26 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 12, tweede en vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging. (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR2005-10-21/40, art. 17; Inwerkingtreding : 25-12-2005)(NOTA : Opgeheven voor het Waals Gewest bij BWG2009-10-29/15, art. 46, 4°, 004; Inwerkingtreding : 01-02-2010) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2018-12-20/18, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 18-01-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-12-2001 en tekstbijwerking tot 08-01-2019)
Art. 1-5
Artikel 1. Op eensluidend advies van de gezondheidsinspecteur, die ressorteert onder de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu, kan de burgemeester de balseming in uitzonderlijke gevallen, zoals voor internationaal lijkenvervoer en in sommige rampsituaties, toestaan.
Art.2. Doodkisten moeten uit massief hout of andere materialen, die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten, worden vervaardigd. Het gebruik van kartonnen doodkisten is verboden.
Lijmen, vernissen en andere afdeklagen mogen de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten.
Kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvatten, sierstukken en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten, klemmen en metalen voeglatten zijn toegestaan.
Behalve de houten handgrepen moeten de andere handgrepen, sierschroeven en andere sierstukken van buitenaf verwijderd kunnen worden.
De binnenafwerking mag enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen.
De voorwaarden waaraan de doodkist moet voldoen en die vervat zijn in dit artikel zijn niet toepasselijk op doodkisten bestemd voor het internationaal lijkenvervoer.
Art.3. Lijkzakken mogen enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen en materialen.
Art.4. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, wordt opgeheven.
Art. 5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.