9 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 1 juli 1949 houdende het statuut van de bedienden der hypotheekbewaarders.
Art. 1-15
Artikel 1. In artikel 1 van het besluit van de Regent van 1 juli 1949 houdende het statuut van de bedienden der hypotheekbewaarders vervallen de woorden " overschrijvers en ".
Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 3 wordt het tweede lid opgeheven.
Art.4. Artikel 4, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 mei 1969 en 9 juli 1976, wordt vervangen als volgt :
" Er zijn één, twee of drie betrekkingen van bureauchef in de kantoren waarvan het kader respectievelijk minder dan negen bedienden, van negen tot zeventien bedienden, meer dan zeventien bedienden omvat. ".
Art.5. In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 september 1962, 25 april 1966 en 9 juli 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
" 1° burger zijn van de Europese Unie ";
b) de bepalingen 5°, 6° en 7° worden opgeheven.
Art.6. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 juli 1976, wordt opgeheven.
Art.7. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.8. In hetzelfde besluit wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende :
" Artikel 10bis. § 1. De directeur-generaal organiseert minstens jaarlijks het A-examen en het B-examen. Hij stelt een commissie in belast met de opstelling van de examenprogramma's en de beoordeling van de werken van de recipiendi.
De examens mogen in geen geval peilen naar kennis inzake wetgeving. De examens bestaan uit twee delen :
- samenvatten en commentariëren van een tekst;
- vragen inzake algemene kennis en redeneervermogen.
Het A-examen en het B-examen beoordelen of de recipiendi zouden kunnen worden aangeworven als Rijksambtenaar, respectievelijk in niveau 2 en in niveau 3.
§ 2. Het aantal aan elk van de twee delen van het examen toegekende punten, is vastgesteld op 50. De recipiendi slagen zo zij minstens 60 punten behalen, alsmede minstens 25 punten per deel. Een bediende kan niet meer dan drie keer inschrijven voor de in dit artikel bedoelde examens.
§ 3. Iedere bediende die de proeftijd voorzien in artikel 10 heeft volbracht mag deelnemen aan het B-examen in de taalrol van het kantoor van aanhechting. Voor deelname aan het A-examen is bovendien vereist dat de bediende bewijst houder te zijn van een regelmatig uitgereikt diploma of getuigschrift, in de taalrol van aanhechting van het kantoor, dat in aanmerking komt voor de toelating tot niveau 2 van het Rijkspersoneel. ".
Art.9. Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij konininklijk besluit van 19 september 1962, wordt vervangen als volgt :
" Art. 11. § 1. Binnen de perken van het kader voorzien in artikel 3bis kan de bediende die voor het in artikel 10bis bedoelde A-examen of B-examen is geslaagd worden toegelaten tot de stage als volgt :
a) hij die in het A-examen is geslaagd wordt stagedoend eerste klerk;
b) hij die in het B-examen is geslaagd wordt stagedoend klerk.
§ 2. De stage duurt twee jaar. In geval van onderbreking van meer dan één maand, wordt het verloop van de stage geschorst tijdens de duur van de afwezigheid. De afwezigheden wegens ziekte of ongeval schorsen nochtans alleen de stage in de mate waarin hun totale duur drie maanden overschrijdt. ".
Art.10. Artikel 12, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 19 september 1962, wordt vervangen als volgt :
" Indien de bewaarder de wettelijke vooropzeg niet heeft betekend tijdens de stage, worden de in dienst behouden stagedoende klerken benoemd tot de graad van definitief aangenomen klerk en worden de in dienst behouden stagedoende eerste klerken benoemd tot definitief aangenomen eerste klerk. ".
Art.11. Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juli 1976, 10 februari 1998 en 10 oktober 2000, wordt vervangen als volgt :
" Art. 18. § 1. Voor de vaststelling van hun geldelijke toestand worden de bedienden van de hypotheekbewaarders gelijkgesteld met de personeelsleden van de Staat, zoals hierna is aangeduid :
1° de stagedoende bedienden en de definitief aangenomen bedienden met vastbenoemde personeelsleden;
2° de bedienden op proef en de tijdelijke bedienden met het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.
