreet onder " I RUNDVEE ";
16° varkens : diersoorten vermeld in artikel 5 van het decreet onder " II VARKENS ";
17° ander kleinvee : diersoorten vermeld in artikel 5 van het decreet onder " III PLUIMVEE " of onder " V.1 KONIJNEN ";) <BVR 2006-05-12/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 28-04-2006>
Art. 1bis. <Ingevoegd bij BVR 2005-04-29/40, art. 2; Inwerkingtreding : 17-07-2005> In uitvoering van artikel 33ter van het decreet wordt de vergunde mestproductie, bedoeld in dat artikel, berekend op basis van de diersoorten en volgens de uitscheidingsnormen vermeld in artikel 33bis, § 2, van het decreet. In voorkomend geval wordt hierbij rekening gehouden met de bepalingen vermeld in de voetnoten (3), (4), en (5) van voormeld artikel.
HOOFDSTUK II. - Vergunningen.
Art.2. § 1. De bevoegde vergunningverlenende overheid mag met betrekking tot de diersoorten, bedoeld in het artikel 5 van het decreet, slechts een vergunning verlenen of akte nemen van een mededeling van een kleine verandering voor zover voldaan is aan de bepalingen van het (artikel 33ter, § 1, 1°, c) en artikel 33ter, § 1, 3° en 4°), van het decreet. <BVR 2005-04-29/40, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
(§ 1bis. Ingeval het een verandering betreft als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 3), van het decreet, van een inrichting die een vergunning heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet, kan de bevoegde vergunningenverlenende overheid slechts een vergunning verlenen of akte nemen van een mededeling van een kleine verandering op voorwaarde dat dit geen stijging tot gevolg heeft van een van de hierna vermelde mestproducties :
- de vergunde mestproductie met betrekking tot rundvee;
- de vergunde mestproductie met betrekking tot varkens;
- de vergunde mestproductie met betrekking tot ander kleinvee.
Deze bepaling is enkel van toepassing op een inrichting die met toepassing van artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet is uitgebreid met de vergunde mestproductie van een stop te zetten veeteeltinrichting waarvoor na 28 april 2006 een meldingsformulier van overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM bij ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs aan de bevoegde vergunningenverlenende overheid werd bezorgd.) <BVR 2006-05-12/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 28-04-2006>
§ 2. (Onverminderd de voorwaarden van artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), 5) en 6), van het decreet, zijn voor de veeteeltinrichtingen bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), 5) en 6) van het decreet de volgende voorwaarden in ieder geval van toepassing :
1° meerdere bestaande stop te zetten veeteeltinrichtingen kunnen bijdragen tot de nieuwe vergunde mestproductie van eenzelfde nieuwe veeteeltinrichting, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5) en 6), van het decreet of tot de bijkomende vergunde mestproductie van eenzelfde bestaande veeteeltinrichting, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4) van het decreet;
2° de vergunninghouder wordt 12 maanden na het ogenblik van de ingebruikname van de verleende vergunning onweerlegbaar geacht afstand te doen van de vergunning of vergunningen op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;
3° indien de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting een stopzettingsvergoeding verkregen heeft in toepassing van het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, dan kan alleen het gedeelte van de vergunning in aanmerking genomen worden dat betrekking heeft op de diersoort of diersoorten waarvoor geen stopzettingsvergoeding is toegekend;
4° de aanvrager van de nieuwe vergunning is een producent die op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting aangifteplichtig is bij de Vlaamse Landmaatschappij overeenkomstig artikel 3, § 1, van het decreet en hij beschikt over de nutriëntenhalte van deze veeteeltinrichting.) <BVR 2005-04-29/40, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
(§ 3. Onverminderd artikel 2, § 2, is volgende bepaling bovendien van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet :
1° de procentuele beperking van de vergunning, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet, wordt vastgesteld als de procentuele beperking van de vergunde mestproductie van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;
2° ° indien een bestaande veeteeltinrichting wordt toegewezen aan twee of meer exploitanten ingevolge een overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM, dan komt elk afzonderlijk geëxploiteerde stal in aanmerking om te worden stopgezet.) <BVR 2005-04-29/40, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
(3° op de uit te breiden veeteeltinrichting kan enkel een bijkomende vergunde mestproductie met betrekking tot rundvee worden toegekend ten belope van maximum 75 % van de vergunde mestproductie met betrekking tot rundvee van de stop te zetten veeteeltinrichting;
op de uit te breiden veeteeltinrichting kan enkel een bijkomende vergunde mestproductie met betrekking tot varkens worden toegekend ten belope van maximum 75 % van de vergunde mestproductie met betrekking tot varkens van de stop te zetten veeteeltinrichting;
op de uit te breiden veeteeltinrichting kan enkel een bijkomende vergunde mestproductie met betrekking tot ander kleinvee worden toegekend ten belope van maximum 75 % van de vergunde mestproductie met betrekking tot ander kleinvee van de stop te zetten veeteeltinrichting;
4° de stop te zetten veeteeltinrichtinijging is van een van de hierna vermelde vergunde mestproducties :
- de vergunde mestproductie met betrekking tot rundvee;
- de vergunde mestproductie met betrekking tot varkens;
- de vergunde mestproductie met betrekking tot ander kleinvee.
De bepalingen opgenomen in 3° en 4° zijn enkel van toepassing op de vergunningsaanvragen die zijn ingediend met het oog op een bijkomende vergunde mestproductie komende van een stop te zetten veeteeltinrichting waarvoor na 28 april 2006 een meldingsformulier van overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM bij ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs aan de bevoegde vergunningenverlenende overheid werd bezorgd.) <BVR 2006-05-12/31, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 28-04-2006>
(§ 4. Onverminderd artikel 2, § 2, is volgende bepaling bovendien van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5), van het decreet :
1° indien volledig afstand gedaan wordt van de nog lopende vergunningen en de aan een bestaande veeteeltinrichting verbonden nutriëntenhalte, dan wordt die bestaande veeteeltinrichting beschouwd als een nieuwe veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5;
2° ° indien een bestaande veeteeltinrichting wordt toegewezen aan twee of meer exploitanten ingevolge een overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM, dan komt elk afzonderlijk geëxploiteerde stal in aanmerking om te worden stopgezet.
(§ 5. Onverminderd artikel 2, § 2, zijn bovendien volgende bepalingen van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet :
1° de aanvrager van de vergunning moet bij de vergunningsaanvraag een gemotiveerde verklaring van de instantie, bevoegd voor de ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting of onteigening om openbaar nut, bijvoegen waarin bevestigd wordt dat de herlokalisatie noodzakelijk is en dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteelt zal plaatsvinden op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;
2° na het verlenen van de vergunning bedraagt de vergunde mestproductie op de nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde mestproductie op de bestaande veeteeltinrichting niet meer dan de som van de vergunde mestproductie van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen.) <BVR 2005-04-29/40, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005>
Art.3. <BVR 2005-04-29/40, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 17-07-2005> § 1. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de hernieuwing van de op het moment van de vergunningsaanvraag nog geldige milieuvergunning van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 2), van het decreet, of op een vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering die betrekking heeft op de verandering van een bestaande vergunde veeteeltinrichting die geen uitbreiding van de vergunde mestproductie van de bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 3), van het decreet, dan geldt voor de betrokken bestaande veeteeltinrichting dat gedurende de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet, moet voldaan zijn. De vergunning of akte, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet, kan slechts verleend worden voor zover de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering gebeurt, elk kalenderjaar afgezet is conform de bepalingen van het decreet en rekening houdend met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de veeteeltinrichting. De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren.
§ 2. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande veeteeltinrichting met uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet, dan geldt voor de uit te breiden bestaande veeteeltinrichting alsmede voor de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting of stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen dat gedurende de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet, moet voldaan zijn. De dierlijke mest die op de betrokken bestaande veeteeltinrichtingen geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt, moet elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening houdend met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning beperken in functie van de bewezen mestafzet van de betrokken bestaande veeteeltinrichtingen. De vergunning moet beperkt worden tot de som van het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet op de uit te breiden bestaande veeteeltinrichting en van 75 % van het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet op de stop te zetten veeteeltinrichtingen ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie.
§ 3. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een nieuwe veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5), van het decreet, of op de herlokalisatie van een stop te zetten bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet, dan dient voor elk stop te zetten bestaande veeteeltinrichting de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt voldaan te zijn aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet. De dierlijke mest die op de te stop te zetten bestaande veeteeltinrichting of stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt, moet elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening gehouden met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting. De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren.
Art.4. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan kinderboerderijen nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is :
1° de veeteeltinrichting is ingericht als kinderboerderij;
2° de veeteeltinrichting is na het verlenen van de vergunning voor wat betreft de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst hoogstens ingedeeld in klasse 2;
3° de vergunde productie, berekend overeenkomstig het artikel 33bis, § 2, van het decreet, moet volledig afgezet kunnen worden op de cultuurgronden behorende tot de veeteeltinrichting; ter bepaling van de benodigde oppervlakte cultuurgrond voor het voldoen aan deze voorwaarde, moet gerekend worden met de bemestingsnormen die voor de desbetreffende cultuurgronden gelden vanaf 1 januari 2003. De hoeveelheid stikstof uit dierlijke en andere meststoffen die in rekening mag gebracht worden, is evenwel steeds beperkt tot maximaal 170 kg per ha en per jaar;
4° in de vergunningsbeslissing wordt als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen dat de verleende vergunning vervalt zodra de veeteeltinrichting niet meer als kinderboerderij in gebruik is en/of de oppervlakte cultuurgrond horende bij de veeteeltinrichting lager wordt dan de benodigde oppervlakte cultuurgrond om te voldoen aan de hierboven vermelde afzetbepaling.
De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
Art.5. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan onderwijsinstellingen en opvoedingsinstellingen nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is :
1° de vergunde productie van de veeteeltinrichting is beperkt tot 10 000 kg difosforpentoxide;
2° uitgezonderd ingeval het een nieuwe veeteeltinrichting betreft, moet de voorbije drie kalenderjaren voldaan zijn aan de aangifteplicht bij de Mestbank en moet de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling van kleine verandering gebeurt, voor elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van hoofdstuk III van het decreet, zoals deze van toepassing waren voor het desbetreffende kalenderjaar;
3° de veeteeltinrichting heeft als hoofdfunctie een specifieke pedagogische functie en/of een onderzoeksfunctie en is onlosmakelijk verbonden met een erkende onderwijs- of opvoedingsinstelling;
4° in de vergunningsbeslissing wordt als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen dat de vergunning vervalt zodra de veeteeltinrichting niet meer onlosmakelijk verbonden is aan de desbetreffende onderwijsinstelling of opvoedingsinstelling.
De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
Art.6. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen waar uitsluitend pony's en paarden gehouden worden nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor de subrubriek 9.4.3 (paardachtigen in het bijzonder) van de indelingslijst indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is :
1° er is voldaan is aan de overgangsbepalingen van artikel 36, 6°, van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;
2° het aantal te vergunnen plaatsen voor paarden en pony's bedraagt maximaal het aantal standplaatsen dat op de inrichting aanwezig was op 30 maart 2000.
De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
Art. 6bis. <Ingevoegd bij BVR 2005-04-29/40, art. 5; Inwerkingtreding : 17-07-2005> § 1. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet, kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan onderzoeksinstellingen nog een vergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende modaliteiten voldaan is :
1° de vergunde mestproductie van deze veeteeltinrichting is beperkt tot 10 000 kg difosforpentoxide;
2° uitgezonderd ingeval het een nieuwe veeteeltinrichting betreft, moet de voorbije drie kalenderjaren voldaan zijn aan de aangifteplicht bij de Vlaamse Landmaatschappij en moet de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling van kleine verandering gebeurt, voor elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening gehouden met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen;
3° deze veeteeltinrichting heeft een in haar statuten omschreven onderzoeksdoel en is onlosmakelijk verbonden met een onderzoeksinstelling;
4° in de vergunningsbeslissing moet als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen worden dat de veeteeltinrichting onlosmakelijk verbonden moet blijven aan de desbetreffende onderzoeksinstelling.
De vergunning kan slechts worden afgeleverd indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
§ 2. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4 van het decreet, kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan het beheer van natuurreservaten, militaire domeinen of dijken nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende modaliteiten voldaan is :
1° de veeteeltinrichting is onlosmakelijk verbonden aan het beheer van erkende natuurreservaten of Vlaamse natuurreservaten, aan het beheer van militaire domeinen ressorterend onder het protocol dat de overdracht regelt van het beheer van militaire domeinen van het Ministerie van Defensie naar de administratie van de Vlaamse Gemeenschap (AMINAL) of aan het beheer van dijken in opdracht van openbare besturen;
2° de veeteeltinrichting is uitsluitend bedoeld voor het huisvesten van dieren ingedeeld in de subrubrieken 9.4.3 en/of 9.6 van VLAREM; deze dieren mogen uitsluitend ingezet worden voor het beheer van de percelen vernoemd in een daartoe speciaal afgesloten overeenkomst of overeenkomsten;
3° de totaal te vergunnen mestproductie komt maximaal overeen met de vergunde mestproductie berekend op basis van het aantal dieren waarvoor een of meerdere geldige overeenkomsten zoals bedoeld onder 2° met de Vlaamse administratie, het openbaar bestuur of de erkende terreinbeherende natuurvereniging kan voorgelegd worden. In de overeenkomst moet vermeld zijn voor welke percelen met vermelding van ligging en oppervlakte de overeenkomst is afgesloten evenals het maximaal aantal dieren dat op de percelen mag gehouden worden. Bij gebreke aan dergelijke overeenkomsten wordt het aantal dieren beperkt tot 2 GVE per hectare.
De vergunning kan slechts worden afgeleverd indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van VLAREM.
Art.7. In het artikel 2, § 3, 6°, a), van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999, wordt het tweede gedachtenstreepje luidend als volgt "- voorzover de meldingsplichtige de ...percelen" en het derde gedachtenstreepje luidend als volgt "- de bij de inrichting ...mestverwerkingsovereenkomsten" opgeheven.
Art.8. In het artikel 5, § 3, 5°, van hetzelfde besluit, wordt de bepaling b) vervangen door wat volgt :
" b) Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe veeteeltinrichting of de verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting naar aanleiding van de herlokalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende uit een ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting en/of onteigening om openbaar nut zoals bedoeld in het artikel 2, § 2, van het besluit van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, dienen bovendien volgende bijlagen toegevoegd worden :
1° een gemotiveerde verklaring van de instantie die bevoegd is voor de ruilverkaveling, landinrichting of natuurinrichting of onteigening om openbaar nut dat de herlokalisatie noodzakelijk is en dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteeltactiviteiten zullen plaatsvinden op de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;
2° de vergunningsbeslissingen met betrekking tot de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;
3° een ondertekende en gedateerde verklaring waarin de aanvrager verklaart binnen twee jaar na de datum waarop hij de vergunning of de uitbreiding van de vergunning gekregen heeft, de exploitatie van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting volledig te zullen stoppen. ".
Art.9. In het artikel 5, § 3, 5° van hetzelfde besluit, wordt de bepaling c) opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.10. Het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 9 mei 1996 en 30 maart 1999, wordt opgeheven.
Art.11. Dit besluit treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 12. De Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.