Details





Titel:

28 DECEMBER 2001. - Ministerieel besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. (UBPol : uitvoeringsbesluit van het statuut van het personeel van de politiediensten) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-01-2002 en tekstbijwerking tot 24-10-2023)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Definities en toepassingsgebied.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1.1-1.2
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 1.3
TITEL II. - Algemene bepalingen betreffende het personeel.
HOOFDSTUK I. - Aanwijzing.
Art. 2.1
HOOFDSTUK II. - De indienstneming van het personeel van het administratief en logistiek kader.
Art. 2.2
HOOFDSTUK III. - Het persoonlijk dossier, het stagedossier en het mandaatdossier.
Afdeling 1. - Het persoonlijk dossier.
Onderafdeling 1. - De inhoud en de vorm van het persoonlijk dossier.
Art. 2.3-2.4
Onderafdeling 2. - Het houden van het persoonlijk dossier.
Art. 2.5-2.10
Afdeling 2. - Het stagedossier.
Art. 2.11-2.12
Afdeling 3. - Het mandaatdossier.
Art. 2.13-2.14
HOOFDSTUK IV. - Het personeelsbulletin.
Art. 2.15
TITEL III. - De vertrouwensdienst.
HOOFDSTUK I. - De klacht bij de vertrouwensdienst.
Art. 3.1-3.5
HOOFDSTUK II. - De bemiddeling.
Afdeling 1. - Definitie en gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 3.6-3.13
Afdeling 2. - De informele oplossing van het probleem.
Art. 3.14-3.17
Afdeling 3. - De formele oplossing van het probleem.
Art. 3.18
HOOFDSTUK III. - Het afsluiten van het dossier.
Art. 3.19-3.21
HOOFDSTUK IV. - Het jaarverslag.
Art. 3.22
TITEL IV. - De selectie en de opleiding.
HOOFDSTUK I. - De selectie.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 4.1
Afdeling 2. - Organisatie en inhoud van de selectieproeven.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 4.2-4.4
Onderafdeling 2. - De proef inzake de cognitieve vaardigheden.
Art. 4.5
Onderafdeling 3. [1 - De beoordeling van de persoonlijkheid]1
A.
Art. 4.6
B.
Art. 4.6bis, 4.6ter, 4.6quater, 4.6quinquies, 4.6sexies
Onderafdeling 4. - De fysiek-medische geschiktheidsproef.
A. - De proef.
Art. 4.7-4.8, 4.8bis, 4.8ter, 4.9
B.
Afdeling 2bis. [1 - VRIJSTELLINGEN]1
Art. 4.10-4.13
Afdeling 3. [1 - Het moraliteitsonderzoek in het raam van een selectie voor een betrekking van het operationeel kader]1
Art. 4.14-4.17
Afdeling 3bis. [1 - Het moraliteitsonderzoek in het raam van de selectie voor een betrekking van het administratief en logistiek kader]1
Art. 4.18-4.21
Afdeling 4. - [1 De deliberatiecommissie]1
Onderafdeling 1. <Impleciet opgeheven bij MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
Art. 4.22-4.25
Onderafdeling 2.
Art. 4.26-4.27
Afdeling 5. - De minimumdrempels.
Art. 4.28-4.30
Afdeling 6. [1 - De selectiecommissie]1
Art. 4.31, 4.31bis, 4.31ter
Afdeling 7. - De aangewezen directies.
Art. 4.32
HOOFDSTUK II. - De opleiding.
Art. 4.33-4.34
TITEL V. [1 De stage en de benoeming]1
HOOFDSTUK I. - De algemene regels van de stage.
Art. 5.1-5.3
HOOFDSTUK II. - De toelating tot de stage.
Art. 5.4-5.5
HOOFDSTUK III. - De geschiktheidscriteria voor de aanwijzing tot stageleider en tot mentor.
Art. 5.6-5.9
HOOFDSTUK IV. [1 - De selectiecommissie]1
Art. V.10-V.12
TITEL VI. - De organisatie van de arbeidstijd van de personeelsleden van de politiediensten.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 6.1
HOOFDSTUK II. - Referentieperiode.
Art. 6.2
HOOFDSTUK III. - Aanrekening als dienstprestaties.
Afdeling 1. - Algemeen principe.
Art. 6.3
Afdeling 2. - Bepalingen eigen aan het voltijds tewerkgesteld personeel.
Art. 6.4, 6.4bis, 6.5-6.9
Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan het deeltijds tewerkgesteld personeel.
Art. 6.10-6.12
HOOFDSTUK IV. - Aanwijzing van de personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken.
Art. 6.13
HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten af te wijken van de arbeidstijdorganisatie.
Art. 6.14-6.15
TITEL VII. - [1 DE BAREMISCHE LOOPBAAN, DE BEVORDERING DOOR OVERGANG NAAR EEN HOGER KADER OF NIVEAU, HET MANDAATSTELSEL EN DE EVALUATIE]1
HOOFDSTUK I. - De baremische loopbaan.
Art. 7.1-7.4
HOOFDSTUK II. - De bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau.
Afdeling 1. - De bevordering door overgang naar een hoger kader voor de personeelsleden van het operationeel kader.
Art. 7.5-7.9
Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 7.10-7.12
Onderafdeling 2. - Het niveau-examen.
Art. 7.13
Onderafdeling 3. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau C.
Art. 7.14-7.15
Onderafdeling 4. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau A of B.
Art. 7.16, 7.16bis, 7.17-7.19, 7.19/1
Onderafdeling 4bis. - Vrijstelling van bepaalde selectieproeven <Ingevoegd bij MB 2007-03-26/30, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 7.19bis
Onderafdeling 5.
Art. 7.20-7.21
HOOFDSTUK III. - De mandaten.
Art. 7.22-7.26
HOOFDSTUK IV. - [1 DE EVALUATIE]1
Art. 7.27-7.33
TITEL VIII. - De verloven en afwezigheden.
Art. 8.1, 8.1bis, 8.2-8.4
TITEL X. - De medische bescherming.
Art. 10.1-10.15
TITEL XI. - De nadere regels van het geldelijk statuut.
HOOFDSTUK I. - Uitbreiding van het toepassingsgebied ten voordele van het administratief en logistiek kader.
Art. 11.1-11.2
HOOFDSTUK II. - Nadere regels betreffende de toelagen.
Art. 11.3-11.11
HOOFDSTUK III. - Nadere regels betreffende de vergoedingen.
Art. 11.12-11.52
TITEL XII. - Overgangsbepalingen.
Art. 12.1-12.31
TITEL XIII. - Slotbepalingen.
Art. 13.1-13.3
BIJLAGEN.
Art. N1-N4, N4bis, N5-N29



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

TITEL I. - Definities en toepassingsgebied.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
  1° "de wet" : de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  2° "de minister" : de Minister van Binnenlandse Zaken;
  3° "een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie" : een psycholoog, assistent in de psychologie of politieambtenaar met een opleiding of een ervaring in het domein van de selectie;
  [1 4° " de wet van 26 april 2002 " : de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Art. 1.2. Dit besluit mag worden aangehaald als "uitvoeringsbesluit van het statuut van het personeel van de politiediensten" en afgekort als "UBPol".

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 1.3. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is dit besluit van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 1.I.1, 3°, RPPol.
  Titel VI is van toepassing op de militairen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten alsmede titel XI in de mate dat die titel uitvoering geeft aan de bepalingen van deel XI RPPol die op voormelde militairen van toepassing zijn.

TITEL II. - Algemene bepalingen betreffende het personeel.
HOOFDSTUK I. - Aanwijzing.
Art. 2.1. De in artikel 2.I.10 RPPol bedoelde dienst is de directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel van de federale politie.

HOOFDSTUK II. - De indienstneming van het personeel van het administratief en logistiek kader.
Art. 2.2. De in artikel 2.I.11, tweede lid, RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

HOOFDSTUK III. - Het persoonlijk dossier, het stagedossier en het mandaatdossier.
Afdeling 1. - Het persoonlijk dossier.
Onderafdeling 1. - De inhoud en de vorm van het persoonlijk dossier.
Art. 2.3. Het persoonlijk dossier bestaat uit acht mappen met als opschrift :
  1° Map I : Administratie;
  2° Map II : Opleidingen;
  3° Map III : Mobiliteit;
  4° Map IV : Loopbaan;
  5° Map V : Evaluaties - Tucht - Ordemaatregelen;
  6° Map VI : Gegevens met een medisch karakter;
  7° Map VII : Mandaten;
  8° Map VIII : Varia.
  Elke map bestaat uit ondermappen en/of stukken, zoals vastgesteld in bijlage 1.
  Met uitzondering van de mappen I en VIII voor dewelke een inventaris voor het geheel van de map opgesteld wordt, worden inventarissen per ondermap opgesteld.
  Op het dossier moet het woord " PRIVE " vermeld worden.

Art. 2.4. De individuele fiche die deel uitmaakt van map I bevat ten minste de inhoud vastgesteld in bijlage 2.

Onderafdeling 2. - Het houden van het persoonlijk dossier.
Art. 2.5.De overheid bedoeld in artikel [1 53, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten]1, die als eerste het personeelslid onder zijn bevoegdheid heeft als stagiair, legt het persoonlijk dossier aan.
  De directeur van de betrokken school deelt de gegevens met betrekking tot de basisopleiding van het personeelslid van het operationeel kader mee aan die overheid binnen de twee maanden na het einde van de basisopleiding.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>

Art. 2.6.Het persoonlijk dossier wordt bijgewerkt en bewaard, naar gelang van het geval, door de overheid bedoeld in artikel [1 53, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten]1, waarvan het betrokken personeelslid afhangt of, voor de commissaris-generaal en de inspecteur-generaal, door de minister of de door hem aangewezen dienst en voor de korpschefs van de lokale politie, naar gelang van het geval, door de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>

Art. 2.7. Buiten het geval van detachering, volgt het persoonlijk dossier het personeelslid bij elke aanwijzing die een verandering van de bevoegde overheid bedoeld in artikel 2.6 tot gevolg heeft.
  In geval van definitieve ambtsontheffing of ambtsneerlegging bewaart de overheid bedoeld in artikel 2.6 van de laatste plaats van aanwijzing, het dossier voor een periode van vijf jaar.
  Na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn wordt het persoonlijk dossier van de personeelsleden voor opname in het archief bezorgd aan, naar gelang van het geval, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, de gemeentesecretaris of de secretaris van de politieraad.

Art. 2.8. De inventaris bedoeld in artikel 2.3 bevat het Romeinse cijfer van de map waarop die betrekking heeft en de hoofdletter van de betrokken ondermap.
  Alle stukken worden in chronologische volgorde genummerd, naar gelang van het geval, met een dubbele of driedubbele code :
  1° een Romeins cijfer van I tot VIII dat de map bepaalt;
  2° in voorkomend geval, de hoofdletter die de ondermap bepaalt;
  3° een Arabisch cijfer dat het stuk bepaalt.
  Indien een document of een dossier dat zelf al is samengesteld uit genummerde stukken in een ondermap moet worden geklasseerd, wordt de driedubbele identificatie gevolgd door de vermelding : " Dit document/dossier is zelf reeds samengesteld uit de stukken genummerd van 1 tot... ".

Art. 2.9. Elke verwijdering van stukken uit het persoonlijk dossier door één van de in artikel 2.6 bedoelde overheden, op initiatief of ingevolge een schriftelijke vraag van het betrokken personeelslid, moet ter kennis van betrokkene worden gebracht. Een nieuwe inventaris wordt dan opgesteld.

Art. 2.10. Het raadplegen van het persoonlijk dossier door het personeelslid of door de persoon aan wie het daartoe een volmacht heeft gegeven krachtens artikel 2.I.13, derde lid, RPPol, vindt altijd plaats onder het toezicht van de in artikel 2.6 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt of van de persoon daarvoor door die overheid aangewezen.

Afdeling 2. - Het stagedossier.
Art. 2.11. Het stagedossier wordt opgemaakt en bijgewerkt door de stageleider.

Art. 2.12. Op het einde van de stage, bezorgt de stageleider het stagedossier aan de overheid bedoeld in artikel 2.6 waarvan het betrokken personeelslid afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier van deze laatste.

Afdeling 3. - Het mandaatdossier.
Art. 2.13.De in artikel [1 VII.III.20]1 RPPol bedoelde overheid die beslist een bij wege van mandaat te begeven ambt vacant te verklaren, stelt het mandaatdossier op.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

Art. 2.14. Op het einde van de toewijzingsprocedure van het mandaat bezorgt de in artikel 2.13 bedoelde overheid het mandaatdossier aan de overheid bedoeld in artikel 2.6 waarvan het betrokken personeelslid afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier van deze laatste.

HOOFDSTUK IV. - Het personeelsbulletin.
Art. 2.15. De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie verspreidt een personeelsbulletin dat alle beslissingen met betrekking tot het personeel betreft en inzonderheid de benoemingen, de bevorderingen, de detacheringen, de aanstellingen en de aanwijzingen bij mobiliteit bevat.
  Dit bulletin wordt ten minste in één exemplaar per korps van de lokale politie en per dienst of eenheid van de federale politie verspreid.
  De in het tweede lid bedoelde korpsen, diensten en eenheden staan in voor de verdere verspreiding van dit bulletin aan hun personeelsleden.

TITEL III. - De vertrouwensdienst.
HOOFDSTUK I. - De klacht bij de vertrouwensdienst.
Art. 3.1. Onverminderd de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de bevoegde overheden teneinde een straf- of tuchtvervolging in te stellen of het probleem op te lossen door raad of bijstand te vragen aan de vertrouwensdienst, kan de persoon die meent het slachtoffer te zijn van ongewenst seksueel gedrag op het werk, hierna klager genoemd, mondeling of schriftelijk klacht indienen bij de vertrouwensdienst met het oog op een bemiddeling.

Art. 3.2. De mondelinge klacht wordt door de vertrouwensdienst geregistreerd, die daartoe een register bijhoudt waarvan het model wordt vastgesteld in bijlage 3.

Art. 3.3. De geschreven klacht of het stuk waarin de gegevens van de mondelinge klacht zijn hernomen, wordt toegevoegd aan het door de vertrouwensdienst samengestelde dossier betreffende de feiten van ongewenst seksueel gedrag die het voorwerp uitmaken van de klacht.

Art. 3.4. Een anonieme klacht wordt niet in aanmerking genomen.

Art. 3.5. De klager kan zich gedurende de hele bemiddelingsprocedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

HOOFDSTUK II. - De bemiddeling.
Afdeling 1. - Definitie en gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 3.6. Onder bemiddeling wordt verstaan elke vorm van informele of formele oplossing van het probleem waartoe de vertrouwensdienst, ingevolge het indienen van een klacht voor feiten van ongewenst seksueel gedrag, bijdraagt.

Art. 3.7. De vertrouwensdienst licht de klager in over de verschillende wijzen waarop het probleem kan worden opgelost, bespreekt met de klager de opportuniteit van elk van die werkwijzen en neemt akte van de voorkeur van de klager betreffende de gekozen werkwijze.
  De vertrouwensdienst vraagt aan de klager of zijn naam mag worden meegedeeld aan de vermeende dader.
  De in het eerste en tweede lid bedoelde antwoorden van de klager worden opgenomen in het dossier.

Art. 3.8. De vertrouwensdienst houdt, zoveel als mogelijk, rekening met de voorkeur van de klager betreffende de werkwijze om het probleem op te lossen.
  De vertrouwensdienst is niet gehouden bij te dragen tot de informele oplossing van het probleem wanneer, naar het oordeel van de vertrouwensdienst, de vermeende feiten uiterst ernstig zijn of vroegere feiten van ongewenst seksueel gedrag van de vermeende dader of de klager reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een bemiddeling.
  De vertrouwensdienst houdt in alle gevallen rekening met de wil van anonimiteit van de klager. Ingeval de voortzetting van de procedure hierdoor onmogelijk wordt, licht hij de klager hierover in.

Art. 3.9. De vertrouwensdienst licht de vermeende dader in over de inhoud van de klacht, legt hem de rol van de vertrouwensdienst uit en nodigt hem uit voor een persoonlijk gesprek met de vertrouwenspersoon.

Art. 3.10. De vermeende dader kan zich tijdens de hele procedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 3.11. De vermeende dader kan de bemiddeling weigeren.

Art. 3.12. Wanneer de vertrouwensdienst verdere informatie inwint, mag de identiteit van de klager en van de vermeende dader niet worden meegedeeld, tenzij de betrokken partij dit uitdrukkelijk toelaat.

Art. 3.13. De klager en de vermeende dader kunnen op elk ogenblik, zonder plichtpleging en zonder voorwaarden, éénzijdig of in onderlinge overeenstemming, beslissen de bemiddeling te beëindigen.
  De vertrouwensdienst registreert de beslissing bedoeld in het eerste lid en deelt die mee aan de partij die deze beslissing niet heeft genomen.

Afdeling 2. - De informele oplossing van het probleem.
Art. 3.14. De informele oplossing van het probleem dat het voorwerp uitmaakt van de klacht bij de vertrouwensdienst, kan inzonderheid geschieden door middel van een overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader betreffende de toekomstige omstandigheden van hun professionele samenwerking, met inachtneming van de principes vermeld in artikel 3.VII.2 RPPol.

Art. 3.15. In geval van overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader, neemt de vertrouwensdienst hiervan akte en deelt hij de inhoud van deze overeenkomst mee aan de partijen.
  De partijen kunnen, indien zij hun akkoord niet kunnen hechten aan de weergave van de inhoud van de overeenkomst zoals meegedeeld door de vertrouwensdienst, hun opmerkingen doen kennen binnen de vijf dagen na de ontvangst van de mededeling.
  De partij die niet reageert, wordt geacht in te stemmen met de weergave van de inhoud van de overeenkomst.

Art. 3.16. In het geval bedoeld in artikel 3.15, tweede lid, voert de vertrouwensdienst de aanpassingen uit die hij nodig acht en deelt de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst mee aan de partijen.
  Indien de partijen hun akkoord niet kunnen hechten aan de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst, kunnen zij dit binnen de vijf dagen na ontvangst van de overeenkomst aan de vertrouwensdienst meedelen.
  De partij die niet reageert, wordt geacht akkoord te gaan met de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst.

Art. 3.17. In het geval bedoeld in artikel 3.16, tweede lid, stelt de vertrouwensdienst het ontbreken van een overeenkomst tussen de partijen vast en deelt dit aan hen mee.

Afdeling 3. - De formele oplossing van het probleem.
Art. 3.18. De vertrouwensdienst kan, onder andere in de gevallen bedoeld in de artikelen III.8, tweede lid, III.13 en III.17, de feiten ter kennis brengen van de hiërarchische overheid van de vermeende dader, met het doel om een andere oplossing dan die bedoeld in afdeling 2 te zoeken.

HOOFDSTUK III. - Het afsluiten van het dossier.
Art. 3.19. De vertrouwensdienst bewaart het dossier zolang de vermeende dader de hoedanigheid behoudt van personeelslid van de geïntegreerde politie of in deze kan worden heropgenomen.

Art. 3.20. Tenzij een uitdrukkelijke andersluidende bepaling de vertrouwensdienst hiertoe verplicht, kan de vertrouwensdienst weigeren om stukken uit het dossier geheel of gedeeltelijk mee te delen aan de benoemende overheid, de hiërarchische overheid of de tuchtoverheid. De weigering moet formeel worden gemotiveerd. Indien stukken worden meegedeeld, wordt dit tevens gemeld aan de klager en de vermeende dader.

Art. 3.21. Onverminderd de bepalingen inzake tucht, mag er geen enkel stuk van het door de vertrouwensdienst samengestelde dossier in het persoonlijk dossier van de vermeende dader, noch in dat van de klager, worden opgenomen.

HOOFDSTUK IV. - Het jaarverslag.
Art. 3.22. De vertrouwensdienst brengt jaarlijks verslag uit aan de korpschef of aan de commissaris-generaal, door middel van een algemeen activiteitenverslag dat algemene besluiten en voorstellen bevat.
  Het jaarverslag maakt geen gewag van de identiteit van de in de concrete dossiers betrokken natuurlijke personen.
  De in het eerste lid bedoelde besluiten en voorstellen worden meegedeeld aan de representatieve vakorganisaties.

TITEL IV. - De selectie en de opleiding.
HOOFDSTUK I. - De selectie.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 4.1.Deze titel is met uitzondering van [1 de afdelingen 2bis [2 , 3bis]2 en 7]1 enkel van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader.
  ----------
  (1)<MB 2010-06-28/01, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 2. - Organisatie en inhoud van de selectieproeven.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 4.2.[1 De selectieproeven voor de kandidaten voor het operationeel kader kunnen gedeconcentreerd worden georganiseerd.
   Onverminderd het eerste lid, verlopen de selectieproeven steeds onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.3. De selectieproeven voor de kandidaten hoofdinspecteur van politie en de kandidaten commissaris van politie evenals de andere selectieproeven die een vergelijkend examen uitmaken, worden steeds centraal georganiseerd.

Art. 4.4.[1 De kandidaten, met uitzondering van diegenen bedoeld in artikel VII.5, voegen bij hun akte van kandidaatstelling, ingediend door middel van een modelformulier:
   1° het afschrift bedoeld in artikel 12, tweede lid, a), van de wet van 26 april 2002;
   2° voor zover de kandidaat aan zijn fysiek-medische toestand twijfelt, een medisch attest dat toelaat deel te nemen aan de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, 3°, RPPol;
   3° de documenten waaruit blijkt dat zij, vóór de aanvang van de opleidingscyclus waarvoor zij zich inschrijven, het in artikel 12, eerste lid, 8°, van de wet van 26 april 2002, bedoelde diploma of studiegetuigschrift hebben behaald of kunnen behalen.
   Het in het eerste lid bedoelde modelformulier wordt op eenvoudig verzoek van de kandidaat kosteloos ter beschikking gesteld.
   Overeenkomstig de nadere regels bepaald door het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie worden de kandidaat-aspirant-inspecteurs van politie op voorhand ingelicht over de draagwijdte van:
   - de artikelen XI.III.28, XI.III.28bis, XI.III.28ter, XI.III.29 en XI.III.30 RPPol en de bijlage 18 RPPol;
   - artikel 4 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten;
   - de artikelen van deel VI, titel II, hoofdstuk I, afdeling 1, RPPol.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 2. - De proef inzake de cognitieve vaardigheden.
Art. 4.5.[1 § 1. De proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, omvat voor de kandidaten-agent van politie en de kandidaten-inspecteur van politie ten minste de volgende subproeven :
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding. Zij meet de meest relevante factoren voor de voorspelling van de resultaten tijdens en na afloop van de basisopleiding en de prestaties op de werkvloer, waaronder :
   a) het abstract redeneervermogen;
   b) het vermogen om informatie te verwerken;
   c) het vermogen om te redeneren met cijfers;
   2° de evaluatie van de kennis en de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd.
   Om te slagen voor de proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, moet de kandidaat de voor elke subproef bepaalde minimumdrempel hebben behaald.
   De inhoud van de subproeven bedoeld in het eerste lid, varieert naar gelang van het kader dat de kandidaat beoogt.
   § 2. De proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, omvat voor de kandidaten-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit [2 politieassistent]2 ten minste de volgende subproeven :
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding. Zij meet de meest relevante factoren voor de voorspelling van de resultaten tijdens en na afloop van de basisopleiding en de prestaties op de werkvloer, waaronder :
   a) het abstract redeneervermogen;
   b) het vermogen om informatie te verwerken;
   c) het vermogen om te redeneren met cijfers;
   2° de evaluatie van de kennis en de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd;
   3° de evaluatie van de beroepskennis, specifiek gericht naar de eisen van de beoogde betrekking.
   De subproeven grijpen derwijze plaats dat het niet mogelijk is aan de subproef bedoeld in het eerste lid, 3°, deel te nemen zonder de voor de subproeven bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, bepaalde minimumdrempel te hebben behaald.
   Om te slagen voor de proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, moet de kandidaat de voor elke subproef bepaalde minimumdrempel hebben behaald.
   § 3. De proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, omvat voor de kandidaten-commissaris van politie ten minste de volgende subproeven :
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding. Zij meet de meest relevante factoren voor de voorspelling van de resultaten tijdens en na afloop van de basisopleiding en de prestaties op de werkvloer, waaronder :
   a) het abstract redeneervermogen;
   b) het vermogen om informatie te verwerken;
   c) het vermogen om te redeneren met cijfers;
   2° de evaluatie van de kennis en de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd;
   3° een commentaarverhandeling.
   De subproeven grijpen derwijze plaats dat het niet mogelijk is aan de subproef bedoeld in het eerste lid, 3°, deel te nemen zonder de voor de subproeven bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, bepaalde minimumdrempel te hebben behaald.
   Om te slagen voor de proef bedoeld in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol, moet de kandidaat de voor elke subproef bepaalde minimumdrempel hebben behaald.
   § 4. [2 Het hoofd van de dienst]2 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt de kandidaten schriftelijk in kennis van hun resultaten voor de in artikel [2 IV.I.15, 1°]2, RPPol bedoelde proef.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 3. [1 - De beoordeling van de persoonlijkheid]1   ----------   (1)
A.   
Art. 4.6.[1 De persoonlijkheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, 2°, RPPol, meet de competenties vervat in bijlage 4 en omvat ten minste de volgende subproeven:
   1° een biografische vragenlijst;
   2° een semigestructureerd interview met een gekwalificeerd lid van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie;
   3° andere selectietechnieken en -testen die de persoonlijkheid evalueren.
   Een ander gekwalificeerd lid van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie kan steekproefsgewijs aanwezig zijn als observator tijdens het interview.
   De uniformiteit van de proef wordt gewaarborgd door middel van een gestandaardiseerd protocol.
   De inhoud van de subproeven wordt aangepast naar gelang van het kader dat de kandidaat beoogt.
   Na afloop van de in artikel IV.I.15, 2°, RPPol, bedoelde proef brengt een gekwalificeerd lid van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, aangewezen door het hoofd van die dienst, over elke kandidaat één van de volgende beoordelingen uit:
   1° de kandidaat bezit de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;
   2° de kandidaat bezit het potentieel om de persoonlijkheidskenmerken te ontwikkelen die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;
   3° de kandidaat bezit momenteel niet de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen.
   Alvorens als gekwalificeerd lid te worden aangewezen, moet het personeelslid slagen in een opleiding waarvan het programma wordt vastgesteld door de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.
   Om de aanwijzing als gekwalificeerd lid te behouden, moet het personeelslid voldoen aan de voorwaarden bepaald door de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie binnen de richtlijnen van de minister.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

B.   
Art. 4.6bis.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.6ter.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.6quater.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.6quinquies.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.6sexies.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 4. - De fysiek-medische geschiktheidsproef.
A. - De proef.
Art. 4.7.De fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel 4.I.15, [2 ...]2 3°, RPPol, onderzoekt de volgende domeinen :
  1° de algemene lichaamsbouw;
  2° het cardiovasculair stelsel;
  3° het pulmonaal stelsel;
  4° het maag- en darmstelsel;
  5° de besmettelijke ziekten en de verstoringen van het immuunsysteem;
  6° de aanwezigheid van tumoren;
  7° hormonale aandoeningen en aandoeningen van de stofwisseling;
  8° het uro-genitaal stelsel;
  9° het visueel stelsel;
  10° het neus-, keel- en oorstelsel;
  11° het beender- en spierstelsel;
  12° het neuro-psychiatrisch stelsel;
  13° de huidaandoeningen;
  14° aandoeningen van het hemato-poïetisch stelsel en het lymfestelsel;
  [1 15° de aanwezigheid of afhankelijkheid van het gebruik van psychotrope stoffen en geneesmiddelen;
   16° de aanwezigheid of afhankelijkheid van het gebruik van alcohol.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010; zie ook MB 2010-04-30/07, art. 31>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.8.[1 Het fysiek-medisch onderzoek bestaat uit :
   1° het fysiek luik omvattende het functioneel parcours;
   2° het medisch luik omvattende :
   a) het klinisch onderzoek, de urineanalyse, de bloedanalyse, in voorkomend geval de haaranalyse, het onderzoek van de ogen en het onderzoek van de tanden, die worden uitgevoerd door één of meerdere onderzoekende artsen;
   b) de radiologische onderzoeken die noodzakelijk worden geacht door de onderzoekende arts.
   De criteria waaraan de kandidaat in het raam van het in het eerste lid, 1°, bedoelde parcours moet voldoen om de in artikel IV.30 bedoelde minimumdrempel te behalen, worden, na goedkeuring door de minister, opgenomen in het selectiereglement.
   De criteria waaraan de kandidaat in het raam van de in het eerste lid, 2°, bedoelde onderzoeken moet voldoen om de in artikel IV.30 bedoelde minimumdrempel te behalen, zijn vervat in bijlage 4bis.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010; zie ook MB 2010-04-30/07, art. 31 en 32>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.8bis.[1 [2 Het hoofd van de dienst]2 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie organiseert het functioneel parcours en bepaalt de plaats waar en de data waarop de kandidaten eraan kunnen deelnemen, in functie van, in voorkomend geval, de bepalingen van de beheerscontracten bedoeld in artikel IV.I.28 RPPol.
   De praktische uitvoeringsmodaliteiten ervan worden in het selectiereglement opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2010-04-30/07, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010; zie ook MB 2010-04-30/07, art. 32>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 8, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.8ter.[1 Op basis van het functioneel parcours brengt het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie over elke kandidaat één van de volgende beoordelingen uit:
   1° de kandidaat bezit de fysieke kenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;
   2° de kandidaat bezit het potentieel om de fysieke kenmerken te ontwikkelen die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen;
   3° de kandidaat bezit momenteel niet de fysieke kenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen.
   Binnen het jaar volgend op de kennisgeving van de in het eerste lid, 3°, bedoelde beoordeling, kan de kandidaat één keer herkansen voor het functioneel parcours. Tussen de eerste poging en de herkansing geldt een wachttermijn van twee maanden.
   In het raam van de in het tweede lid bedoelde herkansing, kan het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie ofwel de in het eerste lid, 3°, bedoelde beoordeling bevestigen ofwel de in het eerste lid, 1°, of de in het eerste lid, 2°, bedoelde beoordeling uitbrengen.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 9, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.9.[1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder:
   1° "geschikt": de kandidaat is geschikt voor een ambt bij de politie;
   2° "tijdelijk ongeschikt": de kandidaat komt momenteel, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt bij de politie. De afwijkingen aangetroffen tijdens de medische geschiktheidsproef zijn echter niet van die aard om de kandidaat op grond hiervan definitief uit te sluiten;
   3° "ongeschikt": de kandidaat komt, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt bij de politie.
   § 2. Nadat de kandidaat de minimumdrempel voor de in artikel IV.I.15, 1° en 2°, RPPol bedoelde selectieproeven en voor het in artikel IV.8, eerste lid, 1°, bedoelde fysiek luik heeft behaald, worden de in artikel IV.8, eerste lid, 2°, a) en b), bedoelde onderzoeken en analyses uitgevoerd.
   Op basis van de anamnestische, klinische en technische gegevens evenals van een medische vragenlijst verklaart de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, aangewezen door de directeur van de interne directie voor preventie en bescherming op het werk van de federale politie, een kandidaat voor het politieambt op medisch vlak ofwel:
   1° geschikt;
   2° tijdelijk ongeschikt;
   3° ongeschikt.
   De in het tweede lid bedoelde medische vragenlijst wordt, op verzoek van de kandidaat, ingevuld door zijn behandelende arts. De kandidaat bezorgt de ingevulde vragenlijst aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van zodra hij de minimumdrempel voor de in artikel IV.I.15, 1° en 2°, RPPol bedoelde selectieproeven en voor het in artikel IV.8, eerste lid, 1°, bedoelde fysiek luik heeft behaald.
   De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zendt, met inachtneming van het medisch geheim, de in het tweede lid bedoelde beslissing aan de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie binnen de drie werkdagen na de datum van die beslissing.
   De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zendt de in het tweede lid bedoelde beslissing aan de kandidaat binnen de tien dagen na de datum van die beslissing. De kandidaat die, al dan niet tijdelijk, ongeschikt wordt verklaard, wordt schriftelijk in kennis gesteld van de redenen van zijn ongeschiktheid.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

B.   
Afdeling 2bis. [1 - VRIJSTELLINGEN]1   ----------   (1)
Art. 4.10.[1 [2 De kandidaat-agent van politie of de kandidaat-inspecteur van politie is vrijgesteld van de in artikel IV.5, § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde subproeven indien hij, in het raam van een vooraf afgelegde selectieprocedure voor ten minste hetzelfde kader, de minimumdrempel heeft behaald voor elk van de volgende subproeven:
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding;
   2° de evaluatie van de kennis en van de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd.]2
  [2 De kandidaat-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent is vrijgesteld van de in artikel IV.5, § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde subproeven indien hij, in het raam van een vooraf afgelegde selectieprocedure voor ten minste hetzelfde kader, de minimumdrempel heeft behaald voor elk van de volgende subproeven:
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding;
   2° de evaluatie van de kennis en van de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd.]2
   De kandidaat-agent van politie die geslaagd is voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.52, tweede lid, 1°, RPPol voor ten minste het niveau D, is vrijgesteld van de subproeven bedoeld in artikel IV.5, § 1, eerste lid, 1° en 2°.
   De kandidaat-inspecteur van politie die geslaagd is voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.52, tweede lid, 1°, RPPol voor ten minste het niveau C, is vrijgesteld van de subproeven bedoeld in artikel IV.5, § 1, eerste lid, 1° en 2°.
   De kandidaat-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent die geslaagd is voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.52, tweede lid, 1°, RPPol voor ten minste het niveau B, is vrijgesteld van de subproeven bedoeld in artikel IV.5, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2010-06-28/01, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.11. [1 De in artikel IV.I.54, zevende tot tiende lid, RPPol bedoelde subproeven van de proef inzake de cognitieve vaardigheden zijn :
   1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat tot het volgen van de basisopleiding;
   2° de evaluatie van de kennis en van de beheersing van de taal waarin de selectieproeven, waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2010-06-28/01, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2009>

Art. 4.12.[1 De kandidaat die houder is van een bewijsschrift verleend ingevolge het taalexamen bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, geniet de in de artikelen IV.10, eerste tot vijfde lid en IV.11 opgenomen vrijstellingen ook in het raam van een selectieprocedure die wordt georganiseerd in een ander taalregime dan de vooraf afgelegde selectieprocedure.
  [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2010-06-28/01, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.13.[1 De kandidaten die niet de minimumdrempel hebben behaald voor de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, 3°, RPPol en die opnieuw afleggen binnen één jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van hun mislukking, zijn vrijgesteld van het fysiek luik bedoeld in artikel IV.8, eerste lid, 1°, indien het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie één van de in artikel IV.8ter, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde beoordelingen heeft uitgebracht.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 3. [1 - Het moraliteitsonderzoek in het raam van een selectie voor een betrekking van het operationeel kader]1   ----------   (1)
Art. 4.14.[1 Het moraliteitsonderzoek bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 wordt uitgevoerd door het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat die de voor het onderzoek nuttige inlichtingen kan inwinnen en door de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.15.[1 De dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie vraagt onverwijld aan de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en aan het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat om het moraliteitsonderzoek aan te vatten.
   De dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie licht de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat in over de termijn waarbinnen het moraliteitsonderzoek moet worden afgesloten.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.16.[1 De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat verzamelen over de kandidaat, vanaf de volle leeftijd van 16 jaar, de in artikel 12, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens, namelijk de volgende geactualiseerde gegevens via raadpleging van de gegevensbanken:
   1° een chronologisch overzicht van de woonplaatsen volgens het rijksregister;
   2° de veroordelingen die blijken uit het centraal strafregister;
   3° de gerechtelijke antecedenten bij de parketten van de gerechtelijke arrondissementen van de woonplaats voor de tien laatste jaren met vermelding van de tenlasteleggingen en hun gevolgen;
   4° de antecedenten opgenomen in de onderscheiden bestanden van gevalideerde informatie waarover de politiediensten beschikken.
   De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie verifieert de in het eerste lid, 1°, 2° en 4°, bedoelde gegevens en verzamelt de in artikel 12, tweede lid, c), e) en f), van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens.
   Het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat verifieert de in het eerste lid, 3°, bedoelde gegevens en verzamelt de in artikel 12, tweede lid, d), van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens.
   De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat maken de gegevens bedoeld in het eerste lid over aan de in artikel IV.I.18 RPPol bedoelde moraliteitscommissie.
   In het moraliteitsonderzoek wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de raadpleging van het strafregister van de kandidaat. Een uittreksel wordt slechts bijgevoegd in geval van een niet blanco strafregister.
   In afwijking van het vijfde lid, worden de uitgewiste veroordelingen niet vermeld.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.17.[1 Het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat gaat, op vraag van het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, over tot het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel 12, tweede lid, b), van de wet van 26 april 2002 waarbij:
   1° andere veroordelingen voor relevante feiten, dan die bedoeld in artikel IV.16, eerste lid, 2°, met betrekking tot het beoogde ambt, door hoven en rechtbanken, kunnen worden opgezocht;
   2° een gesprek plaatsvindt met de kandidaat betreffende, onder andere, de omgeving waar hij zich ophoudt.
   Zodra het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in het eerste lid is afgesloten, stelt de korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat een verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende het onberispelijk gedrag en de risicofactoren van de kandidaat zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, 3°, van de wet van 26 april 2002.
   De korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat zendt vervolgens het gemotiveerd advies aan de in artikel IV.I.18 RPPol, bedoelde moraliteitscommissie.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 3bis. [1 - Het moraliteitsonderzoek in het raam van de selectie voor een betrekking van het administratief en logistiek kader]1   ----------   (1)
Art. 4.18.[1 Het moraliteitsonderzoek bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 wordt uitgevoerd door het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat die de voor het onderzoek nuttige inlichtingen kan inwinnen en door de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.19.[1 Voor wat de betrekkingen in de federale politie of de betrekkingen in een korps van de lokale politie waarvoor bijzondere eisen inzake integriteit worden opgelegd op grond van artikel 25, 2°, van de wet van 26 april 2002 betreft, vraagt de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie aan de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en aan het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat om het moraliteitsonderzoek aan te vatten.
   Wat de andere betrekkingen in een korps van de lokale politie betreft, vraagt de korpschef van het aanwervende korps aan de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en aan het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat om het moraliteitsonderzoek aan te vatten.
   Naar gelang van het geval, licht de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie of het aanwervende korps, de sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat in over de termijn waarbinnen het moraliteitsonderzoek moet worden afgesloten.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.20.[1 De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat verzamelen over de kandidaat, vanaf de volle leeftijd van 16 jaar, de in artikel 21, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens, namelijk de volgende geactualiseerde gegevens via raadpleging van de gegevensbanken:
   1° een chronologisch overzicht van de woonplaatsen volgens het rijksregister;
   2° de veroordelingen die blijken uit het centraal strafregister;
   3° de gerechtelijke antecedenten bij de parketten van de gerechtelijke arrondissementen van de woonplaats voor de tien laatste jaren met vermelding van de tenlasteleggingen en hun gevolgen;
   4° de antecedenten opgenomen in de onderscheiden bestanden van gevalideerde informatie waarover de politiediensten beschikken.
   De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie verifieert de in het eerste lid, 1°, 2° en 4°, bedoelde gegevens en verzamelt de in artikel 21, tweede lid, c), e) en f), van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens.
   Het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat verifieert de in het eerste lid, 3°, bedoelde gegevens en verzamelt de in artikel 21, tweede lid, d), van de wet van 26 april 2002 bedoelde gegevens.
   De sectie screening van de dienst interne werking van het commissariaat-generaal van de federale politie en het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat maken de in het eerste lid bedoelde gegevens over aan, naar gelang van het geval, het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie of de korpschef van het aanwervende korps.
   In het moraliteitsonderzoek wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de raadpleging van het strafregister van de kandidaat. Een uittreksel wordt slechts bijgevoegd in geval van een niet blanco strafregister.
   In afwijking van het vijfde lid, worden de uitgewiste veroordelingen niet vermeld.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.21.[1 Het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat gaat, op vraag van, naar gelang van het geval, het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie of de korpschef van het aanwervende korps, over tot het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel 21, tweede lid, b), van de wet van 26 april 2002 waarbij:
   1° andere veroordelingen voor relevante feiten, dan die bedoeld in artikel IV.20, eerste lid, 2°, met betrekking tot het beoogde ambt, door hoven en rechtbanken, kunnen worden opgezocht;
   2° een gesprek plaatsvindt met de kandidaat betreffende, onder andere, de omgeving waar hij zich ophoudt.
   Zodra het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in het eerste lid is afgesloten, stelt de korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat een verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende het onberispelijk gedrag en de risicofactoren van de kandidaat zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 26 april 2002.
   De korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat zendt vervolgens het gemotiveerd advies aan, naar gelang van het geval, het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie of de korpschef van het aanwervende korps.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 4. - [1 De deliberatiecommissie]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1.
Art. 4.22.[1 De deliberatiecommissie bedoeld in artikel IV.I.17 RPPol, is samengesteld uit:
   1° de directeur-generaal van de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie of een personeelslid dat hij aanwijst, de voorzitter;
   2° een personeelslid van de lokale politie, aangewezen door de Vaste Commissie voor de Lokale Politie;
   3° een personeelslid van de federale politie, aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie.
   De commissie kan enkel geldig zitting houden en beslissen indien ze zodanig is samengesteld dat elk geslacht door minstens één persoon is vertegenwoordigd.
   Om geldig te kunnen beslissen, moeten alle leden aanwezig zijn.
   De deliberatiecommissie beslist met meerderheid van stemmen.
   Alvorens als lid van de deliberatiecommissie te worden aangewezen, moet het personeelslid slagen in een opleiding waarvan het programma wordt vastgesteld door de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.
   Om de aanwijzing als lid van de deliberatiecommissie te behouden, moet het personeelslid voldoen aan de voorwaarden bepaald door de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie binnen de richtlijnen van de minister.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.23.[1 [2 Na de in artikel IV.I.24, eerste lid, RPPol, bedoelde beslissing te hebben genomen, stelt de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, op basis van de resultaten van de in artikel IV.I.15, 1° tot 3°, bedoelde selectieproeven, een evaluatierapport van de kandidaat op.]2
   Het in het eerste lid bedoelde evaluatierapport wordt, op haar aanvraag, ter beschikking gesteld van de in artikel 42, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen bedoelde jury.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.24.
  <Impleciet opgeheven bij MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Art. 4.25.
  <Impleciet opgeheven bij MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Onderafdeling 2.   
Art. 4.26.
  <Impleciet opgeheven bij MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Art. 4.27.
  <Impleciet opgeheven bij MB 2010-04-30/07, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Afdeling 5. - De minimumdrempels.
Art. 4.28.[1 Behalen de minimumscore voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, [2 ...]2 1°, RPPol, de kandidaten die, hetzij minder dan één standaardafwijking onder het gemiddelde van de referentiepopulatie liggen, hetzij de voorafgaandelijk vastgelegde en aan de kandidaten aangekondigde minimumscore behalen.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 20, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 18, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.29.Bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel 4.I.15, [2 ...]2 2°, RPPol, de kandidaten die de vermelding verkrijgen bedoeld in [1 artikel IV.6, vierde lid, 1° of 2°]1.
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 21, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 19, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.30.[1 Bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, 3°, RPPol, de kandidaten waarover het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie de in artikel IV.8ter, eerste lid, 1° of 2°, bedoelde beoordeling uitbrengt en waarvoor de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de in artikel IV.9, § 2, tweede lid, 1°, bedoelde beslissing neemt.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 6. [1 - De selectiecommissie]1   ----------   (1)
Art. 4.31.[1 De in artikel IV.I.30, vijfde lid, RPPol bedoelde selectiecommissie bestaat uit maximum vijf leden en is derwijze samengesteld dat zij een onpaar aantal leden telt, de voorzitter inbegrepen.
   De voorzitter en de leden, bijzitters genoemd, worden aangewezen door de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of door de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft, met dien verstande dat:
   1° zij moeten doen blijken van een voor de opdracht van de selectiecommissie relevante beroepservaring;
   2° de meerderheid van de leden van de selectiecommissie ten minste bekleed is met de graad die overeenstemt met de te begeven betrekking;
   3° de commissie enkel geldig zitting kan houden en kan beslissen indien ze zodanig is samengesteld dat elk geslacht door minstens één persoon is vertegenwoordigd.
   In het raam van het tweede lid, 2°, is er een gelijkwaardigheid tussen:
   - de graden van het kader van de agenten van politie, van het kader van de beveiligingsagenten van politie en de graden van het niveau D;
   - de graden van het basiskader, van het kader van de beveiligingsassistenten van politie en de graden van het niveau C;
   - de graden van het middenkader en de graden van het niveau B;
   - de graden van het officierenkader, uitgezonderd de graad van hoofdcommissaris van politie, en de graden van het niveau A van klasse 1 en 2;
   - de graad van hoofdcommissaris van politie en de graden van het niveau A van ten minste klasse 3.
   Een secretaris, aangewezen door de voorzitter, kan de selectiecommissie bijstaan.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.31bis. [1 § 1. De kandidaat die meent dat hij een reden van wraking in de zin van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek kan voordragen tegen de voorzitter of een bijzitter van de in artikel IV.31 bedoelde selectiecommissie, of die meent dat de voorzitter of een bijzitter van die selectiecommissie hem onmogelijk onpartijdig kan beoordelen, moet de betrokken voorzitter of bijzitter wraken vóór de uiterste datum van indiening van de kandidaatstelling.
   De wraking wordt, op straffe van onontvankelijkheid, bij gemotiveerd verzoekschrift gevraagd aan de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft.
   De in het tweede lid bedoelde overheid beslist over de wrakingsgronden en vervangt, in voorkomend geval, de gewraakte voorzitter of bijzitter door een plaatsvervanger die voldoet aan de aanwijzingsvoorwaarden van de gewraakte voorzitter of bijzitter. De gewraakte voorzitter of bijzitter en de betrokken kandidaat worden in kennis gesteld van die met redenen omklede beslissing.
   § 2. Meent de voorzitter of een bijzitter van de selectiecommissie dat één of meerdere kandidaten een reden van wraking tegen hem kunnen voordragen in de zin van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, of dat het hem onmogelijk is de kandidaat onpartijdig te beoordelen of indien hij zelf kandidaat is voor het aan te wijzen ambt, meldt hij dit aan de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft.
   De in het eerste lid bedoelde overheid beslist en handelt overeenkomstig § 1, derde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


Art. 4.31ter. [1 De leden van de selectiecommissie die geen personeelslid zijn, hebben voor de werkzaamheden in de selectiecommissie recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerd uur gelijk is aan 1/1850ste van het loon van een personeelslid van het federaal openbaar ambt van klasse A5, bezoldigd in de hoogste trap van de loonschaal A53 in het federaal openbaar ambt.
   De in het eerste lid bepaalde leden hebben tevens recht op de vergoedingen voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten. Zij worden hiertoe gelijkgesteld met personeelsleden van het federaal openbaar ambt van klasse A5, bezoldigd in de hoogste trap van de loonschaal A53 in het federaal openbaar ambt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


Afdeling 7. - De aangewezen directies.
Art. 4.32.De in de artikel 4.I.39, eerste en tweede lid, RPPol, bedoelde dienst is [2 de dienst loopbaanbeheer binnen de directie van het personeel]2 van de federale politie.
  De in [1 artikel 25 van de wet van 26 april 2002 en in]1 de artikelen IV.I.40, eerste lid, [1 IV.I.49, tweede lid,]1 IV.I.52, eerste lid, IV.I.53, tweede lid, IV.I.56, IV.I.57, IV.I.58, eerste lid, en IV.I.59 RPPol, bedoelde dienst, is de [2 dienst]2 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 22, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

HOOFDSTUK II. - De opleiding.
Art. 4.33.De in de artikelen IV.II.9, vijfde lid, IV.II.16, 5°, en IV.II.45 RPPol, bedoelde dienst is de directie [1 van het personeel]1 van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 23, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 4.34.De in artikel 4.II.44 RPPol bedoelde overheid is de directeur-generaal van [1 de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie]1 van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 24, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

TITEL V. [1 De stage en de benoeming]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. - De algemene regels van de stage.
Art. 5.1. Het verplichte deel van de opleidingsactiviteiten tijdens de stage omvat :
  1° voor de leden van het operationeel kader en voor de leden van het administratief en logistiek kader van niveau A en B, ter integratie in het bredere politielandschap :
  a) wat de leden van de lokale politie betreft :
  - situering van het lokale politiekorps in het breder geheel van de structuur van de geïntegreerde politie;
  - beschrijving van de algemene directies en diensten van de federale politie en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en die diensten;
  - beschrijving van de gedeconcentreerde federale diensten en van de overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en die gedeconcentreerde federale diensten;
  - situering van de eigen dienst in het breder geheel van het lokale politiekorps : analyse van de specifieke taken van elke dienst van het lokale politiekorps en van de onderlinge verhoudingen tussen die diensten;
  - situering van zowel het lokale politiekorps als de eigen dienst ten opzichte van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen het lokale politiekorps en die overheden;
  - beschrijving van de al dan niet systematische overleg- en communicatiekanalen tussen de verschillende diensten van het lokale politiekorps en tussen de verschillende lokale politiekorpsen;
  - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst binnen het lokale politiekorps;
  b) wat de leden van de federale politie betreft :
  - situering van de algemene directies en diensten van de federale politie in verhouding tot de lokale politiekorpsen binnen de structuur van de geïntegreerde politie;
  - beschrijving van de al dan niet systematische overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten van de federale politie en tussen de algemene directies en diensten van de federale politie onderling;
  - beschrijving van de gedeconcentreerde federale diensten die zich situeren tussen de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten van de federale politie en hun overleg- en communicatiekanalen;
  - situering van de eigen dienst in het breder geheel van de algemene directies en diensten van de federale politie : analyse van de specifieke taken van elke dienst van de federale politie en van de onderlinge verhoudingen tussen die diensten en directies;
  - situering van zowel de federale politie als de eigen dienst ten opzichte van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen de federale politie en die overheden;
  - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst of algemene directie binnen de structuur van de federale politie;
  2° ter integratie in de eigen functie :
  a) wat de leden van de lokale en federale politie betreft :
  - bespreking van de vereisten en doelstellingen verbonden aan de functie gedurende het volledige verloop van de stage en in overeenstemming met de doelstellingen en inhoud van de geplande stage-activiteiten, in voorkomend geval, op een gefaseerde wijze;
  - bespreking en gefaseerde opvolging van een evolutieplan, individueel of voor meerdere stagiairs gezamenlijk, met betrekking tot het kunnen omzetten en vervolmaken, voor wat de personeelsleden van het operationeel kader betreft, van de aangeleerde kennis en vaardigheden in de basisopleiding en, voor alle personeelsleden, van algemene vaardigheden inzake het persoonlijk functioneren in de dagelijkse politionele praktijk, inzonderheid inzake teamwerk en -geest, initiatief, communicatie, loyauteit en leervermogen;
  - toelichting bij de interne richtlijnen en die uitgaande van andere overheden, aan de hand van de informatieverstrekkingssystemen;
  - implementatie en correct gebruik van de gegevensbanken, voor de personeelsleden voor wie het gebruik van databanken tot hun taakomschrijving behoort;
  - implementatie en concretisering van de deontologische code bij het uitvoeren van de toegewezen taken;
  - beknopte herhaling vanuit de basisopleiding of, voor de leden van het administratief en logistiek kader, een uiteenzetting van het juridisch kader van de stage en van de rechtspositie van de stagiair;
  - beschrijving van de taak van de stageleider en de mentor die werden aangewezen voor verdere begeleiding van de stagiair;
  b) wat de leden van het operationeel kader van de lokale politie betreft :
  - met het oog op de correcte uitoefening van de hulp- en bijstandsfunctie bedoeld in artikel 46 van de wet op het politieambt, het verstrekken van alle nuttige informatie in verband met de gespecialiseerde diensten;
  - het verstrekken en toelichten van de lokale politieverordeningen en aanvullende verkeersreglementen.
  Het opleidingsprogramma wordt uitgewerkt door de korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, rekening houdend met de noden en de specificiteit van de dienst, en rekening houdend met de graad en de functie van de betrokken stagiair.

Art. 5.2. De mentor stelt het verslag over de wijze van functioneren bedoeld in artikel 5.II.11, eerste lid, RPPol, op binnen de tien dagen na het verstrijken van de geëvalueerde periode.

Art. 5.3.De modellen van het verslag over de wijze van functioneren en van [1 het samenvattend stageverslag]1 worden respectievelijk vastgesteld in de bijlagen 5 en 6.
  ----------
  (1)<MB 2014-04-25/30, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

HOOFDSTUK II. - De toelating tot de stage.
Art. 5.4.
  <Opgeheven bij MB 2014-04-25/30, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 5.5. De benoemingsbeslissing bedoeld in artikel 5.II.2 RPPol wordt bekendgemaakt in het in artikel 2.15 bedoelde personeelsbulletin.

HOOFDSTUK III. - De geschiktheidscriteria voor de aanwijzing tot stageleider en tot mentor.
Art. 5.6.De geschiktheidscriteria waaraan, naar gelang van het geval, de officier [1 , de hoofdinspecteur]1 of het personeelslid van niveau A moet voldoen om als stageleider te worden aangewezen, zijn de volgende :
  1° als laatste functioneringsevaluatie, geen evaluatie met eindvermelding " onvoldoende " hebben opgelopen;
  2° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden;
  3° een anciënniteit bezitten in het officierskader [1 , het middenkader]1 of het niveau A van ten minste vijf jaar;
  4° [2 ...]2
  ----------
  (1)<MB 2014-04-25/30, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<MB 2023-04-14/01, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-05-2023>

Art. 5.7.De geschiktheidscriteria waaraan het personeelslid moet voldoen om als mentor te worden aangewezen, zijn de volgende :
  1° als laatste functioneringsevaluatie, geen evaluatie met eindvermelding " onvoldoende " hebben opgelopen;
  2° zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden;
  3° [1 een graadanciënniteit bezitten van ten minste vier jaar ofwel:
   a) in zijn huidige graad die minstens overeenstemt met de graad van de stagiair;
   b) in een lagere graad dan zijn huidige graad die minstens overeenstemt met de graad van de stagiair;
   c) bestaande uit de som van de anciënniteit in de huidige graad en de anciënniteit in een lagere graad die minstens overeenstemt met de graad van de stagiair.]1
  4° [1 ...]1
  5° houder zijn van het brevet van mentor.
  ----------
  (1)<MB 2023-04-14/01, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-05-2023>

Art. 5.8.De stageleider of de mentor die op ononderbroken wijze gedurende meer dan één maand afwezig is of die een verlof bekomt bedoeld in [1 de artikelen VIII.IV.2, VIII.IV.3, VIII.V.8, VIII.X.12 tot en met VIII.X.16septies, VIII.XII.1, VIII.XIII.1, VIII.XIV.1, VIII.XV.1 tot en met VIII.XV.6, VIII.XVIII.1 RPPol of in artikel 11 van het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende de tenlasteneming en de betaling van de kosten, vergoedingen en de renten inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten overkomen aan personeelsleden van de geïntegreerde politie]1 voor zover het bedoelde verlof 50 % of meer bedraagt van een voltijdse prestatie, wordt vervangen.
  ----------
  (1)<MB 2023-04-14/01, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 01-05-2023>

Art. 5.9. Een mentor mag ten hoogste drie stagiairs tezelfdertijd begeleiden.
  De korpschef of, naar gelang van het geval, de commissaris-generaal of de door hem aangewezen directeur-generaal, kan dit aantal, in overleg met de mentor, om organisatorische redenen verhogen.

HOOFDSTUK IV. [1 - De selectiecommissie]1   ----------   (1)
Art. V.10. [1 De in artikel V.III.5, tweede lid, RPPol bedoelde selectiecommissie bestaat uit maximum vijf leden en is derwijze samengesteld dat zij een onpaar aantal leden telt, de voorzitter inbegrepen.
   De voorzitter en de leden, bijzitters genoemd, worden aangewezen door de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of door de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft, met dien verstande dat:
   1° zij moeten doen blijken van een voor de opdracht van de selectiecommissie relevante beroepservaring;
   2° de meerderheid van de leden van de selectiecommissie ten minste bekleed is met de graad die overeenstemt met de te begeven betrekking;
   3° de commissie enkel geldig zitting kan houden en kan beslissen indien ze zodanig is samengesteld dat elk geslacht door minstens één persoon is vertegenwoordigd.
   In het raam van het tweede lid, 2°, is er een gelijkwaardigheid tussen:
   - de graden van het kader van de agenten van politie, van het kader van de beveiligingsagenten van politie en de graden van het niveau D;
   - de graden van het basiskader, van het kader van de beveiligingsassistenten van politie en de graden van het niveau C;
   - de graden van het middenkader en de graden van het niveau B;
   - de graden van het officierenkader, uitgezonderd de graad van hoofdcommissaris van politie, en de graden van het niveau A van klasse 1 en 2;
   - de graad van hoofdcommissaris van politie en de graden van het niveau A van ten minste klasse 3.
   Een secretaris, aangewezen door de voorzitter, kan de selectiecommissie bijstaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


Art. V.11. [1 § 1. De kandidaat die meent dat hij een reden van wraking in de zin van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek kan voordragen tegen de voorzitter of een bijzitter van de in artikel V.10 bedoelde selectiecommissie, of die meent dat de voorzitter of een bijzitter van die selectiecommissie hem onmogelijk onpartijdig kan beoordelen, moet de betrokken voorzitter of bijzitter wraken vóór de uiterste datum van indiening van de kandidaatstelling.
   De wraking wordt, op straffe van onontvankelijkheid, bij gemotiveerd verzoekschrift gevraagd aan de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft.
   De in het tweede lid bedoelde overheid beslist over de wrakingsgronden en vervangt, in voorkomend geval, de gewraakte voorzitter of bijzitter door een plaatsvervanger die voldoet aan de aanwijzingsvoorwaarden van de gewraakte voorzitter of bijzitter. De gewraakte voorzitter of bijzitter en de betrokken kandidaat worden in kennis gesteld van die met redenen omklede beslissing.
   § 2. Meent de voorzitter of een bijzitter van de selectiecommissie dat één of meerdere kandidaten een reden van wraking tegen hem kunnen voordragen in de zin van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, of dat het hem onmogelijk is de kandidaat onpartijdig te beoordelen of indien hij zelf kandidaat is voor het aan te wijzen ambt, meldt hij dit aan de benoemende overheid, wat de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd rechtstreeks afhangend van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal, wat de federale politie betreft.
   De in het eerste lid bedoelde overheid beslist en handelt overeenkomstig § 1, derde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


Art. V.12. [1 De leden van de selectiecommissie die geen personeelslid zijn, hebben voor de werkzaamheden in de selectiecommissie recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerd uur gelijk is aan 1/1850ste van het loon van een personeelslid van het federaal openbaar ambt van klasse A5, bezoldigd in de hoogste trap van de loonschaal A53 in het federaal openbaar ambt.
   De in het eerste lid bepaalde leden hebben tevens recht op de vergoedingen voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten. Zij worden hiertoe gelijkgesteld met personeelsleden van het federaal openbaar ambt van klasse A5, bezoldigd in de hoogste trap van de loonschaal A53 in het federaal openbaar ambt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


TITEL VI. - De organisatie van de arbeidstijd van de personeelsleden van de politiediensten.
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 6.1.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
  1° " de dienstprestatie " : de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarom het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden, alsmede de andere in hoofdstuk III bedoelde prestaties;
  2° " de gewone plaats van het werk " : de plaats bedoeld in artikel 11.IV.13, eerste lid, 12°, RPPol;
  3° " de dienstverplaatsing " : de verplaatsing bedoeld in artikel 11.IV.13, eerste lid, 4°, RPPol;
  4° " de gezondheidszorgen en geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's " : alle zorgen met betrekking tot één der gevallen bedoeld in artikel 8.X.6, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en 5°, RPPol;
  5° " het deeltijds tewerkgesteld personeel " : het personeel dat in dienst wordt genomen om onvolledige prestaties te verrichten of één van de verloven geniet bedoeld in artikel 8.III.4, tweede lid, 3°, 4° of 5°, RPPol;
  6° " het voltijds tewerkgesteld personeel " : het niet-deeltijds personeel;
  7° " nuttig geachte opleidingen " : opleidingen, andere dan die bedoeld in artikel 1.I.1, 24° tot en met 27° RPPol die tot doel hebben in een ambt beter of efficiënter te renderen en die door de dienstchef als nuttig worden beoordeeld voor het uitgeoefende of het uit te oefenen ambt.
  [8° "werkdagen" : de dagen, met uitzondering van zaterdagen en zondagen, waarop het personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die het is opgelegd.
  Voor de toepassing [1 van de artikelen VI.5, 2°, 4° en 5°, VI.8, 1° en 2° en VI.11, 1° en 2°]1 moet onder werkdagen worden verstaan : de dagen, met uitzondering van zaterdagen en zondagen.
  Voor de daartoe door de in artikel VIII.I.1, 1°, RPPol bedoelde overheid, na overleg in het betrokken overlegcomité, aangewezen continudiensten in de korpsen van de lokale politie van categorie 4 en 5, moet, behoudens voor de toepassing van de artikelen VI.5, 4°, en VI.10, 3°, onder " werkdagen " worden verstaan : de dagen waarop het personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die het is opgelegd.] <MB 2005-09-05/30, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  ----------
  (1)<MB 2014-02-13/05, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

HOOFDSTUK II. - Referentieperiode.
Art. 6.2. De referentieperiode omvat twee opeenvolgende maanden. Zij vangt aan op de eerste dag van de maanden januari, maart, mei, juli, september en november van het kalenderjaar, telkenmale om 00.00 uur, en eindigt op de laatste dag van de beschouwde periode om 24.00 uur.

HOOFDSTUK III. - Aanrekening als dienstprestaties.
Afdeling 1. - Algemeen principe.
Art. 6.3. De duur van de dienstprestaties wordt berekend op grond van de definitieve inschrijvingen in het dienstschrijfboek.
  Elke dienstprestatie wordt voor de berekening afzonderlijk beschouwd zonder af te ronden.

Afdeling 2. - Bepalingen eigen aan het voltijds tewerkgesteld personeel.
Art. 6.4. In afwijking van de bepalingen van deze afdeling die op de hierna opgesomde twee gevallen betrekking hebben, worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld in de arbeidsovereenkomst die de voltijdse prestaties van contractuele personeelsleden die hun dienstprestaties op ongelijke wijze vervullen in de week regelt voor die dag :
  1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;
  2° de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof is.

Art. 6.4bis.<ingevoegd bij MB 2005-09-05/30, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2006> In afwijking van de bepalingen van deze afdeling die op de hierna opgesomde gevallen betrekking hebben, worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de personeelsleden die in een continudienst werken bedoeld in artikel VI.1, 8° :
  a) voor de duur vermeld op het dienstrooster :
  1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;
  2° onverminderd de artikelen VI.6, 2° en VI.7, de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is;
  b) voor de duur vermeld op het dienstrooster voor het betrokken gedeelte :
  de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden en die in halve dagen mogen opgenomen worden;
  c) voor de werkelijke duur beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster :
  1° [2 per dag]2 , de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van titel V van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, [3 ...]3 onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel VI.9, 9°, 12° en 13°;
  2° [2 per dag]2 , de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel VI.9, 9°, 12° en 13°;
  3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;
  4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel [1 VIII.IV.10, 1°, 4° en 6°, RPPol]1 , bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend.
  ----------
  (1)<MB 2014-01-30/05, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 21-02-2014>
  (2)<MB 2014-02-13/05, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>
  (3)<MB 2014-02-13/05, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

Art. 6.5. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de forfaitaire duur van 7 uur 36 minuten per werkdag :
  1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;
  2° onverminderd de artikelen VI.6, 2° en VI.7 de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is;
  3° de tijd gedurende dewelke een aspirant een basisopleiding volgt. Eventuele prestaties verbonden met de opleiding die met een zaterdag, een zondag of een feestdag, samenvallen, worden niet in aanmerking genomen;
  4° de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking wordt genomen;
  5° de volledige werkdagen doorgebracht in het buitenland omwille van dienstredenen waarop de personeelsleden die een tijdelijke opdracht uitvoeren in de zin van artikel 11.IV.13, 4°, vijfde lid, RPPol, geen prestaties leveren, prestaties van minder dan 7 uur 36 minuten leveren of prestaties van public relations uitvoeren. Om vast te stellen of een volledige werkdag is doorgebracht op buitenlands grondgebied, wordt gebruik gemaakt van de tijdzone van het land waar de tijdelijke opdracht wordt uitgevoerd, vanaf het ogenblik waarop het personeelslid aankomt op dat grondgebied tot op het ogenblik dat het terugkeert naar de plaats waar de opdracht eindigt.
  [6° de voorbereidende opleiding voor de hulpagenten van politie voorafgaand aan de selectieproeven in het raam van de bevordering door overgang naar het basiskader.] <MB 2005-09-05/30, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2006>

Art. 6.6.Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de forfaitaire duur van :
  1° 3 uur 48 minuten per werkdag, de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden en die in halve dagen mogen opgenomen worden;
  2° het desbetreffende gedeelte, het gedeelte van de dagen waarop het personeelslid met ziekteverlof is met toepassing van de artikelen VIII.X.12 tot en met [1 VIII.X.16septies RPPol]1 .
  ----------
  (1)<MB 2017-01-30/03, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 20-02-2017>

Art. 6.7. Wordt voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, het gedeelte van de dagen waarop het personeelslid bedoeld in artikel 6.6, 2°, werkt, zonder dat de aanrekening ervan samen met de in artikel 6.6, 2°, bedoelde aanrekening meer dan 38 uur per week mag bedragen.

Art. 6.8.Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur beperkt tot 7 uur 36 minuten :
  1° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van titel V van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, [1 ...]1 onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel 6.9, 9°, 12° en 13°;
  2° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel 6.9, 9°, 12° en 13°;
  3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;
  4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel 8.IV.10, 1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend.
  ----------
  (1)<MB 2014-02-13/05, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

Art. 6.9.Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur :
  1° onverminderd artikel 6.I.8, tweede lid, RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden;
  2° de tijd besteed aan de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft;
  3° de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;
  4° de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;
  5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk, die het personeelslid zelf aangeeft;
  6° onverminderd 3° en de artikelen VI.5, 3° en VI.8, 3°, de tijd besteed aan de in artikel 3.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding;
  7° de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke opdracht bedoeld in artikel 11.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel 11.IV.13, 9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen;
  8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat artikel bedoelde beperking;
  9° de tijd besteed door het in artikel 6.8, 1° en 2°, bedoelde personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken overheid;
  10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure;
  11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteedt aan :
  a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;
  b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;
  12° de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan :
  a) de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;
  b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;
  13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding " onvoldoende " van het personeelslid, met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel [1 VII.I.21]1 RPPol;
  14° met inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de wet, een reglement of een dienstnota;
  15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het personeel;
  16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid. De aanrekening is slechts toegelaten :
  a) in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers en de dragers van het kussen met eretekens;
  b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid, voor maximum vier personeelsleden;
  17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van Justitie. De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in rekening gebracht.
  De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van :
  a) voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen overheid;
  b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen,
  om les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst.
  [2 18° de tijd tijdens dewelke het personeelslid in verlof is op grond van artikel VIII.IV.9bis RPPol;]2
  [3 19° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de tijd besteed aan de burgerlijke partijstelling in persoon voor zaken die verband houden met de uitvoering van de dienst.]3
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>
  (2)<MB 2014-01-30/05, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 21-02-2014>
  (3)<MB 2014-02-13/05, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan het deeltijds tewerkgesteld personeel.
Art. 6.10. Worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld op het dienstrooster of in de arbeidsovereenkomst die de deeltijdse prestaties van het contractueel personeelslid regelt voor die dag :
  1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden;
  2° de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is;
  3° de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking wordt genomen.

Art. 6.11. Worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster of in de arbeidsovereenkomst die de deeltijdse prestaties van het personeelslid regelt voor die dag :
  1° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, [1 ...]1 onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel 6.12, 9°, 12° en 13°;
  2° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel 6.12, 9°, 12° en 13°;
  3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;
  4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel 8.IV.10, 1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend.
  ----------
  (1)<MB 2014-02-13/05, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

Art. 6.12.Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur :
  1° onverminderd artikel 6.I.8, tweede lid, RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden;
  2° de tijd besteed aan de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft;
  3° de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd;
  4° de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;
  5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk, die het personeelslid zelf aangeeft;
  6° onverminderd 3° en artikel 6.11, 3°, de tijd besteed aan de in artikel 3.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding;
  7° de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke opdracht bedoeld in artikel 11.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel 11.IV.13, 9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen;
  8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat artikel bedoelde beperking;
  9° de tijd besteed door het in artikel 6.11, 1° en 2°, bedoelde personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken overheid;
  10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure;
  11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteedt aan :
  a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;
  b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;
  12° de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan :
  a) de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt;
  b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen;
  13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding " onvoldoende " van het personeelslid met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel [1 VII.I.21]1 RPPol;
  14° met inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de wet, een reglement of een dienstnota;
  15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het personeel;
  16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid. De inaanmerkingneming is slechts toegelaten :
  a) in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers en de dragers van het kussen met eretekens;
  b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid, voor maximum vier personeelsleden;
  17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van Justitie. De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in rekening gebracht.
  De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van :
  a) voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen overheid;
  b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen,
  om les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst.
  [2 18° de tijd tijdens dewelke het personeelslid in verlof is op grond van artikel VIII.IV.9bis RPPol;]2
  [3 19° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de tijd besteed aan de burgerlijke partijstelling in persoon voor zaken die verband houden met de uitvoering van de dienst.]3
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>
  (2)<MB 2014-01-30/05, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 21-02-2014>
  (3)<MB 2014-02-13/05, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 07-03-2014>

HOOFDSTUK IV. - Aanwijzing van de personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken.
Art. 6.13. Als personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken, in de zin van artikel 6.I.7, 1°, RPPol, worden beschouwd :
  1° de mandaathouders;
  2° de diensthoofden van de directies binnen een algemene directie of binnen de diensten van de commissaris-generaal en de leden van het administratief-technisch secretariaat alsmede de diensthoofden die afhangen van de korpschef van een korps van de lokale politie;
  3° de diensthoofden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;
  4° de preventieadviseurs zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk;
  5° de leden van een geïnstitutionaliseerde begeleidingsdienst binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's en het ongewenst seksueel gedrag op het werk;
  6° de artsen van de medische dienst;
  7° de veeartsen;
  8° de directiesecretarissen en de chauffeurs van de in 1° bedoelde mandaathouders;
  9° de diensthoofden van een communicatie- en informatiecentrum;
  10° de ingenieurs, informatici en andere technische personeelsleden, voor zover de bevoegde overheid oordeelt dat hun persoonlijke aanwezigheid voor de veiligheid van de personeelsleden en de bevolking of voor de goede werking van de politiedienst noodzakelijk is;
  11° de atelierchefs of hoofdmecaniciens van een voertuigenpark, die werkelijk gezag uitoefenen of verantwoordelijkheid dragen;
  12° de technische diensthoofden, de hoofden verwarmingsmonteurs, elektriciens, loodgieters voor zover deze ambten gezag en toezicht inhouden die op een geheel van machines en/of installaties betrekking hebben.
  Onder de in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden ook begrepen :
  1° de personeelsleden die tijdelijk één van de in het eerste lid bedoelde ambten bekleden voor de duur van de detachering of de terbeschikkingstelling;
  2° de personeelsleden die bij toepassing van artikel 6.II.78 RPPol zijn aangesteld voor één van de in het eerste lid bedoelde ambten voor de duur van hun aanstelling.
  De algemene arbeidsvoorwaarden, respectievelijk individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid, 5° tot 12°, bedoelde personen, worden vastgesteld na overleg in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité.
  In afwijking van het eerste en het tweede lid en met uitzondering van de personeelsleden-mandaathouders, kan de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege, voor zover de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord en na advies van de korpschef, de commissaris-generaal of de door deze aangewezen directeur-generaal, aan het in het eerste of tweede lid bedoelde personeelslid dat erom verzoekt, het recht op de in de artikelen VI.I.4 tot en met VI.I.6 RPPol opgesomde arbeidsvoorwaarden toekennen.

HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten af te wijken van de arbeidstijdorganisatie.
Art. 6.14. Onder de in artikel 6.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden worden begrepen :
  1° de gevallen bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;
  2° het in artikel 140bis van de wet bedoelde geval.

Art. 6.15. Onder de in artikel 6.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden moet ook worden begrepen, het vaststellen door de minister van specifieke arbeids- en rusttijden voor de dienstprestaties geleverd door de leden van :
  1° de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis;
  2° de eenheden belast met de gespecialiseerde bewaking, beveiliging of interventie;
  3° de algemene reserve van de federale politie;
  4° de dienst hondensteun;
  5° de dienst luchtsteun.
  (6° de scheepvaartpolitie.) <MB 2003-10-29/33, art. 1, 002 ; Inwerkingtreding : 01-03-2002>
  De algemene arbeidsvoorwaarden, respectievelijk individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid bedoelde personen worden vastgesteld na overleg in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité.

TITEL VII. - [1 DE BAREMISCHE LOOPBAAN, DE BEVORDERING DOOR OVERGANG NAAR EEN HOGER KADER OF NIVEAU, HET MANDAATSTELSEL EN DE EVALUATIE]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. - De baremische loopbaan.
Art. 7.1. (opgeheven) <MB 2007-03-06/30, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 24-03-2007>

Art. 7.2. (opgeheven) <MB 2007-03-06/30, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 24-03-2007>

Art. 7.3. <MB 2007-03-06/30, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 24-03-2007> Voor het toekennen van de hogere loonschaal in de baremische loopbaan stelt de commissaris-generaal of de door deze aangewezen directeur-generaal of, naar gelang van het geval, de korpschef of het door deze aangewezen personeelslid, een dossier samen dat inzonderheid omvat :
  1° de laatste evaluatie van het betrokken personeelslid;
  2° een uittreksel van de in artikel II.I.9 RPPol bedoelde naamlijst tot vaststelling van zijn graad- en loonschaalanciënniteit;
  3° in voorkomend geval, het bewijs van het gevolgd hebben van de vereiste opleiding.

Art. 7.4. Na afloop van de procedure wordt het dossier bedoeld in artikel 7.3 samen met een afschrift van de akte tot toekenning van de hogere loonschaal of van de beslissing tot niet-toekenning, geklasseerd in het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid.

HOOFDSTUK II. - De bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau.
Afdeling 1. - De bevordering door overgang naar een hoger kader voor de personeelsleden van het operationeel kader.
Art. 7.5.De kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger kader, voegen bij hun kandidaatstelling een document waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in de artikelen VII.II.11 tot VII.II.13 RPPol, bedoelde diplomavereisten alsmede een attest van hun korpschef waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in [1 artikel 39, 1° en 3° tot 6°, van de wet van 26 april 2002]1, bedoelde voorwaarden.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 27, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.6.<MB 2004-04-02/38, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2004> § 1. De beroepsproef bedoeld in artikel VII.II.17 RPPol bestaat uit een proef die de algemene beroepskennis toetst, waarbij de te kennen leerstof voorafgaand aan de kandidaten wordt meegedeeld, alsmede de kennis van de taal waarin ze wordt afgelegd.
  § 2. De beroepsproef bedoeld in de artikelen VII.II.18 en VII.II.19 RPPol bestaat uit een proef, aangepast in functie van het beoogde kader, die de algemene beroepskennis toetst, waarbij de te kennen leerstof voorafgaand aan de kandidaten wordt meegedeeld.
  § 3. [1 Het hoofd van de dienst]1 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt de kandidaten schriftelijk in kennis van hun resultaten voor de beroepsproef bedoeld in § 1 en § 2, alvorens, in voorkomend geval, de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, kan worden afgelegd.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 28, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.7. De beslissing bedoeld in artikel 7.II.20 RPPol wordt genomen bij gewone meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 7.8.[1 [2 Na de in artikel VII.II.19bis of VII.II.20 RPPol bedoelde beslissing te hebben genomen, stelt de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, op basis van de resultaten van de selectieproeven, een evaluatierapport van de kandidaat op.]2
   Het in het eerste lid bedoelde evaluatierapport wordt opgenomen in het persoonlijk dossier en een kopie wordt, op haar aanvraag, ter beschikking gesteld van de in artikel 42, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen bedoelde jury.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 26, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>
  (2)<MB 2021-07-11/06, art. 29, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.9.De in de artikelen VII.II.11, tweede lid, VII.II.12, tweede lid en VII.II.13 RPPol, bedoelde dienst is de [1 dienst]1 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 30, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 7.10.De selectieproeven voor de kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger niveau in het administratief en logistiek kader worden georganiseerd door de [1 dienst]1 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 30, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.11. De organisatie van de in artikel 7.10 bedoelde proeven wordt aangekondigd in het in artikel 2.15 bedoelde personeelsbulletin.

Art. 7.12.De in artikel 7.10 bedoelde kandidaten voegen bij hun kandidaatstelling een document waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in [1 artikel 44, 2°, van de wet van 26 april 2002]1, bedoelde diplomavereisten alsmede een attest van hun korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie waarvan zij deel uitmaken, waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in [1 artikel 44, 1°, 3° tot 5°, van de wet van 26 april 2002]1, bedoelde voorwaarden.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 2. - Het niveau-examen.
Art. 7.13.De [1 dienst]1 van de rekrutering en van de selectie van de federale politie organiseert en stelt het programma vast van de in de artikelen VII.IV.13, tweede lid, VII.IV.14, tweede lid en VII.IV.15, tweede lid, RPPol, bedoelde proeven.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 32, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 3. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau C.
Art. 7.14. <MB 2004-04-02/38, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2004> De selectieproeven voor de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau C bestaan uit een proef die de algemene beroepskennis toetst, waarbij de te kennen leerstof voorafgaand aan de kandidaten wordt meegedeeld.

Art. 7.15.<MB 2004-04-02/38, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2004> De laureaten van de selectieproeven, wiens resultaten zich boven het gemiddelde van de referentiepopulatie bevinden of minder dan één standaardafwijking onder dat gemiddelde, worden gerangschikt in volgorde van de behaalde resultaten.
  De kandidaten worden gerangschikt overeenkomstig artikel II.I.7 RPPol indien hun resultaten gelijkwaardig zijn.
  Batig gerangschikt zijn de kandidaten wier rangschikkingsnummer het in [1 artikel 43 van de wet van 26 april 2002]1 bedoelde aantal niet overschrijdt.
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 33, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Onderafdeling 4. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau A of B.
Art. 7.16.De selectieproeven voor de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau A of B bestaan uit [1 een beroepsproef en een persoonlijkheidsproef]1. <MB 2004-04-02/38, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2004>
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 34, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.16bis.[1 In het raam van de in artikel VII.16 bedoelde persoonlijkheidsproef, wordt respectievelijk het advies van de korpschef, voor wat betreft de leden van de lokale politie, of het advies van de betrokken directeur of het betrokken diensthoofd, voor wat betreft de leden van de federale politie, in aanmerking genomen. Met het oog op het inwinnen van dit advies stelt de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie een modelformulier op.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 35, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.17. <MB 2004-04-02/38, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 05-05-2004> De in artikel VII.16 bedoelde beroepsproef bestaat uit een proef, aangepast in functie van het beoogde niveau, die de algemene beroepskennis toetst, waarbij de te kennen leerstof voorafgaand aan de kandidaten wordt meegedeeld.

Art. 7.18.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 36, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.19.[1 § 1. Het hoofd van de dienst van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt de kandidaten schriftelijk in kennis van hun resultaten voor de beroepsproef bedoeld in artikel VII.17 alvorens, in voorkomend geval, de persoonlijksproef kan worden afgelegd.
   § 2. De beroepsproef bedoeld in artikel VII.17 mondt uit in het opstellen van een rangschikking op grond waarvan de kandidaten wiens resultaten zich boven het gemiddelde van de referentiepopulatie bevinden of minder dan één standaardafwijking onder dat gemiddelde, in voorkomend geval, voor de persoonlijkheidsproef worden opgeroepen.
   De kandidaten worden gerangschikt overeenkomstig artikel II.I.7 RPPol indien hun resultaten gelijkwaardig zijn.]1
  ----------
  (1)<MB 2021-07-11/06, art. 37, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.19/1. [1 De in artikel IV.I.17 RPPol bedoelde deliberatiecommissie verdeelt de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau A of B op basis van het vergelijkend examen in drie groepen: "zeer geschikt", "geschikt" en "ongeschikt".
   Indien het in artikel 43 van de wet van 26 april 2002 bedoelde aantal kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau A of B in de groep "zeer geschikt" bereikt is, sluit de deliberatiecommissie het vergelijkend examen af.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2021-07-11/06, art. 38, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>


Onderafdeling 4bis. - Vrijstelling van bepaalde selectieproeven
Art. 7.19bis. <Ingevoegd bij MB 2007-03-26/30, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-2007> De kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger niveau in het administratief en logistiek kader, die geslaagd zijn voor de informaticaproef en, in voorkomend geval, voor de persoonlijkheidsproef, zijn gedurende twee jaar vanaf de betekening van hun resultaat, vrijgesteld van voormelde proeven.

Onderafdeling 5.   
Art. 7.20.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 7.21.
  <Opgeheven bij MB 2021-07-11/06, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

HOOFDSTUK III. - De mandaten.
Art. 7.22.Onder " personeelsbezetting " bedoeld in artikel [1 VII.III.1]1 RPPol, wordt de som begrepen, op de datum bedoeld in artikel [1 VII.III.2]1 RPPol, van alle personeelsleden van het operationeel en het administratief en logistiek kader.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

Art. 7.23.De in artikel [1 VII.III.25]1 RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

Art. 7.24. De dienst bedoeld in artikel 7.23 maakt de aanwijzingen bij mandaat onverwijld bekend aan de bevoegde overheid bedoeld in artikel 6.I.1, 1°, RPPol, die instaat voor de bekendmaking ervan aan de personeelsleden van de lokale en de federale politie.
  Een bekendmaking verstuurd per elektronische weg, wordt steeds door een ontvangstmelding bevestigd.

Art. 7.25. De bekendmaking vermeldt minstens de identiteit en de dienst van het aangewezen personeelslid, het toegekende mandaat en de datum van uitvoering van de beslissing. Behoudens hoogdringendheid valt die datum ten vroegste vijftien dagen na de bekendmaking.

Art. 7.26.Het model van het evaluatieverslag bedoeld in artikel [1 75, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten]1 wordt vastgesteld in de bijlage 7.
  ----------
  (1)<MB 2009-08-18/02, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

HOOFDSTUK IV. - [1 DE EVALUATIE]1   ----------   (1)
Art. 7.27. [1 Het model van het verslag van het planningsgesprek bedoeld in artikel VII.I.11, derde lid, RPPol wordt vastgesteld in bijlage 23.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>

Art. 7.28. [1 Het model van het verslag van het functioneringsgesprek bedoeld in artikel VII.I.12, derde lid, RPPol wordt vastgesteld in bijlage 24.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>

Art. 7.29. [1 Het model van het verslag van het evaluatiegesprek bedoeld in artikel VII.I.13, derde lid, RPPol wordt vastgesteld in bijlage 25.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>

Art. 7.30. [1 De generieke functies bedoeld in artikel VII.I.1, tweede lid, RPPol, worden vastgesteld in bijlage 26.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>

Art. 7.31. [1 De basis- en positiecompetenties van elke generieke functie, bedoeld in artikel VII.I.1, tweede lid, RPPol, worden vastgesteld in bijlage 27.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>

Art. 7.32. [1 De referentielijst van de basis- en positiecompetenties, bedoeld in artikel VII.I.1, derde lid, RPPol, wordt vastgesteld in bijlage 28.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>

Art. 7.33. [1 De referentielijst van de specifieke competenties alsook de methodologie voor de omschrijving van de specifieke competenties, bedoeld in artikel VII.I.1, vierde lid, RRPol, worden vastgesteld in bijlage 29.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>

TITEL VIII. - De verloven en afwezigheden.
Art. 8.1.Het jaarlijks vakantieverlof kan wegens uitzonderlijke dienstredenen worden geweigerd. De weigering wordt binnen de veertien dagen na het indienen van de aanvraag en in elk geval voor de voorziene aanvangsdatum van het verlof aan het personeelslid meegedeeld.
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2014-01-30/05, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. 8.1bis.[1 Indien het personeelslid het jaarlijks vakantieverlof niet heeft kunnen opnemen voor de in artikel VIII.III.2, eerste lid, RPPol bedoelde datum omwille van een weigering van het jaarlijks vakantieverlof, een moederschapsverlof of een afwezigheid wegens ziekte tussen 1 januari en [2 31 mei]2 van het jaar volgend op het jaar waarvoor het jaarlijks vakantieverlof wordt toegekend, kan dit verlof nog worden genomen tot en met [2 31 mei]2 van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor het jaarlijks vakantieverlof wordt toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2014-01-30/05, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<MB 2022-12-15/21, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 8.2.Het personeelslid kan na de kennisneming van de weigeringsbeslissing tot toekenning van het jaarlijks vakantieverlof [1 ...]1 een procedure inleiden bij het in artikel 8.III.7 RPPol bedoelde raadgevend orgaan.
  Om regelmatig te zijn moet de procedure binnen de zeven werkdagen na de in het eerste lid bedoelde kennisneming worden ingeleid door middel van een aangetekende brief of een brief tegen ontvangstbewijs waarin de duur, de periode van het vakantieverlof alsmede de datum van aanvraag van het vakantieverlof en de datum van de kennisgeving van de weigeringsbeslissing worden aangegeven.
  Het voormelde raadgevend orgaan brengt binnen de zeven dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde brief een met redenen omkleed advies ter kennis van de bevoegde overheid van het betrokken personeelslid.
  Aan het betrokken personeelslid wordt binnen dezelfde termijn een kopie van het in het derde lid bedoeld advies toegezonden.
  ----------
  (1)<MB 2014-01-30/05, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art. 8.3. De bevoegde overheid van het betrokken personeelslid licht vervolgens deze laatste binnen de zeven dagen volgend op de in artikel 8.2, derde lid, bedoelde kennisgeving in van haar beslissing.

Art. 8.4.De diensthoofden die afhangen van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal of van een korpschef van een korps van de lokale politie zijn uitgesloten van de rechten en afwezigheden bedoeld in de artikelen VIII.XIV.4, eerste lid, VIII.XV.6, eerste lid, [1 VIII.XVI.3, eerste lid]1, eerste lid en VIII.XVIII.2, eerste lid, RPPol.
  ----------
  (1)<MB 2014-01-30/15, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-03-2014>

TITEL X. - De medische bescherming.
Art. 10.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
  1° " de artsen van de medische dienst " : de artsen die deel uitmaken van de medische dienst van de politiediensten of die door de minister of de door hem aangewezen overheid erkend zijn en raadpleging houden in de inrichtingen van de medische dienst op basis van een dienstverleningscontract;
  2° " de externe erkende artsen " : de door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende artsen die raadpleging houden in hun eigen praktijk;
  3° " ZIV " : de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit opgelegd bij de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  4° " het remgeld " : het persoonlijk aandeel van de rechthebbende bedoeld in artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 10.2. Het recht op kosteloze gezondheidszorgen wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet, gewaarborgd door hetzij :
  1° het kosteloos verstrekken van zorgen in de inrichtingen van de medische dienst;
  2° de terugbetaling als derdebetaler van het remgeld voor de zorgen verstrekt door de externe erkende artsen die daartoe hun trimestriële ereloonstaten aan de medische dienst bezorgen;
  3° de terugbetaling van het remgeld voor de zorgen verstrekt door de andere zorgverstrekkers of verzorgingsinstellingen.

Art. 10.3. Het recht op kosteloze tandverzorging wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet, gewaarborgd door hetzij :
  1° het verstrekken van kosteloze tandverzorging in de inrichtingen van de medische dienst;
  2° de terugbetaling van het remgeld voor de zorgen verstrekt buiten de medische dienst.

Art. 10.4. Het recht op kosteloze medicijnen wordt gewaarborgd door hetzij :
  1° de kosteloze levering in de verpleeginrichtingen van courant gebruikte verbanden en medicijnen, op voorwaarde dat ze werden voorgeschreven door een arts van de medische dienst of een externe erkende arts;
  2° door de kosteloze levering in de apotheken van farmaceutische specialiteiten of magistrale bereidingen;
  3° de terugbetaling van het remgeld voor de farmaceutische specialiteiten of de magistrale bereidingen.

Art. 10.5. De medicijnen die niet in de ZIV-nomenclatuur voorkomen bedoeld in artikel 10.I.2, tweede lid, RPPol, worden geïnventariseerd door de directeur van de medische dienst en goedgekeurd door de minister.

Art. 10.6. Het recht op kosteloze prothesen wordt gewaarborgd door de terugbetaling aan het personeelslid dat dit recht geniet, van het remgeld voor de andere prothesen dan deze bedoeld in de artikelen X.7 en X.8.

Art. 10.7. De tandprothesen uitgevoerd in de inrichtingen van de medische dienst worden verstrekt tegen kostprijs.
  Vanaf de volle leeftijd van 50 jaar, worden de tandprothesen gemaakt in een tandheelkundig kabinet terugbetaald ten belope van het remgeld. De vernieuwing en de herstelling van die prothesen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de ZIV-nomenclatuur.

Art. 10.8.[1 Het personeelslid dat het recht op kosteloze gezondheidszorgen geniet, heeft recht op de terugbetaling bedoeld in het tweede lid van de aankoop van correctieglazen of contactlenzen, voorgeschreven door een oftalmoloog waarnaar het is doorverwezen door een arts van de medische dienst of door een externe erkende arts.
   Van de kostprijs van elk glas of elke contactlens, in voorkomend geval verminderd met de tussenkomst van de ziekteverzekering, wordt 75 % terugbetaald met een maximum van 150 euro per glas of per contactlens.
   Bij de hernieuwing van correctieglazen of contactlenzen, wordt de financiële tussenkomst bedoeld in het tweede lid slechts toegekend mits wijziging in de dioptrie en na het verstrijken van een periode van twee jaar sinds de vorige tussenkomst.]1
  ----------
  (1)<MB 2009-10-08/01, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 10.9. Het model van het medisch getuigschrift bedoeld in artikel 10.II.1 RPPol wordt vastgesteld in bijlage 8.

Art. 10.10. De aangifte van een arbeidsongeval wordt gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage 9 vastgestelde model.

Art. 10.11. De aangifte van een beroepsziekte wordt gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage 10 vastgestelde model.

Art. 10.12. Het medisch attest bedoeld in artikel 10.III.8, derde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 11.

Art. 10.13. Het medisch attest bedoeld in artikel 10.III.8, vierde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 12.

Art. 10.14. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader bedoeld in artikel 10.I.1, eerste lid, 2°, RPPol, zijn diegenen opgenomen in bijlage 13.

Art. 10.15. De in artikel 10.III.7 RPPol bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie.

TITEL XI. - De nadere regels van het geldelijk statuut.
HOOFDSTUK I. - Uitbreiding van het toepassingsgebied ten voordele van het administratief en logistiek kader.
Art. 11.1. Voor de toepassing van artikel 11.I.1, 5°, RPPol wordt de telefoonvergoeding bedoeld in artikel 11.IV.6 RPPol toegekend aan de volgende leden van het administratief en logistiek kader :
  1° de woordvoerders van de dienst pers en public relations;
  2° de systeembeheerders van de federale politie op gedeconcentreerd niveau;
  3° de systeembeheerders van de Arrondissementele Informatiekruispunten;
  4° de systeembeheerders gespecialiseerd in radiofonie van de dienst van de telematica en radiocommunicatie van de directie van de telematica van de federale politie;
  5° de leden van de dienst Engineering van de dienst van de centrale informatica;
  6° de leden van de dienst Engineering van de dienst netwerken;
  7° de technici van de operationele telematische netwerkdienst van de dienst netwerken;
  8° de informatici van niveau A en B van de dienst technische ontwikkelingen van de dienst decentrale informatica;
  9° de piloten en het onderhoudshoofd van de dienst luchtsteun van de federale politie;
  10° de sociale assistenten van de algemene directie personeel van de federale politie - stress team -, of van de directie van de verbindingswegen van de federale politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL, of deze werkzaam bij de gedeconcentreerde coördinatie- en steundiensten;
  11° de psychologen van de algemene directie personeel van de federale politie - stress team of van de directie van de verbindingswegen van de federale politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL;
  12° de chauffeurs-mechanici van de kwartierdienst van de algemene directie materiële middelen van de federale politie alsmede deze van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie of van de personeelsleden die met een mandaat bekleed zijn;
  13° de directiesecretarissen van de directeurs-generaal of van de personeelsleden die met een mandaat bekleed zijn;
  14° het diensthoofd van de advies- en controledienst;
  15° het hoofd van de dienst persoonlijke uitrusting van de algemene directie materiële middelen van de federale politie;
  16° in de logistieke steundiensten van de algemene directie materiële middelen van de federale politie, alle diensthoofden van de steundienst en de secties bevoorrading en dienstencentra alsook :
  a) in de sectie dienstencentra : de bureauchefs van de bureaus herstelling en onderhoud, kwartiersdiensten en vervoer, en de leden van de vervoersdienst;
  b) in de sectie bevoorrading : het hoofd van het centraal magazijn;
  17° de personeelsleden van de algemene directie operationele ondersteuning van de federale politie - directie van de operationele politionele samenwerking;
  18° de artsen en veeartsen van de medische dienst;
  19° de preventieadviseurs van de directie van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk;
  20° de personeelsleden van een korps van de lokale politie die door de korpschef aangewezen worden, als personen die een ambt zoals bedoeld in 1°, 2°, 8°, 10°, 11°, 13°, 15° en 16° (of een ambt van HRM-verantwoordelijke), uitoefenen in een korps van de lokale politie. <MB 2007-03-26/30, art. 2, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (21° de laboranten van de directie van de technische en wetenschappelijke politie, aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie om opdrachten van technische en wetenschappelijke politie uit te voeren;
  22° de personeelsleden van de dienst TV van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie.) <MB 2007-03-26/30, art. 2, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 11.2. Voor de toepassing van artikel 11.I.1, 8°, RPPol, kan de tussenkomst bedoeld in artikel 11.V.3 RPPol toegekend worden aan de personeelsleden van het administratief en logistiek kader waarvan het overlijden voortvloeit uit een arbeidsongeval zoals bedoeld in 1° van datzelfde artikel, terwijl het deel uitmaakt van een operationeel dispositief of in directe ondersteuning ervan wordt ingeschakeld.

HOOFDSTUK II. - Nadere regels betreffende de toelagen.
Art. 11.3. In toepassing van artikel 11.III.6, § 1, derde lid, RPPol geven geen recht op de toelage bedoeld in hetzelfde artikel :
  1° alle activiteiten die zijn ingeschreven in het opleidingsprogramma van een personeelslid met de hoedanigheid van aspirant;
  2° de prestaties uitgevoerd ten voordele van een ministerieel departement of een nationaal, supranationaal of buitenlands organisme die niet rechtstreeks voortvloeien uit de opdracht, de detachering of de terbeschikkingstelling, of, indien zij er rechtstreeks uit voortvloeien, deze die in uitvoering van dit besluit zijn uitgesloten;
  3° de zorgen bedoeld in artikel 6.1, 4°;
  4° alle activiteiten van een verdediger van een personeelslid in het raam van een tucht- of evaluatieprocedure;
  5° de activiteiten van een personeelslid die zijn verbonden met de voorbereiding van zijn verdediging of van het onderhoud in het raam van een tucht- of evaluatieprocedure met inbegrip van het opstellen van een verweerschrift;
  6° de verplaatsingsduur om zich te begeven naar of terug te keren van het buitenland wanneer dit traject wordt afgelegd met het openbaar vervoer of als passagier van een privé-voertuig of een voertuig van een politiekorps en de dienstverplaatsing tot voorwerp heeft :
  a) de deelname aan een opleiding, seminarie of andere vorm van congres;
  b) de deelname aan activiteiten van vertegenwoordiging of public relations, wanneer deze rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt;
  7° in het raam van verminderde prestaties wegens ziekte, de duur van de tijd aangerekend als fictieve prestatie;
  8° de activiteiten bedoeld in de artikelen VI.8 en VI.11.

Art. 11.4.[1 Onder de in artikel XI.III.12, eerste lid, 2°, RPPol, bedoelde personeelsleden moeten worden verstaan :
   1° de personeelsleden die een gespecialiseerde betrekking van motorrijder binnen de federale politie bekleden en die titularis zijn van het volledige brevet dienaangaande;
   2° met uitzondering van diegenen die behoren tot de radarploegen, de personeelsleden van de lokale politie die een gespecialiseerde betrekking van motorrijder bekleden in een dienst belast met de specifieke opdrachten van verkeerspolitie in de zone en die titularis zijn van het volledige brevet dienaangaande;
   en die voor het uitvoeren van de dienst bedoeld in artikel XI.III.12, eerste lid, 2°, RPPol, gebruik maken van dienstmotorfietsen met een cilinderinhoud van minstens 400 cc en een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 160 kilometer per uur.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-11-29/02, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 11.5. Voor de toepassing van artikel 11.III.12, eerste lid, 5°, RPPol genieten :
  1° het bedrag voorzien voor de "leden belast met de interventies" en gevestigd in Brussel : de directeur en de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die behoren tot hetzij :
  a) de dienst van de operaties, met uitzondering van het personeel van het secretariaat;
  b) de dienst van het personeel - cel opleiding;
  c) de interventie-, observatie- of technische diensten, met uitzondering van het personeel van de secretariaten en magazijnen;
  d) het Undercoverteam, met uitzondering van het personeel van het secretariaat;
  e) de dienst Disaster Victim Identification;
  alsmede de wapenmakers-vuurwerkmakers die aan de permanentierol "explosieven" deelnemen;
  2° het bedrag voorzien voor de "leden belast met interventie" maar die niet zijn gevestigd in Brussel : de personeelsleden die, met uitzondering van het personeel van de secretariaten en van de magazijnen, behoren tot het commando, de observatie-, arrestatie- en technische secties van de pelotons bescherming, observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van de federale politie;
  3° het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze gevestigd zijn in Brussel : de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die niet bedoeld zijn in 1°;
  4° het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze niet gevestigd zijn in Brussel : de leden van de pelotons bescherming, observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die niet bedoeld zijn in 2°.

Art. 11.6.Voor de toepassing van artikel 11.III.12, eerste lid, 6°, RPPol genieten de functietoelage "nabijheidspolitie" de personeelsleden van het basiskader (en de agenten van politie) die behoren tot een korps van de lokale politie en die, voor het belangrijkste deel van hun activiteiten, een ambt uitoefenen van ofwel politioneel onthaal, eerste interventie of van wijk- of sectorpolitieagent, en door de korpschef voor een dergelijk ambt worden aangewezen. Vallen niet onder de toepassing van deze bepaling : de personeelsleden die administratieve, logistieke of secretariaatsfuncties vervullen of behoren tot de opsporings- of onderzoeksdiensten of die al recht hebben op een andere functietoelage. <MB 2007-12-20/60, art. 1, 1°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Genieten dezelfde toelage, de personeelsleden van het basiskader (en de eventuele agenten van politie) die : <MB 2007-12-20/60, art. 1, 2°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  1° behoren tot het bureau politiezorg (, de sectie valse en vervalste documenten, de sectie fenomenen) of tot het team immigratie van het bureau "grenscontrole" van de sectie nationale luchthaven BRUSSEL voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden; <MB 2007-12-20/60, art. 1, 3°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° behoren tot de luchtvaartpolitie en ingezet worden in de regionale luchthavens voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden;
  3° behoren tot de (politie van de spoorwegen), voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden. <MB 2003-10-29/33, art. 2, 002 ; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  (4° behoren tot de directie van de algemene reserve van de algemene directie bestuurlijke politie van de federale politie, met uitsluiting van de dienst steun, voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen.) <MB 2003-12-02/30, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
  (5° behoren tot de gerechtelijke ploegen van de politie van de autosnelwegen en de autowegen door de Koning bepaald, voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen;) <MB 2007-12-20/60, art. 1, 4°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  [1 6° behoren tot de verkeersposten van de wegpolitie van de federale politie met uitzondering van diegenen bedoeld in artikel XI.4, 1°, en diegenen die er een administratieve, logistieke of secretariaatsbetrekking bekleden.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-11-29/02, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 11.7. Voor de toepassing van de artikelen XI.III.22, § 1, tweede lid, en XI.III.22, § 2, tweede lid, RPPol, wordt een halve toelage toegekend aan het personeelslid dat in een ander land verblijft dan die vervat in bijlage 14, voor de andere dagen dan die waarop de pre-inschepingsinspectie of de escorteringsopdracht uitgevoerd wordt en gedurende dewelke het in een hotel verblijft dat al dan niet gelegen is op het domein van de lokale luchthaven, en dat door de overheid niet veilig wordt geacht. Dit geldt ook voor de dagen waarop het personeelslid, ondanks het feit dat het verblijft in een veilig geachte plaats gelegen buiten het luchthavendomein, verplichte verplaatsingen tussen de luchthaven en die plaats moet uitvoeren.
  Een land vermeld op de lijst van de bijlage 14 wordt van die lijst verwijderd voor de periodes voor dewelke de minister van Buitenlandse Zaken het verblijf van de Belgische onderdanen op dat grondgebied afraadt.

Art. 11.8. De korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen bedoeld in artikel 11.III.31, § 2, RPPol, zijn :
  1° diegene die voorkomen in bijlage 15;
  2° diegene die als dusdanig vermeld zijn in de organieke tabellen van de algemene directies van de federale politie;
  3° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°, 4°, 6°, 8° en 10°, van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten van de zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden geroepen om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten;
  4° voor wat de tweetaligheid Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, 5°, 7° en 9°, van het in 3° bedoelde besluit, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten van de zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden geroepen om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten;
  5° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans betreft : de betrekkingen van de zone die de burgemeester of het politiecollege aanwijst, voor de zones waarin de gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het in 3° bedoelde besluit;
  6° voor wat de tweetaligheid Duits-Frans betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten van het Duitse taalgebied bedoeld in artikel 5 van het in 3° bedoelde besluit;
  7° voor wat de tweetaligheid Frans-Duits betreft : de betrekkingen die de burgemeester of het politiecollege aanwijst, voor de politiezones waarin de gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 8, 2°, van het in 3° bedoelde besluit;
  8° voor wat de tweetaligheid Nederlands-Frans en Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het in 3° bedoelde besluit.

Art. 11.9. Voor de toepassing van artikel 11.III.32, § 1, eerste lid, RPPol, zijn de korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen waar één of meerdere van de talen bedoeld in artikel 11.10 erkend zijn als nuttig voor de federale politie, diegene die voorkomen in de bijlage 16.

Art. 11.10.De talen die beschouwd worden als diegene die een werkelijke waarde kunnen hebben bedoeld in artikel 11.III.32, § 1, tweede lid, RPPol, zijn [1 Franstalige gebarentaal, Vlaamse gebarentaal, Duitse gebarentaal, Bulgaars, Deens, Ests, Fins, Grieks, Hongaars, Italiaans, Kroatisch, Iers, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch, Zweeds, Engels, Luxemburgs, Noors, Ijslands, Catalaans, Servisch, Bosnisch, Montenegrijns, Macedonisch, Russisch, Oekraïens, Wit-Russisch, Kazachs, Albanese talen, Welsh, Baskisch, Armeens, Georgisch, Azerbeidjaans, Turks, Arabische talen, Perzisch, Dari, Pashto, Singalees, Tamil, Chinees (Mandarijns) en Chinees (Kantonees)]1.
  ----------
  (1)<MB 2023-09-12/02, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 03-11-2023>

Art. 11.11. Voor de toepassing van artikel 11.III.44, § 2, RPPol, is de overheid die gemachtigd is om het bedrag van de voeding vast te stellen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 januari 2000 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.

HOOFDSTUK III. - Nadere regels betreffende de vergoedingen.
Art. 11.12. Voor de toepassing op de personeelsleden van de federale politie van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, moet worden verstaan onder :
  1° " personeelsdienst of daartoe aangewezen ambtenaar " : het personeelslid dat de leiding heeft van een dienst of van een gelijkgesteld echelon binnen een directie van de federale politie;
  2° " overheid belast met de administratie of daartoe gemandateerd ambtenaar " : het personeelslid dat de leiding heeft van een directie van de federale politie of van een gelijkgesteld echelon;
  3° " ambtenaar gemachtigd door de minister voor de behandeling van bezwaren " : de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.

Art. 11.13.[1 Genieten het bedrag van de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten bedoeld in artikel XI.IV.3 RPPol :
   1° de personeelsleden van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten of van onderzoekscellen, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in artikel 29 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen;
   2° de personeelsleden van de dienst van gerechtelijke politie in het militair milieu, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen;
   3° de personeelsleden van de directie van de speciale eenheden bedoeld in artikel XI.5, 1° en 2°, met uitzondering van de directeur van deze directie alsook van de personeelsleden die een beheersbetrekking waarnemen;
   4° de personeelsleden van de directie van de bestrijding van de economische en de financiële criminaliteit -centraal bureau voor de bestrijding van de corruptie en de centrale dienst ter bestrijding van de georganiseerde economische en financiële criminaliteit van de federale politie, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen;
   5° de personeelsleden van de opsporings- of onderzoeksdiensten van de lokale politie, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen;
   6° de personeelsleden die behoren tot de onderzoekseenheden die binnen de directie van de politie van de verbindingswegen van de federale politie opgericht worden, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen;]1
  [2 7° de personeelsleden van het Fugitive Active Search Team (FAST) van de centrale directie van de operaties inzake gerechtelijke politie voorzover ze noch een administratieve of een secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.]2
  ----------
  (1)<MB 2009-04-27/05, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  (2)<MB 2016-07-29/02, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-10-2014>

Art. 11.14. De personeelsleden bedoeld in artikel 11.IV.5, § 1, 3°, RPPol, zijn :
  1° de personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten niet genieten;
  2° de personeelsleden van de arrondissementele informatiekruispunten die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten niet genieten.

Art. 11.15. Voor de toepassing van artikel 11.IV.13, 4°, zevende lid, RPPol, worden eveneens gelijkgesteld met een dienstverplaatsing, de eventuele verschijningen van personeelsleden die voortvloeien uit de oproepingen door :
  1° de selectie- en evaluatiecommissies bedoeld in de delen VI en VII, RPPol;
  2° de raad van beroep bedoeld in deel VII, titel I, hoofdstuk III, afdeling 3, RPPol;
  3° de medische geschillencommissie bedoeld in artikel 10.II.10 RPPol;
  4° de diensten van de directie van de interne relaties van de federale politie, van de directie van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk.
  Het verzoek om en het bekomen van een onderhoud met één van de diensten bedoeld in 4°, maakt geen oproeping uit.
  Wordt eveneens gelijkgesteld met een dienstverplaatsing, het deelnemen van een personeelslid aan selectieproeven voorafgaand aan de aanwijzing voor een betrekking of aan de toelating tot een opleidingscyclus met het oog op een bevordering in een hogere graad, kader of niveau of het feit te zijn opgeroepen in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure.

Art. 11.16. Voor de toepassing van artikel 11.IV.13, 12°, eerste en tweede lid, RPPol, moet onder gebouwencomplex worden verstaan : een geheel van gebouwen en aanhorigheden die zich bevinden binnen een cirkel met een straal van 750 meter en/of als dusdanig zijn aangeduid (door de bevoegde overheid na overleg in het betrokken overlegcomité, zonder dat de cirkel waarbinnen de kwestieuze gebouwen zich bevinden, een straal kan hebben van meer dan 4000 meter). Voor de lokale politiekorpsen, moet het complex behoren tot dezelfde zone. <MB 2004-12-06/31, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 27-12-2004>
  Voor de federale politie stelt de minister, op voorstel van de directeur-generaal van de algemene directie personeel, de lijst vast van de gebouwen die beschouwd worden als een gebouwencomplex dat één enkele en dezelfde gewone plaats van het werk uitmaakt.

Art. 11.17. Voor de toepassing van artikel 11.IV.20, tweede lid, RPPol, wordt een maaltijd geacht te zijn genomen in een mess, huishouding of restaurant van de federale politie, van de strijdkrachten, van de federale, gemeenschaps- of gewestministeries of parastatalen, van een gemeente of van ieder ander organisme of onderneming waarmee een overeenkomst is gesloten, wanneer aan het personeelslid, rekening houdend met de nadere uitvoeringsregels van een bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing, door de overheid de richtlijn werd gegeven daar zijn maaltijd(en) te gebruiken of wanneer gedurende de periode bedoeld in artikel 11.18 en bij de uitvoering van een bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing uitgevoerd in België in een gebouw of gebouwencomplex bedoeld in artikel 11.16 waar zich een dergelijke mess, huishouding, restaurant of enige eetgelegenheid bevindt, geen enkele van de nadere uitvoeringsregels van het bevel, de onverwachte operatie of de dienstverplaatsing of geen enkele van de tijds- of plaatsvoorwaarden dit in de weg stonden.
  Het betreft ter zake een feitenkwestie die wordt beoordeeld door de overheid die het bevel, de onverwachte operatie of de dienstverplaatsing oplegt.

Art. 11.18. De periodes bedoeld in artikel 11.IV.22 RPPol, zijn deze begrepen tussen :
  1° 06.00 uur en 08.00 uur voor het ontbijt;
  2° 12.00 uur en 14.00 uur voor het middagmaal;
  3° 18.00 uur en 20.00 uur voor het avondmaal;
  4° 00.00 uur en 02.00 uur voor de nachtmaaltijd, voor zover, in dit laatste geval, het personeelslid was bevolen met de werkelijke uitvoering van een prestatie die deze periode overlapt.

Art. 11.19. De verplichting om buiten de woonplaats te logeren bedoeld in artikel 11.IV.25, § 1, eerste lid, RPPol, wordt geacht te bestaan telkens wanneer het personeelslid een dienstverplaatsing uitvoert, deelneemt aan een onverwachte operatie of wordt geconsigneerd, tijdens de volledige periode tussen 00.00 uur en 05.00 uur.

Art. 11.20. De minimale afstand van het traject bedoeld in artikel 11.IV.25, § 1, tweede lid, RPPol, is vastgelegd op zestig kilometer.
  De afstand bedoeld in het eerste lid wordt tot vijftien kilometer herleid indien het personeelslid gebruik heeft gemaakt van een fiets om zijn dienstreis of zijn terugroeping te maken of om aan de onverwachte operatie deel te nemen.

Art. 11.21. Voor de toepassing van artikel 11.IV.26 RPPol, op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die is gemachtigd om de vergoeding van de maaltijden in de omstandigheden bedoeld in hetzelfde artikel toe te staan, de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid dan deze die een dienstreis heeft bevolen.

Art. 11.22. Voor de toepassing van artikel 11.IV.27 RPPol kunnen volgende personen een terugbetaling toestaan van de maaltijd en/of logementskosten die de bedragen bedoeld in tabel 1 en/of 3 van bijlage 9 RPPol overschrijden :
  1° de directeurs van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie en de directeur van de speciale eenheden van de federale politie, wanneer de bijzondere omstandigheden van de uitvoering van een opdracht met een operationeel karakter, de overschrijding van meer dan 33 % van de in tabel 1 bedoelde bedragen of de overschrijding van de in tabel 3 bedoelde bedragen vereisen;
  2° de commandant van de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis, wanneer de effectieve uitoefening van de beschermingsopdrachten van de leden van de koninklijke familie of andere personaliteiten de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;
  3° de commandant van de dienst SHAPE, wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van SACEUR de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;
  4° de directeur van de algemene reserve van de federale politie wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van personen de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;
  5° de inspecteur-generaal van de federale politie en van de lokale politie, elke directeur-generaal van de federale politie, of de burgemeester, het politiecollege of de overheid aangewezen door één van deze twee instanties, voor de korpsen van de lokale politie, wanneer de opdracht van een personeelslid, een aspect van public relations inhoudt en de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt;
  6° indien één van de overheden bedoeld in 1° tot 5° zelf is betrokken, wordt de toelating tot terugbetaling door de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid gegeven. Voor de directeurs-generaal is deze overheid de commissaris-generaal.
  Indien de commissaris-generaal of de inspecteur-generaal betrokken zijn, wordt de toelating gegeven door het lid van zijn kabinet dat de minister aanwijst.

Art. 11.23. In afwijking van de voorwaarde van de vijf uren bedoeld in artikel 11.IV.28 RPPol, kan het personeelslid dat is ingeschakeld in of teruggeroepen voor een onverwachte operatie, op beslissing van de overheid, in uitvoering van artikel 11.IV.33, § 1, eerste lid, RPPol, een lichte maaltijd genieten, onmiddellijk ten laste genomen door de Staat van zodra om 07.00, 13.00, 19.00 of 01.00 uur blijkt dat de ontplooiing reeds minstens een uur duurt en naar alle waarschijnlijkheid langer zal duren dan 08.00, 14.00, 20.00 of 02.00 uur.

Art. 11.24. Voor de toepassing van artikel 11.IV.35, § 2, tweede lid, RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die gemachtigd is om de periode gedurende dewelke de vergoedingsregeling van de voedingskosten ingevolge een overbrenging van de gewone plaats van het werk te verlengen, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. 11.25. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in artikel 11.IV.37 RPPol gemachtigd om te beslissen in de verschillende domeinen bedoeld in datzelfde artikel :
  1° voor de onkosten bedoeld in artikel 11.IV.46 RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de officier belast met het beheer van het personeel bij de sectie nationale luchthaven BRUSSEL, indien een personeelslid van die sectie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in alle andere gevallen;
  2° voor de onkosten bedoeld in de artikelen XI.IV.57 en XI.IV.63, § 1, RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst.
  Indien één van de overheden bedoeld in 1° en 2° zelf daarbij betrokken is, is artikel 11.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing.

Art. 11.26. Het percentage van de forfaitaire dagvergoeding, bedoeld in artikel 11.IV.39, § 3, eerste lid, RPPol, wordt vastgesteld op twintig.

Art. 11.27.[1 De nadere regels bedoeld in artikel XI.IV.42 RPPol, zijn de volgende :
   1° een forfaitaire vergoeding voor een volle dag wordt toegekend voor elke dag afwezigheid. Indien in de overnachtingskosten het ontbijt is begrepen, wordt de dagvergoeding met 10 % verminderd.
   Onder een dag afwezigheid moet worden verstaan een dag gelegen tussen twee nachten dewelke in tijdelijke opdracht worden doorgebracht;
   2° voor de dagen van vertrek en terugkeer wordt een halve dagvergoeding toegekend, behalve voor de dag van vertrek wanneer de tijdelijke opdracht begint om of na 20.00 uur en voor de dag van terugkeer wanneer deze zich vóór of ten laatste om 06.00 uur 's morgens voordoet.
   Indien de kosten het bedrag bedoeld in het eerste lid overschrijden of indien kleine uitgaven moesten worden gedaan tijdens de sluitingsperiodes bedoeld in ditzelfde lid, worden deze terugbetaald op voorlegging van de betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid;
   3° onder voorbehoud van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol voor de dienstreizen met vertrek en terugkeer binnen hetzelfde etmaal, wordt een volledige forfaitaire dagvergoeding toegekend indien de afwezigheid minstens tien uren bedraagt.
   Indien de afwezigheid minder dan tien uren bedraagt en onder hetzelfde voorbehoud dan dat uitgebracht in het eerste lid, geschiedt de terugbetaling op basis van de reële kosten op voorlegging van de bewijsstukken met een maximum van :
   a) ontbijt : 10 % van de forfaitaire dagvergoeding;
   b) middagmaal : 30 % van de forfaitaire dagvergoeding;
   c) avondmaal : 40 % van de forfaitaire dagvergoeding;
   d) kleine uitgaven : 20 % van de forfaitaire dagvergoeding;
   4° in afwijking van 2° en onder voorbehoud van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol, indien de voorlopige opdracht uitgevoerd wordt op twee opeenvolgende kalenderdagen, en indien :
   a) de afwezigheid minder dan tien uren bedraagt of begrepen is tussen 20.00 uur en 06.00 uur, gebeurt de terugbetaling op basis van de opgelopen reële kosten op voorlegging van betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid. Indien prestaties worden uitgevoerd tussen 00.00 uur en 02.00 uur en een nachtmaaltijd wordt genuttigd, is de terugbetaling beperkt tot het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel 1 van bijlage 9 RPPol;
   b) de afwezigheid minstens tien uren bedraagt waarbij minder dan acht uren buiten de periode tussen 20.00 uur en 06.00 uur vallen, gebeurt de terugbetaling volgens a) ;
   c) de afwezigheid minstens tien uren bedraagt waarbij meer dan acht uren buiten de periode tussen 20.00 uur en 06.00 uur vallen, wordt een forfaitaire vergoeding die een afwezigheidsdag dekt, toegekend.
   Indien de duur van de afwezigheid zo is dat men blootgesteld is aan kosten voor meer dan één ontbijt, één middagmaal of één avondmaal, wordt het dagelijks bedrag van de vergoeding, per betrokken maaltijd, verhoogd volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid.
   Indien de prestaties uitgevoerd worden tussen 00.00 uur en 02.00 uur wordt het bedrag van de dagelijkse vergoeding verhoogd met het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel 1 van bijlage 9 RPPol.
   Voor de toepassing van 2°, tweede lid, 3°, tweede lid en 4°, wordt de terugbetaling van iedere maaltijd enkel toegestaan voor zover het personeelslid een tijdelijke opdracht uitvoerde gedurende de overeenstemmende periode bedoeld in artikel XI.18.]1
  ----------
  (1)<MB 2009-04-27/05, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

Art. 11.28. De gevallen bedoeld in de artikelen XI.IV.44, § 1, tweede lid en XI.IV.47, § 4, 2°, RPPol, waarbij de echtgenoot of de persoon waarmee het personeelslid samenleeft, is toegestaan om het personeelslid te vergezellen bij een tijdelijke opdracht op kosten van, naar gelang van het geval, de Staat, een gemeente of een meergemeentezone zijn :
  1° een verkenningsreis die wordt uitgevoerd voorafgaand aan de aanvang van een vaste dienst. Deze reis moet plaatsvinden binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de inplaatsstelling. De storting kan niet meer bedragen dan :
  a) de vergoeding voor de logementskosten;
  b) de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding,
  voor vijf nachten ter plaatse;
  2° in het raam van een vaste dienst en wanneer het personeelslid tevens is geaccrediteerd om zijn opdracht uit te voeren in de landen die grenzen aan dat waar het met dienst is, een uitnodiging uitgaande van de overheden van die landen voor een zuiver protocollair bezoek.
  De toestemming is maar één keer per jaar geldig per land van accreditatie. De uitnodiging moet uitdrukkelijk zijn gericht aan het personeelslid evenals aan zijn echtgenote of partner. De storting :
  a) van vergoedingen die de logementskosten dekken;
  b) van de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding,
  mag niet meer bedragen dan drie nachten ter plaatse.

Art. 11.29. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in artikel 11.IV.45, 1°, RPPol, de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen.
  Indien één van de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel 11.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing..

Art. 11.30. Het percentage bedoeld in artikel 11.IV.46 RPPol, is vastgesteld op vijftig. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in datzelfde artikel, gemachtigd om een bijkomende terugbetaling toe te staan, de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie daarbij betrokken is; (de officier belast met het beheer van het personeel bij de sectie nationale luchthaven BRUSSEL, indien een personeelslid van die sectie daarbij betrokken is;) de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen. <MB 2003-10-29/33, art. 3, 002 ; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  Indien één van de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel 11.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing.

Art. 11.31. In de zin van artikel 11.IV.47, § 3, RPPol, moet onder logementskosten worden verstaan, de logementskosten in de strikte zin, met name de kost van de overnachting, inclusief taksen maar met uitzondering van het ontbijt, de strijkdienst en andere bijkomende kosten voor hoteldiensten.
  Enkel de kosten voor een éénpersoonskamer kunnen in rekening worden gebracht. De kosten voor een tweepersoonskamer kunnen echter in rekening worden genomen wanneer :
  1° het tarief voor een tweepersoonskamer dit voor een éénpersoonskamer niet overschrijdt;
  2° een tweepersoonskamer moest worden genomen gelet op de onbeschikbaarheid van een éénpersoonskamer;
  3° de echtgenoot of de persoon met wie het personeelslid samenwoont werd toegestaan het personeelslid bij de tijdelijke opdracht te vergezellen.

Art. 11.32. De afstand bedoeld in artikel 11.IV.48 RPPol is vastgesteld op zestig kilometer.

Art. 11.33. De ambten bedoeld in artikel 11.IV.51 RPPol waarmee zijn gelijkgesteld de ambten die de personeelsleden in het buitenland uitoefenen, zijn :
  1° voor de personeelsleden die de officiële titularis zijn van en een ambt van liaisonofficier uitoefenen in een andere post dan bij EUROPOL : het ambt van diplomatiek medewerker die geen minister-raadgever is maar die de eerste medewerker is van het posthoofd in een post met meerdere diplomatieke medewerkers;
  2° voor de personeelsleden niet bedoeld in 1° en benoemd in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker van niveau 1 op post in het buitenland andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of dan diegene die enige medewerker is van een posthoofd in een post in het buitenland of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers beschikt of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland;
  3° voor de personeelsleden niet bedoeld in 1° en die niet benoemd zijn in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker van niveau 2 op post in het buitenland andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of dan diegene die enige medewerker is van een posthoofd in een post in het buitenland of van diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers beschikt of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland.

Art. 11.34. Voor de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bedoeld in artikel 11.IV.52, eerste lid, RPPol, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.
  De controle op het gebruik van de toeslag bedoeld in hetzelfde artikel wordt uitgevoerd door het personeelslid bedoeld in artikel 11.25, 2°.

Art. 11.35. De nadere regels voor het verminderen van de postvergoeding bedoeld in artikel 11.IV.56, eerste lid, RPPol, zijn vastgesteld als volgt :
  1° de vergoeding, gesplitst per dag, wordt met een vierde verminderd tijdens het verlof buiten de plaats van de zetel van de post. Zij is evenwel volledig verschuldigd tijdens de werkdagen van het vakantieverlof die het personeelslid geniet tijdens een kalenderjaar. De tweeëndertig dagen vakantieverlof worden eventueel verhoogd met de feestdagen die het voorwerp uitmaken van een compensatiemaatregel;
  2° de vergoeding, gesplitst per dag, wordt verminderd tijdens de periodes van verlof om gezondheidsredenen dat buiten de zetel van de post wordt doorgebracht :
  - met 1/3 gedurende de eerste 30 dagen afwezigheid;
  - met de helft vanaf de 31ste dag tot de 90ste dag afwezigheid;
  - met 3/4 vanaf de 91ste dag afwezigheid.

Art. 11.36. Voor de toepassing van artikel 11.IV.57, tweede lid, RPPol, kunnen de uitgaven slechts in overweging worden genomen op voorwaarde dat zij betrekking hebben op onderhoudsuitgaven die geacht worden als verloren en niet recupereerbaar te zijn gemaakt, ter verfrissing van het binnenverfwerk, het parket en de plankenvloer, de herbepleistering, de vernieuwing van het behangpapier, het reinigen of de vernieuwing van gordijnen en overgordijnen, de kosten voor de aansluitingen aan de publieke nutsvoorzieningen en de aanpassing van de elektrische toestellen voor huishoudelijk gebruik.

Art. 11.37. Voor de toepassing van de artikelen XI.IV.62 en XI.IV.63 RPPol worden beschouwd als schoolkosten die in aanmerking kunnen komen :
  1° wanneer het kind het personeelslid met permanente dienst vergezelt :
  a) op voorlegging van de volgende bewijsstukken : gedetailleerde facturen en bewijsstukken van betaling, aankoopborderellen van deviezen, een formeel document van de bezochte instelling met opgave van de tarieven toegepast voor het betreffende schooljaar, de inschrijvingsgelden voor de cursussen en examens, evenals iedere bijdrage in een bouw- of ontwikkelingsfonds of andere instellingen of stichtingen waarvan het verplichtend en niet-recupereerbaar karakter is vastgesteld;
  b) op voorlegging van voldane facturen, aankoopborderellen van deviezen, de kosten voor noodzakelijke inhaalschoollessen.
  Worden beschouwd als noodzakelijke inhaalschoollessen :
  - de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties, gedurende het eerste in het buitenland gevolgde schooljaar in de school bezocht door het kind of erbuiten en die noodzakelijk worden geacht om de integratie in het buitenlands schoolsysteem te vergemakkelijken;
  - de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties, in andere dan artistieke of sportrichtingen die, hoewel deze zijn opgenomen in het Belgische programma van het door het kind gevolgde niveau en richting, niet voorkomen op het in het buitenland gevolgde programma;
  2° wanneer het kind het personeelslid met permanente dienst niet vergezelt :
  a) de eventuele schoolkosten in strikte zin waarvan sprake in 1°;
  b) de maaltijdkosten onder dezelfde normen en voorwaarden als de ambtenaren van de carrière van de buitendienst of van de kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;
  c) op voorlegging van een huurcontract van een logement dat niet toebehoort aan het personeelslid evenals bewijzen van betaling, de logementskosten ten belope van de maximale interventie zoals bepaald door de Minister van Buitenlandse Zaken voor de ambtenaren van de carrière van de buitendienst of de kanselarijcarrière.
  Indien het kind zijn studies volgt op internaat en de huisvestingskosten het voorwerp uitmaken van één globale factuur, zal de tussenkomst evenwel geplafonneerd blijven in dezelfde mate als voor de maaltijd- en logementskosten die afzonderlijk zijn genomen;
  d) op voorlegging van de volgende rechtvaardigingsstukken : originele reisbiljetten, bewijzen van betaling en borderellen van aankoop van vreemde deviezen, de kosten van één reis per schooljaar, gemaakt door het kind van het personeelslid of door één van zijn ouders om elkaar wederzijds bezoek te brengen.
  Het dossier met de in aanmerking komende schoolkosten wordt ingediend na afloop van het schooljaar. Daarbij zal ook een attest van schoolbezoek gevoegd worden.

Art. 11.38. Voor de toepassing van artikel 11.IV.63, § 1, tweede lid, RPPol, kan een aanvullende tussenkomst worden gevraagd wanneer enkel de kosten bedoeld in artikel 11.37, 1°, het plafond bedoeld in artikel 11.IV.63, § 1, eerste lid, RPPol, overschrijden.

Art. 11.39. Bij toepassing van artikel 11.IV.69 RPPol kunnen de toelating krijgen, van hun directeur, voor de federale politie; van de overheid die door de burgemeester of het politiecollege wordt aangewezen voor de lokale politie, hun woonplaats te vervoegen met een voertuig van het voertuigenpark van de federale overheid, van de gemeente of van de zone :
  1° de leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie;
  2° de leden van de dienst hondensteun van de federale politie;
  3° de leden van de diensten van de federale politie waar een thuispermanentie georganiseerd wordt in het vooruitzicht van een interventie, voor de dagen waarop zij met een dergelijke permanentie belast zijn;
  4° elk ander personeelslid van de federale politie voor de dagen waarop, in het vooruitzicht van een opdracht die de volgende dag moet uitgevoerd worden, zijn directeur of de gelijkgestelde overheid hem beveelt met dit vervoermiddel zijn woonplaats te vervoegen, omdat dit in globo voordeliger is voor de Schatkist, zoals bedoeld in artikel 11.IV.13, 22°, RPPol.
  Dit is eveneens mogelijk nadat een opdracht werd uitgevoerd wanneer het personeelslid over geen enkel privé- of openbaar vervoermiddel beschikt om zijn woonplaats te vervoegen;
  5° de personeelsleden van een korps van de lokale politie die behoren tot een gelijkaardige dienst als deze bedoeld in 1° tot 3° of die in één van de toestanden bedoeld in 4° verkeren.

Art. 11.40. Het maximale gewicht bedoeld in artikel 11.IV.71, § 2, tweede en derde lid, RPPol, is vastgelegd op tien kilogram per familielid van het personeelslid.

Art. 11.41. Voor de toepassing van artikel 11.IV.72 RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die gemachtigd is om de trajectkosten te weigeren of te verminderen, de hiërarchische overheid waarvan het personeelslid onmiddellijk afhangt. Wanneer de dienstverplaatsing is bevolen door een andere dan de hiërarchische overheid, neemt deze laatste zijn beslissing in overleg met deze andere overheid.

Art. 11.42. Het bedrag van de tussenkomst bedoeld in artikel 11.IV.73 RPPol wordt berekend volgens de volgende formule :
  I = % x R x Pr
  waarin
  I = verschuldigde tussenkomst;
  % = percentage van de tussenkomst toepasselijk in functie van het type gemeenschappelijk openbaar vervoer dat door het personeelslid wordt gebruikt;
  R = de verhouding tussen, enerzijds, de dagen van geldigheid van het abonnement of de treinkaart, die zijn verlopen tussen de datum van hun validering en deze waarop hun stopzetting werd gevraagd en, anderzijds, het totaal aantal dagen waarvoor de kaart of het abonnement initieel werd gevalideerd;
  Pr = prijs waarvoor het abonnement of de kaart initieel werd gevalideerd.

Art. 11.43. Voor de toepassing van artikel 11.IV.75 RPPol wordt, indien de middelen van openbaar vervoer meerdere klassen bevatten, de volgende indeling gebruikt :
  1° om te vertrekken naar of terug te keren van het buitenland (buiten Belgische Strijdkrachten in Duitsland) : vervoer over het land, eerste klasse voor alle personeelsleden indien gebruik wordt gemaakt van een gewoon internationaal vervoer, tweede klasse of gelijkgesteld, indien gebruik wordt gemaakt van een hogesnelheidstrein; vervoer te lucht en over het water, economy class of gelijkgesteld voor alle personeelsleden. De overheid kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing plaatsvindt in Business class of gelijkgesteld, indien de duur van het traject zeven uren overschrijdt of indien de aard van de opdracht of het belang van de dienst het vereist.
  Voor wat de voorwaarde van de zeven uren betreft, wordt deze toestemming van ambtswege verleend aan het personeelslid met permanente dienst of op cursus of stage van lange duur, wanneer hij tijdelijke opdrachten vervult vertrekkend vanuit het land waar het op post is of één van de reizen maakt bedoeld in artikel 11.IV.70 RPPol beantwoordend aan deze voorwaarde;
  2° in België evenals om zich te begeven naar of verplaatsingen uit te voeren binnen de Belgische Strijdkrachten in Duitsland : tweede klasse voor alle personeelsleden. De overheid kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing plaatsvindt in eerste klasse indien de aard van de opdracht of het belang van de dienst dit vereist.

Art. 11.44. De periode bedoeld in artikel 11.IV.77, § 1, tweede lid, RPPol, moet minstens gedeeltelijk de periode beslaan tussen 00.00 en 05.00 uur opdat de vervoerskosten het reserveren van een slaapwagen kunnen omvatten.

Art. 11.45. De terugbetaling bedoeld in artikel 11.IV.82 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 17.

Art. 11.46. De berekening van het bedrag van de kilometervergoedingen en de eventuele te storten aanvullingen zoals bedoeld in artikel 11.IV.94 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 18.

Art. 11.47. Voor de toepassing van artikel 11.IV.101, § 2, RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke het stelsel van de vergoeding van de trajectkosten bij overplaatsing van de gewone plaats van het werk kan worden toegepast, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. 11.48. De terugbetaling bedoeld in artikel 11.IV.102 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 19.

Art. 11.49. De terugbetaling bedoeld in artikel 11.IV.103, § 2, RPPol, wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 20.

Art. 11.50. Voor de toepassing van artikel 11.IV.109 RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke een verhuizing moet plaatsvinden om aanleiding te kunnen geven tot vergoeding, de directeur-generaal van de algemene directie personeel.

Art. 11.51. Het maximaal aantal kubieke meters bedoeld in artikel 11.IV.118, § 1, tweede lid, RPPol, is vastgesteld op vijfentwintig m3.

Art. 11.52. De kosten die het voorwerp kunnen uitmaken van een tussenkomst in de begrafeniskosten en bedoeld in artikel 11.V.3 RPPol zijn :
  1° de kosten voor toilettering van de overledene;
  2° de kostprijs van de metalen lijkkist(en) wanneer deze noodzakelijk is (zijn);
  3° de kostprijs van de houten lijkkist en het lijkomhulsel;
  4° de kostprijs voor de lijkkist voor crematie;
  5° de kosten voor het vervullen van de administratieve formaliteiten en verzegeling van de lijkkist;
  6° de kosten van de religieuze of vrijzinnige dienst met inbegrip van rouwversiering en de aanwezigheid van dragers;
  7° de kostprijs van de overmaking van de deelneming, de bidprentjes en de bedankingskaarten met inbegrip van de eventuele kosten verbonden aan de verzending;
  8° de kostprijs voor de opneming van een overlijdensbericht in een dagblad;
  9° de kosten voor de overbrenging van de plaats van overlijden, in België of in het buitenland, tot de plaats van teraardebestelling of verassing en plaatsing van de urne of uitstrooiing van de asse;
  10° de kosten voor de teraardebestelling, verassing, plaatsing van de urne of uitstrooiing van de asse;
  11° de kosten voor de concessie van de begraafplaats voor een termijn van maximum dertig jaar;
  12° de kostprijs van een grafsteen;
  13° de kostprijs van de bloemen en kronen;
  14° de kosten voor een receptie aansluitend bij de uitvaartplechtigheid.

TITEL XII. - Overgangsbepalingen.
Art. 12.1. De in artikel 12.II.1, derde lid, RPPol, bedoelde fiche wordt vastgesteld in de bijlage 21.

Art. 12.2. De overdracht van de stukken uit het oude persoonlijk dossier naar het nieuwe persoonlijk dossier dat gemeenschappelijk is voor alle personeelsleden of, naar gelang van het geval, hun verwijdering, wordt uitgevoerd volgens het schema in bijlage 22. Deze verwijdering wordt uitgevoerd door de in artikel 2.6 bedoelde overheid waarvan het betrokken personeelslid afhangt.
  De verwijderde stukken mogen aan het betrokken personeelslid worden overhandigd.

Art. 12.3.§ 1. De laureaat van de selectieproeven die is ingeschreven op een supralokale lijst, opgesteld overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter, die, op het ogenblik van zijn inschrijving bij de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, kan aantonen dat minder dan drie jaren zijn verstreken sedert de datum van het attest van slagen voor de laatste selectieproef op grond waarvan hij op de lijst is ingeschreven, is, wanneer hij zich daartoe aanbiedt, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in [1 artikel IV.8, 2°]1 en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel 4.14.
  Voor de toepassing van [1 artikel IV.I.30, § 2, eerste lid, RPPol]1 wordt als datum van inschrijving beschouwd, de datum van het attest van slagen voor de laatste selectieproef.
  De geldigheid van de inschrijving in de wervingsreserve bedoeld in artikel 4.I.30 RPPol is in elk geval beperkt tot de geldigheidstermijn bepaald door het attest van slagen voor de selectieproeven dat werd afgeleverd overeenkomstig het voormeld koninklijk besluit van 22 december 1997.
  § 2. De laureaat van de selectieproeven die is ingeschreven op een gemeentelijke of lokale lijst tot vaststelling van een wervingsreserve voor het basiskader is, indien hij zich daartoe inschrijft bij de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in [1 artikel IV.8, 2°]1 en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel 4.14.
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 28, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Art. 12.4. Voor de toepassing van de artikelen V.6, 4°, en V.7, 4°, worden ook in aanmerking genomen :
  1° voor de aanwijzing als stageleider of mentor binnen een lokaal politiekorps, de ervaring als niet-politioneel personeel opgedaan binnen :
  a) hetzij een korps van de gemeentepolitie dat geïntegreerd werd in het betrokken politiekorps;
  b) hetzij een territoriale brigade van de federale politie bedoeld in artikel 248 van de wet;
  2° voor de aanwijzing als stageleider of mentor binnen de federale politie, de ervaring opgedaan hetzij binnen de rijkswacht, hetzij binnen de gerechtelijke politie.

Art. 12.5. In afwijking van artikel 6.2 omvat het jaar 2001 vanaf de inwerkingtreding van dit besluit vier opeenvolgende referentieperiodes van twee maanden en een laatste referentieperiode van uitzonderlijk één maand.

Art. 12.6. Tot 1 april 2002 wordt onder de in artikel 6.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden eveneens begrepen, de handhaving en het herstel van de openbare orde, wanneer, op beslissing van, naar gelang van het geval, de korpschef of de commissaris-generaal, de omvang of de onvoorziene lange duur van de verstoring van de openbare orde de afwijking rechtvaardigt.
  De in het eerste lid bedoelde afwijking kan, behoudens dringende noodzaak, enkel getroffen worden na voorafgaand overleg met de representatieve vakorganisaties.

Art. 12.7. In afwachting van een nieuwe regeling worden voor de toepassing van artikel 10.I.7, tweede lid, RPPol uitsluitend terugbetaald :
  1° de verstrekte zorgen in het land of de landen waar het personeelslid in dienst is of een dienstverplaatsing uitvoert zoals bedoeld in artikel 11.IV.13 RPPol;
  2° de zorgen die voortspruiten uit ongevallen en ziekten die zich op onvoorzienbare wijze voordoen tijdens de heen- en terugreis tussen België en het land van bestemming of tijdens de reizen tussen het land van bestemming en andere landen waar diensten worden uitgevoerd.
  Artikel X.I.2, eerste lid, RPPol is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde zorgen, behalve als er een Belgische medische dienst ter plaatse bestaat.

Art. 12.8. Het recht op de in artikel 12.7, eerste lid, bedoelde kosteloze medische zorgen wordt gewaarborgd door :
  1° de terugbetaling aan het personeelslid van de in het eerste lid bedoelde zorgen die het voorwerp uitmaken van een ZIV-tarificatie, ten belope van het ZIV-tarief en zonder tenlastelegging van het remgeld;
  2° per kalenderjaar, de terugbetaling van de medische zorgen, met uitzondering van die bedoeld in 1°, en in artikel 10.I.3 RPPol ten belope van :
  - 40 % op de eerste schijf van 125 EUR;
  - 50 % op de tweede schijf van 125 EUR;
  - 60 % op de derde schijf van 125 EUR;
  - 70 % op de vierde schijf van 125 EUR;
  - 80 % op de vijfde schijf van 125 EUR;
  - 90 % op de zesde schijf van 125 EUR;
  - 100 % op het saldo.
  De in het eerste lid, 1°, bedoelde terugbetaling kan in geen geval het werkelijk betaalde bedrag overstijgen.

Art. 12.9. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de voorwaarden bepaalt onder dewelke een personeelslid tot het varend personeel van de dienst luchtsteun behoort, worden voor de toepassing van artikel 11.III.12, eerste lid, 1°, RPPol, de personeelsleden van de dienst luchtsteun die titularis zijn van het brevet van piloot of hoger brevet van piloot of die met succes de opleidingen van boordwerktuigkundige, bedienaar vaste video-apparatuur of bedienaar van windas voor helikopter, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 7 van het ministerieel besluit van 2 april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht, beschouwd als beantwoordend aan de vereiste voorwaarden om te behoren tot het varend personeel van de dienst luchtsteun.

Art. 12.10. Voor de toepassing van artikel 11.III.12, eerste lid, 6°, RPPol, genieten, tot de datum van de oprichting van het betrokken korps van de lokale politie, de personeelsleden van de korpsen van de gemeentepolitie en van de territoriale brigades van de federale politie, de functietoelage " nabijheidspolitie " onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel 11.6, eerste lid.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt de rol van korpschef vervuld door de in uitvoering van artikel 249 van de wet aangewezen politiechef of, bij gebrek, door de korpschef van de gemeentepolitie, wat de leden van de gemeentepolitie betreft, en door de commandant van de brigade van de federale politie, wat de leden van de betrokken brigade betreft.
  Zolang ze niet tot de luchtvaartpolitie behoren, worden de luchthavenbrigades van de federale politie beschouwd als territoriale brigades van de federale politie.

Art. 12.11. Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van artikel 11.III.17 RPPol beschouwd een betrekking te bekleden in een politieschool om er een voltijdse taak van docent, praktijkmonitor of opleider uit te oefenen :
  1° de personeelsleden die tot en met 31 maart 2001, hetzij de toelage bedoeld in artikel 29ter van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 maart 1998, of de jaarlijkse toelage bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995, genoten, op voorwaarde dat zij tot een school, een opleidingscentrum of het hondencentrum blijven behoren en dat zij hun ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen;
  2° op voorwaarde dat zij houder zijn van een brevet van opleider zoals verstrekt overeenkomstig de reglementaire bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot en met 31 december 2000 en op voorwaarde dat zij deze functie blijven uitoefenen :
  a) de leden van de directie van de opleiding van de federale politie op voorwaarde dat zij een ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen;
  b) de monitors in geweldsbeheersing en de "schietmonitors 1997" die uitsluitend dit ambt uitoefenen;
  c) de personeelsleden die behoren tot de dienst individuele geweldsbeheersing van de directie van de algemene reserve van de federale politie die uitsluitend een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen;
  d) de personeelsleden die behoren tot de cel "opleiding cavalerie" die uitsluitend een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen;
  e) het hoofd trompet van de kliek van de koninklijke Escorte te paard;
  f) in het raam van de inwerkingstelling van het netwerk ASTRID, de personeelsleden die uitsluitend belast zijn met het verstrekken van cycli van functionele opleiding of van cycli van voortgezette opleiding inzake telecommunicatie;
  g) de leden van de Speciale school - sectie verkeer - die belast zijn met het verstrekken van de opleiding aan de personeelsleden die zich kandidaat stellen voor een betrekking in de eenheden van de wegverkeerspolitie, met inbegrip van de sectiechef;
  h) de leden van de Directie van de Telematica belast met de opleiding van de opleiders Integrated System of the Local Policy;
  3° de personeelsleden die, met het akkoord van de directeur-generaal van de algemene directie personeel, indien zij tot de federale politie behoren, of met het akkoord van de burgemeester of van het politiecollege, indien zij tot de lokale politie behoren, voor een erkende politieschool worden aangewezen, gedetacheerd of ter beschikking gesteld om er een voltijdse taak van docent, praktijkmonitor of opleider uit te oefenen.
  De in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van opleider, zijn vrijgesteld van die voorwaarden, voor zover zij uiterlijk vóór 31 december 2003 een gelijkwaardig brevet behalen volgens de nadere regels die de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie vaststelt.

Art. 12.12. Tot het ogenblik dat het brevet van mentor bedoeld in artikel 5.7, 5°, kan toegekend worden, hebben, voor de toepassing van artikel 11.III.24, tweede lid, RPPol, de hoedanigheid van mentor, de personeelsleden die houder zijn van een brevet van mentor zoals verstrekt overeenkomstig de reglementaire bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot en met 31 december 2000, of houder zijn van een getuigschrift van opleiding als stageleider zoals afgeleverd door de gerechtelijke politie tot en met dezelfde datum.
  In afwijking van het eerste lid kunnen de personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van mentor, indien nodig en tot 31 december 2003 worden erkend door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie om dit ambt te vervullen.

Art. 12.13. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de ambten bepaalt waaraan het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties verbonden is, zijn de ambten bedoeld in artikel 11.III.34, § 1, tweede lid, RPPol, deze van leerling-luchtwaarnemer die een luchtvaartprestatie volbrengt, luchtwaarnemer die een luchtvaartprestatie volbrengt, technicus luchtfotografie met een opdracht belast of technicus of specialist aangewezen voor testen of afstellingen tijdens de vlucht, voor een bijzondere opdracht met technisch karakter zoals " tracking " of " final approach ", alsook voor de ontvangst en de controle van het materiaal.
  Worden beschouwd te beantwoorden aan de voorwaarden die zijn vereist voor de uitoefening van de ambten bedoeld in het eerste lid, de personeelsleden die met succes de opleidingen hebben gevolgd bedoeld in artikel 10 van het ministerieel besluit van 2 april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht of de opleidingen " tracking " of " final approach ".
  Het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties is onderworpen aan beperkingen vastgelegd door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie.
  De machtiging zulke prestaties te verrichten, alsook de schorsing en de intrekking van deze machtiging worden uitgesproken door de commissaris-generaal van de federale politie volgens de nadere regels die hij bepaalt.

Art. 12.14. Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van de artikelen XI.III.36, XI.III.37 en XI.III.40 RPPol wordt beschouwd als personeelslid of persoon die belast is met een taak van docent, praktijkmonitor in een politieschool, zonder dat hij daarvoor aangewezen, gedetacheerd of ter beschikking is gesteld met het oog op het voltijds uitoefenen van dat ambt, elk personeelslid of elke persoon die als dusdanig is aangewezen door, naar gelang het personeelslid tot de federale politie of de gemeente-/lokale politie behoort, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie of de korpschef van de gemeente-/lokale politie, in overleg met de directeur van de betrokken politieschool.
  Voor het bepalen van het toe te kennen bedrag stelt de directeur-generaal of de korpschef vast of het personeelslid al dan niet optreedt in het raam van de uitvoering van de dienst.

Art. 12.15. Een personeelslid mag niet vergoed worden voor meer dan honderd uren cursus per kalenderjaar.

Art. 12.16.[1 Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de cursussen bepaalt die als van universitair of post-universitair niveau of van hoger niet-universitair niveau worden beschouwd, worden, voor de toepassing van artikel XI.III.38 RPPol beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen van algemene vorming of informatie, verstrekt aan kandidaat-officieren in de officierenscholen, met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, 1°, alsook deze van lichamelijke opvoeding en sport en van beroepsvorming. Zijn ook beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen van gespecialiseerde opleiding van gerechtelijke politie en van technische en wetenschappelijke politie, verstrekt in de rechercheschool, met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, 2°, en deze van lichamelijke opvoeding en sport en de eraan gelijkgestelde cursussen van beroepsvorming.
   Worden beschouwd als van hoger niet-universitair niveau :
   1° in de nationale school voor officieren en in de erkende scholen waar cursussen worden gegeven aan kandidaatofficieren : de volgende cursussen :
   a) tweede landstaal;
   b) Engels of Duits;
   c) organisatie van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
   d) reglementering en techniek van het wegverkeer;
   e) beroepsinformatie - deontologie - cultuur;
   f) administratie en logistiek;
   g) methodologie en didactiek;
   h) evolutie van België;
   i) interne relaties;
   j) informatica;
   k) veiligheidskunde;
   2° in de rechercheschool : de volgende cursussen :
   a) de opleiding basiskader van de gerechtelijke zuil;
   b) de opleiding middenkader van de gerechtelijke zuil :
   module 1 : de plaats en de rol van de student in de nationale rechercheschool;
   module 2 : individuele communicatie en de taakverdeling van de diensten;
   module 3 : evaluatie van de sleutelactiviteiten en de functionele verantwoordelijkheden;
   module 4 : technische vaardigheden;
   module 5 : benadering van courante fenomenen : bevoegdheidscriteria;
   c) tweede landstaal;
   d) deontologie;
   e) informatica;
   3° in elke politieschool : de opleiding van het lerarenkorps, met inbegrip van de docenten, praktijkmonitoren, opleiders, mentoren en stagecoördinatoren.]1
  ----------
  (1)<MB 2009-04-27/05, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

Art. 12.17. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit bedoeld in artikel 11.III.40 RPPol, is de verhogingscoëfficiënt gelijk aan twee.

Art. 12.18.[1 Voor de toepassing van artikel XI.IV.3 RPPol, tot de datum van de oprichting van een korps van de lokale politie, genieten de personeelsleden van de korpsen van de gemeentepolitie en van de territoriale brigades van de federale politie, die in een pilootpolitiezone van een in het raam van de pilootzone opgerichte gemene opsporings- of onderzoeksdienst deel uitmaken, de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten, onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel XI.14. Hetzelfde geldt voor de korpsen van de gemeentepolitie en de territoriale brigades van de federale politie waarvoor de personeelsformatie of de werkstructuur in het bestaan van een opsporings- of onderzoeksdienst uitdrukkelijk voorzien.]1
  ----------
  (1)<MB 2009-04-27/05, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

Art. 12.19. (Opgeheven) <MB 2008-06-25/33, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 19-07-2008>

Art. 12.20. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de in artikel 11.IV.69 RPPol bedoelde nadere regels van gebruik bepaalt, mag het voertuig van de federale Staat of de politiezone waarmee het in artikel 11.39 bedoelde personeelslid gemachtigd werd om naar zijn woonplaats terug te keren, niet voor privédoeleinden gebruikt worden.

Art. 12.21. De dienst bedoeld in artikel 12.XI.24, 1°, b), RPPol, is de dienst gerechtelijke politie in militair milieu.

Art. 12.22. De diensten bedoeld in XII.XI.24, 1°, c), RPPol, zijn de directie van de speciale eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en arrestatie van de federale politie.

Art. 12.23. De erkende wegenkaarten bedoeld in artikel 12.XI.28, tweede lid, RPPol, zijn :
  1° voor België : de topografische kaarten GNI - schaal 1/100.000;
  2° voor het Groothertogdom Luxemburg : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/150.000;
  3° voor Nederland : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/200.000;
  4° voor Duitsland : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/300.000;
  5° voor Frankrijk : de wegenatlas Michelin - schaal 1/200.000.

Art. 12.24. De dienst bedoeld in artikel 12.XI.40, § 1, 3°, RPPol, is de dienst gerechtelijke politie in militair milieu.

Art. 12.25. De diensten bedoeld in artikel 12.XI.40, § 1, 4°, RPPol, zijn de gedeconcentreerde diensten van gerechtelijke politie van de federale politie.

Art. 12.26. De diensten bedoeld in artikel 12.XI.40, § 1, 6° en 7°, RPPol, zijn de directie van de speciale eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en arrestatie van de federale politie.

Art. 12.27. Voor de toepassing van artikel 12.XI.41, 5°, 6° en 7°, RPPol, wordt gelijkgesteld met een professor, een personeelslid dat met leeropdracht belast is of met een repetitor, het personeelslid dat docent bij de nationale school voor officieren is.

Art. 12.28. Voor de toepassing van artikel 12.XI.43, § 2, 16°, RPPol, zijn de "werkelijke prestaties die de minister aanwijst als prestaties", de prestaties en activiteiten die in aanmerking kunnen komen om het recht op de toelage bedoeld in artikel 11.III.6, § 1, RPPol, te openen.

Art. 12.29. De eenheden bedoeld in de artikelen XII.XI.46 en XII.XI.55, 4°, RPPol, zijn deze van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die gevestigd zijn in Brussel of deze van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie die ambten van de bijzondere brigade belast met de bestrijding van de zware criminaliteit hebben overgenomen.

Art. 12.30. Indien, om reden van openbare orde, rust of veiligheid, de commissaris-generaal beslist om hen in de operaties in te zetten, mogen de in artikel 12.11 bedoelde personeelsleden, desgevallend de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag, tijdens de nacht of voor bijkomende prestaties genieten. De nadere regels van deze inzet worden door de commissaris-generaal voorafgaandelijk bepaald.

Art. 12.31. De overgangsbepalingen van deze titel zijn, in voorkomend geval, van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 12.XII.1 RPPol vanaf hun overgang naar het administratief en logistiek kader.

TITEL XIII. - Slotbepalingen.
Art. 13.1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001, met uitzondering van :
  1° artikel 5.7, 5°, waarvan de minister de datum van inwerkingtreding bepaalt;
  2° wat de personeelsleden die behoren tot het hondencentrum betreft, artikel 12.11, dat uitwerking heeft op 1 september 2001.

Art. 13.2. Artikel 2. I.12 RPPol treedt in werking op 1 januari 2002 met uitzondering van het eerste lid, 2° van dat artikel dat op 1 april 2003 in werking treedt.

Art. 13.3. Titel I van deel VII RPPol treedt in werking op 1 april 2003.

BIJLAGEN.
Art. N1.Bijlage 1. - Samenstelling van het persoonlijk dossier.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1101).
  Gewijzigd bij :
  <MB 2009-08-18/02, art. 11, 1°, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005 en art. 11, 2°, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

Art. N2. Bijlage 2. - Minimum inhoud van de indiviuele (geïnformatiseerde) fiche.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1102).

Art. N3. Bijlage 3. - Register vertrouwensdienst.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1103).

Art. N4.Bijlage 4.
  [1 KADER VAN AGENTEN VAN POLITIE : COMPETENTIEMODEL
   Managen van informatie
   Informatie begrijpen
   Instructies, procedures en gegevens juist begrijpen en inschatten. Het hoe en het waarom van de dingen inzien en ambiguë informatie correct begrijpen. De eigen beperkingen kennen en beseffen dat men zelf niet alles kan weten.
   Managen van taken
   Taken uitvoeren
   Uitvoerende taken zelfstandig, correct en systematisch uitvoeren volgens geldende voorschriften en normen. Een geheel van taken binnen de gegeven tijd uitvoeren door een prioriteitenlijst op te stellen.
   Managen van interpersoonlijke relaties
   (Intern) Samenwerken
   Groepsgeest creëren en bevorderen door de eigen mening en ideeën te delen, door zich te identificeren met de gemeenschappelijke doelstellingen en door conflicten met collega's bij te leggen.
   (Extern) Klantgericht optreden
   Partners (publiek en overheid) de best mogelijke dienst verlenen en hen begeleiden naar de meest passende oplossing door op een constructieve manier contacten te onderhouden.
   Managen van zichzelf
   Inzet tonen
   Zich ten volle inzetten voor het werk door steeds het beste van zichzelf te geven en hoge kwaliteit na te streven.
   Coping
   Reageren op frustraties, obstakels en tegenwerking en hierbij de resultaten voor ogen te houden, door kalm te blijven, de eigen emoties te controleren en constructief te reageren op kritiek.
   Waarden
   Betrokkenheid-motivatie
   Een intrinsieke motivatie aantonen door interesse te tonen voor de functie en door over een professioneel bewustzijn te beschikken.
   Normbesef-integriteit
   Aan geloofwaardigheid winnen door op een gedisciplineerde manier te werk te gaan, door zijn eigen opvattingen in te schrijven in de normen en verwachtingen van de organisatie.
   Afwezigheid van extremisme
   De rechten en de vrijheden van het individu respecteren. Mensen niet discrimineren op basis van geslacht, levensovertuiging, etnische afkomst, enz. Gedrag dat afwijkt van de eigen waarden niet veroordelen en de mensen die dit gedrag stellen niet verwerpen.
   Afwezigheid van psychopathologie
   Emotionele stabiliteit vertonen, t.t.z. zich kunnen beheersen en emotionele impulsen kunnen onderdrukken. Er is sprake van psychopathologie als men gedrag vertoont dat afwijkt van een sociale norm en als dit gedrag een belemmering uitmaakt voor of ongemak bezorgt aan de betrokkene zelf of aan de omgeving en op deze manier een verstoring van het sociaal en professioneel functioneren veroorzaakt.
   BASISKADER : COMPETENTIEMODEL
   Managen van informatie
   Informatie verwerken
   Binnen de beschikbare termijn informatie op een doeltreffende manier verzamelen, ontcijferen en verwerken. Gegevens gestructureerd samenbrengen, behandelen en naar voor brengen. Eventuele hiaten in deze informatie onderkennen.
   Managen van taken
   Werk structureren
   Structuur aanbrengen in een veelheid aan verschillende taken door een prioriteitenlijst op te stellen en deze op een systematische en logische manier af te werken binnen de gegeven tijd.
   Managen van interpersoonlijke relaties
   (Intern) Samenwerken
   Groepsgeest creëren en bevorderen door de eigen mening en ideeën te delen, door zich te identificeren met de gemeenschappelijke doelstellingen en door conflicten met collega's bij te leggen.
   (Extern) Klantgericht optreden
   Partners (publiek en overheid) de best mogelijke dienst verlenen en hen begeleiden naar de meest passende oplossing door op een constructieve manier contacten te onderhouden.
   Managen van zichzelf
   Inzet tonen
   Zich ten volle inzetten voor het werk door steeds het beste van zichzelf te geven en hoge kwaliteit na te streven.
   Coping
   Reageren op frustraties, obstakels en tegenwerking en hierbij de resultaten voor ogen te houden, door kalm te blijven, de eigen emoties te controleren en constructief te reageren op kritiek.
   Waarden
   Betrokkenheid-motivatie
   Een intrinsieke motivatie aantonen door interesse te tonen voor de functie en door over een professioneel bewustzijn te beschikken.
   Normbesef-integriteit
   Aan geloofwaardigheid winnen door op een gedisciplineerde manier te werk te gaan, door zijn eigen opvattingen in te schrijven in de normen en verwachtingen van de organisatie.
   Afwezigheid van extremisme
   De rechten en de vrijheden van het individu respecteren. Mensen niet discrimineren op basis van geslacht, levensovertuiging, etnische afkomst, enz. Gedrag dat afwijkt van de eigen waarden niet veroordelen en de mensen die dit gedrag stellen niet verwerpen.
   Afwezigheid van psychopathologie
   Emotionele stabiliteit vertonen, t.t.z. zich kunnen beheersen en emotionele impulsen kunnen onderdrukken. Er is sprake van psychopathologie als men gedrag vertoont dat afwijkt van een sociale norm en als dit gedrag een belemmering uitmaakt voor of ongemak bezorgt aan de betrokkene zelf of aan de omgeving en op deze manier een verstoring van het sociaal en professioneel functioneren veroorzaakt.
   MIDDENKADER : COMPETENTIEMODEL
   Managen van informatie
   Analyseren
   Door zich een kritisch en rationeel oordeel te vormen over de beschikbare informatie en door het essentiële van het bijkomstige te onderscheiden, inzicht krijgen in oorzaak en gevolg van een problematiek.
   Managen van taken
   Oplossingsgericht werken
   Onverwachte situaties aankunnen en beheersen door, op basis van ervaring en kennis, mogelijke oplossingen af te wegen en door op eigen initiatief de taak op zich te nemen om de best passende oplossing te implementeren.
   Managen van personen
   Mensen aansturen
   Ervoor zorgen dat iedereen gepast gedrag stelt door duidelijke instructies te geven en door het opvolgen en het bijsturen van hun prestaties in functie van de doelstellingen en de middelen.
   Managen van interpersoonlijke relaties
   (Intern) Samenwerken
   Groepsgeest creëren en bevorderen door de eigen mening en ideeën te delen, door zich te identificeren met de gemeenschappelijke doelstellingen en door conflicten met collega's bij te leggen.
   (Extern) Klantgericht optreden
   Partners (publiek en overheid) de best mogelijke dienst verlenen en hen begeleiden naar de meest passende oplossing door op een constructieve manier contacten te onderhouden.
   Managen van zichzelf
   Inzet tonen
   Zich ten volle inzetten voor het werk door steeds het beste van zichzelf te geven en hoge kwaliteit na te streven.
   Coping
   Reageren op frustraties, obstakels en tegenwerking en hierbij de resultaten voor ogen te houden, door kalm te blijven, de eigen emoties te controleren en constructief te reageren op kritiek.
   Waarden
   Betrokkenheid-motivatie
   Een intrinsieke motivatie aantonen door interesse te tonen voor de functie en door over een professioneel bewustzijn te beschikken.
   Normbesef-integriteit
   Aan geloofwaardigheid winnen door op een gedisciplineerde manier te werk te gaan, door zijn eigen opvattingen in te schrijven in de normen en verwachtingen van de organisatie.
   Afwezigheid van extremisme
   De rechten en de vrijheden van het individu respecteren. Mensen niet discrimineren op basis van geslacht, levensovertuiging, etnische afkomst, enz. Gedrag dat afwijkt van de eigen waarden niet veroordelen en de mensen die dit gedrag stellen niet verwerpen.
   Afwezigheid van psychopathologie
   Emotionele stabiliteit vertonen, t.t.z. zich kunnen beheersen en emotionele impulsen kunnen onderdrukken. Er is sprake van psychopathologie als men gedrag vertoont dat afwijkt van een sociale norm en als dit gedrag een belemmering uitmaakt voor of ongemak bezorgt aan de betrokkene zelf of aan de omgeving en op deze manier een verstoring van het sociaal en professioneel functioneren veroorzaakt.
   OFFICIERSKADER : COMPETENTIEMODEL
   Managen van informatie
   Integreren
   Via het leggen van relevante verbanden diverse gegevens op een synthetische manier integreren in een coherent geheel, alternatieven naar voor brengen en deze synthese en alternatieven verder uitwerken in een sluitende conclusie.
   Managen van taken
   Beslissen
   Beslissingen nemen op basis van (on)volledige informatie en de nodige acties initiëren om deze beslissingen in de praktijk te brengen.
   Managen van personen
   Mensen aansturen
   Ervoor zorgen dat iedereen gepast gedrag stelt door duidelijke instructies te geven en door het opvolgen en het bijsturen van hun prestaties in functie van de doelstellingen en de middelen.
   Motiveren
   Anderen erkennen en waarderen voor hun inzet, de eigen leiderschapsstijl aan hen aanpassen en de juiste verantwoordelijkheden aan de juiste personen toevertrouwen om het goed functioneren te bevorderen.
   Managen van interpersoonlijke relaties
   (Extern) Klantgericht optreden
   Partners (publiek en overheid) de best mogelijke dienst verlenen en hen begeleiden naar de meest passende oplossing door op een constructieve manier contacten te onderhouden.
   Adviseren
   Gericht advies geven aan anderen binnen en buiten de organisatie en een vertrouwensrelatie met hen uitbouwen op basis van eigen geloofwaardigheid en expertise.
   Managen van zichzelf
   Coping
   Reageren op frustraties, obstakels en tegenwerking en hierbij de resultaten voor ogen te houden, door kalm te blijven, de eigen emoties te controleren en constructief te reageren op kritiek.
   Zichzelf ontwikkelen
   De eigen groei actief plannen en beheren in functie van mogelijkheden, interesses en ambities door het eigen functioneren kritisch in vraag te stellen en zich continu nieuwe inzichten eigen te maken.
   Waarden
   Betrokkenheid-motivatie
   Een intrinsieke motivatie aantonen door interesse te tonen voor de functie en door over een professioneel bewustzijn te beschikken.
   Normbesef-integriteit
   Aan geloofwaardigheid winnen door op een gedisciplineerde manier te werk te gaan, door zijn eigen opvattingen in te schrijven in de normen en verwachtingen van de organisatie.
   Afwezigheid van extremisme
   De rechten en de vrijheden van het individu respecteren. Mensen niet discrimineren op basis van geslacht, levensovertuiging, etnische afkomst, enz. Gedrag dat afwijkt van de eigen waarden niet veroordelen en de mensen die dit gedrag stellen niet verwerpen.
   Afwezigheid van psychopathologie
   Emotionele stabiliteit vertonen, t.t.z. zich kunnen beheersen en emotionele impulsen kunnen onderdrukken. Er is sprake van psychopathologie als men gedrag vertoont dat afwijkt van een sociale norm en als dit gedrag een belemmering uitmaakt voor of ongemak bezorgt aan de betrokkene zelf of aan de omgeving en op deze manier een verstoring van het sociaal en professioneel functioneren veroorzaakt.]1
  ----------
  (1)<MB 2010-04-30/07, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 24-05-2010>

Art. N4bis.[1 Bijlage 4bis . - LIJST van de medische criteria
   Biometrie - uiterlijk
   Lengte
   * De minimaal vereiste lengte bedraagt 152 centimeter.
   * Deze lengte wordt staand gemeten, met de blote voeten op de grond en met de haren los.
   Gewicht
   * De Body Mass Index (= het lichaamsgewicht uitgedrukt in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lengte uitgedrukt in meter) ligt bij voorkeur tussen 17 en 30.
   * Een Body Mass Index groter dan 30 geeft aanleiding tot een meting van het vetpercentage.
   * Met het oog op het uitsluiten van onderliggende pathologieën kunnen bijkomende onderzoeken worden uitgevoerd.
   Anatomische afwijkingen
   * Misvormingen, anatomische afwijkingen of verlies van ledematen of van delen van ledematen kunnen tot ongeschiktheid leiden indien zij onverenigbaar zijn met een operationele inzet of met het dragen van het uniform.
   * Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   Huid
   * Littekens of chronische huidaandoeningen kunnen tot ongeschiktheid leiden indien zij door hun aard, omvang of verwikkelingen het uitvoeren van normale opdrachten verhinderen.
   * Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   Tatoeages
   * Tatoeages op de hals en het aangezicht leiden tot ongeschiktheid.
   * Tatoeages op zichtbare lichaamsdelen kunnen tot ongeschiktheid leiden, zeker indien zij een racistisch of discriminerend karakter hebben.
   Het cardiovasculair systeem
   Bloeddruk
   * De systolische bloeddruk is bij voorkeur niet hoger dan 140 mmHg en de diastolische bloeddruk is bij voorkeur niet hoger dan 90 mmHg.
   * Het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie is toegelaten.
   * Een bloeddruk die, ondanks medicamenteuze behandeling, hoger is dan 140/90 mmHg geeft aanleiding tot een individuele beoordeling.
   * Een systolische bloeddruk hoger dan 180 mmHg en/of een diastolische bloeddruk hoger dan 100 mmHg leiden tot ongeschiktheid.
   * Te lage bloeddruk of hypotensie kan leiden tot ongeschiktheid indien deze gepaard gaat met syncopes.
   Veneuze aandoeningen
   * Tekenen die wijzen op veneuze insufficiëntie (variceuze formaties, okerdermatitis, positief teken van Trendelenburg, thromboflebitis, ...) kunnen tot ongeschiktheid leiden.
   * Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   Arteriële aandoeningen
   * Arteriële insufficiëntie en gekende aneurysmata kunnen tot ongeschiktheid leiden.
   Lymfatische aandoeningen
   * Tekenen die wijzen op een insufficiënt lymfatisch systeem (lymfoedeem, ...) kunnen tot ongeschiktheid leiden.
   Hartafwijkingen
   * Is ongeschikt, de kandidaat:
   - die lijdt aan een aandoening met een duidelijk verhoogd risico op een plotselinge bewustzijnsstoornis of een plotseling functieverlies;
   - met stoornissen ten gevolge van chronisch hartfalen optredend bij gewone fysieke inspanning (NYHA klasse 2), cardiomyopathie, aangeboren gebrek van het hart of de grote vaten, aangeboren of verworven klepafwijking (al dan niet met een klepprothese), een ischemische hartziekte ten gevolge van een kransslagaderlijden;
   - met ernstige stoornissen van het hartritme of van de atrioventriculaire geleiding;
   - met een ingeplante pacemaker;
   - met een ingeplante defibrillator;
   - met angina pectoris die optreedt bij rust, bij de minste emotie of bij andere relevante uitlokkende factoren;
   - met belangrijke beschadiging van het myocard, duidelijk aangetoonde letsels van een vroeger myocardinfarct, duidelijk bewezen tekens van coronair lijden en hartfalen.
   * Aangeboren of verworven hartafwijkingen welke leiden tot een verminderde inspanningscapaciteit, tot een verhoogd risico op hartritmestoornissen of voortijdig ernstig hartlijden, leiden tot ongeschiktheid.
   * De mannelijke kandidaten vanaf de leeftijd van 40 jaar en de vrouwelijke kandidaten vanaf de leeftijd van 45 jaar kunnen aan een inspanningsproef onderworpen worden.
   Het pulmonaal stelsel
   * Het gebruik van standaard medicatie is toegelaten (bv. Beta 2 mimetica, inhalatiepreparaten op basis van corticoïden, chromoglycaat, leucotrieen-antagonisten, theophyllinie of anticholinergica).
   * Leidt tot ongeschiktheid:
   - evolutieve longtuberculose;
   - het gebruik van perorale corticoïden of IgE antilichamen.
   * Aandoeningen van het respiratoir stelsel die aanleiding geven tot gestoorde longfunctieparameters kunnen tot ongeschiktheid leiden van zodra de één seconde waarde (FEV 1 = Forced Expiratory Volume) en/of de PEF (= Peak Expiratory Flow) verminderd zijn met 20 % of meer van de statistisch verwachte waarden voor leeftijd, gestalte, geslacht en ras. De Tiffeneau-index dient minimaal 70 % te bedragen.
   * Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   Het maag- en darmstelsel
   * Leidt tot ongeschiktheid:
   - elke vorm van kunstmatig stoma of
   - ernstige leverinsufficiëntie.
   * Anomalieën, misvormingen of aandoeningen van de oropharynx, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, anus, lever, galblaas en pancreas die een functionele hinder kunnen veroorzaken, kunnen tot ongeschiktheid leiden.
   * Een aandoening van het gastro-intestinaal stelsel die een medicamenteuze behandeling vereist, leidt niet noodzakelijk tot ongeschiktheid.
   * Bariatrische chirurgie leidt niet automatisch tot ongeschiktheid. Bij de beoordeling van deze chirurgische ingrepen wordt aandacht besteed aan de psychische factoren die eventueel aan de basis liggen van de ingreep en aan de gevolgen van de heelkundige ingreep.
   * Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   De besmettelijke ziekten en de verstoringen van het immuunsysteem
   * De kandidaat die lijdt aan een acute infectieuze ziekte welke kan leiden tot een chronische aandoening zal tijdelijk ongeschikt zijn. Deze tijdelijke ongeschiktheid kan opnieuw geëvalueerd worden in functie van de evolutie van de aandoening en van de meest recente wetenschappelijke inzichten.
   * De stoornissen in het immuunsysteem kunnen tot ongeschiktheid leiden.
   De aanwezigheid van tumoren
   * De aanwezigheid van kwaadaardige tumoren leidt in alle gevallen tot tijdelijke ongeschiktheid. Ieder geval wordt na het einde van de volledige behandeling individueel beoordeeld. Een voldoende herstel van de fysieke conditie is vereist om geschikt verklaard te worden.
   * De aanwezigheid van goedaardige tumoren kan leiden tot ongeschiktheid, zeker indien dat de oorzaak is van functionele hinder die de normale uitoefening van het beroep belemmert.
   De hormonale aandoeningen en de aandoeningen van de stofwisseling
   Algemeen
   * De medicamenteuze behandeling van deze aandoeningen leidt op zich niet tot ongeschiktheid, op voorwaarde dat de aandoening op een adequate manier wordt behandeld.
   * Alle endocriene en metabole aandoeningen worden individueel beoordeeld.
   Diabetes mellitus
   * Is ongeschikt, de kandidaat met diabetes mellitus:
   - waarbij door hypo- of hyperglycemie een plotse bewustzijnsdaling kan optreden;
   - bij wie de aandoening gepaard gaat met ernstige verwikkelingen ter hoogte van de ogen, het zenuwstelsel, het hart, de nieren of de bloedvaten;
   - die wordt behandeld met insuline of bloedsuikerverlagende tabletten die in een therapeutische dosis hypoglycemieaanvallen kunnen veroorzaken.
   * De kandidaat met diabetes mellitus die wordt behandeld met een dieet of bloedsuikerverlagende tabletten die in een therapeutische dosis geen hypoglycemieaanvallen kunnen veroorzaken, kan geschikt worden verklaard. De kandidaat dient een stabiele diabetes te hebben, onder geregeld geneeskundig toezicht te staan, een voldoende inzicht te hebben in zijn aandoening, het risico op hypoglycemie te kennen alsook de symptomen ervan te herkennen, een diabeteseducatie te hebben gevolgd en blijk te geven van een strikte therapietrouw.
   * Het dragen van een insulinepomp leidt tot ongeschiktheid.
   Het uro-genitaal stelsel
   * Leidt tot ongeschiktheid:
   - ernstige nierinsufficiëntie;
   - elke vorm van kunstmatig stoma;
   - een niertransplantatie;
   * Elke afwijking (aangeboren of verworven) van het uro-genitaal stelsel die een functionele weerslag heeft en de operationele inzet van de kandidaat in het gedrang kan brengen, kan tot ongeschiktheid leiden.
   * Ieder geval zal individueel worden beoordeeld.
   Het visueel stelsel
   Algemeen
   * De beoordeling van de geschiktheid houdt rekening met de diverse aspecten van het visueel functioneren. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die vereist zijn om operationele opdrachten (bv. het besturen van een prioritair voertuig, wapendracht...) in alle veiligheid te kunnen uitvoeren.
   * Een progressieve visuele functiestoornis kan leiden tot ongeschiktheid.
   * Keratoconus leidt tot ongeschiktheid.
   Gezichtsscherpte
   * De minimaal vereiste gezichtsscherpte bedraagt, zo nodig met een optische correctie, ten minste 8/10 voor elk oog afzonderlijk. Deze minimaal vereiste gezichtscherpte mag bereikt worden met brilglazen, op voorwaarde dat deze niet sterker zijn dan plus of min 8 dioptrieën. Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.
   Zonder een optische correctie bedraagt de minimaal vereiste gezichtsscherpte 1/10 voor elk oog afzonderlijk.
   * Refractieve chirurgie leidt tot een tijdelijke ongeschiktheid van drie maanden. De kandidaat moet een verslag van de oogarts voorleggen waaruit het gunstige resultaat van de interventie blijkt en dat de kwaliteit van het genezingsproces bevestigt.
   * De gezichtsscherpte wordt gemeten aan de hand van een schaal met optotypen (kaart van Snellen) vanop een afstand van 5 meter of aan de hand van een gelijkwaardige methode.
   * Intraoculaire lenzen leiden niet tot ongeschiktheid.
   Gezichtsveld
   * De kandidaat die slechts één oog functioneel gebruikt, is niet geschikt.
   * Het gezichtsveld mag geen defect of vernauwing vertonen.
   * Het horizontale binoculaire gezichtsveld dient minstens 160° te bedragen. Vanuit het centrum van dit gezichtsveld dient de amplitude minimaal 70° naar links en naar rechts, en minimaal 30° naar boven en onder te bedragen. De centrale 30° dienen vrij te zijn van enig absoluut defect.
   * Het meten van het gezichtsveld gebeurt door middel van een perimeter.
   Indien de kandidaat verplicht is een optische correctie te dragen, gebeurt het meten van het gezichtsveld met deze optische correctie.
   Schemerzicht
   * De kandidaat moet, na vijf minuten aanpassing aan de duisternis en zo nodig met een optische correctie, een gezichtsscherpte vertonen van 2/10.
   * De gezichtsscherpte wordt gemeten voor beide ogen samen aan de hand van een schaal van optotypen, zwarte letters op witte achtergrond, belicht met één Lux, geplaatst op een afstand van vijf meter van de kandidaat. Bij twijfel zal nader onderzoek met een adaptometer plaatsvinden. De maximaal toegestane afwijking bedraagt één logeenheid.
   Basiskleuren
   * De basiskleuren (rood, groen en geel) moeten vlot kunnen worden waargenomen en onderscheiden.
   Het neus-keel- en oorstelsel
   * Op de frequenties 500, 1 000 en 2 000 Hertz mag het gemiddeld gehoorverlies, gemeten aan elk oor afzonderlijk, niet meer bedragen dan 30 dBA.
   * Het dragen van een gehoorapparaat (uitwendig of implant) leidt tot ongeschiktheid.
   * Kan tot ongeschiktheid leiden:
   - de afwezigheid van normaal stemgebruik;
   - aandoeningen die acute, chronische of recidiverende klachten van duizeligheid of evenwichtsstoornissen veroorzaken.
   * Elke perforatie van een trommelvlies wordt individueel beoordeeld.
   Het beender- en spierstelsel
   Algemeen
   * De aanwezigheid van osteosynthesemateriaal leidt niet noodzakelijk tot ongeschiktheid.
   * Iedere aandoening van het bewegingsapparaat wordt individueel beoordeeld. Bij deze beoordeling zal voornamelijk rekening worden gehouden met de resultaten van het klinisch onderzoek, eventueel aangevuld met de resultaten van technische onderzoeken of expertises.
   De wervelzuil
   * Kan tot ongeschiktheid leiden :
   - belangrijke sekwellen van wervelfracturen of wervelaandoeningen, welke een weerslag hebben op de stabiliteit van de wervelkolom;
   - kyphose, scoliose en hyperlordose die een functionele beperking inhouden;
   - bilaterale spondylolyse met een antero- of retrolisthese;
   - sekwellen van heelkunde ter hoogte van de wervelzuil die een functionele weerslag hebben en die de operationele inzet van de kandidaat in het gedrang kunnen brengen.
   De schedelbeenderen
   * Elke afwijking van de schedelbeenderen welke leidt tot neurologische stoornissen of welke het uitvoeren van normale opdrachten verhindert, leidt tot ongeschiktheid.
   De schoudergordel en de bovenste ledematen
   * Leidt tot ongeschiktheid :
   - het anatomisch of functioneel verlies van het geheel of een gedeelte van één der bovenste ledematen;
   - de gestoorde beweeglijkheid van de gewrichten van het bovenste lidmaat, voor zover deze beperkingen de normale uitoefening van de taken onmogelijk maken;
   - het verlies van het grijpvermogen van één der handen.
   * Kan tot ongeschiktheid leiden :
   - het anatomisch of functioneel verlies van het geheel of een gedeelte van de vinger(s) van één der handen;
   - de instabiliteit van de schouder.
   De heupgordel en de onderste ledematen
   * Leidt tot ongeschiktheid:
   - het anatomisch of functioneel verlies van het geheel of een gedeelte van één der onderste ledematen;
   - de gestoorde beweeglijkheid van de gewrichten van de onderste ledematen, voor zover deze beperkingen de normale uitoefening van de taken onmogelijk maken.
   * Kan tot ongeschiktheid leiden :
   - de instabiliteit van de knie of de enkel.
   Degeneratieve aandoeningen
   * Alle degeneratieve musculaire, tendineuze, ligamentaire, osteo-articulaire aandoeningen of aandoeningen van reumatische aard welke de onmogelijkheid om aan de normale functionele eisen van het beroep te voldoen met zich meebrengen, leiden tot ongeschiktheid.
   Het zenuwstelsel
   Algemeen
   * Alle aandoeningen van het zenuwstelsel worden individueel beoordeeld.
   Neurologische aandoeningen
   * De kandidaat kan geschikt worden verklaard wanneer hij minstens één jaar vrij is van belangrijke neurologische stoornissen. Een onderzoek door een neuroloog is vereist.
   * Is ongeschikt, de kandidaat :
   - met een aandoening van het centraal of het perifeer zenuwstelsel waardoor een acute stoornis in de hersenfuncties veroorzaakt kan worden met een plotseling bewustzijnsverlies of een plotseling onvermogen tot gevolg;
   - wiens functionele, zintuiglijke, cognitieve of locomotorische vaardigheden zijn aangetast door een heelkundige ingreep wegens een intracraniële aandoening;
   - die een cerebro-vasculaire aandoening heeft gehad;
   - met een evolutieve neurologische aandoening met invloed op de functionele vaardigheden, in zoverre deze de veilige uitvoering van operationele opdrachten in het gedrang kan brengen.
   Epilepsie
   * De kandidaat heeft epilepsie indien hij binnen een periode van vijf jaar twee of meerdere niet uitgelokte epileptische aanvallen heeft gehad.
   * De kandidaat met epilepsie of die een epileptische aanval heeft gehad, ongeacht het al dan niet ondergaan hebben van curatieve cerebrale chirurgie, is niet geschikt.
   * Uitzonderingen:
   In de hiernavolgende gevallen kan de kandidaat geschikt worden verklaard indien hij aanvalsvrij is gebleven voor de vereiste periode en dit zonder anti-epileptische medicatie, onder regelmatig geneeskundig toezicht staat, voldoende inzicht heeft in de aandoening, het elektro-encefalogram geen epileptiforme afwijkingen vertoont en de neurologische beeldvorming niet wijst op het bestaan van een epileptogene cerebrale pathologie. Een gunstig neurologisch verslag is steeds vereist:
   - de kandidaat die een éénmalige niet uitgelokte aanval van epilepsie heeft gehad en reeds vijf jaar geen aanvallen van welke vorm ook heeft vertoond kan geschikt worden verklaard;
   - de kandidaat die een éénmalige uitgelokte aanval van epilepsie met een aanwijsbare en vermijdbare oorzaak vertoond heeft, kan geschikt worden verklaard indien hij minstens een jaar aanvalsvrij is;
   - de kandidaat met epilepsie, ongeacht de vorm, kan geschikt worden verklaard na een ononderbroken periode van ten minste tien jaar zonder aanvallen van welke vorm ook.
   Pathologische somnolentie
   * De kandidaat met pathologische somnolentie of bewustzijnsstoornissen ten gevolge van het narcolepsie/cataplexiesyndroom of het slaapapneusyndroom is ongeschikt.
   Psychiatrische aandoeningen
   * Alle psychiatrische aandoeningen worden individueel beoordeeld.
   * Leidt tot ongeschiktheid:
   - geestelijke aandoeningen die een plotselinge bewustzijnsstoornis, een dissociatieve of een acute stoornis van de hersenfuncties kan veroorzaken, zich uitend in een afwijking in het gedrag, een plots verlies van het normaal functioneren, een stoornis in het oordeels-, aanpassings- of perceptievermogen of de psychomotorische reacties van de kandidaat kunnen verstoren;
   - manisch depressief syndroom/schizofrenie/persoonlijkheidsstoornissen met nadelige beïnvloeding van het oordeelsvermogen.
   De aandoeningen van het hemato-poïetisch stelsel en het lymfestelsel
   * Ernstige aandoeningen van het bloed en de bloedvormende organen zoals stollingsstoornissen, ernstige anemieën, thrombopenieën en neutropenieën kunnen leiden tot ongeschiktheid. Ieder geval wordt individueel beoordeeld.
   * Bloed- of lymfekanker leidt altijd tot tijdelijke ongeschiktheid. Ieder geval wordt na het einde van de volledige behandeling individueel beoordeeld. Een voldoende herstel van de fysieke conditie is vereist om geschikt verklaard te worden.
   * De inname van bloedverdunners, bloedplaatjesremmers en trombolytica kan leiden tot ongeschiktheid.
   De normen betreffende het gebruik van alcohol, psychotrope stoffen en psychotrope geneesmiddelen
   Algemeen
   * Ieder gebruik van alcohol, psychotrope stoffen en psychotrope geneesmiddelen zal het voorwerp uitmaken van een individuele beoordeling.
   Psychotrope stoffen en geneesmiddelen
   * Is ongeschikt, de kandidaat die:
   - aan psychotrope stoffen verslaafd is of die stoffen overmatig gebruikt zonder daaraan verslaafd te zijn;
   - regelmatig, in welke vorm dan ook, psychotrope stoffen gebruikt die een nadelige invloed op de uitvoering van de functie kunnen hebben of die dusdanige hoeveelheden gebruikt dat het gedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed;
   - andere geneesmiddelen of geneesmiddelencombinaties gebruikt die de waarneming, de stemming, de aandacht, de psychomotoriek en het oordeelsvermogen ongunstig beïnvloeden.
   * De kandidaat die aan psychotrope stoffen of psychotrope geneesmiddelen verslaafd is geweest of er overmatig gebruik van heeft gemaakt, kan evenwel na een periode van bewezen onthouding van minstens 2 jaar geschikt worden verklaard.
   Alcohol
   * De kandidaat die aan alcohol verslaafd is of zich niet kan onthouden van alcoholgebruik is ongeschikt.
   * De kandidaat die aan alcohol verslaafd is geweest, kan evenwel na een periode van bewezen onthouding van minstens 2 jaar geschikt worden verklaard.]1
  ----------
  (1)<MB 2013-11-21/11, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 16-12-2013>

Art. N5. Bijlage 5. - Verslag over de wijze van functioneren.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1106 tot en met 1108).

Art. N6.Bijlage 6. - [1 Samenvattend stageverslag]1.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1109 tot en met 1111).
  ----------
  (1)<MB 2014-04-25/30, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. N7.Bijlage 7. - MANDAAT Model van het evaluatieverslag.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1112 tot en met 1113).
  Gewijzigd bij :
  <MB 2009-08-18/02, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 07-09-2009>

Art. N8. Bijlage 8. - Medisch getuigschrift
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1114 tot en met 1116 ).

Art. N9. Bijlage 9. - Aangifte van arbeidsongeval.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1117 tot en met 1118).


Art. N10. Bijlage 10. - Aangifte an beroepsziekte Formulier BZ1.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1119).

Art. N11. Bijlage 11. - Medisch attest.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1120).

Art. N12. Bijlage 12. - Formulier BZ12 Medisch attest.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1121).

Art. N13. Bijlage 13. - Personeelsleden van het administratief en logistiek kader met een permanente functie van operationele ondersteuning.- Personeelsleden van de volgende diensten die een operationele steun leveren op het terrein, met uitsluiting van het administratief personeel belast met secretariaatstaken, het logistiek personeel en het onderhoudspersoneel.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1122).

Art. N14. Bijlage 14. - Landen bedoeld in artikel XI.7.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1123).

Art. N15. Bijlage 15. - Vereiste of gewenste landstaal.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1124 tot 1127).
  Gewijzigd door :
  <MB 2003-10-29/33, art. 4 ; Inwerkingtreding : 01-04-2001>

Art. N16.[1 Bijlage 16. - Talen die erkend zijn als mogelijks nuttig.]1

   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-10-2023, p. 98953)
  ----------
  (1)<MB 2023-09-12/02, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 03-11-2023>

Art. N17. Bijlage 17.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1132).

Art. N18. Bijlage 18.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1133).

Art. N19. Bijlage 19.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1134).

Art. N20. Bijlage 20.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1135).

Art. N21. Bijlage 21. - Ancienniteitsfiche.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1136).

Art. N22. Bijlage 22. - Overdracht van de stukken uit het oud persoonlijk dossier naar het nieuw persoonlijk dossier.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-01-2002, p. 1137 tot en met 1138).

Art. N23.[1 Bijlage 23. - Planningsgesprek
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-08-2009, p. 59184-59186)
   De Minister van Binnenlandse Zaken,
   Mevr. A. TURTELBOOM]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>


Art. N24.[1 Bijlage 24. - Functioneringsgesprek
   (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-08-2009, p. 59190-59192)
   De Minister van Binnenlandse Zaken,
   Mevr. A. TURTELBOOM]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>


Art. N25. [1 Bijlage 25. - Evaluatieverslag
   (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 28-08-2009, p. 59197-59200)
   De Minister van Binnenlandse Zaken,
   Mevr. A. TURTELBOOM]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2009-08-18/02, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2005>


Art. N26.[1 Bijlage 26. - Methodologie :
   Om een beoordeling te kunnen geven omtrent de overeenstemming van de beroepsbekwaamheden van de geëvalueerde persoon met het competentieprofiel van de uitgeoefende functie, moet op voorhand aan de geëvalueerde persoon het competentieprofiel van zijn functie worden meegedeeld.
   Het opstellen van de profielen gebeurt overeenkomstig de volgende methodologie.
   Elk personeelslid oefent een functie uit binnen de organisatie. De plaats van die functie in de organisatie blijkt uit de na overleg in het bevoegde comité vastgelegde personeelsformatie. Die functie wordt bepaald, enerzijds door een geheel van uit te voeren activiteiten en anderzijds door de bijdrage van de persoon die ze uitoefent. De combinatie van die twee elementen laat toe de beroepsbekwaamheden noodzakelijk voor een optimale uitoefening van de functie vast te stellen.
   De functies binnen de organisatie worden in families gehergroepeerd op basis van een soortgelijke bijdrage aan de organisatie. Die functies zijn aldus, op het vlak van competenties, een weergave van een gemeenschappelijke noemer. Die gemeenschappelijke noemer vormt het generieke profiel van elke familie van functies.
   Om de families van de functies te bepalen, worden 2 progressie-assen in aanmerking genomen :
   - de as " omkadering " (ofwel maakt het personeelslid deel uit van een ploeg en werkt het mee aan gemeenschappelijke taken ofwel heeft het een redelijk belangrijk aantal personen onder zijn verantwoordelijkheid en wordt het coördinator, diensthoofd, ...),
   - en de as " verwacht niveau van bijdrage van de functie " (omvang van de geleverde bijdrage aan de werking van de organisatie; dit begrip verwijst enigszins naar de verwachtingen betreffende de kennis, de ervaring en de know-how).
   De combinatie van die twee progressie-assen laat toe om 13 posities te definiëren. Die verschillende posities verwijzen naar de 13 aanwezige rollen in de organisatie (zie tabel I).
   Aan elk van de zo gedefinieerde posities is een familie van functies verbonden die een vergelijkbare rol spelen in de organisatie. Aan elke familie van functies is een generieke titel verbonden. Dankzij die indeling wordt elke functie geklasseerd in één van de families volgens het behaalde niveau in de twee progressie-assen. Dit is de positionering (zie tabel II).
   Om een functie te kunnen positioneren moet men dus de klasseringscriteria kunnen definiëren op de horizontale en verticale as :
   - horizontale progressie-as " omkadering " : voor het klassement op deze as is een tabel uitgewerkt op basis van bijlage 3 van het RPPol (zie tabel III)
   - verticale progressie-as " verwacht niveau van bijdrage van de functie " : voor deze as gebeurt de klassering volgens de niveaus A, B, C of D van de bijdrage van de functie (verwijzing naar de niveaus in het openbaar ambt). Zo komt de positie " uitvoering " overeen met de functies met een bijdrage van niveau C en D ( met twee aparte profielen, een profiel voor de functies van niveau D en een profiel voor de functies van niveau C en de agenten van politie), de positie " raadgeving " komt overeen met de functies met een bijdrage van niveau B en ten slotte komen de posities " advies " en " advies-expertise " overeen met de functies met een bijdrage van niveau A (de positie " advies-expertise " is voorbehouden voor de functies waarvan de impact duidelijk op een strategisch niveau te situeren is).
   Behalve voormelde algemene principes, moet er worden verduidelijkt dat de functie " inspecteur ", omwille van de vereiste aanvullende politieopleiding en de omvang van de bijdrage, wordt geklasseerd in de positie " raadgeving " en dat de functie " hoofdinspecteur ", omwille van de vereiste opleiding, maar ook vanwege de coördinatietaken die vaak met die functie gepaard gaan, wordt geklasseerd in de positie " raadgeving-coördinatie " (eenzelfde functie zonder enige omkaderingstaak, zou zich in de positie " raadgeving " bevinden).
   Bij wijze van uitzondering kan een functie in een hogere positie (hoger niveau op één en/of andere progressie-as) worden geklasseerd dan deze waar ze bij een strikte toepassing van de hierboven beschreven principes zou worden geklasseerd. Dit is enkel maar mogelijk indien die herpositionering volledig gerechtvaardigd is vanuit functioneel oogpunt, op basis van de jobinhoud zelf.
   Indien de positionering van de functie niet op basis van de personeelsformatie als dusdanig kan worden uitgevoerd, dient dit bijkomend te worden overlegd in het bevoegde comité.
   Samengevat verloopt de bepaling van een profiel in meerdere fasen :
   - aan de functie wordt, overeenkomstig de personeelsformatie, één van de 13 posities die voor de geïntegreerde politie werden gedefinieerd, gegeven;
   - aan de functie wordt het in artikel VII.I.1, derde lid, RPPol bedoelde generieke profiel gekoppeld. Dit profiel herneemt het geheel van de generieke competenties die vastgelegd zijn in de referentielijst van de competenties;
   - indien hij dit nodig acht, kan de evaluator het profiel aanvullen met één of meerdere specifieke competenties (zie bijlage 29).

   (Tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-05-2011, p. 30388-30390)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>


Art. N27. [1 Bijlage 27. - Basis- en positiecompetenties
   Methodologie :
   De basis- en positiecompetenties vormen het generieke deel van het competentieprofiel. Een " generiek profiel " is zo vastgesteld voor elke familie van functies : de keuze van de competenties die er deel van uitmaken evenals de bepaling van het niveau van de competenties dat moet worden bereikt, is gebeurd volgens een logica van hoger gestelde eisen in functie van de uitgeoefende betrekking. Die generieke profielen mogen in geen geval worden gewijzigd, noch wat de keuze van de competenties die het profiel vormen betreft, noch in het te behalen niveau voor elk van deze competenties.
   Alle basiscompetenties worden gedefinieerd in de referentielijst van de competenties; ze zijn van toepassing, op verschillende niveaus, op alle personeelsleden en komen aldus voor in alle competentieprofielen ongeacht de uitgeoefende functie.
   De positiecompetenties zijn opgenomen in de referentielijst van de competenties. Niet alle positiecompetenties zijn op alle functies van toepassing; enkel de competenties die relevant zijn voor de uitgeoefende functie worden in het profiel van de functie in kwestie opgenomen.
   De generieke profielen kunnen, in vergelijking met het dagelijks functioneren, " abstract " en/of te algemeen lijken. Daarenboven kan eenzelfde profiel toegekend worden voor functies met een zeer verschillende inhoud. Daarom is het aangewezen om de verschillende competenties van het profiel te " contextualiseren ", dit wil zeggen op een concrete manier te verduidelijken. De contextualisering van een competentie houdt tegelijkertijd rekening met de beoogde activiteiten en het type bijdrage dat van de desbetreffende functie wordt verwacht.

   (Tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-05-2011, p. 30391-30404)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>


Art. N28. [1 Bijlage 28. - Tabel referentielijst van de competenties
   Methodologie :
   De referentielijst van de competenties herneemt een geheel van competenties die alle weergegeven worden volgens de hierna beschreven niveaus.
   Aan elke functie is een " competentieprofiel " verbonden dat een geheel van competenties, weergegeven op 5 niveaus, omvat :
   - niveau 1 : kennis zonder meer, nog geen know-how;
   - niveau 2 : capaciteit om de kennis aan te wenden in eenvoudige en zich herhalende situaties;
   - niveau 3 : beheersing van de competentie in uiteenlopende situaties die echter nog steeds vallen onder het gebruikelijk functioneren;
   - niveau 4 : volledige beheersing van de competentie in complexe situaties en/of situaties die buiten het gebruikelijk functioneren vallen;
   - niveau 5 : capaciteit om vernieuwende antwoorden te bedenken en/of te piloteren voor complexe en/of onbekende situaties.
   Het competentieprofiel hergroepeert zich tot 3 types van competenties :
   - de basiscompetenties : een geheel van basisvaardigheden, aanwezig in de profielen van alle functies die binnen de geïntegreerde politie bestaan (kunnen lezen, kunnen schrijven,...);
   - de generieke competenties verbonden aan de positie : een geheel van competenties die gedeeld worden door alle functies van eenzelfde positie binnen de organisatie;
   - de specifieke competenties : competenties die gelinkt zijn aan de specificiteit van de functie, het strategisch referentiedomein en de uitgevoerde activiteiten (cfr. bijlage 29).

   (Tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-05-2011, p. 30406-30409)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>


Art. N29.[1 Bijlage 29. - Specifieke competenties
   Methodologie :
   Als men ondanks de contextualisering van de verschillende competenties (cfr. methodologie in de bijlage 27) nog te " algemeen " meent te zijn, is het mogelijk om het generieke profiel aan te vullen met één of meerdere specifieke competenties. Deze kunnen gekozen worden uit de hiernavolgende referentielijst van de competenties.
   Het is eveneens mogelijk om competenties te " creëren ". In dat geval is het onontbeerlijk om coherent te blijven met de methodologie van het systeem en, in het bijzonder, om de competentieniveaus zoals deze gedefinieerd werden, te respecteren (cfr. methodologie in de bijlage 28). Voor de coherentie van het systeem, zal elke nieuwe competentie noodzakelijk moeten worden gedefinieerd volgens die logica van de niveaus. Daarenboven dienen nodeloze herhalingen van reeds gedefinieerde competenties te worden vermeden.

   (Tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-05-2011, p. 30410-30412)]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2011-05-11/02, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 04-06-2011>