§ 2. De wedden van de bedienden, die de voorwaarden vervullen vermeld in de linkerkolom, worden vastgesteld in de overeenstemmende weddeschaal vermeld in de rechterkolom :
1° bureauchef
a) 28F
b) na negen jaar graadancienniteit of vijftien jaar niveauanciënniteit : 28L
Voor de berekening van de negen jaar komt de anciënniteit verworven in de graad van eerste revisor in aanmerking.
2° eerste revisor
a) 28A
b) na negen jaar graadanciënniteit of vijftien jaar niveauanciënniteit : 28C
3° revisor
a) 26C
b) na negen jaar graadanciënniteit : 26G
4° eerste klerk
a) 20A
b) na vier jaar graadanciënniteit : 20B
5° klerk
a) 30A
b) na vier jaar graadanciënniteit : 30C
c) na negen jaar graadanciënniteit : 30H
De toekenning van de schaal 30H wort per bewaring beperkt tot 50 % van het totaal van de bedienden met de graad van stagedoend klerk of definitief klerk.
De beperking van 50 % is niet van toepassing op de bedienden die voor 1 februari 1998 met de graad van stagedoend klerk of definitief klerk werden bekleed.
6° tijdelijk bediende
a) 30A
b) geslaagd voor het A-examen bedoeld in artikel 10bis, § 1, : 20A
§ 3. 1° Voor de toepassing van § 2, 1° en 2°, wordt de niveauanciënniteit berekend vanaf de datum van de bevordering tot de graad van revisor.
Evenwel, voor de bedienden die werden bevorderd tot de graad van revisor, van eerste revisor of van bureauchef voor 1 juli 1995, wordt de niveauanciënniteit berekend vanaf de datum van de bevordering tot de graad van eerste klerk.
2° Voor de toepassing van § 2, 4° en 5°, komt de stage in aanmerking voor het bepalen van de graadanciënniteit.
§ 4. Aan de weddeschaal van de vast aangenomen bedienden, die de voorwaarden vervullen vermeld in de linkerkolom, wordt een weddencomplement toegevoegd, waarvan het overeenstemmend jaarlijks bedrag wordt vermeld in de rechterkolom :
1° bureauchef of eerste revisor : 96 000
2° revisor na twee jaar graadanciënniteit : 53 000
3° eerste klerk
a) houder van de vereiste titels tot bevordering tot de graad van revisor : 34 000
b) die ten laatste op 1 april 1991 titularis was van de graad : 17 000
c) die ten laatste op 1 april 1991 titularis was van de graad, na twaalf jaar graadanciënniteit : 34 000
4° klerk die geslaagd is voor het in artikel 10bis, § 1, bedoelde B-examen.
a) genietend van de weddeschaal 30C : 31 000
b) genietend van de weddeschaal 30H : 42 000
De weddencomplementen zijn verschuldigd zoals de weddencomplementen bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie van Financiën.
§ 5. De vast aangenomen bediende die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorige graad zou hebben genoten.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder wedde verstaan, de wedde berekend op basis van de weddeschaal die hij zou hebben gehad bij toepassing van § 2, verhoogd met het complement dat hij bij toepassing van § 4 zou hebben gehad. ".
Art.12. In hetzelfde besluit worden opgeheven :
1° artikel 28, gewijzigd bij de koninklijke besluiten 27 maart 1972 en 9 juli 1976;
2° de artikelen 29 en 30.
Art.13. Artikel 32, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 27 mei 1969, wordt aangevuld als volgt :
" of geslaagd zijn voor het in artikel 10bis, § 1, bedoeld A-examen. ".
Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 november 2001.
Art. 15. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 oktober 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS.